Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52021XE0693

    Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het betrekken van maatschappelijke organisaties bij de nationale plannen voor herstel en veerkracht — Wat werkt en wat niet? — (op basis van raadplegingen in de 27 lidstaten)

    PB C 155 van 30.4.2021, p. 1–7 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    30.4.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 155/1


    Resolutie van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het betrekken van maatschappelijke organisaties bij de nationale plannen voor herstel en veerkracht — Wat werkt en wat niet?

    (op basis van raadplegingen in de 27 lidstaten)

    (2021/C 155/01)

    Rapporteurs:

    Gonçalo LOBO XAVIER

    Javier DOZ ORRIT

    Luca JAHIER

    Tijdens zijn op 24 en 25 februari 2021 gehouden zitting (vergadering van 25 februari) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité de volgende resolutie met 268 stemmen vóór, bij 5 onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Inleiding

    1.1.

    Het EESC heeft verschillende adviezen, resoluties en verklaringen uitgebracht over het NextGenerationEU-herstelplan en de verschillende componenten daarvan, met name de faciliteit voor herstel en veerkracht (Recovery and Resilience Facility — RRF). Het heeft zijn instemming betuigd met de inhoud en strekking van de hervormingsvoorstellen, die bedoeld zijn om het economisch en sociaal herstel te stimuleren en een verandering in het productiemodel teweeg te brengen.

    1.2.

    Het EESC is van mening dat alle hervormingen in het herstructureringsproces gebaseerd moeten zijn op de beginselen die ten grondslag liggen aan de EU: bescherming van de mensenrechten en sociale rechten, de democratische waarden en de rechtsstaat. De investeringen in het kader van de RRF moeten erop gericht zijn het volledige potentieel van de eengemaakte markt te ontsluiten, de economische veerkracht van de EU te versterken, de duurzameontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) van de Verenigde Naties te verwezenlijken, een circulaire economie tot stand te brengen, uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit in de EU te bereiken, innovatie en modernisering in verband met de digitalisering van de economie en de samenleving aan te moedigen, en de daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de Europese pijler van sociale rechten te waarborgen om te zorgen voor sociale cohesie, armoede uit te bannen en ongelijkheden te verminderen. Zij moeten een antwoord bieden op de economische en sociale crisis die door de pandemie is veroorzaakt, rekening houdend met het feit dat de gevolgen groter, zwaarder en ingrijpender zullen zijn dan eerder werd verwacht, en een snel herstel mogelijk maken. Het gebruik van de RRF moet ook volledig in overeenstemming zijn met de internationale verdragen en overeenkomsten waarbij de EU en de lidstaten partij zijn, zoals het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap. Het EESC acht het van essentieel belang dat wordt gezorgd voor goed bestuur, waakzaamheid tegen corruptie bij het beheer van middelen en democratische verantwoordingsplicht.

    1.3.

    Het EESC acht het ook van groot belang dat de hervormingen zowel gericht zijn op verbetering van de productiviteit van de economie als op versterking van het innovatieve industriële weefsel door kleine en middelgrote ondernemingen en ondernemingen in de sociale economie te ondersteunen. Het onderstreept de rol van onderzoek op Europees niveau en het verband daarvan met het productieproces. Het is bovendien van mening dat er mechanismen moeten worden ingevoerd om ervoor te zorgen dat de groene en digitale transities in de EU en in alle lidstaten eerlijk verlopen, en om personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten te helpen bij hun economische re-integratie. In dit verband spreekt het EESC opnieuw de vrees uit dat de voor een rechtvaardige transitie gereserveerde middelen in het meerjarig financieel kader (MFK) 2021-2027 ontoereikend zijn.

    1.4.

    De EU-instellingen hebben heel anders gereageerd dan op de crisis van 2008. De financiering van het herstelplan via de uitgifte van een gemeenschappelijk Europees schuldinstrument is een mijlpaal in de geschiedenis van de EU. Met name de steun voor de verdieping van de economische en monetaire unie (EMU) ligt het EESC na aan het hart. Deze kwestie moet aan de orde worden gesteld tijdens de komende conferentie over de toekomst van Europa. Ook de top van Porto, die door het Portugese voorzitterschap zal worden georganiseerd over de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten, is in dit verband van belang. Het EESC is van mening dat de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld zich niet mag beperken tot economische, sociale en milieuaspecten maar zich ook moet uitstrekken tot belangrijke kwesties zoals de toekomst van Europa of de toetredings- en pretoetredingsonderhandelingen met de kandidaat-lidstaten van de EU.

