Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 61999CJ0453

    Arrest van het Hof van 20 september 2001.
    Courage Ltd tegen Bernard Crehan en Bernard Crehan tegen Courage Ltd en anderen.
    Verzoek om een prejudiciële beslissing: Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) - Verenigd Koninkrijk.
    Artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) - Exclusieve-afnameovereenkomst voor bier - Pacht van drankgelegenheden - Mededingingsregeling - Recht op schadevergoeding van partij bij overeenkomst.
    Zaak C-453/99.

    Jurisprudentie 2001 I-06297

    ECLI identifier: ECLI:EU:C:2001:465

    61999J0453

    Arrest van het Hof van 20 september 2001. - Courage Ltd tegen Bernard Crehan en Bernard Crehan tegen Courage Ltd en anderen. - Verzoek om een prejudiciële beslissing: Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) - Verenigd Koninkrijk. - Artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) - Exclusieve-afnameovereenkomst voor bier - Pacht van drankgelegenheden - Mededingingsregeling - Recht op schadevergoeding van partij bij overeenkomst. - Zaak C-453/99.

    Jurisprudentie 2001 bladzijde I-06297


    Samenvatting
    Partijen
    Overwegingen van het arrest
    Beslissing inzake de kosten
    Dictum

    Trefwoorden


    1. Mededinging - Mededingingsregelingen - Overeenkomst die mededinging kan beperken of vervalsen - Recht van partij bij overeenkomst om schending van artikel 85 van Verdrag (thans artikel 81 EG) aan te voeren om bescherming in rechte te verkrijgen

    [EG-Verdrag, art. 85 (thans art. 81 EG)]

    2. Mededinging - Mededingingsregelingen - Overeenkomst die mededinging kan beperken of vervalsen - Recht van partij bij overeenkomst om vergoeding van door uitvoering van deze overeenkomst veroorzaakte schade te vorderen - Grenzen

    [EG-Verdrag, art. 85 (thans art. 81 EG)]

    Samenvatting


    1. Een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen in de zin van artikel 85 van het Verdrag (thans artikel 81 EG), kan zich op schending van deze bepaling beroepen om bescherming in rechte (relief") tegenover de andere contractpartij te verkrijgen.

    ( cf. punt 36, dictum 1 )

    2. Aan de volle werking van artikel 85 van het Verdrag (thans artikel 81 EG), in het bijzonder het nuttig effect van het in lid 1 daarvan neergelegde verbod, zou worden afgedaan indien niet eenieder vergoeding kon vorderen van schade die hem is berokkend door een overeenkomst of een gedraging die de mededinging kan beperken of vervalsen. Een dergelijk recht maakt de communautaire mededingingsregels immers gemakkelijker toepasbaar, waardoor vaak verborgen overeenkomsten of praktijken die de mededinging kunnen beperken of vervalsen, minder aantrekkelijk worden.

    Artikel 85 van het Verdrag verzet zich dan ook tegen een regel van nationaal recht die een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen in de zin van dit artikel, belet vergoeding te vorderen van door de uitvoering van deze overeenkomst veroorzaakte schade, op de enkele grond dat de verzoeker partij is bij die overeenkomst.

    Bij gebreke van communautaire regelgeving ter zake is het echter een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen en de procedureregels vast te stellen voor beroepen die worden ingesteld ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan de werking van het gemeenschapsrecht ontlenen, mits die regels niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke beroepen krachtens nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel).

    Onder deze voorwaarden staat het gemeenschapsrecht er niet aan in de weg dat het nationale recht een partij met betrekking tot dewelke is vastgesteld dat zij in aanzienlijke mate verantwoordelijk is voor de verstoring van de mededinging, het recht ontzegt schadevergoeding te vorderen van haar contractpartij. Overeenkomstig een beginsel dat in de meeste rechtsstelsels van de lidstaten wordt erkend en door het Hof reeds is toegepast, mag een justitiabele immers niet profiteren van zijn eigen onrechtmatig handelen, wanneer dit is komen vast te staan.

