EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 62004CJ0033

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 december 2005.
Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen Groot-Hertogdom Luxemburg.
Niet-nakoming - Telecommunicatiesector - Richtlijn 97/33/EG - Artikel 7, lid 5 - Verplichting tot controle van overeenstemming van kostenberekeningssystemen door onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van overeenstemmingsverklaring - Richtlijn 98/10/EG - Artikel 18, leden 1 en 2 - Geen correcte toepassing van maatregelen betreffende controle van overeenstemming van kostenberekeningssysteem door nationale regelgevende instantie en betreffende jaarlijkse publicatie van overeenstemmingsverklaring - Ontvankelijkheid - Procesbelang - Precontentieuze procedure - Rechten van verdediging - Richtlijnen 2002/19/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG - Overgangsbepalingen - Nalaten van lidstaten om gedurende termijn voor uitvoering van richtlijn maatregelen te nemen die door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar kunnen brengen - Referentie-interconnectieaanbiedingen.
Zaak C-33/04.

Jurisprudentie 2005 I-10629

ECLI identifier: ECLI:EU:C:2005:750

Zaak C‑33/04

Commissie van de Europese Gemeenschappen

tegen

Groothertogdom Luxemburg

„Niet-nakoming – Telecommunicatie – Richtlijn 97/33/EG – Artikel 7, lid 5 – Verplichting tot controle van overeenstemming van kostenberekeningssystemen door onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van overeenstemmingsverklaring – Richtlijn 98/10/EG – Artikel 18, leden 1 en 2 – Geen correcte toepassing van maatregelen betreffende controle van overeenstemming van kostenberekeningssysteem door nationale regelgevende instantie en betreffende jaarlijkse publicatie van overeenstemmingsverklaring – Ontvankelijkheid – Procesbelang – Precontentieuze procedure – Rechten van verdediging – Richtlijnen 2002/19/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG – Overgangsbepalingen – Nalaten van lidstaten om gedurende termijn voor uitvoering van richtlijn maatregelen te nemen die door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar kunnen brengen – Referentie-interconnectieaanbiedingen”

Conclusie van advocaat-generaal F. G. Jacobs van 2 juni 2005 

Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 8 december 2005 

Samenvatting van het arrest

1.     Beroep wegens niet-nakoming – Voorwerp van geschil – Vaststelling tijdens precontentieuze procedure – Wijziging van conclusies in beroepschrift – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Art. 226 EG)

2.     Beroep wegens niet-nakoming – Voorwerp van geschil – Vaststelling tijdens precontentieuze procedure – Aanpassing wegens wijziging in gemeenschapsrecht – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Art. 226 EG)

3.     Beroep wegens niet-nakoming – Recht van beroep van Commissie – Uitoefening niet afhankelijk van bestaan van specifiek procesbelang – Discretionaire uitoefening

(Art. 226 EG)

4.     Beroep wegens niet-nakoming – Precontentieuze procedure – Buitensporig lange duur – Omstandigheid die ontvankelijkheid van beroep slechts aantast in geval van inbreuk op rechten van verdediging – Bewijslast

(Art. 226 EG)

5.     Harmonisatie van wetgevingen – Telecommunicatiesector – Levering van Open Network Provision (ONP) voor spraaktelefonie en oprichting van universele telecommunicatiedienst – Richtlijn 98/10 – Lidstaat die nalaat, overeenstemming van kostenberekeningssystemen te controleren bij wege van onafhankelijk bevoegd lichaam en overeenstemmingsverklaring te publiceren – Onjuiste toepassing van maatregelen betreffende controle van deze kostenberekeningssystemen – Niet-nakoming

(Richtlijnen van het Europees Parlement en de Raad 97/33, art. 7, lid 5, 98/10, art. 18, leden 1 en 2, 2002/21, art. 27, en 2002/22, art. 16)

1.     Het voorwerp van een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG wordt afgebakend door de in dit artikel bedoelde precontentieuze procedure, zodat het beroep op dezelfde overwegingen en middelen dient te berusten als het met redenen omklede advies. Het vereiste dat het voorwerp van het krachtens artikel 226 EG ingestelde beroep door de precontentieuze procedure wordt afgebakend, betekent echter niet dat de formulering van de grieven in de aanmaningsbrief, in het dispositief van het met redenen omklede advies en in de conclusies van het beroep steeds volkomen gelijkluidend moet zijn, zolang het voorwerp van het geschil niet is verruimd of gewijzigd.

(cf. punten 36‑37)

2.     In het kader van een beroep krachtens artikel 226 EG moet het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld tegen de achtergrond van de gemeenschapsregeling die van kracht was aan het einde van de termijn die de Commissie de betrokken lidstaat heeft gesteld om aan het met redenen omklede advies te voldoen.

De Commissie kan, in geval van een wijziging van het gemeenschapsrecht in de loop van de precontentieuze procedure, het Hof echter verzoeken om de niet-nakoming vast te stellen van de verplichtingen die voortvloeien uit de oorspronkelijke versie van een later gewijzigde of afgeschafte gemeenschapshandeling, indien die verplichtingen in nieuwe bepalingen zijn gehandhaafd. Daarentegen mag het voorwerp van het geding niet worden uitgebreid tot verplichtingen die voortvloeien uit de nieuwe bepalingen en die niet hun pendant vinden in de oorspronkelijke versie van de betrokken handeling; dit zou immers een schending opleveren van de wezenlijke vormvoorschriften waaraan de niet-nakomingsprocedure dient te voldoen.

(cf. punten 43, 49)

3.     De Commissie behoeft bij de uitoefening van haar aan artikel 226 EG ontleende bevoegdheden geen procesbelang aan te tonen. De Commissie moet immers in het algemeen belang ambtshalve erop toezien dat de lidstaten het gemeenschapsrecht toepassen en een eventuele niet-nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen doen vaststellen met het oog op de beëindiging ervan.

Voorts staat het aan de Commissie te beoordelen of het opportuun is tegen een lidstaat op te treden, vast te stellen welke bepalingen zijn geschonden, en te bepalen op welk tijdstip de niet-nakomingsprocedure wordt ingeleid; de overwegingen die haar daarbij leiden, zijn niet van invloed op de ontvankelijkheid van de vordering. Waar alleen de Commissie oordeelt of het opportuun is een beroep wegens niet-nakoming in te stellen en te handhaven, moet het Hof onderzoeken of de gestelde niet-nakoming bestaat of niet, zonder dat het zich dient uit te spreken over de wijze waarop de Commissie gebruik maakt van haar beoordelingsvrijheid.

(cf. punten 65‑67)

4.     Hoewel wegens de buitensporig lange duur van de procententieuze procedure een beroep wegens niet-nakoming niet-ontvankelijk kan zijn, is dit alleen het geval wanneer het gedrag van de Commissie het moeilijker maakt haar argumenten te weerleggen, zodat inbreuk wordt gemaakt op de rechten van de verdediging, en staat het aan de betrokken lidstaat om een dergelijke moeilijkheid te bewijzen.

(cf. punt 76)

5.     Door voor 1998 en 1999 niet te hebben voldaan aan de verplichtingen tot controle van de overeenstemming van de kostenberekeningssystemen bij wege van een onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van een overeenstemmingsverklaring, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), en door voor 2000 in de praktijk niet correct toepassing te hebben gemaakt van de maatregelen betreffende de controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door deze regelgevende instantie is erkend, overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 inzake de toepassing van Open Network Provision (ONP) op spraaktelefonie en inzake de universele telecommunicatiedienst in een door concurrentie gekenmerkt klimaat, zoals gehandhaafd bij artikel 27 van richtlijn 2002/21 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten, juncto artikel 16 van richtlijn 2002/22 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten, komt een lidstaat de krachtens genoemd artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 en genoemd artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 op hem rustende verplichtingen niet na.

