EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0546

Zaak C-546/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2012 door Ralf Schräder tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 18 september 2012 in de gevoegde zaken T-133/08, T-134/08, T-177/08 en T-242/09, Ralf Schräder/Communautair Bureau voor plantenrassen

PB C 38 van 9.2.2013, p. 12–12 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

9.2.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 38/12


Hogere voorziening ingesteld op 28 november 2012 door Ralf Schräder tegen het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 18 september 2012 in de gevoegde zaken T-133/08, T-134/08, T-177/08 en T-242/09, Ralf Schräder/Communautair Bureau voor plantenrassen

(Zaak C-546/12 P)

2013/C 38/15

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: Ralf Schräder (vertegenwoordigers: T. Leidereiter en W.-A. Schmidt, Rechtsanwälte)

Andere partijen in de procedure: Communautair Bureau voor plantenrassen (CPVO), Jørn Hansson

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 18 september 2012 vernietigen voor zover het betrekking heeft op zaak T-242/09 en op de kosten;

het in eerste aanleg geformuleerde verzoek om vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep van het CPVO van 23 januari 2009 (zaak A010/2007) toewijzen;

het CPVO verwijzen in de kosten van rekwirant in de onderhavige zaak, in de gevoegde zaken T-133/08, T-234/08, T-177/08 en T-242/09 en in de daaraan voorafgaande procedure voor de kamer van beroep van het CPVO.

Middelen en voornaamste argumenten

I.

Met zijn eerste middel in hogere voorziening betoogt rekwirant dat het Gerecht er rechtens onjuist van is uitgegaan dat in een beroepsprocedure voor het CPVO betreffende de afwijzing van een verzoek tot nietigverklaring van een communautair ras, de feiten niet ambtshalve dienen te worden onderzocht. Volgens rekwirant wordt daardoor inbreuk gemaakt op de voor de kamer van beroep geldende regels inzake de bewijslast en de bewijsvoering en bijgevolg op de op het Gerecht rustende verplichting om de rechtmatigheid te toetsen, alsook op het recht van rekwirant op een eerlijk proces, op behoorlijk bestuur en op effectieve rechtsbescherming.

II.

Met zijn tweede middel in hogere voorziening komt rekwirant op tegen de vaststelling van het Gerecht dat in de procedure voor het CPVO slechts aanspraak op instructiemaatregelen kan worden gemaakt indien de partij een begin van bewijs van haar argument heeft bijgebracht. In dat verband voert rekwirant aan dat de regels inzake de bewijslast en de bewijsvoering zijn geschonden, dat hem het recht om te worden gehoord werd ontzegd, en dat de feiten en bewijselementen onjuist zijn opgevat, zelfs indien ervan zou worden uitgegaan dat de bewijslast bij rekwirant ligt.

III.

Met zijn derde middel in hogere voorziening betoogt rekwirant dat het Gerecht er rechtens onjuist van is uitgegaan dat een naar zijn mening „onjuist feit”, dit is een feit dat als zodanig niet bestaat, „algemeen bekend” was. In dit verband voert hij aan dat het Gerecht inbreuk heeft gemaakt op de verplichting om de rechtmatigheid te toetsen en de feiten en bewijselementen onjuist heeft opgevat.

IV.

Met zijn vierde middel in hogere voorziening stelt rekwirant dat het Gerecht blijkt heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting betreffende de stelplicht en de bewijslast, door rekwirant te verwijten dat hij zijn beweringen betreffende de groeiregulatoren niet met bewijzen heeft gestaafd. Dienaangaande betoogt rekwirant dat het arrest tegenstrijdig is, dat het Gerecht de rechtmatigheid niet heeft getoetst en dat er sprake is van een motiveringsgebrek.

V.

Met zijn vijfde middel in hogere voorziening betwist rekwirant de vaststelling van het Gerecht dat in het kader van de beoordeling van de onderscheidbaarheid van het ras de eigenschap „houding van de stengels” van een Osteospermumras niet dan wel niet naar behoren in aanmerking was genomen. Dat is een schending van de artikelen 7 en 20 van de verordening (1), een ontoelaatbare uitbreiding van het voorwerp van het geding, en een inbreuk op het verbod om bij verrassing beslissingen te nemen. Bovendien voert hij aan dat hem het recht om te worden gehoord is ontzegd.

VI.

Met zijn zesde middel in hogere voorziening betwist rekwirant de vaststelling van het Gerecht dat de „houding van de stengels” van een plantenras moet worden bepaald aan de hand van relatieve criteria, dit is door vergelijking met andere planten die in het kader van het betrokken onderzoek worden gebruikt. Volgens rekwirant vormt dit een verdraaiing van de feiten, een schending van de verordening, een ontoelaatbare uitbreiding van het voorwerp van het geding en een schending door het Gerecht van de verplichting om de rechtmatigheid volledig te toetsen. De beslissing is dus tegenstrijdig.


(1)  Verordening (EG) nr. 2100/94 van de Raad van 27 juli 1994 inzake het communautaire kwekersrecht (PB L 227, blz. 1).


Top