Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020XC0925(01)

    Mededeling van de Commissie Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2021 2020/C 317/04

    C/2020/6400

    PB C 317 van 25.9.2020, p. 5–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    25.9.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 317/5


    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

    Richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van het systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2021

    (2020/C 317/04)

    Inhoudsopgave

    Inleiding 6

    1.

    Toepassingsgebied en definities 7

    1.1.

    Toepassingsgebied 7

    1.2.

    Onder deze richtsnoeren vallende steunmaatregelen 7

    1.2.1.

    Steun ter compensatie van de stijging van elektriciteitsprijzen als gevolg van doorberekende kosten van broeikasgasemissies op grond van het EU‐ETS (gewoonlijk “indirecte emissiekosten” genoemd) 7

    1.2.2.

    Steun gemoeid met de optionele voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de energiesector 7

    1.3.

    Definities 8

    2.

    Gemeenschappelijke beoordelingsbeginselen 9

    3.

    Beoordeling van de verenigbaarheid op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag 10

    3.1.

    Steun voor ondernemingen in bedrijfstakken die worden geacht aan een reëel koolstoflekkagerisico te zijn blootgesteld door aanzienlijke indirecte kosten die werkelijk zijn opgelopen ten gevolge van in de elektriciteitsprijzen doorberekende broeikasgasemissiekosten (steun voor indirecte emissiekosten) 10

    3.2.

    Steun gemoeid met de optionele voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de elektriciteitsopwekking 12

    4.

    Evaluatie 14

    5.

    Energieaudits en energiebeheersystemen 14

    6.

    Transparantie 14

    7.

    Rapportage en monitoring 15

    8.

    Geldigheidsduur en herziening 16
    Bijlage I 17
    Bijlage II 18
    Bijlage III 19

    INLEIDING

    1.

    Om te voorkomen dat staatssteun de mededinging op de interne markt verstoort en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt op een wijze die strijdig is met het gemeenschappelijk belang, is in artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“het Verdrag”) het beginsel neergelegd dat staatssteun verboden is, tenzij deze onder de in artikel 107, lid 2, van het Verdrag vermelde categorieën van afwijkingen valt of door de Commissie verenigbaar met de interne markt wordt verklaard overeenkomstig artikel 107, lid 3, van het Verdrag. In de artikelen 42 en 93, artikel 106, lid 2, en artikel 108, leden 2 en 4, van het Verdrag wordt ook bepaald onder welke voorwaarden staatssteun verenigbaar met de interne markt is of als zodanig kan worden beschouwd.

    2.

    Op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag kan de Commissie staatssteun verenigbaar met de interne markt achten wanneer deze is bedoeld om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

    3.

    Bij Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (1) is een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie (“het EU‐ETS”) vastgesteld om reducties van broeikasgasemissies op een kosteneffectieve en economisch efficiënte wijze te bevorderen. Richtlijn 2003/87/EG is in 2018 gewijzigd (2) om het EU‐ETS te verbeteren en voor de periode 2021‐2030 te verlengen.

    4.

    Op 11 december 2019 heeft de Commissie de mededeling over de Europese Green Deal gepubliceerd (3), waarin de krijtlijnen zijn getrokken voor de beleidsmaatregelen om Europa tegen 2050 klimaatneutraal te maken en om andere milieuproblemen aan te pakken. Voor de uitvoering van de Europese Green Deal moet het beleid inzake schone energievoorziening opnieuw worden bekeken voor de economie, zoals industrie, productie en consumptie, grootschalige infrastructuur, transport, voedsel en landbouw, bouw, maar ook belastingen en sociale uitkeringen.

    5.

    Zolang veel internationale partners de ambitie van de Unie niet delen, bestaat het risico van koolstoflekkage — hetzij doordat de productie wordt overgeheveld van de Unie naar landen met minder ambitie op het gebied van emissiereductie, hetzij doordat Unieproducten worden vervangen door meer koolstofintensieve invoer. Als dat gebeurt, worden de emissies niet wereldwijd teruggedrongen en dat zou funest zijn voor de inspanningen van de Unie en haar bedrijfsleven om de mondiale klimaatdoelstellingen te halen van de Overeenkomst van Parijs (4), die op 12 december 2015 is vastgesteld, na de 21e Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag inzake klimaatverandering van de Verenigde Naties (“de Overeenkomst van Parijs”).

    6.

    De belangrijkste doelstelling van het staatssteuntoezicht in het kader van de tenuitvoerlegging van het EU‐ETS is te garanderen dat de positieve gevolgen van de steun groter zijn dan de negatieve gevolgen daarvan in de zin van verstoringen van de mededinging op de interne markt. De staatssteun moet noodzakelijk zijn om de milieudoelstellingen van het EU‐ETS te bereiken (noodzaak van de steun) en beperkt zijn tot het minimum dat nodig is om de nagestreefde milieubescherming te bereiken (evenredigheid van de steun) zonder dat hij leidt tot een onrechtmatige verstoring van de mededinging en het handelsverkeer op de interne markt.

    7.

    In deze richtsnoeren stelt de Commissie vast onder welke voorwaarden steunmaatregelen in het kader van het EU‐ETS verenigbaar met de interne markt kunnen worden verklaard op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag. Na de evaluatie en mogelijke herziening van alle klimaatgerelateerde beleidsinstrumenten (en met name Richtlijn 2003/87/EG) om tegen 2030 extra broeikasgasemissiereducties te bereiken, zoals die in het klimaatdoelstellingplan tot uiting komen, en het initiatief voor de instelling van een mechanisme voor koolstofcorrectie aan de grens, zal de Commissie nagaan of deze richtsnoeren moeten worden herzien of aangepast opdat ze in overeenstemming zijn met en bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstelling van klimaatneutraliteit, met inachtneming van een gelijk speelveld (5).

    8.

    In deze richtsnoeren wordt ook rekening gehouden met de specifieke kenmerken van het Europese midden- en kleinbedrijf (mkb), in aansluiting bij de mkb-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa (6).

    1.   TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

    1.1.   Toepassingsgebied

    9.

    De in deze richtsnoeren vastgestelde beginselen zijn alleen van toepassing op de specifieke steunmaatregelen waarin artikel 10 bis, lid 6, en artikel 10 ter van Richtlijn 2003/87/EG voorzien.

    10.

    Steun mag niet worden verleend aan ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de richtsnoeren reddings- en herstructureringssteun (7).

    11.

    Bij het beoordelen van steun ten gunste van een onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering uitstaat als gevolg van een eerder besluit van de Commissie waarin steun onrechtmatig en onverenigbaar met de interne markt is verklaard, houdt de Commissie rekening met het bedrag aan steun dat nog moet worden teruggevorderd (8). In de praktijk zal zij het cumulatieve effect van beide steunmaatregelen beoordelen en kan zij de betaling van de nieuwe steun opschorten totdat het uitstaande bevel tot terugvordering ten uitvoer is gelegd.