(cf. punt 92 en dictum)




ARREST VAN HET HOF (Tweede kamer)

8 december 2005 (*)

„Niet-nakoming – Telecommunicatiesector – Richtlijn 97/33/EG – Artikel 7, lid 5 – Verplichting tot controle van overeenstemming van kostenberekeningssystemen door onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van overeenstemmingsverklaring – Richtlijn 98/10/EG – Artikel 18, leden 1 en 2 – Geen correcte toepassing van maatregelen betreffende controle van overeenstemming van kostenberekeningssysteem door nationale regelgevende instantie en betreffende jaarlijkse publicatie van overeenstemmingsverklaring – Ontvankelijkheid – Procesbelang – Precontentieuze procedure – Rechten van verdediging – Richtlijnen 2002/19/EG, 2002/21/EG en 2002/22/EG – Overgangsbepalingen – Nalaten van lidstaten om gedurende termijn voor uitvoering van richtlijn maatregelen te nemen die door deze richtlijn voorgeschreven resultaat ernstig in gevaar kunnen brengen – Referentie-interconnectieaanbiedingen”

In zaak C‑33/04,

betreffende een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG, ingesteld op 29 januari 2004,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door W. Wils en M. Shotter als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Groothertogdom Luxemburg, vertegenwoordigd door M. Thill en S. Schreiner als gemachtigden, bijgestaan door A. Verheyden en F. Bimont, avocats,

verweerder,

wijst

HET HOF VAN JUSTITIE (Tweede kamer),

samengesteld als volgt: C. W. A. Timmermans, kamerpresident, R. Silva de Lapuerta, P. Kūris, G. Arestis (rapporteur) en J. Klučka, rechters,

advocaat-generaal: F. G. Jacobs,

griffier: H. von Holstein, adjunct-griffier,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 3 maart 2005,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 2 juni 2005,

het navolgende

Arrest

1       De Commissie van de Europese Gemeenschappen verzoekt het Hof vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg,

–       door voor 1998 en 1999 niet te hebben voldaan aan de verplichtingen tot controle van de overeenstemming van de kostenberekeningssystemen door een onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van een overeenstemmingsverklaring, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP) (PB L 199, blz. 32), en

–       door in de praktijk niet correct toepassing te maken van de maatregelen tot uitvoering van artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 1998 inzake de toepassing van Open Network Provision (ONP) op spraaktelefonie en inzake de universele telecommunicatiedienst in een door concurrentie gekenmerkt klimaat (PB L 101, blz. 24), betreffende de controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door deze regelgevende instantie is erkend, alsmede betreffende de jaarlijkse publicatie van een overeenstemmingsverklaring,

de krachtens deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Het rechtskader

 De communautaire regeling

 Het oude regelgevingskader

–       Richtlijn 97/33

2       Bij richtlijn 97/33 wordt, luidens artikel 1 ervan, een regelgevingskader vastgesteld teneinde in de Europese Gemeenschap de interconnectie van telecommunicatienetwerken en met name de interoperabiliteit van telecommunicatiediensten te waarborgen, onder meer om het verstrekken van universele diensten in een open en door concurrentie gekenmerkte marktomgeving te kunnen garanderen. Ingevolge artikel 2 van deze richtlijn wordt onder „interconnectie” verstaan, het fysiek en logisch verbinden van telecommunicatienetwerken die door dezelfde of een andere organisatie worden gebruikt om het de gebruikers van een organisatie mogelijk te maken te communiceren met die van dezelfde of van een andere organisatie of toegang te hebben tot diensten die door een andere organisatie worden verstrekt.

3       Artikel 7 van deze richtlijn, met als titel „Beginselen voor interconnectieprijzen en kostenberekeningssystemen”, bepaalt:

„1.      De lidstaten dragen er zorg voor dat de bepalingen van de leden 2 tot en met 6 worden toegepast op organisaties die de openbare telecommunicatienetwerken en/of de algemeen beschikbare telecommunicatiediensten [...] exploiteren en die door de nationale regelgevende instanties zijn aangemeld als beschikkend over een aanmerkelijke macht op de markt.

2.      Voor de prijzen voor interconnectie dienen de beginselen van transparantie en kostenoriëntering te worden gevolgd. De organisatie die interconnectie met haar faciliteiten verstrekt, dient te bewijzen dat de prijzen afgeleid zijn van de reële kosten, met een redelijke winst op de investeringen. De nationale regelgevende instanties mogen van een organisatie een volledige rechtvaardiging voor haar interconnectieprijzen en zo nodig aanpassing ervan verlangen. [...]

3.      De nationale regelgevende instanties dragen er zorg voor dat [...] een referentie-interconnectieaanbieding wordt bekendgemaakt. De referentieaanbieding omvat een beschrijving van hetgeen in de interconnectie wordt aangeboden, opgesplitst in componenten volgens de marktbehoeften, en de daaraan verbonden voorwaarden en condities, met inbegrip van tarieven.

Er mogen verschillende interconnectietarieven en -voorwaarden worden vastgesteld voor verschillende categorieën van organisaties die gerechtigd zijn netwerken en diensten te verstrekken, indien hiervoor een objectieve rechtvaardiging bestaat op grond van de aard van de verstrekte interconnectie en/of de relevante nationale vergunningsvoorwaarden. De nationale regelgevende instanties zien erop toe dat dergelijke verschillen niet tot concurrentievervalsing leiden, en met name dat de organisatie de passende interconnectietarieven en ‑voorwaarden hanteert wanneer zij interconnectie verstrekt voor haar eigen diensten of die van haar dochtermaatschappijen of partners [...]

De nationale regelgevende instantie beschikt over de mogelijkheid om, indien daar aanleiding toe bestaat, wijzigingen aan te brengen in de referentie-interconnectieaanbieding.

[...]

5.      De Commissie stelt [...] aanbevelingen op voor kostenberekeningssystemen en scheiding van boekhoudingen in verband met interconnectie. De nationale regelgevende instanties dragen er zorg voor dat de door de betrokken organisaties gebruikte kostenberekeningssystemen voor de tenuitvoerlegging van de bepalingen van dit artikel geschikt zijn en als aangegeven in bijlage V voldoende in bijzonderheden worden gedocumenteerd.

De nationale regelgevende instanties dragen er zorg voor dat een beschrijving van de kostenberekeningssystemen, met vermelding van de hoofdcategorieën waarin kosten worden ondergebracht en de regels voor de toerekening van de kosten aan de interconnectie, op aanvraag kan worden verkregen. De overeenstemming met het kostenberekeningssysteem dient door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam, dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door de nationale regelgevende instantie is erkend, te worden gecontroleerd. Elk jaar dient een overeenstemmingsverklaring te worden gepubliceerd.

[...]”

4       In bijlage V bij richtlijn 97/33 worden voorbeelden gegeven van enkele elementen die voor genoemd kostenberekeningssysteem kunnen worden gebruikt, namelijk de kostensoort waarvan wordt uitgegaan, de in het interconnectietarief opgenomen kostenelementen, de mate waarin kostentoerekening geschiedt en de daarbij gehanteerde methoden, in het bijzonder de behandeling van gezamenlijke en gemeenschappelijke kosten, alsmede de boekhoudkundige beginselen.

5       Overeenkomstig artikel 23, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn doen de lidstaten de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1997 aan deze richtlijn te voldoen en stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

6       Op 8 april 1998 heeft de Commissie krachtens artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 aanbeveling 98/322/EG inzake interconnectie in een geliberaliseerde telecommunicatiemarkt (Deel 2 – Scheiding van boekhoudingen en kostenberekeningen) (PB L 141, blz. 6) opgesteld.

