Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62020CA0498

    Zaak C-498/20: Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Midden-Nederland) — ZK, als rechtsopvolger van JM, curator in het faillissement van BMA Nederland BV/BMA Braunschweigische Maschinenbauanstalt AG [Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 1215/2012 – Artikel 7, punt 2 – Rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad – Vordering van een curator tegen een derde ten behoeve van schuldeisers – Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan – Artikel 8, punt 2 – Vordering tot tussenkomst door een collectieve belangenbehartiger – Verordening (EG) nr. 864/2007 – Werkingssfeer – Algemene regel]

    PB C 171 van 25.4.2022, p. 11–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
    PB C 171 van 25.4.2022, p. 10–11 (GA)

    25.4.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 171/11


    Arrest van het Hof (Achtste kamer) van 10 maart 2022 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de rechtbank Midden-Nederland) — ZK, als rechtsopvolger van JM, curator in het faillissement van BMA Nederland BV/BMA Braunschweigische Maschinenbauanstalt AG

    (Zaak C-498/20) (1)

    (Prejudiciële verwijzing - Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken - Verordening (EU) nr. 1215/2012 - Artikel 7, punt 2 - Rechterlijke bevoegdheid ten aanzien van verbintenissen uit onrechtmatige daad - Vordering van een curator tegen een derde ten behoeve van schuldeisers - Plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan - Artikel 8, punt 2 - Vordering tot tussenkomst door een collectieve belangenbehartiger - Verordening (EG) nr. 864/2007 - Werkingssfeer - Algemene regel)

    (2022/C 171/14)

    Procestaal: Nederlands

    Verwijzende rechter

    Rechtbank Midden-Nederland

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: ZK, als rechtsopvolger van JM, curator in het faillissement van BMA Nederland BV

    Verwerende partij: BMA Braunschweigische Maschinenbauanstalt AG

    in tegenwoordigheid van: Stichting Belangbehartiging Crediteuren BMA Nederland

    Dictum

    1)

    Artikel 7, punt 2, van verordening (EU) nr. 1215/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken moet aldus worden uitgelegd dat de rechter van de plaats van vestiging van een vennootschap die geen verhaal biedt voor de vorderingen van haar schuldeisers omdat de grootmoedermaatschappij van deze vennootschap haar zorgplicht jegens de schuldeisers van deze vennootschap niet is nagekomen, bevoegd is om kennis te nemen van een op onrechtmatige daad gebaseerde collectieve schadevordering die de curator in het faillissement van deze vennootschap in het kader van zijn wettelijke taak tot afwikkeling van de boedel heeft ingesteld ten behoeve van, maar niet namens de gezamenlijke schuldeisers.

    2)

    Het antwoord op de eerste prejudiciële vraag luidt niet anders indien in aanmerking wordt genomen dat de collectieve belangen van de schuldeisers in het hoofdgeding worden behartigd door een stichting en dat bij de daartoe ingestelde vordering geen rekening wordt gehouden met de individuele omstandigheden van de schuldeisers.

    3)

    Artikel 8, punt 2, van verordening nr. 1215/2012 moet aldus worden uitgelegd dat indien het gerecht waar de oorspronkelijke vordering aanhangig is, terugkomt op zijn beslissing dat het ter zake van die vordering rechtsmacht heeft, automatisch ook diens rechtsmacht ontvalt aan de vorderingen die de tussenkomende partij heeft ingesteld.

    4)

    Artikel 4 van verordening (EG) nr. 864/2007 van het Europees Parlement en de Raad van 11 juli 2007 betreffende het recht dat van toepassing is op niet-contractuele verbintenissen (“Rome II”) moet aldus worden uitgelegd dat het recht dat van toepassing is op de verplichting tot schadeloosstelling uit hoofde van de zorgplicht die rust op de grootmoedermaatschappij van een failliete vennootschap, in beginsel het recht is van het land waar deze vennootschap is gevestigd, ook al is het bestaan van een tussen deze twee vennootschappen gesloten financieringsovereenkomst, waarin een forumkeuze is opgenomen, een omstandigheid waardoor kennelijk nauwere banden met een ander land in de zin van lid 3 van dit artikel kunnen worden vastgesteld.


    (1)  PB C 443 van 21.12.2020.


    Top