    1.2.   Onder deze richtsnoeren vallende steunmaatregelen

    1.2.1.   Steun ter compensatie van de stijging van elektriciteitsprijzen als gevolg van doorberekende kosten van broeikasgasemissies op grond van het EU‐ETS (gewoonlijk “indirecte emissiekosten” genoemd)

    12.

    Op grond van artikel 10 bis, lid 6, van Richtlijn 2003/87/EG zouden lidstaten ten behoeve van bedrijfstakken of deeltakken die aan een reëel koolstoflekkagerisico zijn blootgesteld als gevolg van aanzienlijke indirecte kosten die werkelijk zijn opgelopen door in de elektriciteitsprijzen doorberekende broeikasgasemissiekosten, financiële maatregelen moeten vaststellen, mits die financiële maatregelen stroken met de regels inzake staatssteun en met name geen ongegronde verstoringen van de mededinging op de interne markt veroorzaken.

    1.2.2.   Steun gemoeid met de optionele voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de energiesector

    13.

    In artikel 10 quater van Richtlijn 2003/87/EG is bepaald dat lidstaten die aan bepaalde voorwaarden voldoen met betrekking tot het niveau van het bbp per hoofd van de bevolking ten opzichte van het Uniegemiddelde, mogen afwijken van het in artikel 10 bis, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2003/87/EG vastgestelde beginsel dat er geen kosteloze toewijzing wordt gegeven voor elektriciteitsopwekking. Die lidstaten mogen aan installaties voor elektriciteitsopwekking een voorlopige kosteloze toewijzing verstrekken voor de modernisering, diversificatie en duurzame transformatie van de energiesector.

    14.

    Zoals reeds in een aantal besluiten van de Commissie is vastgesteld (9), is met de toekenning van voorlopige kosteloze emissierechten aan de energiesector staatssteun in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag gemoeid, omdat de lidstaten door de toekenning van kosteloze emissierechten afzien van inkomsten en een selectief voordeel verlenen aan spelers in de energiesector. Die spelers kunnen concurreren met spelers in de energiesector in andere lidstaten, hetgeen de mededinging kan verstoren of dreigen te verstoren en het handelsverkeer in de interne markt ongunstig kan beïnvloeden.

    1.3.   Definities

    15.

    Voor de toepassing van deze richtsnoeren wordt verstaan onder:

    1.

    “steun”: elke maatregel die aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het Verdrag voldoet;

    2.

    “steunverleningsperiode”: een of meerdere jaren binnen de periode 2021‐2030. Een lidstaat die steun voor een kortere periode wil toekennen, moet een boekjaar van de begunstigde als referentie nemen en steun op jaarbasis verlenen;

    3.

    “koolstoflekkage”: de mogelijkheid dat de wereldwijde broeikasgasemissies stijgen indien ondernemingen hun productie naar derde landen buiten de Unie verplaatsen omdat zij de kostenstijgingen als gevolg van het EU‐ETS niet aan hun afnemers kunnen doorberekenen zonder een significant verlies van marktaandeel;

    4.

    “maximale steunintensiteit”: het totale steunbedrag, uitgedrukt als een percentage van de in aanmerking komende kosten;

    5.

    “zelfopwekking”: de opwekking van elektriciteit door een installatie die niet kan worden beschouwd als een “elektriciteitsopwekker” in de zin van artikel 3, onder u), van Richtlijn 2003/87/EG;

    6.

    “begunstigde”: een onderneming die steun ontvangt;

    7.

    “EU-emissierecht (EUA)”: een overdraagbaar recht om gedurende een bepaalde periode één ton CO2-equivalent uit te stoten;

    8.

    “bruto toegevoegde waarde”: de bruto toegevoegde waarde tegen factorkosten, d.w.z. de bruto toegevoegde waarde tegen marktprijzen, minus indirecte belastingen plus subsidies;

    9.

    “EUA-termijnkoers” in euro: het gewone gemiddelde van de dagelijkse eenjaars termijnkoersen van EUA’s (slotverkoopkoersen) voor levering in december van het jaar waarvoor de steun wordt verleend, zoals waargenomen in een gegeven EU-koolstofbeurs van 1 januari tot en met 31 december van het jaar dat aan het jaar waarop de steun betrekking heeft, voorafgaat (10);

    10.

    “CO2-emissiefactor”: het gewogen gemiddelde, uitgedrukt in tCO2/MWh, van de CO2-intensiteit van de uit fossiele brandstoffen opgewekte elektriciteit in verschillende geografische gebieden. De weging geeft de productiemix van de fossiele brandstoffen in het geografisch gebied in kwestie correct weer. De CO2-factor wordt berekend als het quotiënt van de door de energiesector verstrekte gegevens over de CO2-equivalentemissies, gedeeld door de uit fossiele brandstoffen opgewekte elektriciteit in TWh (brutocijfer). In het kader van deze richtsnoeren (11) worden gebieden gedefinieerd als geografische zones a) die bestaan uit via stroombeurzen gekoppelde deelmarkten, of b) waarbinnen zich geen afgetekende congestie voordoet, en waar, in beide gevallen, de day-aheadprijzen op uurbasis op stroombeurzen binnen de zone voor een aanzienlijk percentage van alle uren van het jaar een prijsverschil in euro (op basis van de dagelijkse ECB-wisselkoersen) van ten hoogste 1 % te zien geven. Een dergelijke regionale differentiatie weerspiegelt het belang van met fossiele brandstoffen gestookte centrales voor de op de groothandelsmarkt bepaalde eindprijs en hun rol als marginale centrales in de ‘merit order’. Het loutere feit dat tussen twee lidstaten elektriciteit wordt verhandeld, impliceert niet automatisch dat zij een supranationaal gebied vormen. Gezien het ontbreken van relevante gegevens op subnationaal niveau omvatten de geografische gebieden het hele grondgebied van een of meer lidstaten. Op grond hiervan kunnen de volgende geografische gebieden worden omschreven: Adriatische Zee (Kroatië en Slovenië), Scandinavië (Zweden en Finland), Baltische staten (Litouwen, Letland en Estland), Centraal-West-Europa (Oostenrijk, Duitsland en Luxemburg), Iberisch Schiereiland (Portugal en Spanje), Tsjechië en Slowakije (Tsjechië en Slowakije) en alle andere lidstaten afzonderlijk. De overeenkomstige regionale maximumwaarden voor de CO2-factor, die als maximumwaarden gelden wanneer de aanmeldende lidstaat niet overeenkomstig punt 11 een beoordeling van de marktgebaseerde CO2-factor heeft gemaakt, zijn opgenomen in bijlage III. Met het oog op een gelijke behandeling van alle elektriciteitsbronnen en om mogelijke misbruiken te voorkomen, is dezelfde CO2-emissiefactor van toepassing op alle voorzieningsbronnen (eigen elektriciteitsproductie (“zelfopwekking”), overeenkomst tot elektriciteitslevering of levering via het net) en op alle steunbegunstigden in de betrokken lidstaat;

    11.

