Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62016CA0629

    Zaak C-629/16: Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — procedure ingeleid door CX (Prejudiciële verwijzing — Internationaal wegvervoer — Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije — Artikel 9 — Aanvullend Protocol — Artikelen 41 en 42 — Vrij verrichten van diensten — Standstillclausule — Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije — Artikelen 5 en 7 — Vrij verkeer van goederen — Nationale regeling waarbij het recht wordt beperkt van in de Republiek Turkije gevestigde goederenvervoerders om hun voertuigen te laten rijden op het grondgebied van de betrokken lidstaat — Verplichting om een vergunning te verkrijgen die wordt afgegeven in het kader van een tussen deze lidstaat en Turkije op grond van een bilaterale overeenkomst vastgesteld contingent, of een vergunning die wordt afgegeven voor een individueel transport met een aanmerkelijk publiek belang)

    PB C 319 van 10.9.2018, p. 4–4 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    10.9.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 319/4


    Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 11 juli 2018 (verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgerichtshof — Oostenrijk) — procedure ingeleid door CX

    (Zaak C-629/16) (1)

    ((Prejudiciële verwijzing - Internationaal wegvervoer - Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije - Artikel 9 - Aanvullend Protocol - Artikelen 41 en 42 - Vrij verrichten van diensten - Standstillclausule - Besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije - Artikelen 5 en 7 - Vrij verkeer van goederen - Nationale regeling waarbij het recht wordt beperkt van in de Republiek Turkije gevestigde goederenvervoerders om hun voertuigen te laten rijden op het grondgebied van de betrokken lidstaat - Verplichting om een vergunning te verkrijgen die wordt afgegeven in het kader van een tussen deze lidstaat en Turkije op grond van een bilaterale overeenkomst vastgesteld contingent, of een vergunning die wordt afgegeven voor een individueel transport met een aanmerkelijk publiek belang))

    (2018/C 319/04)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Verwaltungsgerichtshof

    Partij in het hoofdgeding

    CX

    in tegenwoordigheid van: Bezirkshauptmannschaft Schärding

    Dictum

    De bepalingen van de overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije, ondertekend te Ankara op 12 september 1963 door de Republiek Turkije, enerzijds, en door de lidstaten van de EEG en de Gemeenschap, anderzijds, en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij besluit 64/732/EEG van de Raad van 23 december 1963, het Aanvullend Protocol, ondertekend op 23 november 1970 te Brussel en namens de Gemeenschap gesloten, goedgekeurd en bevestigd bij verordening (EEG) nr. 2760/72 van de Raad van 19 december 1972, en besluit nr. 1/95 van de Associatieraad EG-Turkije van 22 december 1995 inzake de tenuitvoerlegging van de slotfase van de douane-unie, moeten aldus worden uitgelegd dat zij niet in de weg staan aan een regeling van een lidstaat zoals die aan de orde in het hoofdgeding, krachtens welke in Turkije gevestigde ondernemingen voor goederenvervoer over de weg een dergelijk transport naar die lidstaat of via het grondgebied van die lidstaat, alleen mogen uitvoeren indien zij beschikken over documenten die worden afgegeven in het kader van een contingent dat is vastgesteld voor dit soort vervoer op grond van een bilaterale overeenkomst tussen voorgenoemde lidstaat en de Republiek Turkije, dan wel een vergunning die is afgegeven op grond van een aanmerkelijk publiek belang, voor zover deze regeling geen nieuwe beperking omvat op het vrij verrichten van diensten in de zin van artikel 41, lid 1, van voorgenoemd Aanvullend Protocol, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.


    (1)  PB C 104 van 3.4.2017.


    Top