Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62021CN0671

    Zaak C-671/21: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiojo administracinio teismo (Litouwen) op 9 november 2021 — UAB “Gargždų geležinkelis” / Lietuvos transporto saugos administracija

    PB C 84 van 21.2.2022, p. 23–24 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB C 84 van 21.2.2022, p. 9–9 (GA)

    21.2.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 84/23


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de Lietuvos vyriausiojo administracinio teismo (Litouwen) op 9 november 2021 — UAB “Gargždų geležinkelis” / Lietuvos transporto saugos administracija

    (Zaak C-671/21)

    (2022/C 84/30)

    Procestaal: Litouws

    Verwijzende rechter

    Lietuvos vyriausiasis administracinis teismas

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: UAB “Gargždų geležinkelis”

    Andere partijen in de procedure: Lietuvos transporto saugos administracija

    Lietuvos Respublikos ryšių reguliavimo tarnyba

    AB “LTG Infra”

    Prejudiciële vragen

    1)

    Dient artikel 43, lid 4, eerste en tweede volzin, van richtlijn 2012/34/EU (1) aldus te worden uitgelegd dat het uitdrukkelijk verbiedt om een nationale wettelijke regeling vast te stellen waarin wordt bepaald dat, in het geval van een overbelaste infrastructuur, op het moment van toewijzing van capaciteit rekening gehouden kan worden met de intensiteit van het gebruik van de spoorweginfrastructuur? Is het voor deze beoordeling van belang of de bezettingsgraad van de spoorweginfrastructuur verband houdt met de feitelijke benutting van die infrastructuur in het verleden of de geplande benutting gedurende de periode waarin de relevante dienstregeling geldig is? Hebben de artikelen 45 en 46 van richtlijn 2012/34/EU, die de infrastructuurbeheerder of de instantie die beslist over de capaciteit een ruime beoordelingsmarge toekennen om de gevraagde capaciteit te coördineren, alsmede de omzetting van die bepalingen in het nationaal recht enige betekenis bij deze beoordeling? Heeft het feit dat infrastructuur in een specifiek geval tot overbelaste infrastructuur is verklaard naar aanleiding van de aanvraag van capaciteit door twee of meer spoorwegondernemingen in verband met het vervoer van dezelfde goederen enige betekenis voor deze beoordeling?

    2)

    Houdt de bepaling van artikel 45, lid 2, van richtlijn 2012/34/EU dat “[d]e infrastructuurbeheerder […] binnen de programmerings- en coördinatieprocedure prioriteit [kan] verlenen aan specifieke diensten, maar enkel in overeenstemming met de artikelen 47 en 49” in dat de infrastructuurbeheerder tevens een nationale prioriteitsregel mag toepassen in gevallen waarin de infrastructuur niet tot overbelaste infrastructuur is verklaard? In hoeverre (op grond van welke criteria) dient de infrastructuurbeheerder, voordat infrastructuur tot overbelaste infrastructuur wordt verklaard, de aangevraagde treinpaden te coördineren en te overleggen met aanvragers krachtens artikel 47, lid 1, eerste volzin, van richtlijn 2012/34/EU? Moet dat overleg met aanvragers de beoordeling omvatten van de vraag of twee of meer aanvragers concurrerende aanvragen hebben ingediend voor het vervoer van dezelfde goederen?


    (1)  Richtlijn 2012/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 tot instelling van één Europese spoorwegruimte (PB 2012 L 343, blz. 32.


    Top