    “marktgebaseerde CO2-emissiefactor”, in tCO2/MWh: de lidstaten die voornemens zijn compensatie voor indirecte kosten toe te kennen, kunnen, in het kader van de aanmelding van de betrokken regeling, vragen dat de toepasselijke CO2-emissiefactor wordt bepaald op basis van een studie van het CO2-gehalte van de daadwerkelijke marginale technologie op de elektriciteitsmarkt. Bij die aanmelding van een marktgebaseerde CO2-emissiefactor moet de geschiktheid van de gekozen marktgebaseerde CO2-emissiefactor worden aangetoond aan de hand van een model van het elektriciteitssysteem waarmee de prijsvorming wordt gesimuleerd, en van waargenomen data voor de marginale technologie in het hele jaar t‐1 (met inbegrip van de uren dat invoer de marginale prijs bepaalde). Dit verslag moet ter goedkeuring bij de nationale toezichthouder worden ingediend en aan de Commissie worden gezonden wanneer de staatssteunmaatregel overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie wordt aangemeld. De Commissie maakt, in het kader van haar verenigbaarheidsanalyse op grond van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag en de onderhavige richtsnoeren, een beoordeling van de geschiktheid van de studie en de daarmee verkregen marktgebaseerde CO2-emissiefactor;

    12.

    “werkelijke output”: de werkelijke productie van de installatie in jaar t, uitgedrukt in ton per jaar, bepaald ex post in jaar t+1;

    13.

    “werkelijk elektriciteitsverbruik”: het werkelijke elektriciteitsverbruik, uitgedrukt in MWh, in de installatie (met inbegrip van het elektriciteitsverbruik voor de productie van uitbestede producten die in aanmerking komen voor steun) in jaar t, bepaald ex post in jaar t+1;

    14.

    “efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik”: het op Prodcom 8-niveau (12) gedefinieerde productspecifieke elektriciteitsverbruik, uitgedrukt in MWh/ton output, dat wordt bereikt met de meest elektriciteitsefficiënte productiemethoden voor het beschouwde product. De actualisering van de efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik moet stroken met artikel 10 bis, lid 2, van Richtlijn 2003/87/EG. Voor producten in de in aanmerking komende bedrijfstakken waarvoor de uitwisselbaarheid van brandstof en elektriciteit werd vastgesteld in punt 2 van bijlage I bij Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie (13), worden de efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik binnen dezelfde systeemgrenzen vastgesteld, uitsluitend rekening houdend met het aandeel van elektriciteit voor de bepaling van het steunbedrag. De overeenkomstige elektriciteitsverbruikbenchmarks voor producten die onder de in aanmerking komende bedrijfstakken vallen, zijn opgenomen in bijlage II bij deze richtsnoeren;

    15.

    “fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik”: [...] procent van het werkelijke elektriciteitsverbruik, bij besluit van de Commissie vastgesteld samen met de efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik. Deze stemt overeen met de gemiddelde reductie-inspanning welke voortvloeit uit de toepassing van de efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik (benchmark-elektriciteitsverbruik/ex-ante-elektriciteitsverbruik). De fallback-benchmark wordt toegepast voor alle producten die onder de in aanmerking komende bedrijfstakken vallen, maar waarvoor geen efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik is gedefinieerd.

    2.   GEMEENSCHAPPELIJKE BEOORDELINGSBEGINSELEN

    16.

    Om te beoordelen of een aangemelde steunmaatregel verenigbaar kan worden geacht met de interne markt, gaat de Commissie in de regel na of de vormgeving van de steunmaatregel ervoor zorgt dat de positieve gevolgen van de steunmaatregel voor het behalen van een doelstelling van gemeenschappelijk belang opwegen tegen de mogelijke negatieve gevolgen ervan voor het handelsverkeer en de mededinging.

    17.

    In de mededeling van 8 mei 2012 over de modernisering van het EU-staatssteunbeleid (14) werd ervoor gepleit om gemeenschappelijke beginselen uit te werken en vast te leggen die van toepassing zijn op de verenigbaarheidsbeoordeling die de Commissie voor alle steunmaatregelen uitvoert. De Commissie zal daarom een steunmaatregel alleen als verenigbaar met het Verdrag beschouwen indien deze aan elk van de volgende criteria voldoet: de steunmaatregel moet bijdragen tot een doelstelling van gemeenschappelijk belang overeenkomstig artikel 107, lid 3, van het Verdrag; de steunmaatregel moet gericht zijn op situaties waar steun kan zorgen voor een wezenlijke verbetering die de markt zelf niet tot stand kan brengen, door bijvoorbeeld een oplossing te bieden voor marktfalen of door iets te doen aan een rechtvaardigheids- of cohesieprobleem; de steunmaatregel moet een geschikt beleidsinstrument zijn om de doelstelling van gemeenschappelijk belang te helpen verwezenlijken; de steunmaatregel moet het gedrag van de betrokken ondernemingen zodanig veranderen dat deze bijkomende activiteiten ondernemen die zij zonder de steun niet zouden uitvoeren, dan wel in beperktere mate of op een andere wijze of locatie zouden uitvoeren; het bedrag en de intensiteit van de steun moeten tot het noodzakelijke minimum worden beperkt; de negatieve gevolgen van de steun moeten voldoende beperkt zijn; de lidstaten, de Commissie, de marktdeelnemers en het publiek moeten gemakkelijk toegang kunnen krijgen tot alle desbetreffende besluiten en tot relevante informatie over de op grond van die besluiten verleende steun.

    18.

    In de punten 3.1 en 3.2 wordt uiteengezet hoe deze algemene criteria worden omgezet in specifieke verenigbaarheidsvereisten waaraan moet worden voldaan opdat de steunmaatregelen onder deze richtsnoeren vallen.

    3.   BEOORDELING VAN DE VERENIGBAARHEID OP GROND VAN ARTIKEL 107, LID 3, ONDER C), VAN HET VERDRAG

    3.1.   Steun voor ondernemingen in bedrijfstakken die worden geacht aan een reëel koolstoflekkagerisico te zijn blootgesteld door aanzienlijke indirecte kosten die werkelijk zijn opgelopen ten gevolge van in de elektriciteitsprijzen doorberekende broeikasgasemissiekosten (steun voor indirecte emissiekosten)

    19.

