Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62013CN0218

    Zaak C-218/13: Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 24 april 2013 — Banco Santander SA, Santander Consumer Bank AG/Deutscher Sparkassen- und Giroverband e. V.

    PB C 189 van 29.6.2013, p. 9–10 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.6.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 189/9


    Verzoek om een prejudiciële beslissing ingediend door het Bundespatentgericht (Duitsland) op 24 april 2013 — Banco Santander SA, Santander Consumer Bank AG/Deutscher Sparkassen- und Giroverband e. V.

    (Zaak C-218/13)

    2013/C 189/18

    Procestaal: Duits

    Verwijzende rechter

    Bundespatentgericht

    Partijen in het hoofdgeding

    Verzoekende partijen: Banco Santander SA, Santander Consumer Bank AG

    Verwerende partij: Deutscher Sparkassen- und Giroverband e. V.

    Interveniënt: Deutsches Patent- und Markenamt

    Prejudiciële vragen

    1.

    Verzet artikel 3, leden 1 en 3, van de richtlijn (1) zich tegen een uitlegging van het nationale recht, volgens welke in het geval van een abstract kleurmerk (in casu: rood HKS 13) waarop aanspraak wordt gemaakt voor financiële diensten, uit een consumentenenquête een gecorrigeerde inburgeringsgraad van ten minste 70 % moet blijken om ervan te kunnen uitgaan dat het merk als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt onderscheidend vermogen heeft verkregen?

    2.

    Moet artikel 3, lid 3, eerste volzin, van deze richtlijn aldus worden uitgelegd dat het tijdstip van de aanvraag van de inschrijving van het merk — en niet het tijdstip van de inschrijving zelf — eveneens beslissend is indien de merkhouder als verweer tegen een verzoek om nietigverklaring van het merk aanvoert dat het merk in elk geval meer dan drie jaar na de inschrijvingsaanvraag, maar nog vóór de inschrijving zelf, als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt onderscheidend vermogen heeft verkregen?

    3.

    Mocht ook onder de hiervoor genoemde voorwaarden het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag doorslaggevend zijn:

    Moet het merk reeds dan nietig worden verklaard, wanneer niet duidelijk is en niet meer opgehelderd kan worden of het merk op het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt onderscheidend vermogen heeft verkregen? Of is voor nietigverklaring vereist dat degene die om nietigverklaring verzoekt, aantoont dat het merk op het tijdstip van de inschrijvingsaanvraag geen onderscheidend vermogen heeft verkregen als gevolg van het gebruik dat ervan is gemaakt?


    (1)  Richtlijn 2008/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 betreffende de aanpassing van het merkenrecht van de lidstaten (PB L 299, blz. 25).


    Top