EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62007CN0484

Zaak C-484/07: Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Roermond (Nederland) op 31 oktober 2007 — Fatma Pehlivan tegen Staatssecretaris van Justitie

PB C 8 van 12.1.2008, p. 8–8 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

12.1.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 8/8


Verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Roermond (Nederland) op 31 oktober 2007 — Fatma Pehlivan tegen Staatssecretaris van Justitie

(Zaak C-484/07)

(2008/C 8/14)

Procestaal: Nederlands

Verwijzende rechter

Rechtbank te 's-Gravenhage, zittinghoudende te Roermond

Partijen in het hoofdgeding

Verzoekster: Fatma Pehlivan

Verweerder: Staatssecretaris van Justitie

Prejudiciële vragen

1a)

Moet artikel 7, eerste alinea, eerste streepje, van het Associatiebesluit 1/80 [van 19 september 1980 betreffende de ontwikkeling van de associatie, vastgesteld door de Associatieraad die is ingesteld bij de Associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije] aldus worden uitgelegd dat dit artikel reeds van toepassing is indien een gezinslid gedurende drie jaren feitelijk heeft samengewoond met een Turkse werknemer zonder dat het verblijfsrecht van het bedoelde gezinslid door de bevoegde nationale autoriteiten tijdens die drie jaren ter discussie is gesteld?

1b)

Staat artikel 7, eerste lid, eerste streepje, van het Associatiebesluit 1/80 er aan in de weg dat een lidstaat tijdens die drie jaren kan bepalen dat indien het toegelaten gezinslid in het huwelijk treedt, verder geen rechten onder die bepaling worden opgebouwd, ook al blijft het gezinslid bij de Turkse werknemer wonen?

2)

Staat artikel 7, eerste lid, eerste streepje, dan wel enige andere Europeesrechtelijk(e) bepaling en/of rechtsbeginsel er aan in de weg dat de bevoegde nationale autoriteiten na het verstrijken van die periode van drie jaar het verblijfsrecht van de betrokken vreemdeling op grond van de nationale regelgeving omtrent de vraag of er sprake is van een gezinslid en/of legaal wonen in die drie jaren met terugwerkende kracht ter discussie stelt?

3a)

Is voor de beantwoording van de voormelde vragen nog relevant of de vreemdeling al dan niet opzettelijk gegevens heeft achtergehouden die voor het verblijfsrecht op grond van de nationale regelgeving van belang zijn? Zo ja, in welke zin?

3b)

Maakt het daarbij nog uit of van die gegevens is gebleken in de eerdergenoemde periode van drie jaren, of eerst na het verstrijken van die drie jaren? Daarbij in aanmerking nemende dat de bevoegde nationale autoriteiten na het bekend worden van die gegevens mogelijk nog (nader) onderzoek dienen te verrichten alvorens tot besluitvorming over te kunnen gaan. Zo ja, in welke zin?


Top