–       Richtlijn 98/10

7       Richtlijn 98/10 heeft, volgens artikel 1 ervan, tot doel de harmonisatie van de voorwaarden voor een open en efficiënte toegang tot en gebruik van vaste openbare telefoonnetwerken en vaste openbare telefoondiensten in een door open en concurrerende markten gekenmerkte omgeving overeenkomstig de beginselen van Open Network Provision (ONP).

8       Artikel 17 van deze richtlijn, met als titel „Tariefbeginselen”, bepaalt:

„1.      Onverminderd de specifieke bepalingen van artikel 3 met betrekking tot de betaalbaarheid of van lid 6, zorgen de nationale regelgevende instanties ervoor dat organisaties die spraaktelefoondiensten verstrekken en een aanmerkelijke macht op de markt hebben of overeenkomstig artikel 5 zijn aangewezen en een aanmerkelijke macht op de markt bezitten, aan de bepalingen van dit artikel voldoen.

2.      De tarieven voor het gebruik van het vaste openbare telefoonnet en de vaste openbare telefoondiensten zijn in overeenstemming met de [...] grondbeginselen van kostenoriëntering.

3.      Onverminderd de bepalingen van artikel 7, lid 3, van richtlijn 97/33/EG inzake interconnectie, zijn de tarieven voor de toegang tot en het gebruik van het vaste openbare telefoonnet onafhankelijk van de aard van de door de gebruiker gerealiseerde toepassing, behalve wanneer en voorzover hij andere diensten of faciliteiten verlangt.

4.      De tarieven voor faciliteiten die verder gaan dan het beschikbaar stellen van een aansluiting op het vaste openbare telefoonnet en vaste openbare telefoondiensten, worden overeenkomstig het gemeenschapsrecht voldoende gesplitst, zodat van de gebruiker geen betaling wordt verlangd voor faciliteiten die voor de gevraagde dienst niet nodig zijn.

5.      Tariefwijzigingen worden pas doorgevoerd wanneer een voldoende lange aankondigingsperiode, vastgesteld door de nationale regelgevende instantie, in acht is genomen.

6.      Onverminderd artikel 3 betreffende betaalbaarheid mag een lidstaat zijn nationale regelgevende instantie toestemming geven om de bepalingen van de leden 1, 2, 3, 4 of 5 van dit artikel in een specifiek geografisch gebied niet toe te passen als hij ervan overtuigd is dat er op de markt voor de vaste openbare telefoondiensten sprake is van effectieve concurrentie.”

9       Artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10, met als titel „Kostentoerekeningsbeginselen”, luidt als volgt:

„1.      De lidstaten zorgen ervoor dat wanneer een organisatie overeenkomstig artikel 17 de plicht heeft haar tarieven te baseren op het beginsel van kostenoriëntering, de kostentoerekeningssystemen van een dergelijke organisatie geschikt zijn voor het in de praktijk brengen van artikel 17 en dat de naleving hiervan door een van deze organisatie onafhankelijke bevoegde instantie wordt gecontroleerd. De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat elk jaar een verklaring omtrent de inachtneming van deze bepalingen wordt gepubliceerd.

2.      De nationale regelgevende instanties zorgen ervoor dat hun op verzoek een beschrijving beschikbaar wordt gesteld van de in lid 1 bedoelde kostentoerekeningssystemen, waaruit blijkt in welke hoofdcategorieën de kosten worden ondergebracht en welke regels voor de toerekening van de kosten van spraaktelefoniediensten gelden. De nationale regelgevende instanties verstrekken de Commissie op haar verzoek informatie over de door de betrokken organisaties toegepaste kostentoerekeningssystemen.”

10     Overeenkomstig artikel 32, lid 1, eerste alinea, van deze richtlijn doen de lidstaten de nodige bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 juni 1998 aan deze richtlijn te voldoen en stellen zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

 Het nieuwe regelgevingskader inzake communicatie

11     Op 7 maart 2002 hebben het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie vier richtlijnen vastgesteld tot invoering van een nieuw regelgevingskader inzake communicatie (hierna: „NRK”), namelijk richtlijn 2002/19/EG inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische‑communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn) (PB L 108, blz. 7), richtlijn 2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (Machtigingsrichtlijn) (PB L 108, blz. 21), richtlijn 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische‑communicatienetwerken en -diensten (Kaderrichtlijn) (PB L 108, blz. 33), en richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten (Universeledienstrichtlijn) (PB L 108, blz. 51).

12     Bij de artikelen 26 en 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2002/21 worden, onder meer, de richtlijnen 97/33 en 98/10 ingetrokken met ingang van 25 juli 2003.

13     In artikel 27, eerste alinea, van richtlijn 2002/21 wordt als overgangsmaatregel bepaald dat de lidstaten alle verplichtingen krachtens hun nationale wetgeving als bedoeld in artikel 7 van richtlijn 2002/19 en artikel 16 van richtlijn 2002/22 handhaven totdat een nationale regelgevende instantie met betrekking tot deze verplichtingen een besluit heeft genomen.

14     Artikel 18, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2002/19, artikel 28, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2002/21 en artikel 38, lid 1, eerste alinea, van richtlijn 2002/22 preciseren dat de lidstaten de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen dienen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om uiterlijk op 24 juli 2003 aan deze richtlijnen te voldoen en dat zij de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

15     Overeenkomstig artikel 19 van richtlijn 2002/19, artikel 29 van richtlijn 2002/21 en artikel 39 van richtlijn 2002/22 treden deze richtlijnen in werking op de dag van hun bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen, in casu 24 april 2002.

–       Richtlijn 2002/19

16     Artikel 7, met als titel „Evaluatie van eerdere verplichtingen inzake toegang en interconnectie”, van richtlijn 2002/19 bepaalt:

„1.      De lidstaten handhaven alle verplichtingen inzake toegang en interconnectie die vóór de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn ten aanzien van openbare communicatienetwerken en/of ‑diensten aanbiedende ondernemingen golden krachtens de artikelen 4, 6, 7, 8, 11, 12 en 14 van richtlijn 97/33/EG, artikel 16 van richtlijn 98/10/EG en de artikelen 7 en 8 van richtlijn 92/44/EEG [van de Raad van 5 juni 1992 betreffende de toepassing van Open Network Provision (ONP) op huurlijnen (PB L 165, blz. 27)]; deze verplichtingen worden gehandhaafd totdat zij zijn geëvalueerd en daarover een besluit is genomen overeenkomstig lid 3.

[...]

3.      De lidstaten zorgen ervoor dat de nationale regelgevende instanties zo spoedig mogelijk na inwerkingtreding van deze richtlijn, en vervolgens op gezette tijden, een marktanalyse uitvoeren volgens de procedure van artikel 16 van richtlijn 2002/21/EG [...] om te bepalen of de betrokken verplichtingen moeten worden gehandhaafd, gewijzigd of opgeheven. Voor de voorafgaande kennisgeving aan de partijen waarvoor een dergelijke wijziging of opheffing van verplichtingen geldt wordt een passende termijn in acht genomen.”

–       Richtlijn 2002/22

17     Artikel 16 van deze richtlijn, met als titel „Evaluatie van de verplichtingen”, bepaalt:

„1.      De lidstaten handhaven alle verplichtingen in verband met:

a)      eindgebruikerstarieven voor het aanbieden van toegang tot en gebruik van het openbare telefoonnetwerk, die zijn opgelegd overeenkomstig artikel 17 van richtlijn 98/10/EG [...]

b)      carrierkeuze of carriervoorkeuze, opgelegd overeenkomstig richtlijn 97/33/EG [...]