    Inzonderheid moet de bevoegde nationale rechter nagaan, of de partij die schade beweert te hebben geleden door het sluiten van een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen, zich ten opzichte van de wederpartij in een duidelijk zwakkere positie bevond, zodat haar vrijheid om over de clausules van bedoelde overeenkomst te onderhandelen alsmede haar vermogen om de schade te voorkomen of de omvang daarvan te beperken, met name door tijdig alle beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden, uiterst beperkt zo niet nihil waren.

    ( cf. punten 26-27, 29, 31, 33, 36, dictum 2-3 )

    Partijen


    In zaak C-453/99,

    betreffende een verzoek aan het Hof krachtens artikel 234 EG van de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) (Verenigd Koninkrijk), in het aldaar aanhangig geding tussen

    Courage Ltd

    en

    Bernard Crehan

    en tussen

    Bernard Crehan

    en

    Courage Ltd e.a.,

    om een prejudiciële beslissing over de uitlegging van artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) en andere bepalingen van gemeenschapsrecht,

    wijst

    HET HOF VAN JUSTITIE,

    samengesteld als volgt: G. C. Rodríguez Iglesias, president, C. Gulmann, M. Wathelet (rapporteur) en V. Skouris, kamerpresidenten, D. A. O. Edward, P. Jann, L. Sevón, F. Macken, N. Colneric, J. N. Cunha Rodrigues en C. W. A. Timmermans, rechters,

    advocaat-generaal: J. Mischo,

    griffier: L. Hewlett, administrateur,

    gelet op de schriftelijke opmerkingen ingediend door:

    - Courage Ltd, vertegenwoordigd door N. Green, QC, geïnstrueerd door A. Molyneux, solicitor,

    - B. Crehan, vertegenwoordigd door D. Vaughan, QC, en M. Brealey, barrister, geïnstrueerd door R. Croft, solicitor,

    - de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins als gemachtigde, bijgestaan door K. Parker, QC,

    - de Franse regering, vertegenwoordigd door K. Rispal-Bellanger en R. Loosli-Surrans als gemachtigden,

    - de Italiaanse regering, vertegenwoordigd door U. Leanza als gemachtigde,

    - de Zweedse regering, vertegenwoordigd door L. Nordling en I. Simfors als gemachtigden,

    - de Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door K. Wiedner als gemachtigde, bijgestaan door N. Khan, barrister,

    gezien het rapport ter terechtzitting,

    gehoord de mondelinge opmerkingen van Courage Ltd, vertegenwoordigd door N. Green en M. Gray, barrister; B. Crehan, vertegenwoordigd door D. Vaughan en M. Brealey; de regering van het Verenigd Koninkrijk, vertegenwoordigd door J. E. Collins en K. Parker, en de Commissie, vertegenwoordigd door K. Wiedner en N. Khan, ter terechtzitting van 6 februari 2001,

    gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 22 maart 2001,

    het navolgende

    Arrest

    Overwegingen van het arrest


    1 Bij beschikking van 16 juli 1999, ingekomen bij het Hof op 30 november daaraanvolgend, heeft de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) krachtens artikel 234 EG vier prejudiciële vragen gesteld over de uitlegging van artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG) en andere bepalingen van gemeenschapsrecht.

    2 Deze vragen zijn gerezen in een geding tussen de vennootschap Courage Ltd (hierna: Courage") en B. Crehan, houder van een drankgelegenheid, ter zake van bierleveringen die laatstgenoemde niet heeft betaald.

    De feiten van het hoofdgeding en de prejudiciële vragen

    3 In 1990 kwamen Courage, een brouwerij die in het Verenigd Koninkrijk een aandeel van 19 % van de markt voor de bierverkoop bezit, en Grand Metropolitan (hierna: Grand Met"), een vennootschap die diverse belangen in het hotel- en restaurantwezen bezit, overeen, de door hen verpachte drankgelegenheden (hierna: pubs") samen te voegen. Daartoe werden hun respectieve pubs overgeheveld naar Inntrepreneur Estates Ltd (hierna: IEL"), een vennootschap die Courage en Grand Met elk voor de helft in eigendom hebben. Krachtens een tussen IEL en Courage gesloten overeenkomst moesten alle pachters van IEL hun bier uitsluitend bij Courage betrekken. Deze moest de bestelde hoeveelheden bier leveren tegen de prijzen die waren opgenomen op de voor de door IEL verpachte pubs geldende prijslijsten.

