Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62012CN0173

    Zaak C-173/12 P: Hogere voorziening ingesteld op 11 april 2012 door Verenigde Douaneagenten BV tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 februari 2012 in zaak T-32/11, Verenigde Douaneagenten tegen Commissie

    PB C 184 van 23.6.2012, p. 4–5 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    23.6.2012   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 184/4


    Hogere voorziening ingesteld op 11 april 2012 door Verenigde Douaneagenten BV tegen het arrest van het Gerecht (Zevende kamer) van 10 februari 2012 in zaak T-32/11, Verenigde Douaneagenten tegen Commissie

    (Zaak C-173/12 P)

    2012/C 184/07

    Procestaal: Nederlands

    Partijen

    Rekwirante: Verenigde Douaneagenten BV (vertegenwoordiger: S.H.L. Moolenaar, advocaat)

    Andere partij in de procedure: Europese Commissie

    Conclusies

    Het arrest conform de in deze hogere voorziening aangevoerde middelen nietig te verklaren;

    De Commissie in de kosten van de procedure te veroordelen.

    Middelen en voornaamste argumenten

    1)

    De eerste twee middelen betreffen schending van het recht doordat het Gerecht heeft geoordeeld dat verweerster terecht heeft geconcludeerd dat de EUR.1-certificaten zijn afgegeven op basis van een onjuiste weergave van de feiten door de exporteur.

    Het Gerecht baseert zich hierbij op enkele voor meerdere interpretaties vatbare brieven daterend van ruim twee en halfjaar vóór de daadwerkelijke uitvoer, gericht aan het Departement van Economische Zaken, alsook op een bij vergissing onjuiste toepassing van de cumulatieregeling, waarbij het Gerecht eraan voorbij gaat dat deze door de autoriteiten zelf als zeer ingewikkeld wordt ervaren.

    Tevens miskent het Gerecht dat de Nederlandse douaneautoriteiten in de procedure voor het Gerechtshof te Amsterdam hebben verklaard niet te kunnen bewijzen dat de afgifte van de onderhavige certificaten inzake EUR.1-certificaten te wijten is aan de onjuiste weergave van de feiten door de exporteur.

    2)

    Middelen drie, vier en vijf betreffen schending van het recht doordat het Gerecht heeft geoordeeld dat de douaneautoriteiten van Curaçao op het moment van afgifte van de EUR.1-certificaten niet wisten of hadden moeten weten dat de betrokken goederen niet voor preferentiële behandeling in aanmerking kwamen.

    Volgens verzoekster gaat het Gerecht bij haar overwegingen voorbij aan het feit dat het Departement van Economische Zaken op Curaçao voor de afgifte van de EUR.1-certificaten tenminste één controle heeft uitgevoerd op de locatie van de exporteur. Daarnaast miskent het Gerecht dat de douaneautoriteiten op Curaçao bij afgifte van een EUR.1-certificaat de oorsprong van de betreffende suiker in samenhang met de bewerking van de betreffende suiker, controleren om zo de gekozen regeling te verifiëren.

    Het Gerecht miskent tevens dat de EUR.1-certificaten zijn afgegeven door de douaneautoriteiten op basis van certificaten van oorsprong Form A („Form A”), op basis waarvan geen EUR.1-certificaten kunnen worden afgegeven.

    Diezelfde douaneautoriteiten nemen bij binnenkomst van de grondstoffen in Curaçao de Form A’s in ontvangst. Dat door een brand in het archief van de douaneautoriteiten op Curaçao precies deze Forms A verloren zijn gegaan, kan verzoekster niet worden aangerekend. Nu het archief is vernietigd, is niet meer na te gaan welke stukken in het dossier bij de douaneautoriteiten aanwezig zijn geweest.

    De conclusie van het Gerecht dat de curator deze documenten aan de missie van verweerster zou hebben gegeven als deze in de administratie aanwezig zouden zijn geweest, is volgens rekwirant niet steekhoudend. Deze enkele overweging kan volgens verzoekster niet leiden tot de conclusie dat de Form A’s er niet zijn geweest, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen.


    Top