EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62018CJ0555

Arrest van het Hof (Zesde kamer) van 7 november 2019.
K.H.K. tegen B.A.C. en E.E.K.
Verzoek van de Sofiyski rayonen sad om een prejudiciële beslissing.
Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 655/2014 – Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen – Artikel 5, onder a) – Procedure voor verkrijging – Artikel 4, punten 8 tot en met 10 – Begrippen ‚rechterlijke beslissing’, ‚gerechtelijke schikking’ en ‚authentieke akte’ – Nationaal betalingsbevel waartegen verzet openstaat – Artikel 18, lid 1 – Termijnen – Artikel 45 – Buitengewone omstandigheden – Begrip.
Zaak C-555/18.

Court reports – general

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2019:937

 ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer)

7 november 2019 ( *1 )

„Prejudiciële verwijzing – Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Verordening (EU) nr. 655/2014 – Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen – Artikel 5, onder a) – Procedure voor verkrijging – Artikel 4, punten 8 tot en met 10 – Begrippen ‚rechterlijke beslissing’, ‚gerechtelijke schikking’ en ‚authentieke akte’ – Nationaal betalingsbevel waartegen verzet openstaat – Artikel 18, lid 1 – Termijnen – Artikel 45 – Buitengewone omstandigheden – Begrip”

In zaak C‑555/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sofiyski rayonen sad (rechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije) bij beslissing van 16 augustus 2018, ingekomen bij het Hof op 30 augustus 2018, in de procedure

K.H.K.

tegen

B.A.C.,

E.E.K.,

wijst

HET HOF (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: M. Safjan, kamerpresident, L. Bay Larsen en C. Toader (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: M. Szpunar,

griffier: A. Calot Escobar,

gezien de stukken,

gelet op de opmerkingen van:

de Europese Commissie, vertegenwoordigd door I. Zaloguin, M. Wilderspin, M. Heller en C. Georgieva-Kecsmar als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 29 juli 2019,

het navolgende

Arrest

1

Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken (PB 2014, L 189, blz. 59).

2

Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen K.H.K. enerzijds en B.A.C en E.E.K. (hierna: „schuldenaren”) anderzijds over de gedwongen inning, op basis van met name een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen, van de schuldvordering die K.H.K. stelt te hebben op B.A.C. en E.E.K.

Toepasselijke bepalingen

Unierecht

3

De overwegingen 5, 13, 14 en 37 van verordening nr. 655/2014 luiden als volgt:

„(5)

Nationale procedures voor het verkrijgen van bewarende maatregelen, zoals bevelen tot conservatoir beslag op bankrekeningen, bestaan in alle lidstaten, maar de voorwaarden waaronder dergelijke maatregelen worden toegestaan en de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging ervan verschillen aanzienlijk. Bovendien kan het aanvragen van nationale bewarende maatregelen in zaken met grensoverschrijdende gevolgen omslachtig blijken, in het bijzonder wanneer de schuldeiser conservatoir beslag wenst te leggen op meerdere rekeningen in verschillende lidstaten. Het lijkt derhalve noodzakelijk en passend om een bindend en rechtstreeks toepasselijk rechtsinstrument van de Unie vast te stellen, waarbij een nieuwe Unieprocedure wordt ingesteld voor het op een efficiënte en prompte wijze leggen van conservatoir beslag op tegoeden op bankrekeningen in grensoverschrijdende gevallen.

[...]

(13)

Om te waarborgen dat de procedure betreffende het bevel tot conservatoir beslag en de procedure betreffende het bodemgeschil nauw met elkaar verbonden zijn, moet de internationale bevoegdheid om het bevel uit te vaardigen, berusten bij de gerechten van de lidstaat waarvan de gerechten bevoegd zijn om van het bodemgeschil kennis te nemen. Voor de toepassing van deze verordening moet onder het begrip procedure betreffende het bodemgeschil worden verstaan elke procedure tot het verkrijgen van een uitvoerbare titel betreffende de onderliggende vordering, waaronder bijvoorbeeld ook de summiere procedure betreffende een aanmaning tot betaling en de procedure in kort geding. Indien de schuldenaar een consument is die zijn woonplaats in een lidstaat heeft, dient de bevoegdheid om het bevel uit te vaardigen uitsluitend bij de gerechten van die lidstaat te berusten.

(14)

Het bevel tot conservatoir beslag mag slechts worden uitgevaardigd onder voorwaarden die een juist evenwicht bewerkstelligen tussen het belang van de schuldeiser dat hij een bevel verkrijgt en het belang van de schuldenaar dat het bevel niet wordt misbruikt.

[...]

[...]

(37)

Het bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen moet vlot en onverwijld uitgevaardigd en ten uitvoer gelegd worden; daarom moet deze verordening voorschrijven binnen welke termijnen de verschillende stappen in de procedure worden gezet. Gerechten of instanties die bij de procedure zijn betrokken, dienen slechts in uitzonderlijke omstandigheden van die termijnen te kunnen afwijken, bijvoorbeeld in gevallen die juridisch of feitelijk complex zijn.”