    4 IEL legde haar pachters een standaardpachtovereenkomst voor. Over het bedrag van de pacht kon met de potentiële pachter worden onderhandeld, maar de exclusieve-afnameverplichting en de andere contractuele clausules waren niet vatbaar voor onderhandeling.

    5 In 1991 sloot Crehan met IEL twee pachtovereenkomsten met een looptijd van twintig jaar, waaraan een afnameverplichting ten gunste van Courage was verbonden. Het pachtgeld zou om de vijf jaar worden herzien, uitsluitend opwaarts, en zou dan worden gebracht op de hoogste pacht van de voorafgaande periode of de hoogste pacht die volgens de overige voorwaarden van de pachtovereenkomst voor de resterende periode op een open markt kon worden verkregen. De houder van de drankgelegenheid moest een minimumhoeveelheid gespecificeerd bier afnemen en IEL verklaarde zich bereid ervoor te zorgen, dat de gespecificeerde biersoorten door Courage aan de houder zouden worden geleverd tegen de op de prijslijst van deze laatste vermelde prijzen.

    6 In 1993 stelde Courage, verzoekster in het hoofdgeding, beroep in strekkende tot veroordeling van Crehan, verweerder in het hoofdgeding, tot betaling van een bedrag van 15 266 GBP ter zake van onbetaald gebleven bierleveringen. Crehan betwistte de gegrondheid van dit beroep met het betoog, dat de afnameverplichting strijdig was met artikel 85 van het Verdrag. In reconventie vorderde hij schadevergoeding.

    7 Crehan voerde aan dat Courage haar bier aan zelfstandige pubhouders tegen aanmerkelijk lagere prijzen verkocht dan de prijzen die waren opgenomen op de prijslijst die werd toegepast op pubhouders die pachter van IEL waren en aan haar gebonden waren door een exclusieve-afnameclausule. Hij stelde dat de door deze clausule gebonden pubhouders als gevolg van dit prijsverschil minder winst maakten en genoodzaakt waren hun activiteit stop te zetten.

    8 De door Courage, Grand Met en hun dochtermaatschappijen gebruikte standaardpachtovereenkomst werd in 1992 bij de Commissie aangemeld. Deze maakte in 1993 overeenkomstig artikel 19, lid 3, van verordening nr. 17 van de Raad van 6 februari 1962, Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag (PB 1962, 13, blz. 204), in een mededeling bekend dat zij voornemens was een vrijstelling op grond van artikel 85, lid 3, van het Verdrag te verlenen.

    9 De aanmelding werd in oktober 1997 ingetrokken nadat IEL een nieuwe standaardpachtovereenkomst had geïntroduceerd, die eveneens bij de Commissie werd aangemeld. In het hoofdgeding is echter niet de nieuwe pachtovereenkomst aan de orde. De ingestelde beroepen hebben betrekking op de uitvoering van de uit hoofde van de oude pachtovereenkomst geldende exclusieve-afnameverplichting.

    10 De volgende overwegingen hebben de Court of Appeal ertoe gebracht, haar prejudiciële vragen te stellen.

    11 Volgens de verwijzende rechter is het naar Engels recht een partij bij een onwettige overeenkomst niet toegestaan van de wederpartij schadevergoeding te eisen. Hieruit volgt dat, al aangenomen dat het door Crehan aangevoerde verweermiddel, namelijk dat de door hem gesloten pachtovereenkomst in strijd is met artikel 85 van het Verdrag, gegrond is, zijn schadevordering naar Engels recht niet-ontvankelijk wordt verklaard.