[...]

totdat een evaluatie heeft plaatsgevonden en het in lid 3 van dit artikel bedoelde is bepaald.

[...]

3.      De lidstaten zien erop toe dat de nationale regelgevende instanties zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van deze richtlijn en vervolgens op gezette tijden een marktanalyse verrichten [...] teneinde te bepalen of de verplichtingen met betrekking tot retailmarkten moeten worden gehandhaafd, gewijzigd dan wel ingetrokken. [...]”

 De nationale regeling

18     Artikel 16, lid 4, van het groothertogelijk besluit van 22 december 1997 tot vaststelling van het bestek voor het opzetten en exploiteren van vaste telecommunicatienetwerken (Mém. A 1997, blz. 3308), artikel 22, lid 5, van het groothertogelijk besluit van 22 december 1997 tot vaststelling van het bestek voor het opzetten en exploiteren van vaste telecommunicatie- en telefonienetwerken (Mém. A 1997, blz. 3313) en artikel 16, lid 3, van het groothertogelijk besluit van 2 juli 1998 tot vaststelling van het bestek voor het exploiteren van telefoondiensten (Mém. A 1998, blz. 976), zoals gewijzigd bij het groothertogelijk besluit van 18 april 2001 (Mém. A 2001, blz. 1114; hierna: „groothertogelijk besluit van 18 april 2001”), bevatten een identieke bepaling die luidt als volgt:

„De overeenstemming van de systemen wordt gecontroleerd en gecertificeerd door een bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de exploitant. Het certificaat wordt jaarlijks gepubliceerd in het activiteitenverslag van de exploitant.”

 De precontentieuze procedure

19     Na de Commissie de wet van 21 maart 1997 inzake de telecommunicatie (Mém. A 1997, blz. 761) houdende, onder meer, oprichting met ingang van 2 juni 1997 van een regelgevende instantie inzake telecommunicatie met de naam „Institut Luxembourgeois des Télécommunications” (hierna: „ILT”), thans „Institut Luxembourgeois de Régulation” (hierna: „ILR”), te hebben meegedeeld, hebben de Luxemburgse autoriteiten bij brieven van 23 januari en 10 juli 1998 de drie bovengenoemde groothertogelijke besluiten van 22 december 1997 en 2 juli 1998 ter kennis gebracht. Volgens deze autoriteiten beogen deze besluiten met name de uitvoering van de richtlijnen 97/33 en 98/10.

20     Bij brief van 9 maart 2000 heeft de Commissie de aandacht van deze autoriteiten gevestigd op de eisen van het communautaire regelgevingskader inzake telecommunicatie, en inzonderheid op de beginselen van kostenoriëntering en transparantie van de telecommunicatietarieven. In dit verband heeft zij met name verzocht om de in artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 en in artikel 18, lid 2, van richtlijn 98/10 bedoelde informatie betreffende de kostenberekeningssystemen, in voorkomend geval, om de identificatiegegevens van het in artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 en in artikel 18, lid 1, van richtlijn 98/10 bedoelde bevoegde lichaam, alsmede om een afschrift van de jaarlijkse overeenstemmingsverklaring die was gepubliceerd voor boekjaar 1998 en voor boekjaar 1999, zo dat al was afgesloten.

21     Bij brief van 8 juni 2000 hebben de Luxemburgse autoriteiten op deze brief geantwoord.

 Richtlijn 97/33

22     Bij brief van 30 april 2001 heeft de Commissie de Luxemburgse regering een aanmaning gestuurd, waarin zij erop wees dat het Groothertogdom Luxemburg de krachtens artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 op hem rustende verplichtingen tot controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie of een ander onafhankelijk bevoegd lichaam niet was nagekomen. Bovendien waren de meegedeelde maatregelen volgens de Commissie niet duidelijk genoeg met betrekking tot de jaarlijkse publicatie van een overeenstemmingsverklaring en was in elk geval niet gezorgd voor de jaarlijkse publicatie van een dergelijke verklaring.

23     In hun antwoord van 13 juli 2001 hebben de Luxemburgse autoriteiten groothertogelijk besluit van 18 april 2001 meegedeeld en daarbij gepreciseerd dat, aangezien de bepalingen van dat besluit betreffende de verklaring van overeenstemming van het kostenberekeningssysteem en de publicatie ervan op 6 mei 2001 van kracht waren geworden, de eerste overeenstemmingsverklaringen niet vroeger dan voor boekjaar 2000 en niet later dan voor boekjaar 2001 zouden worden gepubliceerd samen met de jaarverslagen van de voor deze boekjaren aangemelde exploitanten.

24     Na onderzoek van dat besluit heeft de Commissie bij brief van 21 maart 2002 een met redenen omkleed advies (hierna: „met redenen omkleed advies van 21 maart 2002”) uitgebracht, waarin zij vaststelde dat het Groothertogdom Luxemburg voor 1998 en 1999 niet had voldaan aan de krachtens artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 op hem rustende verplichtingen tot controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie of een ander onafhankelijk bevoegd lichaam en tot jaarlijkse publicatie van een overeenstemmingsverklaring. Daarbij heeft de Commissie deze lidstaat verzocht, de nodige maatregelen te nemen om aan dat met redenen omklede advies te voldoen binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst ervan.

25     In hun antwoord van 17 mei 2002 hebben de Luxemburgse autoriteiten hun standpunt gehandhaafd, namelijk dat de in artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 opgelegde verplichting tot certificatie en tot publicatie thans was nagekomen bij het groothertogelijk besluit van 18 april 2001. In diezelfde brief werd eraan herinnerd dat dit besluit geen terugwerkende kracht had.

 Richtlijn 98/10

26     Bij brief van 21 maart 2002 heeft de Commissie de Luxemburgse regering een aanmaning gestuurd, waarin zij erop wees dat het Groothertogdom Luxemburg de krachtens artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 en artikel 18, lid 1, van richtlijn 98/10 op hem rustende verplichtingen niet was nagekomen. Volgens haar had er nog geen enkele controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem plaatsgevonden en was er nog geen enkele verklaring of geen enkel attest van overeenstemming gepubliceerd voor boekjaar 2000.

27     In hun antwoord van 28 mei 2002 hebben de Luxemburgse autoriteiten er nogmaals aan herinnerd dat het groothertogelijk besluit van 18 april 2001 voortaan voorzag in de controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door een nationale regelgevende instantie of een onafhankelijk bevoegd lichaam en in de jaarlijkse publicatie van de overeenstemmingsverklaring.

28     Aangezien de Commissie deze informatie ontoereikend vond, heeft zij op 11 juli 2003 een met redenen omkleed advies (hierna: „met redenen omkleed advies van 11 juli 2003”) uitgebracht, waarin zij het Groothertogdom Luxemburg verweet, in de praktijk niet correct toepassing te hebben gemaakt van de maatregelen ter uitvoering van artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 inzake de controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie, of een ander bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door de nationale regelgevende instantie is erkend, en inzake de jaarlijkse publicatie van een overeenstemmingsverklaring. Daarbij heeft de Commissie deze lidstaat verzocht, de nodige maatregelen te nemen om aan dat met redenen omklede advies te voldoen binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst ervan.

29     In hun antwoord van 1 oktober 2003 hebben de Luxemburgse autoriteiten benadrukt dat het groothertogelijk besluit van 18 april 2001 artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 en artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 uitvoert. Bovendien hebben zij het door het ILR opgestelde en op 6 mei 2002 gepubliceerde rapport over de basisbeginselen van scheiding van boekhoudingen meegedeeld. In hun antwoord zijn deze autoriteiten tot de volgende conclusie gekomen:

„Op basis van het recente activiteitenverslag van de Entreprise des postes et télécommunications [EPT], heeft de regelgevende instantie vastgesteld dat het door de regeling geëiste attest ontbreekt. [Het ILR] heeft de onderneming derhalve onlangs aangemaand en zal in voorkomend geval administratieve sancties opleggen wegens niet-nakoming van in de betrokken besluiten geformuleerde verplichtingen.”