4

Artikel 1 van deze verordening bepaalt:

„1.   Bij deze verordening wordt een Unieprocedure ingesteld waarmee een schuldeiser een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen (‚bevel tot conservatoir beslag’ of ‚bevel’) kan verkrijgen, [hetwelk] verhindert dat de latere inning van de vordering van de schuldeiser wordt belemmerd doordat tegoeden, tot het in het bevel bepaalde bedrag, op een door of namens [de schuldenaar] in een lidstaat aangehouden bankrekening worden verplaatst of worden onttrokken.

2.   Het bevel tot conservatoir beslag staat ter beschikking van de schuldeiser als alternatief voor bewarende maatregelen uit hoofde van nationaal recht.”

5

Overeenkomstig artikel 4, punten 8 tot en met 10, van deze verordening, wordt verstaan onder:

„8.

‚rechterlijke beslissing’, elke door een gerecht van een lidstaat gegeven beslissing, ongeacht de daaraan gegeven benaming, alsmede de vaststelling van het bedrag van de proceskosten door de griffier;

9.

‚gerechtelijke schikking’, een schikking die door een gerecht van een lidstaat is goedgekeurd of tijdens een procedure voor een gerecht van een lidstaat is getroffen;

10.

‚authentieke akte’, een akte die als authentieke akte is verleden of geregistreerd in een lidstaat en waarvan de authenticiteit:

a)

betrekking heeft op de ondertekening en de inhoud van de akte, en

b)

is vastgesteld door een overheidsinstantie of een andere daartoe bevoegd verklaarde autoriteit”.

6

Artikel 5 van deze verordening heeft als opschrift „Beschikbaarheid”. Het maakt deel uit van hoofdstuk 2 („Procedure voor het verkrijgen van een bevel tot conservatoir beslag”) van de verordening en is als volgt verwoord:

„De schuldeiser kan in de volgende gevallen een bevel tot conservatoir beslag verkrijgen:

a)

vóór of tijdens elke fase van een door hem in een lidstaat tegen de schuldenaar ingestelde procedure betreffende het bodemgeschil, zolang geen rechterlijke beslissing is gegeven of geen gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen;

b)

nadat hij in een lidstaat een rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen op grond waarvan de schuldenaar de vordering moet voldoen.”

7

Artikel 6 van verordening nr. 655/2014, met als opschrift „Rechterlijke bevoegdheid”, bepaalt in de leden 1 en 4:

„1.   Indien de schuldeiser nog geen rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen, zijn de gerechten van de lidstaat die overeenkomstig de toepasselijke regels bevoegd zijn om van het bodemgeschil kennis te nemen, tevens bevoegd om het bevel tot conservatoir beslag uit te vaardigen.

[...]

4.   Indien de schuldeiser een authentieke akte heeft verkregen, zijn de gerechten die daartoe zijn aangewezen in de lidstaat waar die akte is opgesteld, bevoegd een bevel tot conservatoir beslag betreffende de in die akte bedoelde vordering uit te vaardigen.”

8

Artikel 7 van deze verordening luidt als volgt:

„1.   Het gerecht vaardigt het bevel tot conservatoir beslag uit indien de schuldeiser voldoende bewijsmateriaal heeft verstrekt om het gerecht ervan te overtuigen dat er dringend behoefte bestaat aan een bewarende maatregel in de vorm van een bevel tot conservatoir beslag, gelet op het reële risico dat, zonder een dergelijke maatregel, de latere inning van de vordering van de schuldeiser jegens de schuldenaar onmogelijk wordt gemaakt of wordt bemoeilijkt.

2.   Indien de schuldeiser in een lidstaat nog geen rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen op grond waarvan de schuldenaar de vordering moet voldoen, verstrekt de schuldeiser tevens voldoende bewijsmateriaal om het gerecht ervan te overtuigen dat zijn vordering tegen de schuldenaar waarschijnlijk gegrond wordt verklaard.”

9

Artikel 8, lid 1, van deze verordening luidt als volgt:

„Het verzoek om een bevel tot conservatoir beslag wordt ingediend door middel van het formulier dat volgens de in artikel 52, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure is vastgesteld.”

10

Artikel 14, lid 1, van dezelfde verordening bepaalt:

„Indien de schuldeiser in een lidstaat een uitvoerbare rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen op grond waarvan de schuldenaar de vordering moet voldoen en de schuldeiser redenen heeft om aan te nemen dat de schuldenaar een of meer rekeningen bij een bank heeft waarvan hij noch de naam en/of het adres kent, noch het IBAN, de BIC of een ander bankrekeningnummer aan de hand waarvan de bank kan worden geïdentificeerd, kan hij het gerecht waar het verzoek om een bevel tot conservatoir beslag wordt ingediend vragen de informatie-instantie van de lidstaat van tenuitvoerlegging de gegevens te laten inwinnen aan de hand waarvan de bank of banken en de rekening of rekeningen van de schuldenaar kunnen worden geïdentificeerd.