    12 In een arrest van eerdere datum dan de onderhavige verwijzing heeft de Court of Appeal overigens geoordeeld, zonder het noodzakelijk te achten het Hof ter zake om een beslissing te verzoeken, dat artikel 85, lid 1, van het Verdrag tot doel had derden, concurrenten of consumenten, en niet partijen bij de onwettige overeenkomst te beschermen. Deze laatsten zijn immers de veroorzakers en niet de slachtoffers van de beperking van de mededinging.

    13 De Court of Appeal merkt op dat volgens een uitspraak van de Supreme Court van de Verenigde Staten in de zaak Perma Life Mufflers Inc. v. Int'l Parts Corp. [392 U.S. 134 (1968)] een partij bij een concurrentievervalsende overeenkomst tegen haar medecontractant een schadevordering kan indienen wanneer zij zich in een economisch zwakkere positie bevindt.

    14 Daarom vraagt de Court of Appeal zich af, of de omstandigheid dat de in punt 6 van het onderhavige arrest beschreven vordering van Crehan naar Engels recht niet-ontvankelijk zou zijn, verenigbaar is met het gemeenschapsrecht.

    15 Voor het geval het gemeenschapsrecht een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen, een bescherming biedt die vergelijkbaar is met de door het recht van de Verenigde Staten van Amerika geboden bescherming, merkt de Court of Appeal op dat eventueel een conflict zou bestaan tussen het beginsel van procesautonomie en het beginsel van uniforme toepassing van het gemeenschapsrecht.

    16 In deze omstandigheden heeft de Court of Appeal besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:

    1) Moet artikel 81 EG (ex artikel 85) aldus worden uitgelegd, dat een partij bij een onwettige pachtovereenkomst krachtens welke op een drankgelegenheid een exclusieve-afnameplicht rust, met een beroep op dat artikel in rechte aanspraak kan maken op bescherming (,relief) tegenover de andere contractpartij?

    2) Zo ja, kan de partij die aanspraak maakt op bescherming, dan vergoeding vorderen van de schade die zij beweert te hebben geleden omdat zij gebonden is door de contractuele clausule die krachtens artikel 81 verboden is?

    3) Is een regel van nationaal recht volgens welke de rechter een partij niet mag toestaan zich ter verkrijging van schadevergoeding op haar eigen onrechtmatige handelingen te beroepen, verenigbaar met het gemeenschapsrecht?

    4) Indien het antwoord op de derde vraag luidt, dat een dergelijke regel in bepaalde omstandigheden in strijd kan zijn met het gemeenschapsrecht, welke omstandigheden moet de nationale rechter dan in aanmerking nemen?"

    De vragen

    17 Met de eerste, de tweede en de derde vraag, die samen moeten worden onderzocht, wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen, of een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen in de zin van artikel 85 van het Verdrag, zich voor de nationale rechter op schending van dit artikel kan beroepen voor het doen gelden van een aanspraak op bescherming in rechte (relief") tegenover de andere contractpartij, met name om vergoeding te vorderen van schade die volgens de verzoekende partij voortvloeit uit haar gebondenheid aan een met artikel 85 strijdige contractuele clausule, en of bijgevolg het gemeenschapsrecht zich verzet tegen een regel van nationaal recht volgens welke het een partij niet is toegestaan om zich ter verkrijging van schadevergoeding op zijn eigen onrechtmatig handelen te beroepen.

    18 Indien het gemeenschapsrecht zich tegen deze regel van nationaal recht verzet, wenst de nationale rechter met zijn vierde vraag te vernemen, welke omstandigheden in aanmerking moeten worden genomen om de gegrondheid van een dergelijke schadevordering te beoordelen.