    Steun voor indirecte emissiekosten wordt als verenigbaar met de interne markt beschouwd in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag, mits aan de onderstaande voorwaarden is voldaan.

    20.

    Dit soort steun heeft als doel te voorkomen dat er een significant koolstoflekkagerisico ontstaat met name als gevolg van de doorberekening van EUA-kosten in de elektriciteitsprijzen die de begunstigde betaalt, indien zijn concurrenten uit derde landen geen soortgelijke kosten in hun elektriciteitsprijzen doorberekend krijgen en de begunstigde die kosten onmogelijk in zijn productprijzen kan doorberekenen zonder een aanzienlijk verlies van marktaandeel. De aanpak van het koolstoflekkagerisico, namelijk door bijstand aan begunstigden om hun blootstelling aan dit risico te verminderen, dient een milieudoelstelling, aangezien de steun tot doel heeft te voorkomen dat de wereldwijde broeikasgasemissies zouden gaan stijgen als gevolg van de verschuiving van de productie naar landen buiten de Unie, bij gebreke van een bindende internationale overeenkomst inzake de reductie van broeikasgasemissies.

    21.

    Om het risico van verstoring van de mededinging binnen de interne markt te beperken, moet de steun worden beperkt tot bedrijfstakken die aan een reëel koolstoflekkagerisico zijn blootgesteld als gevolg van aanzienlijke indirecte kosten die werkelijk zijn opgelopen doordat broeikasgasemissiekosten in de elektriciteitsprijzen worden doorberekend. Voor de toepassing van deze richtsnoeren is er alleen sprake van een reëel koolstoflekkagerisico wanneer de begunstigde actief is in een in bijlage I opgenomen bedrijfstak.

    22.

    Indien lidstaten besluiten de steun slechts toe te kennen aan een aantal van de in bijlage I opgenomen bedrijfstakken, moet de keuze van de bedrijfstakken worden gemaakt op basis van objectieve, niet-discriminerende en transparante criteria.

    23.

    Binnen de in aanmerking komende bedrijfstak moeten de lidstaten erop toezien dat de keuze van de begunstigden op basis van objectieve, niet-discriminerende en transparante criteria wordt gemaakt en dat de steun in beginsel op dezelfde wijze voor alle concurrenten in dezelfde bedrijfstak wordt toegekend indien deze zich in een vergelijkbare feitelijke situatie bevinden.

    24.

    Staatssteun wordt als een geschikt instrument voor de compensatie van indirecte ETS-kosten beschouwd, ongeacht de vorm waarin deze wordt verleend. In dit verband wordt compensatie in de vorm van een rechtstreekse subsidie beschouwd als een geschikt instrument.

    25.

    De steun is slechts verenigbaar met de interne markt indien hij een stimulerend effect heeft. Om een stimulerend effect te hebben en koolstoflekkage daadwerkelijk te voorkomen, moet de steun worden aangevraagd en uitgekeerd aan de begunstigde in het jaar waarin de kosten worden opgelopen of in het volgende jaar.

    26.

    Indien de steun wordt uitgekeerd in het jaar waarin de kosten worden opgelopen, moet een ex-post-aanpassingsmechanisme in het leven worden geroepen met het oog op de terugbetaling van het eventueel teveel betaalde steunbedrag vóór 1 juli van het volgende jaar.

    27.

    De steun is evenredig en heeft een voldoende beperkt negatief gevolg voor de mededinging en het handelsverkeer indien hij niet meer bedraagt dan 75 % van de opgelopen indirecte kosten. De efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik zorgt ervoor dat de steun voor inefficiënte productieprocessen beperkt blijft en de verspreiding van de meest energie-efficiënte technologieën blijft stimuleren.

    28.

    Het maximale steunbedrag dat per installatie kan worden verleend voor de vervaardiging van producten binnen de in bijlage I opgenomen bedrijfstakken, moet met de volgende formule worden berekend:

    a)

    Wanneer de in bijlage II opgenomen efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik van toepassing zijn op de door de begunstigde vervaardigde producten, is het maximale steunbedrag dat voor een installatie kan worden verleend voor kosten die in jaar t zijn gemaakt, gelijk aan:

    Amaxt = Ai × Ct × Pt-1 × E × AOt

    In deze formule is Ai de steunintensiteit, uitgedrukt als een breuk (bv. 0,75); Ct is de toepasselijke CO2-emissiefactor of marktgebaseerde CO2-emissiefactor (tCO2/MWh) (in jaar t); Pt-1 is de EUA-termijnkoers in jaar t‐1 (EUR/tCO2); E is de toepasselijke productspecifieke efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik als gedefinieerd in bijlage II, en AOt is de werkelijke output in jaar t. Deze begrippen worden in punt 1.3 gedefinieerd.

    b)

    Wanneer de in bijlage II opgenomen efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik niet van toepassing zijn op de door de begunstigde vervaardigde producten, is het maximale steunbedrag dat voor een installatie kan worden verleend voor kosten die in jaar t zijn gemaakt, gelijk aan:

    Amaxt = Ai × Ct × Pt-1 × EF × AECt

    In deze formule is Ai de steunintensiteit, uitgedrukt als een breuk (bv. 0,75); Ct is de toepasselijke CO2-emissiefactor (tCO2/MWh) (in jaar t); Pt-1 is de EUA-termijnkoers in jaar t‐1 (EUR/tCO2); EF is de fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik als gedefinieerd in bijlage II, en AEC is het werkelijke elektriciteitsverbruik (MWh) in jaar t. Deze begrippen worden in punt 1.3 gedefinieerd.

    29.

    Indien met een installatie producten worden vervaardigd waarvoor een in bijlage II opgenomen efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik van toepassing is, en producten waarvoor de fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik van toepassing is, moet het elektriciteitsverbruik over de verschillende producten worden omgeslagen volgens het respectieve aantal geproduceerde ton van elk product.

    30.

    Indien met een installatie producten worden vervaardigd die voor steun in aanmerking komen (d.w.z. dat ze onder de in bijlage I opgenomen in aanmerking komende bedrijfstakken vallen), en producten die niet voor steun in aanmerking komen, mag het maximale steunbedrag alleen worden berekend voor de producten die voor steun in aanmerking komen.

    31.