    1.5.

    De Commissie moet bij de beoordeling van de NPHV’s rekening houden met de gevolgen van de pandemie voor de verschillende lidstaten en hun capaciteiten.

    1.6.

    Met deze resolutie willen wij ook onze tevredenheid uiten over het in december jongstleden tussen het Europees Parlement en de Raad bereikte akkoord in het kader van de trialoog, dat de goedkeuring omvat van een verordening die (in artikel 18) bepaalt dat de sociale partners en maatschappelijke organisaties via raadpleging moeten deelnemen aan de opstelling en uitvoering van nationale plannen voor herstel en veerkracht (NPHV’s).

    1.7.

    Onderhavige resolutie gaat over de participatie van het maatschappelijk middenveld aan de NPHV’s. Het is de bedoeling om, op basis van de verslagen van de nationale delegaties van de groep Europees Semester, een eerste beoordeling te maken van de wijze waarop de participatie zich ontwikkelt en de Europese instellingen en nationale regeringen te informeren over de door ons geconstateerde tekortkomingen. Op die manier zou het EESC ertoe kunnen bijdragen dat de nationale regeringen en de Europese instellingen passende corrigerende maatregelen nemen vóór de uiterste datum waarop de NPHV’s door de nationale regeringen moeten zijn vastgesteld en voordat ze door de Europese Commissie worden goedgekeurd. Bij deze beoordeling moet niet alleen worden gekeken in welke mate het maatschappelijk middenveld betrokken is geweest bij het ontwerp van de plannen, maar ook naar de kwaliteit van hun betrokkenheid en hoe transparant de verschillende lidstaten zijn geweest bij het openbaar maken van hun ontwerp-NPHV’s.

    1.8.

    De pan-Europese sociale partners en maatschappelijke organisaties erkennen dat zij meer betrokken zijn geweest bij de opstelling van het NextGenerationEU-herstelplan, vergeleken met de gebruikelijke procedures van het Europees Semester. Zij erkennen ook de positieve rol die de Europese Commissie speelt bij het bevorderen van de participatie van het maatschappelijk middenveld op nationaal niveau. De meesten van hen zijn echter van mening dat de daadwerkelijke participatie nog steeds grotendeels ontoereikend is en dat de procedures het niet mogelijk maken dat de standpunten van de maatschappelijke organisaties voldoende gehoor krijgen. De sociale partners en de maatschappelijke organisaties dringen erop aan deze tekortkomingen in de uitvoerings- en evaluatiefase van de NPHV’s te verhelpen door meer formele procedures vast te stellen die echte uitwisselingen mogelijk maken.

    2.   Achtergrond

    2.1.

    Op 18 december 2020 hebben de Raad van de Europese Unie en het Europees Parlement overeenstemming bereikt over de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF). Om toegang te krijgen tot financiering moeten de lidstaten overeenkomstig de richtsnoeren van de Europese Unie inzake het raadplegingsproces NPHV’s opstellen waarin een pakket investeringen en hervormingen wordt beschreven. Reeds in de in september gepubliceerde eerste richtsnoeren worden de lidstaten verzocht “elk overleg met en alle bijdragen van sociale partners, het maatschappelijk middenveld of andere relevante belanghebbenden aan het opstellen en uitvoeren van het plan voor herstel en veerkracht te beschrijven” (1).

    2.2.

    Het akkoord dat het Europees Parlement en de Raad in december hebben bereikt, bevat onder meer een paragraaf over de betrokkenheid van de sociale partners en het maatschappelijk middenveld. Krachtens artikel 18, lid 4, onder q), bevatten de NPHV’s een samenvatting van het raadplegingsproces, uitgevoerd in overeenstemming met het nationale rechtskader, van lokale en regionale autoriteiten, sociale partners, maatschappelijke organisaties, jongerenorganisaties en andere relevante belanghebbenden, voor de voorbereiding en, indien beschikbaar, de uitvoering van het plan, alsook een samenvatting van de wijze waarop de inbreng van de belanghebbenden in het plan terugkomt (2).