30     Omdat de Commissie met dit antwoord noch met het antwoord van 17 mei 2002 genoegen kon nemen, heeft zij het onderhavige beroep ingesteld.

31     Bij arrest van 10 maart 2005, Commissie/Luxemburg (C‑236/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie), heeft het Hof vastgesteld dat het Groothertogdom Luxemburg, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan de richtlijnen 2002/19, 2002/20, 2002/21 en 2002/22, de krachtens deze richtlijnen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 De conclusies van de partijen

32     De Commissie concludeert dat het het Hof behage:

–       vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door voor 1998 en 1999 niet te hebben voldaan aan de verplichtingen tot controle van de overeenstemming van de kostenberekeningssystemen door een onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van een overeenstemmingsverklaring, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen;

–       vast te stellen dat het Groothertogdom Luxemburg, door in de praktijk niet correct toepassing te maken van de maatregelen betreffende de controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door de nationale regelgevende instantie is erkend, overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10, de krachtens deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

33     De Luxemburgse regering concludeert dat het het Hof behage:

–       primair, het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–       subsidiair, het beroep ongegrond te verklaren;

–       de Commissie te verwijzen in de kosten.

 Het beroep

 De ontvankelijkheid

34     De Luxemburgse regering werpt in haar verweerschrift twee excepties van niet-ontvankelijkheid op. Ten eerste stelt zij dat de Commissie geen procesbelang heeft, en ten tweede zijn volgens haar de rechten van de verdediging geschonden in de loop van de precontentieuze procedure.

35     Alvorens uitspraak te doen op deze excepties van niet-ontvankelijkheid, dient het voorwerp van het onderhavige beroep te worden bepaald.

36     Volgens vaste rechtspraak wordt het voorwerp van een beroep wegens niet-nakoming krachtens artikel 226 EG afgebakend door de in dit artikel bedoelde precontentieuze procedure, zodat het beroep op dezelfde overwegingen en middelen dient te berusten als het met redenen omklede advies (zie arrest van 16 juni 2005, Commissie/Italië, C‑456/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 35, en aangehaalde rechtspraak).

37     Het vereiste dat het voorwerp van het krachtens artikel 226 EG ingestelde beroep door de precontentieuze procedure wordt afgebakend, betekent echter niet dat de formulering van de grieven in de aanmaningsbrief, in het dispositief van het met redenen omklede advies en in de conclusies van het beroep steeds volkomen gelijkluidend moet zijn, zolang het voorwerp van het geschil niet is verruimd of gewijzigd (zie arrest Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 39, en arrest van 14 juli 2005, Commissie/Duitsland, C‑433/03, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 28).

38     Wat richtlijn 97/33 betreft, verwijt de Commissie het Groothertogdom Luxemburg in het met redenen omklede advies van 21 maart 2002 dat het de krachtens artikel 7, lid 5, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen voor 1998 en 1999. Deze grief is dezelfde als de eerste grief van het verzoekschrift.

39     Bijgevolg betreft de niet-nakoming van richtlijn 97/33 niet-nakoming van de krachtens artikel 7, lid 5, van deze richtlijn op het Groothertogdom Luxemburg rustende verplichtingen voor 1998 en 1999.

40     Wat richtlijn 98/10 betreft, verwijt de Commissie het Groothertogdom Luxemburg in het met redenen omklede advies van 11 juli 2003 dat het de krachtens artikel 18, leden 1 en 2, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen, zonder dat een referentieperiode wordt opgegeven. In dat advies wordt er bovendien op gewezen dat „er in werkelijkheid nog geen enkele controle [van de overeenstemming van de kostenberekeningssystemen] had plaatsgevonden”. In haar verzoekschrift formuleert de Commissie dezelfde grief en geeft zij daarbij evenmin de periode aan waarin deze lidstaat volgens haar de krachtens dit artikel op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

41     Toch dient te worden gepreciseerd dat op grond van de formulering van de grieven in het met redenen omklede advies en in het verzoekschrift van de Commissie niet kan worden geconcludeerd dat de verweten niet-nakoming betrekking heeft op de gehele periode van 1998 – het jaar waarin richtlijn 98/10 in werking is getreden – tot en met 2002 – het laatste jaar dat aan het met redenen omklede advies voorafging. Uit de precontentieuze procedure en met name uit de aanmaningsbrief van 21 maart 2002 blijkt immers duidelijk dat de verweten niet-nakoming in wezen slaat op 2000. Aldus kan, aangezien niets op het tegendeel wijst, het voorwerp van het beroep wat richtlijn 98/10 betreft, niet verder gaan dan wat in deze aanmaningsbrief was vermeld.

 Het ontbreken van procesbelang

42     De Luxemburgse regering stelt in de eerste plaats dat het onderhavige beroep niet-ontvankelijk is, aangezien bij het verstrijken van de in het met redenen omklede advies van 11 juli 2003 gestelde termijn de verweten niet-nakoming niet langer bestond, daar richtlijn 98/10 niet langer van kracht was. Wat richtlijn 97/33 betreft, had de gemeenschapswetgever het NRK al goedgekeurd vóórdat het met redenen omklede advies van 21 maart 2002 werd uitgebracht. Bovendien was de verweten niet-nakoming op de datum van indiening van het onderhavige beroep al beëindigd, aangezien de termijn voor uitvoering van het NRK op die datum al was verstreken. De rechtspraak volgens welke in geval van een wijziging van het gemeenschapsrecht in de loop van de precontentieuze procedure, de Commissie ontvankelijk blijft in een beroep strekkende tot vaststelling van een niet-nakoming van verplichtingen die voortvloeien uit de oorspronkelijke versie van een later gewijzigde of afgeschafte gemeenschapshandeling, indien die verplichtingen in de nieuwe bepalingen zijn gehandhaafd (arrest van 12 juni 2003, Commissie/Italië, C‑363/00, Jurispr. blz. I‑5767, punt 22), is volgens de Luxemburgse regering in casu niet van toepassing.

43     Volgens de rechtspraak moet in het kader van een beroep krachtens artikel 226 EG het bestaan van een niet-nakoming worden beoordeeld tegen de achtergrond van de gemeenschapsregeling die van kracht was aan het einde van de termijn die de Commissie de betrokken lidstaat heeft gesteld om aan het met redenen omklede advies te voldoen (zie arresten van 10 september 1996, Commissie/Duitsland, C‑61/94, Jurispr. blz. I‑3989, punt 42; 9 november 1999, Commissie/Italië, C‑365/97, Jurispr. blz. I‑7773, punt 32, en 12 juni 2003, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 21).

44     Wat richtlijn 97/33 betreft, heeft de Commissie het Groothertogdom Luxemburg in het met redenen omklede advies van 21 maart 2002 verzocht, binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van dat advies te voldoen aan de krachtens artikel 7, lid 5, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen, en inzonderheid aan de verplichtingen tot controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie of een ander onafhankelijk bevoegd lichaam en tot jaarlijkse publicatie van een overeenstemmingsverklaring voor 1998 en 1999.

45     Aangezien richtlijn 97/33 bij richtlijn 2002/21 is ingetrokken met ingang van 25 juli 2003, betreffen de door de Commissie in deze procedure geformuleerde grieven overduidelijk een gemeenschapsregeling die nog van kracht was bij het verstrijken van de in het met redenen omklede advies van 21 maart 2002 gestelde termijn.