    Aangezien voor sommige bedrijfstakken de steunintensiteit van 75 % misschien niet voldoende is om een adequate bescherming tegen het koolstoflekkagerisico te waarborgen, kunnen de lidstaten het bedrag van de op ondernemingsniveau te betalen indirecte kosten zo nodig beperken tot 1,5 % van de bruto toegevoegde waarde van de betrokken onderneming in jaar t. De bruto toegevoegde waarde van de onderneming moet als volgt worden berekend: omzet plus geactiveerde productie, plus andere bedrijfsinkomsten, plus of minus veranderingen in voorraden, minus aankoop van goederen en diensten (exclusief personeelskosten), minus andere belastingen op producten die aan de omzet zijn gekoppeld maar niet aftrekbaar zijn, minus productiegebonden rechten en heffingen. Als alternatief kan zij worden berekend als de som van het bruto-exploitatieoverschot en de personeelskosten. In de bedrijfsbalans als “financieel” of “uitzonderlijk” opgevoerde inkomsten en uitgaven worden bij de berekening van de toegevoegde waarde niet meegerekend. Het resultaat van de berekening van de toegevoegde waarde tegen factorkosten is een brutocijfer, aangezien met waardeaanpassingen (bv. afschrijving) geen rekening wordt gehouden (15).

    32.

    Indien lidstaten besluiten het bedrag van de op ondernemingsniveau te betalen indirecte kosten te beperken tot 1,5 % van de bruto toegevoegde waarde, moet die beperking gelden voor alle in aanmerking komende ondernemingen in de betrokken bedrijfstak. Als lidstaten besluiten de beperking tot 1,5 % van de bruto toegevoegde waarde slechts toe te passen op een aantal van de in bijlage I opgenomen bedrijfstakken, moet de keuze van de bedrijfstakken worden gemaakt op basis van objectieve, niet-discriminerende en transparante criteria.

    33.

    De steun mag worden gecumuleerd met:

    a)

    andere staatssteun in verband met verschillende identificeerbare in aanmerking komende kosten;

    b)

    andere staatssteun ten behoeve van dezelfde, geheel of gedeeltelijk overlappende, in aanmerking komende kosten, en alle andere staatssteun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten, maar alleen als deze cumulering er niet toe leidt dat de maximale steunintensiteit die of het maximale steunbedrag dat voor de steun in het kader van dit punt geldt, wordt overschreden.

    34.

    Centraal door de Commissie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van de lidstaat staat, vormt geen staatssteun. Wanneer dit soort Uniefinanciering wordt gecombineerd met staatssteun, wordt alleen met deze laatste rekening gehouden om te bepalen of de aanmeldingsdrempels en de maximale steunbedragen in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, niet hoger uitkomt dan het/de maximale financieringspercentage(s) dat/die in de toepasselijke regels van het Unierecht is/zijn vastgesteld.

    35.

    Steun mag niet worden gecumuleerd met de-minimissteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten als deze cumulering ertoe zou leiden dat de steunintensiteit hoger uitkomt dan de in dit punt vastgestelde steunintensiteit.

    36.

    De duur van de steunregelingen in het kader waarvan de steun wordt verleend, mag niet langer zijn dan de looptijd van deze richtsnoeren (2021‐2030).

    3.2.   Steun gemoeid met de optionele voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de elektriciteitsopwekking

    37.

    Staatssteun gemoeid met de optionele voorlopige kosteloze toewijzing voor de modernisering van de elektriciteitsopwekking, overeenkomstig artikel 10 quater van Richtlijn 2003/87/EG, is verenigbaar met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), van het Verdrag, mits aan de onderstaande voorwaarden is voldaan.

    38.

    Het doel van de steun moet de modernisering, diversificatie en duurzame transformatie van de energiesector zijn. De ondersteunde investeringen moeten stroken met de overgang naar een veilige en duurzame koolstofarme economie, met de doelstellingen van het beleidskader voor klimaat en energie 2030 van de Unie, de Europese Green Deal en de langetermijndoelstellingen die in de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering worden genoemd.

    39.

    Indien een investering tot aanvullende capaciteit voor elektriciteitsopwekking leidt, moet de betrokken exploitant ook aantonen dat hij of een andere gelieerde exploitant uiterlijk bij de ingebruikneming van de aanvullende capaciteit een overeenkomstig volume aan meer emissie-intensieve capaciteit voor elektriciteitsopwekking buiten werking heeft gesteld.

    40.

    De steun is slechts verenigbaar met de interne markt indien hij een stimulerend effect heeft. Een stimulerend effect doet zich voor wanneer de steun de begunstigde aanzet tot een gedragswijziging die hij zonder de steun niet zou verrichten. De steun mag niet de kosten van een activiteit subsidiëren die een onderneming sowieso zou moeten maken, noch mag deze een vergoeding zijn voor het normale zakelijke risico van een economische activiteit.

    41.

    Bij ontvangst van een steunaanvraag moet de steunverlenende autoriteit controleren of de steun het vereiste stimulerende effect heeft.

    42.

    Steun mag alleen worden uitgekeerd in de vorm van toewijzingen aan exploitanten indien wordt aangetoond dat een overeenkomstig de regels van een concurrerende biedprocedure geselecteerde investering is verricht.

    43.

    Voor projecten waarbij het totale bedrag van de investering meer dan 12,5 miljoen EUR bedraagt, mag steun alleen worden toegekend op basis van een concurrerende biedprocedure, die in een of meer ronden tussen 2021 en 2030 moet plaatsvinden. Die concurrerende biedprocedure moet:

    a)

    stroken met de beginselen van transparantie, niet-discriminatie, gelijke behandeling en goed financieel beheer;

    b)

    waarborgen dat enkel projecten in aanmerking komen die bijdragen tot de diversificatie van de energiemix en de bevoorradingsbronnen van de lidstaat, tot de nodige herstructurering, milieutechnische opwaardering en aanpassing van de infrastructuur, tot schone technologieën, zoals technologieën op het gebied van hernieuwbare energie, of tot de modernisering van de energieproductiesector, zoals een efficiënte en duurzame stadsverwarming, en van de energietransmissie- en distributiesectoren;

    c)

    duidelijke, objectieve, transparante en niet-discriminerende selectiecriteria voor de rangschikking van de projecten vaststellen om te waarborgen dat alleen projecten worden geselecteerd die:

    i)

    volgens een kosten-batenanalyse een positieve nettowinst voor de emissiereductie opleveren en een vooraf bepaalde aanzienlijke mate van CO2-vermindering verwezenlijken, rekening houdend met de omvang van de projecten;

    ii)

    een aanvulling zijn, duidelijk tegemoetkomen aan vervangings- en moderniseringsbehoeften en niet leiden tot een marktgestuurde groei van de vraag naar energie;

    iii)

    de beste prijs-kwaliteitsverhouding bieden;

    iv)

    niet bijdragen tot of een verbetering inhouden van de financiële levensvatbaarheid van zeer emissie-intensieve elektriciteitsopwekking, of de afhankelijkheid van emissie-intensieve fossiele brandstoffen verhogen.

    44.