Niettemin kan de schuldeiser om de in de voorgaande alinea bedoelde rekeninginformatie verzoeken indien de door hem verkregen rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte nog niet uitvoerbaar is en het bedrag waarop beslag moet worden gelegd gezien de omstandigheden aanzienlijk is en de schuldeiser voldoende bewijsmateriaal heeft verstrekt om het gerecht ervan te overtuigen dat de informatie dringend moet worden verstrekt, omdat anders de latere inning van de vordering van de schuldeiser jegens de schuldenaar in het gedrang dreigt te komen, waardoor de financiële situatie van de schuldeiser aanzienlijk zou kunnen verslechteren.”

11

Artikel 18 van verordening nr. 655/2014 heeft betrekking op de termijnen voor de beslissing over het verzoek om een bevel tot conservatoir beslag. In de leden 1 en 2 van dit artikel wordt bepaald:

„1.   Indien de schuldeiser nog geen rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen, beslist het gerecht uiterlijk op de tiende werkdag nadat de schuldeiser het verzoek heeft ingediend of, in voorkomend geval, heeft aangevuld.

2.   Indien de schuldeiser reeds een rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen, beslist het gerecht uiterlijk op de vijfde werkdag nadat de schuldeiser het verzoek heeft ingediend of, in voorkomend geval, heeft aangevuld.”

12

In artikel 45 van deze verordening wordt bepaald dat, „het gerecht dat of de betrokken instantie die, in uitzonderlijke omstandigheden, de in [...] artikel 18, [...] bepaalde termijnen niet in acht kan nemen, [...] de bij deze bepalingen voorgeschreven maatregelen zo spoedig mogelijk [neemt]”.

Bulgaars recht

13

Artikel 47 van de grazhdanski protsesualen kodeks (Bulgaars wetboek van burgerlijke rechtsvordering), in de versie zoals van toepassing op het hoofdgeding (hierna: „GPK”), heeft als opschrift „Betekening door achterlating van een kennisgeving” en bepaalt in lid 1 dat „[i]ndien het na een maand niet mogelijk is gebleken de verweerder te bereiken op diens in de processtukken vermelde adres en niemand is aangetroffen die bereid was de betekening in ontvangst te nemen, [...] de persoon die betekent een kennisgeving op de huisdeur of de brievenbus van de betrokkene [plakt]; wanneer hij hiertoe geen toegang heeft, plakt hij een kennisgeving op de deur van het pand dan wel op een zichtbare plaats in de buurt. Wanneer hij toegang heeft tot de brievenbus, laat de persoon die betekent ook hierin een kennisgeving achter. De verweerder wordt geacht niet bereikbaar te zijn op het in de processtukken vermelde adres, indien ten minste drie bezoeken op dit adres met tussenpozen van ten minste een week niet succesvol blijken, waarbij ten minste één bezoek moet worden afgelegd op een rust- of feestdag. Dit geldt niet wanneer de persoon die betekent bij het bestuur van de vereniging van eigenaren of bij de burgemeester van de betrokken gemeente of langs andere weg inlichtingen heeft ingewonnen waaruit blijkt dat de verweerder niet op dit adres woonachtig is en de persoon die betekent zulks heeft verklaard in zijn proces-verbaal of rapport.”

14

Artikel 410 GPK, met het opschrift „Verzoek om een betalingsbevel”, behoort tot het hoofdstuk 37 van de GPK, betreffende de betalingsbevelprocedure, en luidt als volgt:

„(1)   De schuldeiser kan een verzoek om een betalingsbevel indienen:

1. op grond van een geldvordering of een vordering betreffende vervangbare zaken, voor zover de Rayonen sad voor die vordering bevoegd is;

2. op grond van een vordering tot afgifte van een roerende zaak die ofwel met een pandrecht is bezwaard, ofwel aan de schuldenaar is overgedragen met de verplichting tot teruggave of tot overdracht van houderschap, voor zover de Rayonen sad voor die vordering bevoegd is.

(2)   Het verzoekschrift moet een verzoek om een executoriale titel bevatten en voldoen aan de voorwaarden van artikel 127, leden 1 en 3, en artikel 128, punten 1 en 2. In dat verzoek moeten een bankrekening of andere betaalmiddelen worden opgegeven.”

15

Artikel 414 GPK luidt als volgt:

„(1)   De schuldenaar kan schriftelijk verzet doen tegen het betalingsbevel of onderdelen daarvan. Behoudens de in artikel 414a bedoelde gevallen hoeft dit verzet niet te worden gemotiveerd.

(2)   Verzet moet binnen een termijn van twee weken na betekening van het bevel worden aangetekend. Deze termijn kan niet worden verlengd.”

16

Artikel 415, leden 1 en 5, GPK bepaalt het volgende:

„(1)   De rechter wijst de verzoeker in de hieronder genoemde gevallen op de mogelijkheid een procedure in te stellen om zijn vorderingsrecht uit te oefenen:

1. de schuldenaar heeft binnen de gestelde termijn verzet gedaan;

2. het betalingsbevel is aan de schuldenaar betekend overeenkomstig de voorwaarden van artikel 47, lid 5;

3. de rechter heeft het verzoek om een betalingsbevel afgewezen.