46     Bijgevolg kan het onderhavige beroep niet op grond van de door verweerder in casu aangevoerde argumenten niet-ontvankelijk worden verklaard voorzover het betrekking heeft op de niet-nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33, die het Groothertogdom Luxemburg niet had uitgevoerd bij het verstrijken van de in het met redenen omklede advies gestelde termijn.

47     Wat richtlijn 98/10 betreft, heeft de Commissie het Groothertogdom Luxemburg in het met redenen omklede advies van 11 juli 2003 verzocht, binnen een termijn van twee maanden vanaf de ontvangst van dat advies te voldoen aan de krachtens artikel 18, leden 1 en 2, van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen, en inzonderheid aan de verplichtingen tot controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door de nationale regelgevende instantie is erkend, en tot jaarlijkse publicatie van een overeenstemmingsverklaring. Zoals in punt 41 van dit arrest is aangegeven, heeft de verweten niet-nakoming betrekking op 2000.

48     Het is overduidelijk dat de niet-nakoming betreffende richtlijn 98/10 geen betrekking heeft op bepalingen die van kracht waren bij het verstrijken van de in het met redenen omklede advies van 11 juli 2003 gestelde termijn. Deze richtlijn werd immers bij richtlijn 2002/21 ingetrokken met ingang van 25 juli 2003, dit is veertien dagen nadat de Commissie dat met redenen omklede advies had uitgebracht. Deze richtlijn is dus ingetrokken in de loop van de termijn van twee maanden waarin het Groothertogdom Luxemburg moest voldoen aan zijn uit artikel 18, leden 1 en 2, van deze richtlijn voortvloeiende verplichtingen.

49     Volgens de rechtspraak kan de Commissie, ofschoon het petitum van het verzoekschrift in beginsel niet meer mag omvatten dan de in de aanmaningsbrief en in het dispositief van het met redenen omklede advies gestelde niet-nakomingen, in geval van een wijziging van het gemeenschapsrecht in de loop van de precontentieuze procedure, het Hof echter verzoeken om de niet-nakoming vast te stellen van verplichtingen die voortvloeien uit de oorspronkelijke versie van een later gewijzigde of afgeschafte gemeenschapshandeling, indien die verplichtingen in nieuwe bepalingen zijn gehandhaafd. Daarentegen mag het voorwerp van het geding niet worden uitgebreid tot verplichtingen die voortvloeien uit de nieuwe bepalingen en die niet hun pendant vinden in de oorspronkelijke versie van de betrokken handeling; dit zou immers een schending opleveren van de wezenlijke vormvoorschriften waaraan de niet-nakomingsprocedure dient te voldoen (zie arrest van 12 juni 2003, Commissie/Italië, reeds aangehaald, punt 22).

50     Aangezien het NRK in de loop van de precontentieuze procedure is vastgesteld, dient te worden nagegaan of de bij artikel 18, leden 1 en 2, van de ingetrokken richtlijn 98/10 opgelegde verplichtingen tot naleving van het kostenberekeningssysteem en tot jaarlijkse publicatie van een overeenstemmingsverklaring zijn gehandhaafd in de relevante bepalingen van het NRK.

51     Dienaangaande zij eraan herinnerd dat richtlijn 98/10 bij de artikelen 26 en 28, lid 1, tweede alinea, van richtlijn 2002/21 is ingetrokken met ingang van 25 juli 2003. Volgens artikel 27 van richtlijn 2002/21 handhaven de lidstaten evenwel alle verplichtingen krachtens hun nationale wetgeving als bedoeld in artikel 7 van richtlijn 2002/19 en artikel 16 van richtlijn 2002/22 totdat een nationale regelgevende instantie met betrekking tot deze verplichtingen een besluit heeft genomen.

52     Artikel 7, lid 1, van richtlijn 2002/19 bepaalt dat de lidstaten alle verplichtingen handhaven die vroeger van toepassing waren krachtens, onder meer, artikel 16 van richtlijn 98/10 inzake bijzondere netwerktoegang.

53     Artikel 16, lid 1, van richtlijn 2002/22 bepaalt dat de lidstaten alle verplichtingen handhaven in verband met, onder meer, de eindgebruikerstarieven voor het aanbieden van toegang tot en gebruik van het openbare telefoonnetwerk, die zijn opgelegd overeenkomstig artikel 17 van richtlijn 98/10. Laatstgenoemd artikel betreft het beginsel van kostenoriëntering.

54     Bijgevolg wordt artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10, betreffende de kostentoerekeningsbeginselen, waarvan de niet-nakoming het voorwerp van de tweede vordering van het onderhavige beroep vormt, niet expressis verbis vermeld in voornoemde bepalingen van het NRK.

55     Toch kan het feit dat in artikel 16 van richtlijn 2002/22 niet wordt verwezen naar artikel 18 van richtlijn 98/10, de lidstaten in casu niet ontheffen van de krachtens dat artikel 18 op hen rustende verplichtingen.

56     Uit richtlijn 2002/22 blijkt immers niet dat het de bedoeling van de gemeenschapswetgever was om bij wijze van overgangsmaatregel alleen de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 17 van richtlijn 98/10, betreffende het beginsel van kostenoriëntering van de tarieven, en niet die inzake het kostenberekeningssysteem te handhaven.

57     Integendeel, uit de uitdrukkelijke verwijzingen naar artikel 17 van richtlijn 98/10 in artikel 18 ervan blijkt dat de uit deze twee artikelen voortvloeiende verplichtingen niet los van elkaar kunnen worden gezien, aangezien het beginsel van kostenoriëntering van de tarieven onlosmakelijk verbonden is met het kostenberekeningssysteem.

58     Derhalve dient te worden aangenomen dat de krachtens artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 op de lidstaten rustende verplichtingen in de relevante bepalingen van het NRK worden gehandhaafd.

59     In dit verband heeft het Groothertogdom Luxemburg ter terechtzitting verklaard dat de overgangsregeling van het NRK betrekking heeft op de verplichtingen die voortvloeien uit de nationale wetgevingen, doch niet op de verplichtingen die voortvloeien uit de omstreden bepalingen van richtlijn 98/10. Deze lidstaat is dus van mening dat bij gebreke van nationale maatregelen tot nakoming van de verplichtingen van artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 voor het betrokken jaar, te weten 2000, de overgangsmaatregelen van het NRK niet relevant zijn om te beoordelen of de tweede vordering van het onderhavige beroep ontvankelijk is.

60     Dit argument moet van de hand worden gewezen. Het Groothertogdom Luxemburg, dat in wezen erkent dat artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 niet is uitgevoerd voor 2000, kan zich niet op goede gronden op zijn eigen niet-nakoming van de krachtens het oude regelgevingskader inzake telecommunicatie op hem rustende verplichtingen beroepen ter rechtvaardiging van de niet-nakoming van diezelfde verplichtingen die in het NRK als overgangsmaatregel zijn gehandhaafd.

61     Bijgevolg dient te worden aangenomen dat de grief inzake artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10, zoals die is geformuleerd in het met redenen omklede advies en in de tweede vordering van het onderhavige beroep, het voorwerp van het geding niet uitbreidt tot uit die richtlijn voortvloeiende verplichtingen die in het NRK niet zijn gehandhaafd.

62     Derhalve is het voorwerp van het geding, wat de bepalingen van die richtlijn betreft, niet derwijze uitgebreid dat de regelmatigheid van de onderhavige niet-nakomingsprocedure wordt aangetast.

63     Het beroep dient dus ook ontvankelijk te worden verklaard voorzover het betrekking heeft op de niet-nakoming van de krachtens artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 op het Groothertogdom Luxemburg rustende verplichtingen.