    Voor projecten waarbij het totale bedrag van de investering minder dan 12,5 miljoen EUR bedraagt, mag steun zonder concurrerende biedprocedure worden verleend. De selectie van de projecten moet in dit geval gebaseerd zijn op objectieve en transparante criteria. De resultaten van het selectieproces moeten worden bekendgemaakt voor openbaar commentaar. Indien in het kader van één installatie meer dan één investering wordt verricht, moeten deze in hun geheel worden beoordeeld om te bepalen of de drempelwaarde van 12,5 miljoen EUR is overschreden, tenzij deze investeringen afzonderlijk technisch of financieel levensvatbaar zijn.

    45.

    De Commissie zal de steun als evenredig beschouwen als de steunintensiteit niet meer bedraagt dan 70 % van de relevante investeringskosten. Alle cijfers die worden gebruikt, zijn de cijfers vóór aftrek van belastingen of andere heffingen. Wordt steun in een andere vorm dan een subsidie verleend, dan is het steunbedrag gelijk aan de waarde van het subsidie-equivalent van de steun. Van steun die in meerdere tranches wordt uitgekeerd, wordt de totale netto contante waarde op het ogenblik van de verlening van de eerste tranche berekend, op basis van het relevante referentiepercentage van de Commissie voor discontering van de waarde. De steunintensiteit wordt per begunstigde berekend.

    46.

    De steun mag de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt, niet zodanig veranderen dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad, met name wanneer de steun naar een beperkt aantal begunstigden gaat of wanneer de marktpositie van de begunstigden (op het niveau van de groep) daardoor naar alle waarschijnlijkheid wordt versterkt.

    47.

    De steun mag worden gecumuleerd met:

    a)

    andere staatssteun in verband met verschillende identificeerbare in aanmerking komende kosten;

    b)

    andere staatssteun ten behoeve van dezelfde, geheel of gedeeltelijk overlappende, in aanmerking komende kosten, en alle andere staatssteun zonder identificeerbare in aanmerking komende kosten, maar alleen als deze cumulering er niet toe leidt dat de maximale steunintensiteit die of het maximale steunbedrag dat voor deze steun in het kader van dit punt geldt, wordt overschreden.

    48.

    Steun mag gelijktijdig op grond van meerdere steunregelingen worden toegekend of mag met ad-hocsteun worden gecumuleerd, mits de totale steun voor een activiteit of project de in dit punt vastgestelde steunplafonds niet overschrijdt. Centraal door de Commissie beheerde Uniefinanciering die niet direct of indirect onder de controle van een lidstaat staat, vormt geen staatssteun. Wanneer dit soort Uniefinanciering wordt gecombineerd met staatssteun, wordt alleen met deze laatste rekening gehouden om te bepalen of de aanmeldingsdrempels en de maximale steunbedragen in acht worden genomen, mits het totale bedrag aan overheidsfinanciering dat voor dezelfde in aanmerking komende kosten wordt toegekend, niet hoger uitkomt dan het/de maximale financieringspercentage(s) dat/die in de toepasselijke regels van het Unierecht is/zijn vastgesteld.

    49.

    Steun mag niet worden gecumuleerd met de-minimissteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten als deze cumulering ertoe zou leiden dat de steunintensiteit hoger uitkomt dan de in dit punt vastgestelde steunintensiteit.

    50.

    De duur van de steunregelingen in het kader waarvan de steun wordt verleend, mag niet langer zijn dan de looptijd van deze richtsnoeren (2021‐2030).

    4.   EVALUATIE

    51.

    Om verder te waarborgen dat de verstoring van de mededinging beperkt is, kan de Commissie eisen dat bepaalde steunregelingen worden onderworpen aan een evaluatie ex post. Er zullen evaluaties moeten worden verricht voor regelingen waarvan de potentiële verstoring van de mededinging zeer groot is, d.w.z. regelingen die de mededinging aanzienlijk dreigen te beperken of te verstoren als de tenuitvoerlegging daarvan niet tijdig wordt doorgelicht.

    52.

    Gezien de doelstellingen van de evaluatie en teneinde lidstaten geen onevenredige lasten op te leggen ten aanzien van kleinere steunprojecten, is een evaluatie alleen vereist voor steunregelingen waarvoor omvangrijke steunmiddelen zijn uitgetrokken, die nieuwe kenmerken bevatten of waarbij aanzienlijke veranderingen van de markt, de technologie of de regelgeving worden verwacht. De evaluatie moet op basis van een door de Commissie verschafte gemeenschappelijke methode worden verricht door een van de steunverlenende autoriteit onafhankelijke deskundige. Zij moet worden bekendgemaakt. De lidstaat moet, samen met de steunregeling, een ontwerp-evaluatieplan aanmelden, dat een integrerend deel zal uitmaken van de beoordeling van de regeling door de Commissie.

    53.

    De evaluatie moet tijdig bij de Commissie worden ingediend om haar in staat te stellen de eventuele verlenging van de steunregeling te beoordelen, en in elk geval zodra de regeling is afgelopen. De mate van diepgang en de regels/vereisten ten aanzien van elke evaluatie zullen worden vastgesteld in het besluit waarbij de steunregeling wordt goedgekeurd. Bij een eventuele latere steunmaatregel met een soortgelijk doel moet met de uitkomsten van de evaluatie rekening worden gehouden.

    5.   ENERGIEAUDITS EN ENERGIEBEHEERSYSTEMEN

    54.

    Voor steun die op grond van punt 3.1 wordt verleend, verbinden de lidstaten zich ertoe te controleren of de begunstigde voldoet aan zijn verplichting een energieaudit uit te voeren in de zin van artikel 8 van Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad (16) — hetzij een op zichzelf staande energieaudit, hetzij een energieaudit in het kader van een gecertificeerd energiebeheersysteem of milieubeheersysteem, bijvoorbeeld het milieubeheer- en milieuauditsysteem van de EU (EMAS) (17).

    55.

    De lidstaten verbinden er zich ook toe te controleren of de begunstigden die vallen onder de verplichting tot het uitvoeren van een energieaudit uit hoofde van artikel 8, lid 4, van Richtlijn 2012/27/EU:

    a)

    de aanbevelingen van het auditverslag ten uitvoer leggen, voor zover de terugverdientijd van de desbetreffende investeringen niet meer bedraagt dan drie jaar en de kosten van hun investeringen evenredig zijn, ofwel

    b)

    de koolstofvoetafdruk van hun elektriciteitsverbruik verminderen, om ten minste 30 % van hun elektriciteitsverbruik te dekken met koolstofvrije bronnen, ofwel

    c)

    een aanzienlijk deel van ten minste 50 % van het steunbedrag investeren in projecten die leiden tot substantiële reducties van de broeikasgasemissies van de installatie tot ver onder de toepasselijke benchmark voor kosteloze toewijzing in het EU‐ETS.