[...]

(5)   Indien de verzoeker geen bewijs overlegt dat de hierboven bedoelde vordering binnen de gestelde termijn is ingesteld, verklaart de rechter het betalingsbevel en de overeenkomstig artikel 418 uitgevaardigde executoriale titel geheel of gedeeltelijk nietig.”

17

Artikel 416 GPK heeft betrekking op de uitvoerbaarheid van het betalingsbevel en bepaalt dat „[i]ndien niet binnen de gestelde termijn verzet wordt gedaan of het verzet wordt ingetrokken, of indien de rechterlijke beslissing tot vaststelling van de schuldvordering onherroepelijk is geworden, [...] het betalingsbevel uitvoerbaar [wordt]. Op basis van het betalingsbevel beveelt de rechter de gedwongen tenuitvoerlegging en vermeldt dit op het betalingsbevel.”

18

Artikel 618a GPK ziet op het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen krachtens verordening nr. 655/2014 en bepaalt:

„(1)   Bij het gerecht in eerste aanleg dat bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen, kan vóór de instelling van een gerechtelijke procedure worden verzocht om uitvaardiging van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen.

(2)   Nadat het bevoegde gerecht in eerste aanleg een authentieke akte in de zin van artikel 4, punt 10, van [verordening nr. 655/2014] heeft vastgesteld, kan een verzoek worden ingediend om uitvaardiging van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen.

(3)   De verzoeker kan bij het gerecht waar de procedure aanhangig is op ieder moment tijdens die procedure een verzoek om uitvaardiging van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen indienen. Wanneer het verzoek om een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen wordt ingediend in het kader van een cassatieprocedure, wordt het bevel uitgevaardigd door de rechter in tweede aanleg.

(4)   Een verzoek om een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen kan worden ingediend nadat het gerecht in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan in de bodemprocedure of nadat een gerechtelijke schikking is goedgekeurd.”

Hoofdgeding en prejudiciële vragen

19

Verzoeker in het hoofdgeding heeft bij de verwijzende rechterlijke instantie, 155e kamer, derde afdeling, van de Sofiyski rayonen sad (rechter in eerste aanleg Sofia, Bulgarije), overeenkomstig artikel 410 GPK beroep ingesteld tot uitvaardiging van een betalingsbevel tegen de schuldenaren, die hoofdelijk gehouden waren hem een bedrag te betalen overeenkomende met een aanbetaling op grond van een voorlopige koopovereenkomst van 20 oktober 2017 en de bijlage daarbij, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 maart 2018 tot aan de volledige betaling van het gevorderde bedrag.

20

Op 5 april 2018 heeft de verwijzende rechter op basis van artikel 410 GPK een betalingsbevel uitgevaardigd. Op 18 april 2018 zijn afschriften van dit bevel ter kennis gebracht van de schuldenaren op hun respectieve adressen in Sofia (Bulgarije), zoals die door verzoeker in het hoofdgeding waren opgegeven en in het nationale bevolkingsregister waren opgenomen.

21

Deze kennisgevingen werden teruggestuurd naar de afzender, omdat de schuldenaren niet op de aangegeven adressen werden aangetroffen. Zij hebben overigens ook niet binnen de gestelde termijn gevolg gegeven aan de kennisgevingen die overeenkomstig artikel 47, lid 1, GPK op hun deur of brievenbus waren aangebracht. Uit de verwijzingsbeslissing volgt dat de verwijzende rechter geen ander adres van de schuldenaren heeft kunnen achterhalen.

22

Bij beschikking van 2 augustus 2018, die op 3 augustus 2018 ter kennisgeving werd aangeboden, heeft deze rechterlijke instantie verzoeker in het hoofdgeding op de mogelijkheid gewezen om krachtens artikel 415, lid 1, punt 2, GPK een vordering in te stellen tot vaststelling van zijn schuldvordering jegens de schuldenaren.

23

Op dezelfde dag waarop deze beschikking werd vastgesteld, heeft verzoeker de verwijzende rechter op grond van artikel 618a GPK en artikel 8 van verordening nr. 655/2014 verzocht om een Europees bevel tot conservatoir beslag op de bankrekeningen van de schuldenaren in Zweden op grond dat zij Bulgarije hadden verlaten en op dat moment in Zweden verbleven.

24

Bij beschikking van 2 augustus 2018 heeft de verwijzende rechter dit nieuwe verzoek en de bijlagen daarbij doorgegeven aan de president van de tweede afdeling civiel recht van de Sofiyski rayonen sad met het oog op de inleiding van een afzonderlijke procedure en ter aanwijzing van een rapporteur. Die heeft de zaak echter terugverwezen naar de verwijzende rechter, die werd gelast uitspraak te doen op grond dat het betalingsbevel van 5 april 2018, dat was uitgevaardigd op grond van artikel 410 GPK, een „authentieke akte” in de zin van artikel 4, punt 10, van verordening nr. 655/2014 vormde en het niet nodig was een afzonderlijke procedure in te leiden.