    19 In de eerste plaats zij eraan herinnerd, dat het Verdrag een eigen rechtsorde in het leven heeft geroepen, die in de rechtsordes van de lidstaten is opgenomen en waarmee de nationale rechter rekening dient te houden. Rechtssubjecten van die rechtsorde zijn niet alleen de lidstaten, maar ook hun onderdanen, en, evenzeer als het gemeenschapsrecht ten laste van particulieren verplichtingen in het leven roept, schept het ook rechten die dezen uit eigen hoofde kunnen doen gelden. Deze rechten ontstaan niet alleen wanneer het Verdrag ze uitdrukkelijk toekent, maar ook als weerslag van duidelijk bepaalde verplichtingen die het Verdrag zowel aan particulieren als aan de lidstaten en de gemeenschapsinstellingen oplegt (zie arresten van 5 februari 1963, Van Gend & Loos, 26/62, Jurispr. blz. 3; 15 juli 1964, Costa, 6/64, Jurispr. blz. 1203, en 19 november 1991, Francovich e.a., C-6/90 en C-9/90, Jurispr. blz. I-5357, punt 31).

    20 In de tweede plaats vormt artikel 85 van het Verdrag krachtens artikel 3, sub g, EG-Verdrag (thans, na wijziging, artikel 3, lid 1, sub g, EG) een fundamentele bepaling, die onontbeerlijk is voor de vervulling van de taken van de Gemeenschap en in het bijzonder voor de werking van de interne markt (zie arrest van 1 juni 1999, Eco Swiss, C-126/97, Jurispr. blz. I-3055, punt 36).

    21 Het belang van deze bepaling heeft de opstellers van het Verdrag overigens ertoe gebracht, in artikel 85, lid 2, uitdrukkelijk te bepalen, dat de krachtens dit artikel verboden overeenkomsten of besluiten van rechtswege nietig zijn (zie arrest Eco Swiss, reeds aangehaald, punt 36).

    22 Deze nietigheid, die door eenieder kan worden ingeroepen, is voor de rechter bindend wanneer de voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 1, vervuld zijn en de betrokken overeenkomst een vrijstelling krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag niet kan rechtvaardigen (zie voor dit laatste punt met name arrest van 9 juli 1969, Portelange, 10/69, Jurispr. blz. 309, punt 10). Aangezien de in artikel 85, lid 2, bedoelde nietigheid absoluut is, heeft een krachtens deze bepaling nietige overeenkomst geen gevolgen in de betrekkingen tussen de overeenkomstsluitende partijen en kan zij aan derden niet worden tegengeworpen (zie arrest van 25 november 1971, Béguelin, 22/71, Jurispr. blz. 949, punt 29). Deze nietigheid kan bovendien alle gevolgen, voor het verleden en voor de toekomst, van de overeenkomst of het besluit treffen (zie arrest van 6 februari 1973, Brasserie de Haecht, 48/72, Jurispr. blz. 77, punt 26).

    23 In de derde plaats heeft het Hof reeds geoordeeld, dat de artikelen 85, lid 1, van het Verdrag en 86 EG-Verdrag (thans artikel 82 EG) rechtstreekse gevolgen teweegbrengen in de betrekkingen tussen particulieren en voor de justitiabelen rechten doen ontstaan die de nationale rechter dient te handhaven (zie arresten van 30 januari 1974, BRT en SABAM, BRT I", 127/73, Jurispr. blz. 51, punt 16, en 18 maart 1997, Guérin automobiles/Commissie, C-282/95 P, Jurispr. blz. I-1503, punt 39).

    24 Uit bovenstaande overwegingen volgt, dat elke particulier zich in rechte op schending van artikel 85, lid 1, van het Verdrag kan beroepen, ook wanneer hij partij is bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen in de zin van deze bepaling.

    25 Aangaande de mogelijkheid om vergoeding te vorderen van schade die is veroorzaakt door een overeenkomst of een gedraging die de mededinging kan beperken of vervalsen, zij er allereerst aan herinnerd dat volgens vaste rechtspraak de nationale rechter die in het kader van zijn bevoegdheden belast is met de toepassing van het gemeenschapsrecht, de volle werking van dat recht dient te verzekeren en de daarin aan particulieren toegekende rechten dient te beschermen (zie met name arresten van 9 maart 1978, Simmenthal, 106/77, Jurispr. blz. 629, punt 16, en 19 juni 1990, Factortame e.a., C-213/89, Jurispr. blz. I-2433, punt 19).