    6.   TRANSPARANTIE

    56.

    De lidstaten moeten ervoor zorgen dat de volgende informatie wordt bekendgemaakt in de “Transparency Award Module” van de Commissie (18) of op een uitgebreide staatssteunwebsite op nationaal of regionaal niveau:

    a)

    de volledige tekst van de goedgekeurde steunregeling of het besluit tot individuele steunverlening en de uitvoeringsbepalingen daarvoor, of een link daarnaar;

    b)

    de identiteit van de steunverlenende autoriteit of autoriteiten;

    c)

    de naam en de identificatiecode van iedere begunstigde, met uitzondering van bedrijfsgevoelige en andere vertrouwelijke informatie in naar behoren gerechtvaardigde zaken en na instemming van de Commissie overeenkomstig de mededeling van de Commissie over het ambtsgeheim in staatssteunbesluiten (19);

    d)

    het steuninstrument (20), het steunelement en, indien verschillend, het nominale bedrag van de aan iedere begunstigde toegekende steun, uitgedrukt in hele bedragen, in nationale valuta (21);

    e)

    de datum van de toekenning van de steun (22) en de datum van bekendmaking;

    f)

    het type onderneming (kleine of middelgrote onderneming/grote onderneming);

    g)

    de regio waar de begunstigde gevestigd is (op NUTS 2-niveau of lager);

    h)

    de voornaamste economische bedrijfstak waarin de begunstigde actief is (op NACE-groepsniveau);

    i)

    de doelstelling van de steun.

    57.

    Dat vereiste geldt voor individuele steunverleningen van meer dan 500 000 EUR.

    58.

    Dit soort informatie moet worden bekendgemaakt nadat de subsidiebeschikking is gegeven, moet ten minste tien jaar worden bewaard en moet zonder beperkingen beschikbaar zijn voor het brede publiek (23).

    7.   RAPPORTAGE EN MONITORING

    59.

    Overeenkomstig Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad (24) en Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie (25) moeten de lidstaten jaarlijks verslagen indienen bij de Commissie.

    60.

    Naast de in die verordeningen vereiste informatie moeten de lidstaten in hun jaarverslagen de volgende informatie opnemen en daarbij gebruikmaken van het door de Commissie vastgestelde standaardformulier:

    a)

    de naam van iedere begunstigde en van de gesteunde installaties waarvan hij eigenaar is;

    b)

    de bedrijfstak(ken) waarin iedere begunstigde actief is (aangeduid met NACE‐4-code);

    c)

    het jaar waarvoor de steun wordt verleend en het jaar waarin de steun wordt uitgekeerd;

    d)

    de werkelijke output voor elke gesteunde installatie in de relevante bedrijfstak;

    e)

    het werkelijke elektriciteitsverbruik voor elke gesteunde installatie (als steun is verleend met gebruikmaking van een fallback-efficiëntiebenchmark voor elektriciteitsverbruik);

    f)

    de EUA-termijnkoers die gebruikt wordt om het steunbedrag per begunstigde te berekenen;

    g)

    de steunintensiteit;

    h)

    de nationale CO2-emissiefactor.

    61.

    De lidstaten moeten ervoor zorgen dat voor alle maatregelen die steunverlening behelzen, gedetailleerde dossiers worden bijgehouden. Die dossiers moeten alle informatie bevatten die nodig is om te bepalen of de voorwaarden met betrekking tot, in voorkomend geval, de in aanmerking komende kosten en de maximaal toegestane steunintensiteit zijn vervuld. Die dossiers moeten worden bijgehouden gedurende tien jaar vanaf het tijdstip waarop de steun wordt verleend, en moeten de Commissie op haar verzoek worden verschaft.

    62.

    In elk jaar waarin de begroting van de in punt 3.1 bedoelde steunregelingen meer dan 25 % van de inkomsten uit de veiling van emissierechten bedraagt, moet de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 10 bis, lid 6, van Richtlijn 2003/87/EG een verslag publiceren waarin de redenen voor het overschrijden van dat bedrag worden opgegeven. Het verslag moet relevante informatie bevatten over de elektriciteitsprijzen voor grote industriële afnemers die van de regeling profiteren, onverminderd de vereisten inzake de bescherming van vertrouwelijke informatie. Het verslag moet ook informatie bevatten over de vraag of er voldoende aandacht is besteed aan andere maatregelen om de indirecte koolstofkosten op middellange tot lange termijn duurzaam te verlagen.

    63.

    Elektriciteitsproducenten en netwerkexploitanten die profiteren van steun die onder punt 3.2 valt, moeten uiterlijk op 28 februari van elk jaar verslag uitbrengen over de uitvoering van hun geselecteerde investeringen, onder meer over de verhouding tussen de kosteloze toewijzing en de gemaakte investeringsuitgaven en de soorten gesteunde investeringen.

    8.   GELDIGHEIDSDUUR EN HERZIENING

    64.

    Deze richtsnoeren vervangen vanaf 1 januari 2021 de richtsnoeren betreffende bepaalde staatssteunmaatregelen in het kader van de regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten na 2012, die op 5 juni 2012 werden bekendgemaakt (26).

    65.

    De Commissie zal de in deze richtsnoeren vervatte beginselen toepassen van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2030.

    66.

    De Commissie zal de in deze richtsnoeren vervatte beginselen toepassen op alle aangemelde steunmaatregelen ten aanzien waarvan zij een besluit moet nemen, vanaf 1 januari 2021, zelfs indien de projecten vóór de bekendmaking van de richtsnoeren zijn aangemeld. Onrechtmatige steun zal, overeenkomstig de mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van regels voor de beoordeling van onrechtmatig toegekende staatssteun, worden beoordeeld volgens de op het tijdstip van de toekenning van de steun toepasselijke regels (27).

    67.

    De Commissie zal deze richtsnoeren in 2025 aanpassen om de efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik, de geografische gebieden en de CO2-emissiefactoren te actualiseren. In 2025 zal de Commissie ook beoordelen of er aanvullende gegevens beschikbaar zijn waardoor de methode voor de berekening van de in bijlage III beschreven CO2-emissiefactoren kan worden verbeterd, d.w.z. om rekening te houden met de steeds belangrijker wordende rol qua prijsstelling van klimaatneutrale technologieën in de elektriciteitsmarkten van de Unie en de conclusies van de bij de Commissie overeenkomstig de in punt 11 van punt 15 aangemelde beoordelingen. Dit kan ertoe leiden dat de lidstaten hun respectieve regelingen moeten aanpassen om ze in overeenstemming te brengen met de aangepaste richtsnoeren.

    68.