25

De verwijzende rechter deelt die opvatting niet. Hij is van mening dat een bevel op grond van artikel 410 GPK niet onmiddellijk uitvoerbaar is, aangezien hiertegen op grond van artikel 414 GPK verzet openstaat. Een dergelijk bevel kan derhalve geen „authentieke akte” vormen in de zin van artikel 4, punt 10, van verordening nr. 655/2014. Dit gebrek aan onmiddellijke uitvoerbaarheid vloeit ook voort uit artikel 415, lid 5, GPK, volgens hetwelk de schuldeiser moet aantonen dat hij zijn vordering binnen de gestelde termijn heeft ingesteld, bij gebreke waarvan het bevel nietig wordt verklaard. In het onderhavige geval is er dus geen sprake van een uitvoerbaar bevel dat als een authentieke akte kan worden aangemerkt en op basis waarvan de verwijzende rechter op grond van artikel 618a, lid 2, GPK in het kader van de betalingsbevelprocedure een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen kan uitvaardigen. Een dergelijk bevel kan alleen worden vastgesteld in het kader van een afzonderlijke bodemprocedure overeenkomstig artikel 618a, lid 3, GPK.

26

Bovendien zet de verwijzende rechter uiteen dat in het kader van de bij artikel 410 GPK ingestelde betalingsbevelprocedure de met een dergelijke procedure belaste rechter bij het uitvaardigen van een betalingsbevel uitsluitend gebonden is aan de termijn die in het nationale recht is vastgesteld en die gedurende de gerechtelijke vakanties wordt opgeschort. Artikel 18, lid 1, van verordening nr. 655/2014 voorziet daarentegen in een termijn waarbinnen de rechter uitspraak moet doen over het verzoek om een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen. De verwijzende rechter vraagt zich af of deze termijn voorrang heeft op de bepalingen van nationaal recht, zodat hij gehouden is binnen de in artikel 18, lid 1, van deze verordening bedoelde termijn uitspraak te doen, ook al valt het einde van deze termijn tijdens de gerechtelijke vakanties.

27

In die omstandigheden heeft de Sofiyski rayonen sad de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)

Is een nog niet uitvoerbaar betalingsbevel betreffende een geldvordering, dat is uitgevaardigd overeenkomstig artikel 410 [GPK] een ,authentieke akte’ in de zin van artikel 4, punt 10, van [verordening nr. 655/2014]?

2)

Indien het overeenkomstig artikel 410 [GPK] uitgevaardigde betalingsbevel geen authentieke akte is, moet dan op verzoek van de schuldeiser, buiten de procedure overeenkomstig artikel 410 [GPK] om, een afzonderlijke procedure krachtens artikel 5, onder a), van [verordening nr. 655/2014] worden ingeleid?

3)

Indien het overeenkomstig artikel 410 [GPK] uitgevaardigde betalingsbevel een authentieke akte is, is de rechter dan ertoe gehouden om binnen de in artikel 18, lid 1, van [verordening nr. 655/2014] bepaalde termijn een beslissing te nemen, wanneer de toepasselijke termijnen volgens een bepaling van nationaal recht gedurende de gerechtelijke vakanties zijn geschorst?”

Beantwoording van de prejudiciële vragen

Opmerkingen vooraf

28

Opgemerkt zij dat het, in het kader van de bij artikel 267 VWEU ingestelde procedure van samenwerking tussen de nationale rechterlijke instanties en het Hof, de taak is van het Hof om de nationale rechter een nuttig antwoord te geven aan de hand waarvan deze het bij hem aanhangige geding kan beslechten. Daartoe dient het Hof de voorgelegde vragen in voorkomend geval te herformuleren (arrest van 26 september 2019, UTEP 2006., C‑600/18, EU:C:2019:784, punt 17 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het Hof heeft namelijk tot taak alle bepalingen van Unierecht uit te leggen die noodzakelijk zijn voor de beslechting van de bij nationale rechterlijke instanties aanhangige gedingen, ook wanneer die bepalingen niet uitdrukkelijk worden genoemd in de door die rechterlijke instanties gestelde vragen.

29

Het feit dat het in de gestelde vragen formeel gezien hoofdzakelijk gaat om de uitlegging van artikel 4, punt 10, artikel 5, onder a), en artikel 18, lid 1, van verordening nr. 655/2014, belet het Hof dus niet om alle uitleggingsgegevens met betrekking tot het Unierecht te verschaffen die van nut kunnen zijn voor de beslechting van het hoofdgeding. Het staat in dit verband aan het Hof om uit alle door de nationale rechter verschafte gegevens, met name uit de motivering van de verwijzingsbeslissing, de elementen van dit recht te putten die, gelet op het voorwerp van het hoofdgeding, uitlegging behoeven (zie naar analogie arresten van 4 september 2014, eco cosmetics en Raiffeisenbank St. Georgen, C‑119/13 en C‑120/13, EU:C:2014:2144, punt 33, en 26 september 2019, UTEP 2006., C‑600/18, EU:C:2019:784, punt 18 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

Eerste vraag

30

Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 4, punt 10, van verordening nr. 655/2014 aldus moet worden uitgelegd dat een betalingsbevel zoals dat in het hoofdgeding, dat niet uitvoerbaar is, onder het begrip „authentieke akte” in de zin van deze bepaling valt.