    2.3.

    Tijdens zijn eerste vergadering op 16 december 2020 keurde de groep Europees Semester haar werkprogramma voor 2020-2023 goed. Een belangrijk nieuw element in het werkprogramma was de organisatie van virtuele raadplegingen door EESC-leden in de lidstaten in januari 2021. Doel van deze exercitie was informatie te verzamelen over de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij de NPHV’s zodat het EESC tijdens de zitting van februari een resolutie zou kunnen aannemen.

    3.   Methode

    3.1.

    De voor dit verslag vereiste gegevens en informatie werden in januari 2021 verzameld.

    In totaal werden 26 nationale bijdragen ontvangen. De raadplegingen vonden plaats op basis van de eigen kennis van de leden en met de betrokkenheid van sociale partners en maatschappelijke organisaties. In sommige landen werden nationale sociaaleconomische raden of soortgelijke instanties geraadpleegd, terwijl in andere landen ook vertegenwoordigers van de regeringen werden gehoord.

    3.2.

    De volgende vijf vragen vormden de basis voor de raadplegingen:

    1.

    Zijn er mechanismen voor overleg over de plannen voor herstel en veerkracht in uw land, en zijn deze volgens u passend en toereikend?

    2.

    Zijn er verschillende raadplegingsmechanismen voor de sociale partners en de andere maatschappelijke organisaties in uw land?

    3.

    Uw land moet zijn nationaal plan voor herstel en veerkracht uiterlijk op 30 april indienen. Hoe ver staat uw land hiermee?

    4.

    Hoe verschilt de procedure voor de plannen voor herstel en veerkracht van de raadpleging van het maatschappelijk middenveld tijdens de normale semesterprocedure?

    5.

    In hoeverre stemt het plan voor herstel en veerkracht van uw land overeen met de beleidsdoelstellingen van het maatschappelijk middenveld in uw land?

    4.   Opmerkingen over de resultaten van de raadplegingen

    4.1.   Vraag 1: Zijn er mechanismen voor overleg over de plannen voor herstel en veerkracht in uw land?

    4.1.1.

    Verreweg de meeste respondenten melden dat hun nationale regering een of andere vorm van raadplegingsmechanisme heeft ingesteld om maatschappelijke organisaties te betrekken bij het opstellen van hun plan voor herstel en veerkracht (NPHV). In sommige lidstaten is het maatschappelijk middenveld reeds geraadpleegd, terwijl de raadplegingen in andere lidstaten nog lopen of pas in een later stadium zullen plaatsvinden.

    4.1.2.

    De gebruikte mechanismen variëren, zoals het indienen van schriftelijke voorstellen, bijeenkomsten op hoog niveau met verantwoordelijke ministers, de beoordeling van speciaal ontworpen en ingevulde vragenlijsten en rondetafelgesprekken tussen vertegenwoordigers van de regering en maatschappelijke organisaties. Sommige lidstaten hebben ook gebruik gemaakt van en voortgebouwd op de raadplegingsmechanismen in het kader van de normale procedure van het Europees Semester, mutatis mutandis, het speciale nieuwe tijdschema van 2021 en de beperkende omstandigheden van de COVID-19-pandemie.

    4.1.3.

    Toch wijzen verschillende respondenten op een gebrek aan echte participatie van het maatschappelijk middenveld. Een van de belemmeringen voor betrokkenheid was de kennelijke onwil van sommige nationale regeringen om het maatschappelijk middenveld bij het opstellen van hun plan te betrekken. In plaats van dat het de regering was die het maatschappelijk middenveld raadpleegde, gebeurden de raadplegingen vaak op initiatief en na oproepen van de sociale partners en andere maatschappelijke organisaties.

    4.1.4.

    Hoewel het maatschappelijk middenveld formeel wel werd betrokken bij de raadplegingen, werd de korte tijd die werd uitgetrokken voor de raadpleging van het maatschappelijk middenveld aangemerkt als een extra belemmering voor echte betrokkenheid. De deelnemers zijn kritisch over de krappe tijdschema’s die sommige regeringen hebben vastgesteld, aangezien deze een inhoudelijk debat in de weg staan en het lastig maken om de inbreng van het maatschappelijk middenveld met betrekking tot de NPHV’s in aanmerking te nemen. Terwijl een groot aantal lidstaten in het kader van de opstelling van hun NPHV over een of ander mechanisme voor de raadpleging van maatschappelijke organisaties beschikt, is het aantal lidstaten dat het maatschappelijk middenveld daadwerkelijk betrekt en ervoor zorgt dat hun voorstellen een reële impact hebben, dan ook aanzienlijk kleiner.

