Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62019CA0846

Zaak C-846/19: Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 april 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal d’arrondissement — Luxemburg) — EQ / Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA [Prejudiciële verwijzing – Belasting over de toegevoegde waarde (btw) – Richtlijn 2006/112/EG – Economische activiteit – Verrichting van diensten onder bezwarende titel – Artikel 2, lid 1, onder c), en artikel 9, lid 1 – Vrijstellingen – Artikel 132, lid 1, onder g) – Verrichting van diensten die nauw verband houden met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid – Diensten die door een advocaat in het kader van mandaten ter bescherming van wettelijk handelingsonbekwame meerderjarigen worden verricht – Organisatie die als instelling van sociale aard wordt erkend]

PB C 217 van 7.6.2021, p. 11–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

7.6.2021   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 217/11


Arrest van het Hof (Derde kamer) van 15 april 2021 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door de tribunal d’arrondissement — Luxemburg) — EQ / Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA

(Zaak C-846/19) (1)

(Prejudiciële verwijzing - Belasting over de toegevoegde waarde (btw) - Richtlijn 2006/112/EG - Economische activiteit - Verrichting van diensten onder bezwarende titel - Artikel 2, lid 1, onder c), en artikel 9, lid 1 - Vrijstellingen - Artikel 132, lid 1, onder g) - Verrichting van diensten die nauw verband houden met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid - Diensten die door een advocaat in het kader van mandaten ter bescherming van wettelijk handelingsonbekwame meerderjarigen worden verricht - Organisatie die als instelling van sociale aard wordt erkend)

(2021/C 217/15)

Procestaal: Frans

Verwijzende rechter

Tribunal d’arrondissement

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekende partij: EQ

Verwerende partij: Administration de l’Enregistrement, des Domaines et de la TVA

Dictum

1)

Artikel 9, lid 1, van richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde moet aldus worden uitgelegd dat als economische activiteit in de zin van deze bepaling moeten worden aangemerkt, diensten die worden verricht ten behoeve van wettelijk handelingsonbekwame meerderjarigen en ertoe strekken hen te beschermen bij burgerlijke handelingen, waarvan de uitvoering door een rechterlijke autoriteit krachtens de wet aan de dienstverrichter is opgedragen en waarvan de vergoeding door diezelfde autoriteit forfaitair of op basis van een beoordeling van geval tot geval wordt vastgesteld, onder andere rekening houdend met de financiële situatie van de handelingsonbekwame persoon, waarbij deze vergoeding in geval van behoeftigheid van die persoon bovendien ten laste kan komen van de staat, wanneer deze diensten worden verricht onder bezwarende titel, de dienstverrichter er duurzaam opbrengsten uit verkrijgt en het algehele niveau van de vergoeding voor deze activiteit wordt bepaald aan de hand van criteria die beogen te garanderen dat de bedrijfskosten van de dienstverrichter worden gedekt.

2)

Artikel 132, lid 1, onder g), van richtlijn 2006/112 moet aldus worden uitgelegd dat diensten die worden verricht ten behoeve van wettelijk handelingsonbekwame meerderjarigen en ertoe strekken hen te beschermen bij burgerlijke handelingen, “diensten die nauw samenhangen met maatschappelijk werk en met de sociale zekerheid” vormen, en dat niet is uitgesloten dat een advocaat die dergelijke diensten van sociale aard verricht, voor de onderneming die hij exploiteert en binnen de grenzen van die diensten kan worden erkend als instelling van sociale aard, waarbij een dergelijke erkenning echter slechts dwingend door een rechterlijke autoriteit moet worden verleend indien de betrokken lidstaat door deze erkenning te weigeren de grenzen van zijn beoordelingsbevoegdheid ter zake heeft overschreden.

3)

Het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen verzet zich er niet tegen dat de belastingdienst bepaalde handelingen die betrekking hebben op een afgelopen tijdvak, aan de belasting over de toegevoegde waarde (btw) onderwerpt wanneer deze dienst gedurende meerdere jaren de btw-aangiften van de belastingplichtige, waarin handelingen van dezelfde aard niet in de belastbare handelingen waren opgenomen, heeft aanvaard, en de belastingplichtige de verschuldigde btw niet kan terugvorderen van degenen die de vergoedingen voor deze handelingen hebben betaald, aangezien deze btw dan wordt geacht in de reeds betaalde vergoedingen te zijn begrepen.


(1)  PB C 54 van 17.2.2020.


Top