31

Om te beginnen zij erop gewezen dat blijkens artikel 1 van verordening nr. 655/2014 bij deze verordening een Unieprocedure wordt ingesteld waarmee een schuldeiser, als alternatief voor de conservatoire maatregelen waarin het nationale recht voorziet, een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen kan verkrijgen, waarmee wordt verhinderd dat de latere inning van zijn vordering wordt belemmerd doordat tegoeden, tot het in het bevel bepaalde bedrag, op een door of namens de schuldenaar in een lidstaat geopende bankrekening worden verplaatst of worden onttrokken.

32

Zoals volgt uit overweging 5 van verordening nr. 655/2014, voorziet deze verordening in bindende en rechtstreeks toepasselijke bepalingen, waarbij een nieuwe uniforme Unieprocedure wordt ingesteld voor het op een efficiënte en prompte wijze leggen van conservatoir beslag op tegoeden op bankrekeningen in grensoverschrijdende gevallen.

33

Om de praktische toepassing van deze verordening te vergemakkelijken, is daarin voor het verzoek om een bevel een standaardformulier vastgesteld, dat is opgenomen in bijlage I bij uitvoeringsverordening (EU) 2016/1823 van de Commissie van 10 oktober 2016 tot vaststelling van de formulieren bedoeld in verordening nr. 655/2014 (PB 2016, L 283, blz. 1). Krachtens artikel 8 van verordening nr. 655/2014 moet de schuldeiser dit formulier gebruiken.

34

Overeenkomstig artikel 5 van verordening nr. 655/2014 kan de schuldeiser een vordering tot verkrijging van een dergelijk bevel tot conservatoir beslag indienen vóór of tijdens elke fase van een door hem in een lidstaat tegen de schuldenaar ingestelde procedure betreffende het bodemgeschil, zolang geen rechterlijke beslissing is gegeven of geen gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen. De schuldeiser kan een dergelijke vordering ook indienen nadat hij in een lidstaat een rechterlijke beslissing, een gerechtelijke schikking of een authentieke akte heeft verkregen op grond waarvan de schuldenaar de vordering moet voldoen.

35

Krachtens artikel 6, lid 1, van verordening nr. 655/2014 zijn, indien de schuldeiser nog geen rechterlijke beslissing, gerechtelijke schikking of authentieke akte heeft verkregen, de gerechten van de lidstaat die overeenkomstig de toepasselijke regels bevoegd zijn om van het bodemgeschil kennis te nemen, tevens bevoegd om een Europees bevel tot conservatoir beslag uit te vaardigen. De leden 3 en 4 van dit artikel hebben betrekking op de situatie waarin de schuldeiser al een rechterlijke beslissing, een gerechtelijke schikking of een authentieke akte heeft verkregen. Enerzijds volgt uit artikel 6, lid 3, van deze verordening dat de gerechten van de lidstaat waar de rechterlijke beslissing is gegeven of de gerechtelijke schikking is goedgekeurd of getroffen, bevoegd zijn om een dergelijk bevel tot conservatoir beslag betreffende de in de rechterlijke beslissing of gerechtelijke schikking bedoelde vordering uit te vaardigen. Anderzijds zijn krachtens artikel 6, lid 4, van deze verordening, indien de schuldeiser een authentieke akte heeft verkregen, de gerechten die daartoe zijn aangewezen in de lidstaat waar die akte is opgesteld, bevoegd om een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen betreffende de in die akte bedoelde vordering uit te vaardigen. Dit onderscheid is overgenomen in rubriek 5 („Rechterlijke bevoegdheid”) van het in bijlage I bij uitvoeringsverordening 2016/1823 opgenomen formulier.

36

Uit het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat de verwijzende rechter in wezen meent dat het betalingsbevel dat hij in het hoofdgeding op grond van artikel 410 GPK heeft uitgevaardigd niet uitvoerbaar was op de datum waarop verzoeker in het hoofdgeding overeenkomstig artikel 8 van verordening nr. 655/2014 zijn verzoek om een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen heeft ingediend. Hieruit volgt dat de verwijzende rechter niet bevoegd was om een dergelijk bevel vast te stellen.

37

Om te bepalen of het gerecht dat op grond van het nationale recht een betalingsbevel heeft uitgevaardigd, ook bevoegd is om een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen uit te vaardigen, moet worden onderzocht of hiertoe vereist is dat de „rechterlijke beslissing”, de „gerechtelijke schikking” of de „authentieke akte” die de schuldeiser in de lidstaat van herkomst heeft verkregen, uitvoerbaar is in de zin van verordening nr. 655/2014.

