Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62014CN0281

    Zaak C-281/14 P: Hogere voorziening ingesteld op 9 juni 2014 door de Società per l'aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA) tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 31 maart 2014 in zaak T-270/13, Società per l'aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA)/Europese Commissie, Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (INEA)

    PB C 292 van 1.9.2014, p. 17–18 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    1.9.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 292/17


    Hogere voorziening ingesteld op 9 juni 2014 door de Società per l'aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA) tegen de beschikking van het Gerecht (Derde kamer) van 31 maart 2014 in zaak T-270/13, Società per l'aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA)/Europese Commissie, Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (INEA)

    (Zaak C-281/14 P)

    2014/C 292/21

    Procestaal: Italiaans

    Partijen

    Rekwirante: Società per l'aeroporto civile di Bergamo-Orio al Serio SpA (SACBO SpA) (vertegenwoordigers: M. Muscardini, G. Greco en G. Carullo, advocaten)

    Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Uitvoerend Agentschap innovatie en netwerken (INEA)

    Conclusies

    Rekwirante verzoekt het Hof:

    om te beginnen vast te stellen dat SACBO in rechte kon opkomen tegen het besluit van 18 maart 2013 en dit besluit vatbaar is voor beroep en vervolgens de beschikking van het Gerecht van 31 maart 2014 in zaak T-270/13 volledig te vernietigen en derhalve — indien het Hof van oordeel is dat de zaak in staat van wijzen is in de zin van artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie — de in eerste aanleg ingediende vorderingen in hun geheel toe te wijzen en daaraan alle rechtsgevolgen te verbinden, met name: vast te stellen dat er geen sprake was van wetsontduiking en evenmin van een kunstmatige opsplitsing van de opdracht, het besluit van 18 maart 2013 van het Uitvoerend Agentschap voor het trans-Europees vervoersnetwerk (TEN-T EA) nietig te verklaren voor zover daarin is vastgesteld dat de externe kosten die betrekking hadden op de activiteiten 1, 2.1, 4, 5, 6 en 7, niet voor vergoeding in aanmerking kwamen en de cofinanciering daarom is verlaagd en aldus terugbetaling van het bedrag van 1 58  517,54 EUR is gevorderd;

    verweerders te verwijzen in de kosten van de procedure.

    Middelen en voornaamste argumenten

    I.

    Ter onderbouwing van de hogere voorziening tegen de beschikking waarmee het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard:

    I.1-

    . Wat de vaststelling betreft dat SACBO geen procesbevoegdheid had. Onjuiste rechtsopvatting: schending en/of onjuiste toepassing van de volgende bepalingen: artikel 263, vierde alinea, VWEU; artikelen 6 en 13 EVRM; artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; artikel III.8, lid 2, van besluit C(2010) 4456; artikel 296, tweede alinea, VWEU, wegens ontoereikende en/of tegenstrijdige motivering en beslissing; artikelen 107 en 108, lid 3, VWEU:

    de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat daarin voorbij is gegaan aan het feit dat SACBO als cofinancierder verantwoordelijk was voor de volledige investering alsook voor de uitvoering ervan, en zij dus rechtstreeks werd geraakt door alle onderdelen van de bestreden beschikking, met name betreffende (i) het niet terugverdienen van de gedane investeringen, (ii) de te verrichten terugbetalingen, en (iii) de in dat besluit geformuleerde verwijten die telkens betrekking hadden op rekwirantes gedrag;

    schending van de artikelen 107 en 108 VWEU, doordat het Gerecht geen rekening heeft gehouden met het feit dat de hernieuwing door de ENAC (Ente Nazionale per l’Aviazione Civile) [de Italiaanse autoriteit voor burgerlijke luchtvaart] van de cofinanciering wordt opgelegd door het EU-recht, aangezien de niet-terugbetaling ervan als onrechtmatige staatsteun wordt aangemerkt;

    de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat daarin voorbij is gegaan aan de rol die SACBO heeft gespeeld in de procedure die tot de vaststelling van het litigieuze besluit heeft geleid;

    de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat daarin voorbij is gegaan aan het recht van SACBO op vergoeding van de reputatieschade die zij door het litigieuze besluit heeft geleden;

    I .2-

    . Wat de vaststelling betreft dat tegen het litigieuze besluit geen beroep kon worden ingesteld. Onjuiste rechtsopvatting: schending en/of onjuiste toepassing van artikel 263, vierde alinea, VWEU en schending van de artikelen III.3.6 en III.3.9 van het besluit houdende toekenning van de financiering; schending en/of onjuiste toepassing van artikel 296, tweede alinea, VWEU, wegens tegenstrijdige motivering:

    de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat daarin voorbij is gegaan aan het feit dat het besluit tot toekenning van de financiering tevens de handeling houdende de verplichting tot terugbetaling vormt, aangezien de hoogte van de financiering en de terug te betalen bedragen daarin duidelijk en definitief zijn vastgelegd;

    de beschikking geeft blijk van een onjuiste rechtsopvatting doordat daarin voorbij is gegaan aan het feit dat het litigieuze besluit de beslissende en definitieve handeling in de procedure tot verlaging van de cofinanciering vormt, die volledig losstaat van de daaropvolgende fase van daadwerkelijke terugvordering.

    II.

    Verwijzing naar de in het kader van het beroep in eerste aanleg aangevoerde middelen (1) met het oog op de toepassing van artikel 61, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie.


    (1)  PB 2013, C 207, blz. 46.


    Top