    4.1.5.

    Helaas hebben verschillende deelnemers gemeld dat er geen raadpleging heeft plaatsgevonden of gepland is tijdens de ontwerpfase van hun nationaal plan. Daarnaast melden sommige respondenten dat er weliswaar raadplegingen hebben plaatsgevonden, maar dat deze tot dusver alleen de sociale partners omvatten en niet het bredere maatschappelijk middenveld.

    4.1.6.

    Op basis van de ontvangen informatie (3) hebben we de lidstaten in drie categorieën onderverdeeld: lidstaten waar er tot dusver vrijwel geen betrokkenheid is geweest (Denemarken en Slowakije), lidstaten waar er enige formele of informele betrokkenheid is geweest maar waar de geraadpleegde partijen geen noemenswaardige invloed konden uitoefenen (Oostenrijk, België, Tsjechië, Duitsland, Griekenland, Spanje, Estland, Frankrijk, Kroatië, Hongarije, Ierland, Litouwen, Letland, Luxemburg, Nederland, Polen, Portugal, Roemenië, Zweden en Slovenië), en ten slotte lidstaten waar er sprake is geweest van een meer gestructureerde betrokkenheid, die in sommige gevallen van invloed is geweest op bepaalde aspecten van de plannen (Bulgarije, Cyprus, Finland, Italië en Malta).

    4.1.7.

    In het algemeen spreekt uit de antwoorden van de maatschappelijke organisaties een sterke wens om bij te dragen aan de opstelling van NPHV’s. Respondenten die sociale partners en maatschappelijke organisaties vertegenwoordigen, beschrijven hoe zij hebben geprobeerd te worden betrokken, onder meer door voorstellen op te stellen en regeringsvertegenwoordigers te benaderen. In sommige lidstaten hebben deze initiatieven ertoe geleid dat het maatschappelijk middenveld meer betrokken werd bij het opstellen van de plannen, maar helaas hebben ze in andere lidstaten niets opgeleverd.

    4.2.   Vraag 2: Zijn er verschillende raadplegingsmechanismen voor de sociale partners en de andere maatschappelijke organisaties in uw land?

    4.2.1.

    De meeste lidstaten hebben verschillende procedures voor de raadpleging van enerzijds de sociale partners en anderzijds de maatschappelijke organisaties. De respondenten gaven aan dat de sociale partners op een meer gestructureerde, geïnstitutionaliseerde en permanente basis worden betrokken, terwijl de overige maatschappelijke organisaties op ad-hocbasis en informeel worden geraadpleegd. Zoals hierboven vermeld, zijn er meerdere lidstaten die alleen de sociale partners hebben geraadpleegd en niet het bredere maatschappelijk middenveld in het kader van hun NPHV-ontwerpproces. Er is één lidstaat waar de regering alleen de instantie raadpleegt die het bredere maatschappelijk middenveld vertegenwoordigt, waaronder ook de sociale partners vallen, maar niet het orgaan dat alleen de sociale partners omvat. Een kleiner aantal lidstaten heeft ervoor gekozen een gemeenschappelijke procedure te gebruiken die alle belanghebbenden omvat.

    4.3.   Vraag 3: Uw land moet zijn nationaal plan voor herstel en veerkracht uiterlijk op 30 april indienen. Hoe ver staat uw land hiermee?

    4.3.1.

    De reacties zijn gemengd. Alle deelnemers melden dat hun nationale regering de werkzaamheden voor de opstelling van het NPHV heeft opgestart, al bevinden de lidstaten zich in verschillende stadia van het proces.

    4.3.2.

    In de meeste lidstaten wordt een eerste versie van het NPHV opgesteld door de verantwoordelijke ministeries, meestal het ministerie van Financiën. Sommige hebben de raadplegingen van het maatschappelijk middenveld al afgerond, terwijl andere nog externe belanghebbenden moeten raadplegen. Een aantal respondenten meldt ook dat hun regering nauw overleg pleegt met de Europese Commissie of binnenkort een raadpleging wil beginnen.