    26 Aan de volle werking van artikel 85 van het Verdrag, in het bijzonder het nuttig effect van het in lid 1 neergelegde verbod, zou worden afgedaan indien niet eenieder vergoeding kon vorderen van schade die hem is berokkend door een overeenkomst of een gedraging die de mededinging kan beperken of vervalsen.

    27 Een dergelijk recht maakt de communautaire mededingingsregels immers gemakkelijker toepasbaar, waardoor - vaak verborgen - overeenkomsten of praktijken die de mededinging kunnen beperken of vervalsen, minder aantrekkelijk worden. In zoverre kunnen bij de nationale rechter ingediende schadevorderingen wezenlijk bijdragen tot de handhaving van een daadwerkelijke mededinging in de Gemeenschap.

    28 In die omstandigheden kan niet a priori worden uitgesloten, dat een dergelijke vordering wordt ingediend door een partij bij een overeenkomst die in strijd met de mededingingsregels zou worden geacht.

    29 Bij gebreke van een communautaire regelgeving ter zake is het echter een aangelegenheid van de interne rechtsorde van elke lidstaat om de bevoegde rechterlijke instanties aan te wijzen en de procedureregels vast te stellen voor vorderingen die worden ingediend ter bescherming van de rechten die de justitiabelen aan de rechtstreekse werking van het gemeenschapsrecht ontlenen, mits die regels niet ongunstiger zijn dan die welke voor soortgelijke vorderingen krachtens nationaal recht gelden (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door de communautaire rechtsorde verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maken (doeltreffendheidsbeginsel) (zie arrest van 10 juli 1997, Palmisani, C-261/95, Jurispr. blz. I-4025, punt 27).

    30 Dienaangaande heeft het Hof reeds geoordeeld, dat het gemeenschapsrecht de nationale rechter niet belet erop toe te zien dat de bescherming van de door de communautaire rechtsorde gewaarborgde rechten niet uitloopt op een ongerechtvaardigde verrijking van de rechthebbenden (zie met name arresten van 4 oktober 1979, Ireks-Arkady/Raad en Commissie, 238/78, Jurispr. blz. 2955, punt 14; 27 februari 1980, Just, 68/79, Jurispr. blz. 501, punt 26, en 21 september 2000, Michaïlidis, C-441/98 en C-442/98, Jurispr. blz. I-7145, punt 31).

    31 Mits de beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid worden geëerbiedigd (zie arrest Palmisani, reeds aangehaald, punt 27) staat het gemeenschapsrecht er evenmin aan in de weg dat het nationale recht een partij ten aanzien waarvan is vastgesteld dat zij in aanzienlijke mate verantwoordelijk is voor de verstoring van de mededinging, het recht ontzegt schadevergoeding te vorderen van haar contractpartij. Overeenkomstig een beginsel dat in de meeste rechtsstelsels van de lidstaten wordt erkend en door het Hof reeds is toegepast (zie arrest van 7 februari 1973, Commissie/Italië, 39/72, Jurispr. blz. 101, punt 10) mag een justitiabele niet profiteren van zijn eigen onrechtmatig handelen, wanneer dit is komen vast te staan.

    32 Tot de beoordelingsfactoren die in dit verband door de bevoegde nationale rechter in aanmerking kunnen worden genomen, behoren de economische en de juridische context waarin de contractpartijen zich bevinden alsmede, zoals de regering van het Verenigd Koninkrijk terecht opmerkt, de respectieve onderhandelingspositie en het respectieve gedrag van beide contractpartijen.

    33 Inzonderheid moet de bevoegde nationale rechter nagaan, of de partij die schade beweert te hebben geleden door het sluiten van een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen, zich ten opzichte van de wederpartij in een duidelijk zwakkere positie bevond, zodat haar vrijheid om over de clausules van bedoelde overeenkomst te onderhandelen alsmede haar vermogen om de schade te voorkomen of de omvang daarvan te beperken, met name door tijdig alle beschikbare rechtsmiddelen aan te wenden, uiterst beperkt zo niet nihil zouden zijn geweest.