64     Deze lidstaat stelt in de tweede plaats dat de verweten niet-nakoming in wezen slechts een zuiver formele niet-nakoming is en wordt gebruikt om een principeveroordeling te verkrijgen. Bovendien is het wegens het beroep in de reeds aangehaalde zaak Commissie/Luxemburg des te zinlediger het onderhavige beroep te handhaven en blijkt daaruit dat de Commissie, door in deze zaak beroep in te stellen, alleen de bedoeling heeft, een principeveroordeling door het Hof te verkrijgen wegens een niet-nakoming die virtueel beëindigd is.

65     Deze argumenten moeten van de hand worden gewezen. Volgens vaste rechtspraak behoeft de Commissie bij de uitoefening van haar aan artikel 226 EG ontleende bevoegdheden geen procesbelang aan te tonen. De Commissie moet immers in het algemeen belang ambtshalve erop toezien dat de lidstaten het gemeenschapsrecht toepassen en een eventuele niet-nakoming van de daaruit voortvloeiende verplichtingen doen vaststellen met het oog op de beëindiging ervan (zie arresten van 1 februari 2001, Commissie/Frankrijk, C‑333/99, Jurispr. blz. I‑1025, punt 23, en 2 juni 2005, Commissie/Griekenland, C‑394/02, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punten 14 en 15, en aangehaalde rechtspraak).

66     Voorts staat het aan de Commissie te beoordelen of het opportuun is tegen een lidstaat op te treden, vast te stellen welke bepalingen zijn geschonden, en te bepalen op welk tijdstip de niet-nakomingsprocedure wordt ingeleid; de overwegingen die haar daarbij leiden, zijn niet van invloed op de ontvankelijkheid van de vordering (arresten van 1 juni 1994, Commissie/Duitsland, C‑317/92, Jurispr. blz. I‑2039, punt 4, en 18 juni 1998, Commissie/Italië, C‑35/96, Jurispr. blz. I‑3851, punt 27, en arrest Commissie/Frankrijk, reeds aangehaald, punt 24).

67     Ten slotte zij eraan herinnerd dat, waar alleen de Commissie oordeelt of het opportuun is een beroep wegens niet-nakoming in te stellen en te handhaven, het Hof moet onderzoeken of de gestelde niet-nakoming bestaat of niet, zonder dat het zich dient uit te spreken over de wijze waarop de Commissie gebruikmaakt van haar beoordelingsvrijheid (zie arrest van 13 juni 2002, Commissie/Spanje, C‑474/99, Jurispr. blz. I‑5293, punt 25).

68     Uit het voorgaande volgt dat de eerste exceptie van niet-ontvankelijkheid, namelijk dat de Commissie geen procesbelang heeft, dient te worden verworpen.

 Schending van de rechten van de verdediging in de loop van de precontentieuze procedure

69     De Luxemburgse regering stelt in de eerste plaats dat de Commissie voor het eerst in haar verzoekschrift naar de overgangsbepalingen van het NRK heeft verwezen en dat deze bepalingen een nieuwe rechtsgrondslag voor de haar verweten niet-nakomingen vormen. Er bestaan immers aanzienlijke verschillen tussen het oude regelgevingskader en het NRK. Bovendien zijn de overgangsbepalingen niet op het oude regelgevingskader geënt en kunnen ze in geen geval aan de exploitanten nieuwe verplichtingen opleggen die in de oude regeling niet bestonden. Bijgevolg had de Commissie zich in de precontentieuze fase op deze bepalingen moeten beroepen, zodat de Luxemburgse regering de gelegenheid had, binnen de termijnen en volgens de vormvoorschriften van de aanmaningsbrieven en de met redenen omklede adviezen haar opmerkingen in te dienen. Aangezien de Commissie deze minimumvoorschriften niet heeft nageleefd, heeft zij het voorwerp van het geding onrechtmatig uitgebreid tot nieuwe rechtselementen, hetgeen schending van de rechten van de verdediging oplevert, zodat het beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.

70     Er zij aan herinnerd dat de precontentieuze procedure tot doel heeft, de betrokken lidstaat in de gelegenheid te stellen de krachtens het gemeenschapsrecht op hem rustende verplichtingen na te komen of verweer te voeren tegen de door de Commissie geformuleerde grieven. Het regelmatige verloop van deze procedure vormt aldus een door het EG-Verdrag gewilde wezenlijke waarborg ter bescherming van de rechten van de betrokken lidstaat. Alleen wanneer deze waarborg wordt geëerbiedigd, kan het Hof in de contradictoire procedure beoordelen of deze staat inderdaad de verplichtingen niet is nagekomen waarvan de Commissie stelt dat zij niet zijn nagekomen (zie arrest van 5 juni 2003, Commissie/Italië, C‑145/01, Jurispr. blz. I‑5581, punt 17, en aangehaalde rechtspraak).

71     De argumenten van de Luxemburgse regering zijn slechts relevant voor de beoordeling of er sprake is van schending van de rechten van verdediging indien de door de Commissie gestelde niet-nakomingen hun oorsprong vinden in nieuwe verplichtingen die de bepalingen van het NRK aan de lidstaten opleggen. In casu is dit echter overduidelijk niet het geval.

72     De gestelde niet-nakoming van de verplichtingen van artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 heeft immers betrekking op 1998 en 1999, dit is vóór de invoering van het NRK.

73     Wat de gestelde niet-nakoming van de verplichtingen van artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 betreft, zij eraan herinnerd dat deze richtlijn werd ingetrokken met ingang van 25 juli 2003, doch dit ontheft het Groothertogdom Luxemburg niet van de krachtens genoemde bepalingen van deze richtlijn op hem rustende verplichtingen, zoals is uiteengezet in de punten 55 tot en met 61 hierboven.

74     De Luxemburgse regering stelt in de tweede plaats dat de Commissie de procedure om te doen vaststellen dat het Groothertogdom Luxemburg zijn verplichting tot uitvoering van de richtlijnen 97/33 en 98/11 niet is nagekomen, niet te gepasten tijde heeft gevoerd vóór de bepalingen ervan zijn ingetrokken, en dat zij zich niet heeft beroepen op omstandigheden die haar hebben verhinderd, de precontentieuze procedure tijdig te doorlopen.

75     Deze regering verwijt de Commissie dus, zakelijk weergegeven, dat de precontentieuze procedure buitensporig lang heeft geduurd, waardoor haar rechten van de verdediging zijn aangetast.

76     Hoewel wegens de buitensporig lange duur van de precontentieuze procedure een beroep wegens niet-nakoming niet-ontvankelijk kan zijn, is dit volgens de rechtspraak alleen het geval wanneer het gedrag van de Commissie het moeilijker maakt haar argumenten te weerleggen, zodat inbreuk wordt gemaakt op de rechten van de verdediging, en staat het aan de betrokken lidstaat om een dergelijke moeilijkheid te bewijzen (zie arrest van 12 mei 2005, Commissie/België, C‑287/03, Jurispr. blz. I‑3761, punt 14, en aangehaalde rechtspraak).

77     Vaststaat dat het Groothertogdom Luxemburg in casu geen specifieke argumenten heeft aangevoerd waaruit blijkt dat door de buitensporig lange duur van de precontentieuze procedure en met name door het tijdsverloop tussen zijn antwoorden op de met redenen omklede adviezen en het ogenblik waarop het verzoekschrift bij het Hof is ingediend, het voor hem moeilijker is geworden, zijn rechten van de verdediging uit te oefenen. In haar verweerschrift komt de Luxemburgse regering immers alleen op tegen het opportuniteitsoordeel van de Commissie om een beroep wegens niet-nakoming in te leiden en te handhaven.