    4.3.3.

    Enkele lidstaten zouden naar verluidt werken aan een tweede versie van hun nationale plan, na overleg met de Europese Commissie in een eerder stadium.

    4.4.   Vraag 4: Hoe verschilt de procedure voor de plannen voor herstel en veerkracht van de raadpleging van het maatschappelijk middenveld tijdens de normale semesterprocedure?

    4.4.1.

    Ook hier zijn de antwoorden gemengd en voor meerdere uitleg vatbaar. Er kunnen echter enkele tendensen worden waargenomen die overeenstemmen met de antwoorden op de vorige vragen: volgens sommige respondenten is het te vroeg om er iets over te zeggen, volgens andere is er onvoldoende tijd voor een behoorlijke raadpleging en weer anderen zeggen dat de sociale partners meer betrokken zijn dan de andere maatschappelijke organisaties. Enkele respondenten melden dat de procedure voor de plannen voor herstel en veerkracht meer openstond voor of was aangepast aan maatschappelijke organisaties dan de normale semesterprocedure, maar nog meer respondenten zeggen dat het vastgestelde kader voor raadpleging van maatschappelijke organisaties tijdens de normale semesterprocedure niet wordt gebruikt in het kader van de plannen voor herstel en veerkracht.

    4.5.   Vraag 5: In hoeverre stemt het plan voor herstel en veerkracht van uw land overeen met de beleidsdoelstellingen van het maatschappelijk middenveld in uw land?

    4.5.1.

    De antwoorden op deze vraag vallen uiteen in drie grote categorieën, die ongeveer van dezelfde omvang zijn. Eén groep is van mening dat de doelstellingen grotendeels overeenstemmen, hetzij als gevolg van een raadplegingsprocedure, hetzij omdat de belangen reeds dezelfde waren. Een andere groep betreurt het dat de regering geen rekening heeft gehouden met de publieke en welbekende belangen van maatschappelijke organisaties bij het opstellen van de plannen, en de derde en laatste groep kan geen antwoord geven, hetzij vanwege een gebrek aan gedegen kennis, hetzij omdat het daarvoor nog te vroeg is.

    5.   Conclusies

    5.1.

    Hoewel de raadpleging van de sociale partners en maatschappelijke organisaties in het kader van de NPHV’s over het algemeen beter verloopt dan tijdens het reguliere raadplegingsproces van het Europees Semester in de voorgaande jaren, is het EESC van mening dat de raadpleging in de meeste lidstaten nog lang niet voldoet aan de gerechtvaardigde eisen van het maatschappelijk middenveld en zelfs niet aan de in de RRF-verordening vastgestelde voorwaarden. Terwijl de sociale partners over het algemeen meer mogelijkheden hebben om te participeren, hetzij via de sociale dialoog, hetzij via processen die specifiek zijn voor de NPHV’s, hebben de andere maatschappelijke organisaties minder opties tot hun beschikking.

    5.2.

    De resultaten van de enquête waarop deze resolutie is gebaseerd, liggen in de lijn met die van andere studies (4) van pan-Europese maatschappelijke organisaties over de participatie van maatschappelijke organisaties aan de NPHV’s. Volgens deze studies was er in de meeste landen weinig of geen echte participatie van maatschappelijke organisaties. De gegevens die we in januari voor onze studie hebben verzameld, laten in dit opzicht slechts een lichte verbetering zien. Een vergelijkbare mate van ontevredenheid blijkt uit de raadpleging van het Comité van de Regio’s (5) over de betrokkenheid van regionale en lokale politieke instellingen bij de NPHV’s.

    5.3.

    Het EESC is van mening dat echte participatie plaatsvindt wanneer maatschappelijke organisaties in formele raadplegingsprocessen op basis van wettelijke regels en openbare en transparante procedures naar behoren worden geïnformeerd door middel van schriftelijke documentatie, voldoende tijd hebben om de voorstellen van de regering te analyseren en hun eigen voorstellen op te stellen, die ofwel in aanmerking worden genomen ofwel met goede argumenten worden afgewezen, en die in elk geval in notulen of openbare documenten worden vastgelegd. Wanneer nieuwe kadervoorwaarden van toepassing zijn, moet deze raadpleging worden herhaald. Participatie van het maatschappelijk middenveld is geenszins bedoeld om het primaat van de parlementaire democratische instellingen te vervangen of ter discussie te stellen, maar alleen om deze aan te vullen door met hen samen te werken.