38

Hierbij moet eraan worden herinnerd dat volgens vaste rechtspraak van het Hof de eenvormige toepassing van het Unierecht en het gelijkheidsbeginsel vereisen dat de bewoordingen van een bepaling van Unierecht, welke bepaling voor de vaststelling van de betekenis en de draagwijdte ervan niet uitdrukkelijk verwijst naar het recht van de lidstaten, in de regel in de gehele Unie autonoom en op eenvormige wijze dienen te worden uitgelegd, niet alleen rekening houdend met de letterlijke formulering van de bepaling, maar ook met de context van deze bepaling en de doelstelling van de betrokken regeling (arrest van 23 mei 2019, WB, C‑658/17, EU:C:2019:444, punt 50 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

39

In artikel 4, punten 8 tot en met 10, van verordening nr. 655/2014, waarin de begrippen „rechterlijke beslissing”, „gerechtelijke schikking” en „authentieke akte” worden gedefinieerd, wordt niet uitdrukkelijk bepaald dat de betrokken akte uitvoerbaar moet zijn. Op basis van enkel de letterlijke uitlegging van deze bepaling kan dus niet worden vastgesteld of het begrip „authentieke akte” in de zin van deze verordening impliceert dat de betrokken akte uitvoerbaar is.

40

Wat betreft de context van deze bepaling, beoogt artikel 7 van verordening nr. 655/2014, gelezen in samenhang met overweging 14 ervan, een juist evenwicht te bewerkstelligen tussen de belangen van de schuldeiser en die van de schuldenaar, in die zin dat dit artikel voorziet in verschillende voorwaarden voor het uitvaardigen van het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen, al naargelang de schuldeiser in de lidstaat van herkomst al dan niet reeds een titel heeft verkregen op grond waarvan de schuldenaar de vordering moet voldoen. In het bijzonder hoeft de schuldeiser in het eerste geval alleen aan te tonen dat de maatregel urgent is wegens dreigend gevaar, terwijl hij in het tweede geval het gerecht tevens moet overtuigen van de fumus boni iuris.

41

Zoals de advocaat-generaal in de punten 68 en 69 van zijn conclusie heeft opgemerkt, kan een uitlegging van artikel 4, punten 8 tot en met 10, van verordening nr. 655/2014 volgens welke een door de schuldeiser verkregen titel die niet uitvoerbaar is in de lidstaat van herkomst, een „rechterlijke beslissing”, een „authentieke akte” of een „gerechtelijke schikking” vormt in de zin van die bepaling, het in het vorige punt van dit arrest bedoelde evenwicht verstoren.

42

Bovendien wordt deze zienswijze van de advocaat-generaal gestaafd door de bewoordingen van artikel 14, lid 1, van verordening nr. 655/2014, gelezen in samenhang met overweging 20 ervan, waarin is bepaald dat het verzoek om informatie over de bankrekeningen van de schuldenaar met name kan worden ingediend wanneer er een uitvoerbare titel is. Een dergelijk verzoek kan slechts bij uitzondering, en alleen indien aan bepaalde strikte voorwaarden is voldaan, worden gebaseerd op een niet uitvoerbare titel.

43

Ook de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 655/2014 bevestigt deze zienswijze. In het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken [COM(2011) 445 definitief] wordt een onderscheid gemaakt tussen enerzijds het geval waarin de schuldeiser reeds over een rechterlijke beslissing, een gerechtelijke schikking of een authentieke akte beschikt die uitvoerbaar is in de lidstaat van tenuitvoerlegging, en anderzijds het geval waarin de schuldeiser nog geen gerechtelijke bodemprocedure heeft ingesteld of tegen de verweerder een titel heeft verkregen die in de lidstaat van herkomst uitvoerbaar is, maar die nog niet uitvoerbaar is verklaard in de lidstaat van tenuitvoerlegging.

44

De Uniewetgever heeft dit onderscheid tussen de uitvoerbaarheid van titels in de lidstaat van herkomst en de lidstaat van tenuitvoerlegging echter verlaten. De voorwaarden voor het uitvaardigen van het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen waarin was voorzien voor het geval dat de schuldeiser reeds beschikt over een titel die in de lidstaat van herkomst uitvoerbaar is, zijn van dit geval overgebracht naar het geval dat de schuldeiser beschikt over een titel op grond waarvan de schuldenaar de vordering moet voldoen. Uit het onderzoek van de ontstaansgeschiedenis van verordening nr. 655/2014 blijkt dus dat een titel alleen als een „rechterlijke beslissing”, een „gerechtelijke schikking” of een „authentieke akte” in de zin van deze verordening kan worden beschouwd indien hij uitvoerbaar is in de lidstaat van herkomst.

45

Gelet op een en ander moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 4, punt 10, van verordening nr. 655/2014 aldus moet worden uitgelegd dat een betalingsbevel zoals dat in het hoofdgeding, dat niet uitvoerbaar is, niet onder het begrip „authentieke akte” in de zin van deze bepaling valt.

Tweede vraag

46

Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 5, onder a), van verordening nr. 655/2014 aldus moet worden uitgelegd dat een lopende betalingsbevelprocedure zoals die in het hoofdgeding, kan worden aangemerkt als een „procedure betreffende het bodemgeschil” in de zin van deze bepaling.

