Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CN0583

    Zaak C-583/13 P: Hogere voorziening ingesteld op 15 november 2013 door Deutsche Bahn AG tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 september 2013 in de gevoegde zaken T-289/11, T-290/11 en T-521/11, Deutsche Bahn AG e.a./Europese Commissie

    PB C 24 van 25.1.2014, p. 9–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    25.1.2014   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 24/9


    Hogere voorziening ingesteld op 15 november 2013 door Deutsche Bahn AG tegen het arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 6 september 2013 in de gevoegde zaken T-289/11, T-290/11 en T-521/11, Deutsche Bahn AG e.a./Europese Commissie

    (Zaak C-583/13 P)

    2014/C 24/17

    Procestaal: Duits

    Partijen

    Rekwirantes: Deutsche Bahn AG, DB Mobility Logistics AG, DB Energie GmbH, DB Netz AG, DB Schenker Rail GmbH, DB Schenker Rail Deutschland AG, Deutsche Umschlaggesellschaft Schiene-Straße mbH (DUSS) (vertegenwoordigers: W. Deselaers, E. Venot, J. Brückner, Rechtsanwälte)

    Andere partijen in de procedure: Europese Commissie, Koninkrijk Spanje, Raad van de Europese Unie, Toezichthoudende Autoriteit van de EVA

    Conclusies

    het arrest van het gerecht van 6 september 2013 in de gevoegde zaken T-289/11, T-290/11 en T-521/11 vernietigen;

    de besluiten C(2011) 1774 van 14 maart 2011, C(2011) 2365 van 30 maart 2011 en C(2011) 5230 van 14 juli 2011 van de Commissie waarbij overeenkomstig artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad inspecties zijn gelast bij Deutsche Bahn AG en al haar dochterondernemingen (zaken COMP/39.678 en COMP/39.731) nietig verklaren;

    de Commissie verwijzen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hogere voorziening.

    Middelen en voornaamste argumenten

    Ter ondersteuning van hun hogere voorziening voeren rekwirantes vier middelen aan:

     

    Ten eerste heeft het Gerecht het fundamenteel recht op onschendbaarheid van de woning en de toepasselijke rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens onjuist uitgelegd en toegepast. Juist gelet op de intensiteit van de inbreuk op het fundamentele recht en het gevaar van onherstelbare schade, is het in strijd met het evenredigheidbeginsel wanneer de Commissie, die ook fungeert als onderzoeksautoriteit en beschikt over verreikende bevoegdheden, zonder voorafgaande rechterlijke machtiging inspecties uitvoert.

     

    Ten tweede heeft het Gerecht het fundamenteel recht op effectieve bescherming in rechte onjuist uitgelegd en toegepast. Een enkel achteraf verrichte rechterlijke controle biedt de betrokken ondernemingen geen doeltreffende rechtsbescherming bij inspecties van de Commissie.

     

    Ten derde heeft het Gerecht ten onrechte de documenten betreffende de vermeende inbreuken op de mededingingsregels, die in het kader van de inspectie buiten het voorwerp van het onderzoek om werden verkregen, als toevallige vondst in aanmerking genomen, hoewel het verboden was om deze documenten te gebruiken. De ambtenaren van de Commissie waren vanaf het begin van deze inspectie geïnformeerd over een onderwerp dat buiten het voorwerp van onderzoek viel en dat reden gaf tot verdenking. Hierdoor heeft de Commissie zich op gekunstelde wijze op toeval beroepen en de restrictief uit te leggen, door het Hof (1) toegestane uitzondering voor toevallige vondsten mogelijk ontoelaatbaar uitgebreid.

     

    Ten slotte heeft het Gerecht de bewijslastregels miskend. Het ligt voor de hand, kan althans op zijn minst niet worden uitgesloten, dat bepaalde documenten enkel, als zogenaamde „toevallige vondst”, zijn verkregen doordat ambtenaren vooraf op ontoelaatbare wijze waren geïnformeerd, dat wil zeggen: op de hoogte waren gesteld van een onderwerp dat buiten het voorwerp van het onderzoek viel. Aangezien het voor rekwirantes onmogelijk was om een dergelijk causaal verband te bewijzen, en hen deze omstandigheid ook niet valt aan te rekenen, dient de bewijslast te worden omgedraaid, zodat de Commissie moet bewijzen dat deze documenten inderdaad toevallige vondsten waren.


    (1)  Arrest Hof van 17 oktober 1989, Dow Benelux/Commissie, 85/87, Jurispr. blz. 3137.


    Top