    5.4.

    Het EESC verzoekt de regeringen van de lidstaten die nog geen adequate procedures voor de raadpleging van de sociale partners en maatschappelijke organisaties hebben vastgesteld om dergelijke procedures met spoed in te voeren en de RRF-verordening na te leven. Het EESC roept de Europese instellingen, en met name de Commissie, op gebruik te maken van hun bevoegdheden om van de nationale regeringen die dat nog niet hebben gedaan, te eisen dat zij hun verplichtingen op dit gebied nakomen. Dit kan nog steeds binnen de termijnen die zijn vastgesteld voor de goedkeuring van de NPHV’s. Het EESC deelt de mening van de andere politieke en sociale actoren dat de middelen voor de financiering van investeringen voor het herstel en de transformatie van de Europese economieën en samenlevingen zo spoedig mogelijk de lidstaten en hun samenlevingen moeten bereiken.

    5.5.

    De ervaringen met de participatie van het maatschappelijk middenveld tijdens de ontwerpfase van de NPHV’s en de beoordeling van de hiaten en tekortkomingen op dit gebied moeten worden gebruikt om ervoor te zorgen dat deze hiaten en tekortkomingen in de toekomst, tijdens de uitvoeringsfase van de NPHV’s en met het oog op de opstelling van de NPHV’s voor 2022, worden verholpen. Een sterke betrokkenheid van de sociale partners en maatschappelijke organisaties in het algemeen is een garantie voor duurzame en doeltreffende bottom-upveranderingen. Bij de uitvoering van de plannen moet ook rekening worden gehouden met de maatschappelijke organisaties, aangezien veel sociale diensten door hen worden verleend.

    5.6.

    Een van de risico’s die voortvloeien uit het feit dat publieke en sociale actoren genoodzaakt zijn om in korte tijd aanzienlijke financiële middelen te investeren, is dat de middelen niet binnen de geplande termijn kunnen worden opgenomen en uitgevoerd, en dat de middelen op inefficiënte wijze worden gebruikt. Een ander, zelfs nog ernstiger risico is corruptie. Het EESC dringt er bij de nationale regeringen op aan de nodige maatregelen te nemen om de beheerscapaciteit te verbeteren en de transparantie en administratieve en parlementaire controle te bevorderen om deze risico’s aan te pakken. Wel benadrukt het dat de betrokkenheid van representatieve maatschappelijke organisaties bij het toezicht op de uitvoering van de NPHV’s een krachtig instrument is in de strijd tegen corruptie en inefficiëntie.

    5.7.

    Het EESC is bezorgd dat er ten tijde van de opstelling van de nationale verslagen waarover deze resolutie gaat, in de meeste lidstaten onvoldoende duidelijkheid bestond over de governancesystemen van de NPHV’s en de verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de centrale, regionale en lokale niveaus voor de uitvoering ervan. Ook was er onvoldoende duidelijkheid over de geschikte mechanismen om maatschappelijke organisaties en sociale partners te betrekken bij de uitvoerings-, monitorings- en aanpassingsfasen van de NPHV’s.

    5.8.

    In deze resolutie ligt de nadruk op de betrokkenheid van de sociale partners en maatschappelijke organisaties bij de opstelling van NPHV’s op een moment dat dit proces nog niet is afgerond, zodat deze processen kunnen worden verbeterd en er tevens voor wordt gezorgd dat de sociale partners en maatschappelijke organisaties naar behoren worden betrokken bij de uitvoering, monitoring en aanpassing van de NPHV’s. Het EESC is op de hoogte van de inhoud van de plannen zoals die zijn beschreven in de kaderprogramma’s en de eerste ontwerp-NPHV’s van sommige lidstaten. Uit de antwoorden op vraag 5 van de vragenlijst kan echter worden afgeleid dat er in de meeste landen — tien van de zestien — die deze vraag in dit stadium van het proces hebben beantwoord, een brede of gedeeltelijke afstemming is tussen de doelstellingen van maatschappelijke organisaties en de inhoud van de kaderprogramma’s en de ontwerp-NPHV’s, overeenkomstig de doelstellingen en richtsnoeren die de Commissie en het Europees Parlement hebben vastgesteld voor NextGenerationEU en de faciliteit voor herstel en veerkracht (RRF). In de zes resterende landen zijn maatschappelijke organisaties kritisch, en in tien landen geven zij geen antwoord, vooral omdat zij het daarvoor nog te vroeg vinden.

