Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62015CN0544

    Zaak C-544/15: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 19 oktober 2015 — Sahar Fahimian/Bundesrepublik Deutschland

    PB C 429 van 21.12.2015, p. 13–13 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    21.12.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 429/13


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Verwaltungsgericht Berlin (Duitsland) op 19 oktober 2015 — Sahar Fahimian/Bundesrepublik Deutschland

    (Zaak C-544/15)

    (2015/C 429/17)

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Verwaltungsgericht Berlin

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partij: Sahar Fahimian

    Verwerende partij: Bundesrepublik Deutschland

    In het geding geroepen partij: Stadt Darmstadt

    Prejudiciële vragen

    1

    a.

    Moet artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn 2004/114/EG van de Raad van 13 december 2004 betreffende de voorwaarden voor de toelating van onderdanen van derde landen met het oog op studie, scholierenuitwisseling, onbezoldigde opleiding of vrijwilligerswerk (1), in die zin worden uitgelegd dat de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de controle of een derdelander die verzoekt te worden toegelaten voor de in de artikelen 7 tot en met 11 van die richtlijn genoemde doeleinden, wordt beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, over een beoordelingsmarge beschikken, op grond waarvan de evaluatie van de autoriteiten enkel marginaal kan worden getoetst door de rechter?

    b.

    Indien vraag 1a bevestigend wordt beantwoord:

    Welke juridische grenzen gelden voor de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij de evaluatie of een derdelander die verzoekt te worden toegelaten voor de in de artikelen 7 tot en met 11 van richtlijn [2004/114] genoemde doeleinden, moet worden beschouwd als een bedreiging voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de volksgezondheid, in het bijzonder wat de aan de evaluatie ten grondslag liggende feiten en de beoordeling ervan betreft?

    2.

    Ongeacht het antwoord op de vragen 1a en 1b:

    Moet artikel 6, lid 1, onder d), van richtlijn [2004/114] in die zin worden uitgelegd dat de lidstaten op grond daarvan bevoegd zijn om in een situatie als de onderhavige — waarin een derdelander uit Iran, die haar universitaire diploma in Iran heeft behaald aan de voor techniek, ingenieurswetenschappen en natuurkunde gespecialiseerde Sharif University of Technology (Teheran) en die verzoekt om toegang met het oog op een doctoraatsstudie op het gebied van het IT-beveiligingsonderzoek in het project „betrouwbare ingebedde en mobiele systemen”, met name de ontwikkeling van doeltreffende beschermingsmechanismen voor smartphones — de toelating tot hun grondgebied te weigeren met het argument dat niet kan worden uitgesloten dat de in samenhang met het onderzoeksproject verworven vaardigheden in Iran zullen worden misbruikt, bijvoorbeeld om vertrouwelijke informatie in de Westerse landen te verkrijgen, dan wel ter interne onderdrukking of algemeen in samenhang met schending van mensenrechten?


    (1)  PB L 375, blz. 12.


    Top