This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 62018CA0686
Case C-686/18: Judgment of the Court (First Chamber) of 16 July 2020 (request for a preliminary ruling from the Consiglio di Stato — Italy) — OC and Others, Adusbef, Federconsumatori, PB and Others, QA and Others v Banca d’Italia, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Economia e delle Finanze (Reference for a preliminary ruling — Admissibility — Article 63 et seq. TFEU — Free movement of capital — Article 107 et seq. TFEU — State aid — Articles 16 and 17 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union — Freedom to conduct a business — Right to property — Regulation (EU) No 575/2013 — Prudential requirements applicable to credit institutions and investment firms — Article 29 — Regulation (EU) No 1024/2013 — Article 6(4) — Prudential supervision of credit institutions — Conferral of specific tasks on the European Central Bank (ECB) — Delegated Regulation (EU) No 241/2014 — Regulatory technical standards for Own Funds requirements for institutions — National regulation imposing an asset threshold on people’s banks established as cooperative societies and allowing the right to redeem shares by the withdrawing shareholder to be limited)
Zaak C-686/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Consiglio di Stato — Italië) — OC e.a., Adusbef, Federconsumatori, PB e.a., QA e.a. / Banca d’Italia, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Economia e delle Finanze [Prejudiciële verwijzing – Ontvankelijkheid – Artikelen 63 en volgende VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Artikelen 107 en volgende VWEU – Staatssteun – Artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Vrijheid van ondernemerschap – Recht op eigendom – Verordening (EU) nr. 575/2013 – Prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen – Artikel 29 – Verordening (EU) nr. 1024/2013 – Artikel 6, lid 4 – Prudentieel toezicht op kredietinstellingen – Aan de Europese Centrale Bank (ECB) opgedragen specifieke taken – Gedelegeerde verordening (EU) nr. 241/2014 – Technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen – Nationale wettelijke regeling waarbij een vermogensdrempel wordt opgelegd aan coöperatieve banken die zijn opgericht in de vorm van een coöperatieve vennootschap en waarbij wordt toegestaan dat het recht op aflossing van aandelen van uittredende leden wordt beperkt]
Zaak C-686/18: Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Consiglio di Stato — Italië) — OC e.a., Adusbef, Federconsumatori, PB e.a., QA e.a. / Banca d’Italia, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Economia e delle Finanze [Prejudiciële verwijzing – Ontvankelijkheid – Artikelen 63 en volgende VWEU – Vrij verkeer van kapitaal – Artikelen 107 en volgende VWEU – Staatssteun – Artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Vrijheid van ondernemerschap – Recht op eigendom – Verordening (EU) nr. 575/2013 – Prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen – Artikel 29 – Verordening (EU) nr. 1024/2013 – Artikel 6, lid 4 – Prudentieel toezicht op kredietinstellingen – Aan de Europese Centrale Bank (ECB) opgedragen specifieke taken – Gedelegeerde verordening (EU) nr. 241/2014 – Technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen – Nationale wettelijke regeling waarbij een vermogensdrempel wordt opgelegd aan coöperatieve banken die zijn opgericht in de vorm van een coöperatieve vennootschap en waarbij wordt toegestaan dat het recht op aflossing van aandelen van uittredende leden wordt beperkt]
PB C 297 van 7.9.2020, p. 9–9
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
7.9.2020 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 297/9 |
Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 16 juli 2020 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door Consiglio di Stato — Italië) — OC e.a., Adusbef, Federconsumatori, PB e.a., QA e.a. / Banca d’Italia, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Economia e delle Finanze
(Zaak C-686/18) (1)
(Prejudiciële verwijzing - Ontvankelijkheid - Artikelen 63 en volgende VWEU - Vrij verkeer van kapitaal - Artikelen 107 en volgende VWEU - Staatssteun - Artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie - Vrijheid van ondernemerschap - Recht op eigendom - Verordening (EU) nr. 575/2013 - Prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen - Artikel 29 - Verordening (EU) nr. 1024/2013 - Artikel 6, lid 4 - Prudentieel toezicht op kredietinstellingen - Aan de Europese Centrale Bank (ECB) opgedragen specifieke taken - Gedelegeerde verordening (EU) nr. 241/2014 - Technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen - Nationale wettelijke regeling waarbij een vermogensdrempel wordt opgelegd aan coöperatieve banken die zijn opgericht in de vorm van een coöperatieve vennootschap en waarbij wordt toegestaan dat het recht op aflossing van aandelen van uittredende leden wordt beperkt)
(2020/C 297/11)
Procestaal: Italiaans
Verwijzende rechter
Consiglio di Stato
Partijen in het hoofdgeding
Verzoekende partijen: OC e.a., Adusbef, Federconsumatori, PB e.a., QA e.a.
Verwerende partijen: Banca d’Italia, Presidenza del Consiglio dei Ministri, Ministero dell’Economia e delle Finanze
in tegenwoordigheid van: Banca Popolare di Sondrio ScpA, Veneto Banca ScpA, Banco Popolare — Società Cooperativa, Coordinamento delle associazioni per la tutela dell’ambiente e dei diritti degli utenti e consumatori (Codacons), Banco BPM SpA, Unione di Banche Italiane — Ubi Banca SpA, Banca Popolare di Milano, Amber Capital Italia SGR SpA, RZ e.a., Amber Capital UK LLP, Unione di Banche Italiane — Ubi Banca ScpA, Banca Popolare di Vicenza ScpA, Banca Popolare dell’Etruria e del Lazio SC
Dictum
1) |
Artikel 29 van verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van verordening (EU) nr. 648/2012, artikel 10 van gedelegeerde verordening (EU) nr. 241/2014 van de Commissie van 7 januari 2014 tot aanvulling van verordening nr. 575/2013 met betrekking tot technische reguleringsnormen betreffende eigenvermogensvereisten voor instellingen en de artikelen 16 en 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat waarbij de aldaar gevestigde coöperatieve banken wordt verboden de aflossing van eigenvermogensinstrumenten te weigeren, maar deze banken wordt toegestaan de aflossing van de inbreng van het uittredende lid voor een onbepaalde periode uit te stellen en het bedrag daarvan gedeeltelijk of volledig te beperken, mits de beperkingen inzake aflossing waartoe in het kader van de gebruikmaking van deze mogelijkheid is besloten, niet verder gaan dan hetgeen in het licht van de prudentiële situatie van die banken noodzakelijk is om te waarborgen dat de door hen uitgegeven kapitaalinstrumenten als tier 1-kernkapitaalinstrumenten in aanmerking kunnen worden genomen, rekening houdend met name met de in artikel 10, lid 3, van gedelegeerde verordening nr. 241/2014 bedoelde elementen. Het staat aan de verwijzende rechter om dit na te gaan. |
2) |
De artikelen 63 en volgende VWEU moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een wettelijke regeling van een lidstaat waarbij een vermogensdrempel wordt vastgesteld voor de uitoefening van bankactiviteiten door aldaar gevestigde coöperatieve banken die zijn opgericht in de vorm van een coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid op aandelen, waarboven deze banken tot vennootschappen op aandelen moeten worden omgevormd, hun vermogen tot onder deze drempel moeten verlagen of moeten worden vereffend, mits deze regeling geschikt is om de verwezenlijking van haar doelstellingen van algemeen belang te waarborgen en niet verder gaat dan nodig is om deze doelstellingen te bereiken, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan. |