    5.9.

    Het EESC zou echter graag een aantal zorgen en wensen van de sociale partners en maatschappelijke organisaties met betrekking tot de inhoud van de NPHV’s eruit willen lichten:

    Investeringen die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de Green Deal en de digitale transformatie — en de daarmee samenhangende rechtvaardige transities — en investeringen die verband houden met nationale sociale kwetsbaarheden, werkgelegenheid, gezondheid en sociale bescherming, moeten samen met de uitvoering van de noodzakelijke structurele hervormingen zoals aangegeven in de landspecifieke aanbevelingen van 2019 en 2020, leiden tot een verschuiving naar een productiviteitsbevorderend, ecologisch en sociaal duurzaam economisch model.

    In de NPHV’s moet het verband tussen de investeringsprojecten en de hervormingsagenda van elk land expliciet worden vermeld en moeten passende indicatoren, tijdschema’s en monitoringsmethoden worden vastgesteld.

    Het NextGenerationEU-programma biedt ongekende financiële steun van de EU aan de nationale begrotingen. Bij de beoordeling van de nationale plannen zou de Commissie moeten eisen dat de Europese middelen ook worden gebruikt om een echte Europese meerwaarde te creëren door grensoverschrijdende infrastructuurinvesteringen en -projecten te ondersteunen. Grensoverschrijdende investeringen hebben duidelijke positieve economische en sociale spill-overeffecten, die sterker moeten worden gepromoot.

    Investeringen in het kader van de NPHV’s moeten als hefboom dienen voor andere particuliere investeringen in de sectoren die in deze plannen als prioritair zijn aangemerkt. In de investeringsprogramma’s moet voldoende rekening worden gehouden met in aanmerking komende projecten van kleine en middelgrote ondernemingen en ondernemingen in de sociale economie.

    Zoals Olivier De Schutter, speciaal rapporteur van de VN voor extreme armoede en mensenrechten, in zijn toespraak tijdens de plenaire zitting van het Comité op 28 januari 2021 zeer duidelijk heeft gesteld, bestaat het gevaar dat sociale kwesties, zoals instrumenten ter bestrijding van armoede en ongelijkheid, niet het nodige gewicht krijgen in de NPHV’s. Aangezien de digitalisering van de economie en de samenleving een van de belangrijkste aandachtspunten is van NextGenerationEU, is het belangrijk erop te wijzen dat er een zeer groot risico bestaat dat de digitale kloof niet wordt verkleind.

    Investeringen in hoogwaardig onderwijs, een leven lang leren en O&O zijn essentieel om de economische en sociale veranderingen die NextGenerationEU bepleit, te stimuleren en aan te vullen, evenals investeringen ter versterking van de gezondheidszorgstelsels en het volksgezondheidsbeleid van samenlevingen die zwaar zijn getroffen door de COVID-19-pandemie.

    5.10.

    Het EESC roept de nationale regeringen en de EU-instellingen op om bij de vaststelling van NPHV’s rekening te houden met de bezorgdheid van het Europese maatschappelijk middenveld met betrekking tot de inhoud van deze plannen.

    Brussel, 25 februari 2021.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Christa SCHWENG


    (1)  SWD(2020) 205 final.

    (2)  PB L 57 van 18.2.2021, blz. 17.

    (3)  De verslagen van de verschillende lidstaten worden geanalyseerd in de bijlage bij deze resolutie. Alle informatie kan worden geraadpleegd op de website van het Comité.

    (4)  Civil Society Europe and the European Center for Not-for-Profit Law: Participation of civil society organisations in the preparation of the EU National Recovery and Resilience Plans; december 2020.

    (5)  CvdR-CEMR: De betrokkenheid van gemeenten, steden en regio’s bij het opstellen van de nationale plannen voor herstel en veerkracht, 20 januari 2021.


    Top