    34 Onder verwijzing naar de arresten van het Hof van 12 december 1967, Brasserie de Haecht (23/67, Jurispr. blz. 525, 537), en 28 februari 1991, Delimitis (C-234/89, Jurispr. blz. I-935, punten 14-26), hebben de Commissie en de regering van het Verenigd Koninkrijk terecht eveneens gewezen op de mogelijkheid, dat een overeenkomst in strijd is met artikel 85, lid 1, van het Verdrag enkel op grond dat zij deel uitmaakt van een netwerk van soortgelijke overeenkomsten die een cumulatief effect op de mededinging hebben. In een dergelijk geval is het mogelijk dat de wederpartij van de houder van het netwerk niet in aanzienlijke mate verantwoordelijk is voor de schending van artikel 85, met name wanneer de voorwaarden van de overeenkomst haar in feite door de houder van het netwerk zijn opgelegd.

    35 Anders dan Courage beweert, is een gedifferentieerde beoordeling van de omvang van de verantwoordelijkheden niet in strijd met de rechtspraak van het Hof, volgens welke het voor de toepassing van artikel 85 van het Verdrag van weinig belang is of partijen, wat hun positie en hun economische functie betreft, al dan niet op voet van gelijkheid staan (zie met name arrest Hof van 13 juli 1966, Consten en Grundig/Commissie, 56/64 en 58/64, Jurispr. blz. 450, 512). Deze rechtspraak heeft immers betrekking op de voorwaarden voor de toepassing van artikel 85 van het Verdrag, terwijl de in casu aan het Hof voorgelegde vragen betrekking hebben op bepaalde civielrechtelijke gevolgen van schending van deze bepaling.

    36 Gelet op bovenstaande overwegingen moet op de gestelde vragen worden geantwoord, dat:

    - een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen in de zin van artikel 85 van het Verdrag, zich op schending van deze bepaling kan beroepen om bescherming in rechte (relief") tegenover de andere contractpartij te verkrijgen;

    - artikel 85 van het Verdrag zich verzet tegen een regel van nationaal recht, die een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen in de zin van dit artikel, belet vergoeding te vorderen van door de uitvoering van deze overeenkomst veroorzaakte schade, op de enkele grond dat de verzoeker partij is bij de overeenkomst;

    - het gemeenschapsrecht zich niet verzet tegen een regel van nationaal recht, die een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen, het recht ontzegt zich ter verkrijging van schadevergoeding op zijn eigen onrechtmatig handelen te beroepen, wanneer vaststaat dat deze partij in aanzienlijke mate verantwoordelijk is voor de verstoring van de mededinging.

    Beslissing inzake de kosten


    Kosten

    37 De kosten door de regering van het Verenigd Koninkrijk, de Franse, de Italiaanse en de Zweedse regering alsmede de Commissie wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakt, kunnen niet voor vergoeding in aanmerking komen. Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen.

    Dictum


    HET HOF VAN JUSTITIE,

    uitspraak doende op de door de Court of Appeal (England and Wales) (Civil Division) bij beschikking van 16 juli 1999 gestelde vragen, verklaart voor recht:

    1) Een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen in de zin van artikel 85 EG-Verdrag (thans artikel 81 EG), kan zich op schending van deze bepaling beroepen om bescherming in rechte (relief") tegenover de andere contractpartij te verkrijgen.

    2) Artikel 85 van het Verdrag verzet zich tegen een regel van nationaal recht, die een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen in de zin van dit artikel, belet vergoeding te vorderen van door de uitvoering van deze overeenkomst veroorzaakte schade, op de enkele grond dat de verzoeker partij is bij de overeenkomst.

    3) Het gemeenschapsrecht verzet zich niet tegen een regel van nationaal recht, die een partij bij een overeenkomst die de mededinging kan beperken of vervalsen, het recht ontzegt zich ter verkrijging van schadevergoeding op zijn eigen onrechtmatig handelen te beroepen, wanneer vaststaat dat deze partij in aanzienlijke mate verantwoordelijk is voor de verstoring van de mededinging.

    Top