78     Gelet op het voorgaande dient de tweede exceptie van niet-ontvankelijkheid, te weten schending van de rechten van de verdediging in de loop van de precontentieuze procedure, eveneens te worden verworpen, en bijgevolg dient het beroep van de Commissie ontvankelijk te worden verklaard.

 Ten gronde

79     De Commissie verwijt het Groothertogdom Luxemburg niet-nakoming van de krachtens artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 en artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 op hem rustende verplichtingen.

80     De Luxemburgse regering stelt in de eerste plaats dat, gelet op het arrest van 18 december 1997, Inter-Environnement Wallonie (C‑129/96, Jurispr. blz. I‑7411), dat in casu van overeenkomstige toepassing is, de grieven van de Commissie dienen te worden afgewezen. Door de nakoming van de uit de richtlijnen 97/33 en 98/10 voortvloeiende verplichtingen zou de toepassing van het NRK immers ernstig in gevaar zijn gekomen, gelet op de aanzienlijke verschillen die tussen de richtlijnen 97/33 en 98/10 en het NRK bestaan.

81     Dit argument berust op een onjuiste premisse. De grieven die de Commissie in casu aanvoert, hebben immers betrekking op een periode die dateert van vóór en niet van na de inwerkingtreding van het NRK op 24 april 2002. De Commissie verwijt het Groothertogdom Luxemburg namelijk niet-nakoming van de verplichtingen die krachtens artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 voor 1998 en 1999 en krachtens artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 voor 2000 op hem rustten.

82     De nakoming van de krachtens deze bepalingen op deze lidstaat rustende verplichtingen heeft aldus geen enkele invloed op de uitvoering van het NRK, aangezien dit overduidelijk betrekking heeft op een periode die ruim na de in casu relevante periode valt. Bijgevolg kan niet met succes naar de hierboven vermelde rechtspraak worden verwezen om de grieven van de Commissie van de hand te wijzen.

83     De Luxemburgse regering stelt in de tweede plaats dat de Commissie zich niet op goede gronden op de overgangsbepalingen van het NRK kan beroepen ten bewijze dat het Groothertogdom Luxemburg bij het verstrijken van de in de met redenen omklede adviezen gestelde termijn ertoe gehouden was, de verplichtingen van de richtlijnen 97/33 en 98/10 na te komen.

84     Dit argument kan niet worden aanvaard. Wat richtlijn 97/33 betreft, is de gestelde niet-nakoming immers niet gebaseerd op de overgangsbepalingen van het NRK, maar op de bepalingen van deze richtlijn voor een periode die dateert van vóór de invoering van het NRK.

85     Wat richtlijn 98/10 betreft, is de gestelde niet-nakoming gebaseerd op bepalingen van deze richtlijn die – zoals in de punten 55 tot en met 61 hierboven is uiteengezet – zijn gehandhaafd in de relevante bepalingen van het NRK.

86     Aldus kan niet met succes naar de overgangsbepalingen van het NRK worden verwezen om de gegrondheid van het onderhavige beroep te betwisten.

87     Ten slotte stelt de Luxemburgse regering dat de Commissie niet heeft aangetoond dat het Groothertogdom Luxemburg zijn bij de richtlijnen 97/33 en 98/10 opgelegde verplichtingen tot controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem en tot publicatie van overeenstemmingsverklaringen niet is nagekomen. Het ILT en het ILR hebben immers voor elk jaar na 1998 de referentie-interconnectieaanbiedingen (hierna: „RIO”) van de EPT goedgekeurd. Deze goedkeuring impliceert, onder meer, dat het ILT en het IRL hebben gecontroleerd of de EPT haar verplichting inzake kostenoriëntering is nagekomen. Hieruit volgt derhalve dat, aangezien de RIO’s van de EPT altijd zijn goedgekeurd en volgens de regels zijn gepubliceerd, ook in 1998 en 1999, de Commissie de Luxemburgse autoriteiten niet kan verwijten dat zij de krachtens artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 en artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 op hen rustende verplichtingen niet zijn nagekomen.

88     Ook dit argument kan niet worden aanvaard. De eerbiediging van de beginselen van transparantie en kostenoriëntering van de tarieven betekent immers niet ipso facto dat het kostenberekeningssysteem en de scheiding van boekhoudingen in verband met interconnectie zijn toegepast. Bijgevolg kan niet op basis van de stelling van deze regering, zo ze al gegrond is, worden geconcludeerd dat de verplichtingen tot controle en tot publicatie zoals die zijn opgelegd bij genoemde bepalingen van de richtlijnen, in casu zijn nagekomen.

89     Bijgevolg heeft de Luxemburgse regering in casu geen enkel argument aangevoerd dat de vaststelling van de Commissie ontkracht dat het Groothertogdom Luxemburg voor 1998 en 1999 de verplichting van artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33 en voor 2000 de verplichting van artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10 niet is nagekomen.

90     Zelfs al zou het groothertogelijk besluit van 18 april 2001 deze richtlijnen in Luxemburgs recht omzetten, in de brieven aan de Commissie over dit besluit is uitdrukkelijk verklaard dat het besluit geen terugwerkende kracht heeft, terwijl de grieven van de Commissie betrekking hebben op perioden vóór de vaststelling ervan.

91     Gelet op een en ander dient het onderhavige beroep gegrond te worden verklaard.

92     Derhalve dient te worden vastgesteld dat het Groothertogdom Luxemburg, door voor 1998 en 1999 niet te hebben voldaan aan de verplichtingen tot controle van de overeenstemming van de kostenberekeningssystemen door een onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van een overeenstemmingsverklaring, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33, en door voor 2000 in de praktijk niet correct toepassing te hebben gemaakt van de maatregelen betreffende de controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door deze regelgevende instantie is erkend, overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10, zoals gehandhaafd bij artikel 27 van richtlijn 2002/21, juncto artikel 16 van richtlijn 2002/22, de krachtens deze bepalingen op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

 Kosten

93     Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dat is gevorderd. In casu is het Groothertogdom Luxemburg in het ongelijk gesteld. Aangezien de Commissie niet heeft geconcludeerd met betrekking tot de kosten, oordeelt het Hof dat elke partij haar eigen kosten zal dragen.

Het Hof van Justitie (Tweede kamer) verklaart:

1)      Door voor 1998 en 1999 niet te hebben voldaan aan de verplichtingen tot controle van de overeenstemming van de kostenberekeningssystemen door een onafhankelijk bevoegd lichaam en tot publicatie van een overeenstemmingsverklaring, overeenkomstig artikel 7, lid 5, van richtlijn 97/33/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 1997 inzake interconnectie op telecommunicatiegebied, wat betreft de waarborging van de universele dienst en van de interoperabiliteit door toepassing van de beginselen van Open Network Provision (ONP), en door voor 2000 in de praktijk niet correct toepassing te hebben gemaakt van de maatregelen betreffende de controle van de overeenstemming van het kostenberekeningssysteem door de nationale regelgevende instantie of een ander bevoegd lichaam dat onafhankelijk is van de telecommunicatieorganisatie en door deze regelgevende instantie is erkend, overeenkomstig artikel 18, leden 1 en 2, van richtlijn 98/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 februari 1998 inzake de toepassing van Open Network Provision (ONP) op spraaktelefonie en inzake de universele telecommunicatiedienst in een door concurrentie gekenmerkt klimaat, zoals gehandhaafd bij artikel 27 van richtlijn 2002/21/EG van het Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (Kaderrichtlijn), juncto artikel 16 van richtlijn 2002/22/EG van het Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en ‑diensten (Universeledienstrichtlijn), is het Groothertogdom Luxemburg de krachtens deze bepalingen op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2)      De Commissie van de Europese Gemeenschappen en het Groothertogdom Luxemburg zullen hun eigen kosten dragen.

ondertekeningen


* Procestaal: Frans.

Top