47

Uit overweging 13 van deze verordening volgt dat onder het begrip procedure betreffende het bodemgeschil elke procedure moet worden verstaan tot het verkrijgen van een uitvoerbare titel betreffende de onderliggende vordering, waaronder bijvoorbeeld ook de summiere procedure betreffende een aanmaning tot betaling en de procedure in kort geding. Volgens verordening nr. 655/2014 is dit dus een breed begrip.

48

Aangezien de schuldenaren niet op het in Bulgarije opgegeven adres zijn gevonden en niet binnen de in artikel 414 GPK gestelde termijn van twee weken hebben gereageerd op de achtergelaten kennisgevingen, heeft het gerecht verzoeker in het hoofdgeding meegedeeld dat hij op grond van artikel 415, lid 1, tweede alinea, GPK de mogelijkheid had een procedure in te stellen om zijn vorderingsrecht uit te oefenen.

49

Artikel 415, lid 5, GPK bepaalt bovendien dat de rechter het betalingsbevel geheel of gedeeltelijk nietig verklaart, indien de verzoeker geen bewijs overlegt dat zijn vordering binnen de gestelde termijn is ingesteld. Onder voorbehoud van toetsing door de verwijzende rechterlijke instantie blijkt uit het verzoek om een prejudiciële beslissing echter niet dat de procedure is opgeschort of nietig verklaard.

50

Onder voorbehoud van een door de verwijzende rechterlijke instantie te verrichten toetsing volgt hieruit dat de door verzoeker in het hoofdgeding ingestelde betalingsbevelprocedure moet worden beschouwd als een bij deze rechterlijke instantie aanhangige procedure betreffende het bodemgeschil in de zin van artikel 5, onder a), van verordening nr. 655/2014.

51

In het onderhavige geval is het dus niet noodzakelijk dat verzoeker in het hoofdgeding een afzonderlijke vordering instelt, naast de procedure op grond van artikel 410 GPK.

52

Gelet op een en ander moet op de tweede vraag worden geantwoord dat artikel 5, onder a), van verordening nr. 655/2014 aldus moet worden uitgelegd dat een lopende betalingsbevelprocedure zoals die in het hoofdgeding, kan worden aangemerkt als een „procedure betreffende het bodemgeschil” in de zin van deze bepaling.

Derde vraag

53

Met zijn derde vraag wenst de verwijzende rechter in essentie te vernemen of artikel 45 van verordening nr. 655/2014 aldus moet worden uitgelegd dat gerechtelijke vakanties onder het begrip „uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van deze bepaling vallen.

54

Wat betreft de vragen van de verwijzende rechter over de inachtneming van de termijn van artikel 18, lid 1, van verordening nr. 655/2014, wordt in deze bepaling vastgesteld dat het bevoegde gerecht beslist op uiterlijk de tiende werkdag nadat de schuldeiser zijn verzoek heeft ingediend of, in voorkomend geval, heeft aangevuld.

55

Uit overweging 37 van deze verordening volgt dat deze termijnen zijn vastgesteld om ervoor te zorgen dat het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen vlot wordt uitgevaardigd en ten uitvoer gelegd. Artikel 45 van deze verordening voorziet echter in de mogelijkheid om van die termijnen af te wijken wanneer uitzonderlijke omstandigheden dit rechtvaardigen, bijvoorbeeld in gevallen die juridisch of feitelijk complex zijn, zoals wordt aangegeven in overweging 37 van dezelfde verordening. In dit verband kunnen gerechtelijke vakanties niet worden aangemerkt als „uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van deze bepaling.

56

Uit een en ander volgt dat artikel 45 van verordening nr. 655/2014 aldus moet worden uitgelegd dat gerechtelijke vakanties niet onder het begrip „uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van deze bepaling vallen.

Kosten

57

Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

 

Het Hof (Zesde kamer) verklaart voor recht:

 

1)

Artikel 4, punt 10, van verordening (EU) nr. 655/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 tot vaststelling van een procedure betreffende het Europees bevel tot conservatoir beslag op bankrekeningen om de grensoverschrijdende inning van schuldvorderingen in burgerlijke en handelszaken te vergemakkelijken, moet aldus worden uitgelegd dat een betalingsbevel zoals dat in het hoofdgeding, dat niet uitvoerbaar is, niet onder het begrip „authentieke akte” in de zin van deze bepaling valt.

 

2)

Artikel 5, onder a), van verordening nr. 655/2014 moet aldus worden uitgelegd dat een lopende betalingsbevelprocedure zoals die in het hoofdgeding, kan worden aangemerkt als een „procedure betreffende het bodemgeschil” in de zin van deze bepaling.

 

3)

Artikel 45 van verordening nr. 655/2014 moet aldus worden uitgelegd dat gerechtelijke vakanties niet onder het begrip „uitzonderlijke omstandigheden” in de zin van deze bepaling vallen.

 

ondertekeningen


( *1 ) Procestaal: Bulgaars.

Top