    De Commissie kan te allen tijde besluiten deze richtsnoeren te herzien of aan te passen als dit noodzakelijk mocht zijn om met het mededingingsbeleid verband houdende redenen of om rekening te houden met andere beleidsmaatregelen van de Unie, internationale verplichtingen of wezenlijke marktontwikkelingen. De lidstaten moeten misschien hun respectieve regelingen aanpassen om ze in overeenstemming te brengen met de aangepaste richtsnoeren.

    (1)  Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

    (2)  Richtlijn (EU) 2018/410 van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2018 tot wijziging van Richtlijn 2003/87/EG ter bevordering van kosteneffectieve emissiereducties en koolstofarme investeringen en van Besluit (EU) 2015/1814 (PB L 76 van 19.3.2018, blz. 3).

    (3)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Europese Raad, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “De Europese Green Deal”, COM(2019) 640 final.

    (4)  PB L 282 van 19.10.2016, blz. 4.

    (5)  Zie de conclusies die de Europese Raad heeft aangenomen op zijn bijeenkomst van 12 december 2019.

    (6)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa”, COM(2020) 103 final.

    (7)  Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1).

    (8)  Zie in dit verband het arrest van het Gerecht van 13 september 1995, TWD/Commissie, T‐244/93 en T‐486/93, ECLI:EU:T:1995:160, en de bekendmaking van de Commissie “Naar een doelmatige tenuitvoerlegging van beschikkingen van de Commissie waarbij lidstaten wordt gelast onrechtmatige en onverenigbare steun terug te vorderen” (PB C 272 van 15.11.2007, blz. 4).

    (9)  Zie bv. besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel SA.34385 — Bulgarije — Toewijzing van kosteloze broeikasgasemissierechten overeenkomstig artikel 10 quater van Richtlijn 2003/87/EG in ruil voor investeringen in installaties voor de productie van elektriciteit en in energie-infrastructuur (PB C 63 van 20.2.2015, blz. 1); besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel SA.34674 — Polen — Kosteloze rechten voor energieproducenten op grond van artikel 10 quater van Richtlijn 2003/87/EG (PB C 24 van 23.1.2015, blz. 1).

    (10)  Voor steun toegekend voor 2023, bijvoorbeeld, is dit het gewone gemiddelde van de slotverkoopkoersen van EUA’s voor december 2023 zoals waargenomen van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022 in een gegeven EU-koolstofbeurs.

    (11)  Deze richtsnoeren kwalificeren niet als wetgevingsinstrumenten en hoeven dus niet door het Gemengd Comité van de EER in de EER-overeenkomst te worden opgenomen. De Toezichthoudende Autoriteit van de EVA is belast met het vaststellen van de voor de EER-staten ter zake geldende voorschriften, zoals de methodiek voor het vaststellen van de CO2-factoren.

    (12)  De Prodcom-lijst is een Europese lijst van producten van de winningsindustrieën en de be- en verwerkende industrie: https://ec.europa.eu/eurostat/ramon/nomenclatures/index.cfm?TargetUrl=LST_NOM&StrGroupCode=CLASSIFIC&StrLanguageCode=EN&IntFamilyCode=&TxtSearch=prodcom&IntCurrentPage=1

    (13)  Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10 bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 59 van 27.2.2019, blz. 8).

    (14)  COM(2012) 209 final.

    (15)  Code 12 15 0 binnen het rechtskader van Verordening (EG) nr. 295/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 betreffende structurele bedrijfsstatistieken (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 13).

    (16)  Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG (PB L 315 van 14.11.2012, blz. 1).

    (17)  Verordening (EG) nr. 1221/2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS) (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

    (18)  https://webgate.ec.europa.eu/competition/transparency/public?lang=nl

    (19)  PB C 297 van 9.12.2003, blz. 6.

    (20)  Subsidie/rentesubsidie; Lening/terugbetaalbaar voorschot/terugbetaalbare subsidie; Garantie; Belastingvoordeel of belastingvrijstelling; Risicofinanciering; Andere (licht toe). Indien de steun wordt verleend via meerdere steuninstrumenten, moet het steunbedrag per instrument worden vermeld.

    (21)  Brutosubsidie-equivalent. Bij exploitatiesteun kan het jaarlijkse bedrag aan steun per begunstigde worden meegedeeld.

    (22)  De datum waarop de wettelijke aanspraak om steun te ontvangen, krachtens de nationale wettelijke regeling aan de begunstigde wordt verleend.

    (23)  Deze informatie moet worden bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van de toekenning van de steun. In het geval van onrechtmatige steun zullen lidstaten ervoor moeten zorgen dat deze informatie achteraf wordt bekendgemaakt binnen zes maanden vanaf de datum van het besluit van de Commissie. Deze informatie moet beschikbaar worden gesteld in een standaard waarmee de gegevens kunnen worden doorzocht, opgehaald en gemakkelijk op internet kunnen worden bekendgemaakt, bv. in CSV- of XML-formaat.

    (24)  PB L 248 van 24.9.2015, blz. 9.

    (25)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

    (26)  PB C 158 van 5.6.2012, blz. 4.

    (27)  PB C 119 van 22.5.2002, blz. 22.


    BIJLAGE I

    Bedrijfstakken die worden geacht aan een reëel koolstoflekkagerisico te zijn blootgesteld als gevolg van indirecte emissiekosten

     

    NACE-code

    Omschrijving

    1.

    14.11

    Vervaardiging van kleding van leer

    2.

    24.42

    Productie van aluminium

    3.

    20.13

    Vervaardiging van andere anorganische chemische basisproducten

    4.

    24.43

    Productie van lood, zink en tin

    5.

    17.11

    Vervaardiging van pulp

    6.

    17.12

    Vervaardiging van papier en karton

    7.

    24.10

    Vervaardiging van ijzer en staal en van ferrolegeringen

    8.

    19.20

    Vervaardiging van geraffineerde aardolieproducten

    9.

    24.44

    Productie van koper

    10.

    24.45

    Productie van overige non-ferrometalen

    11.

     

    De volgende deeltakken binnen de bedrijfstak kunststoffen (20.16):

     

    20.16.40.15

    Polyethyleen in primaire vormen

    12.

     

    Alle productcategorieën in de bedrijfstak gieten van ijzer (24.51)

    13.

     

    De volgende deeltakken binnen de bedrijfstak glasvezels (23.14):

     

    23.14.12.10

    23.14.12.30

    Matten van glasvezels

    Vliezen van glasvezels

    14.

     

    De volgende deeltakken binnen de bedrijfstak industriële gassen (20.11):

     

    20.11.11.50

    20.11.12.90

    Waterstof

    Anorganische zuurstofverbindingen van niet-metalen


    BIJLAGE II

    Efficiëntiebenchmarks voor elektriciteitsverbruik voor producten die onder de NACE-codes in bijlage I vallen

     


    BIJLAGE III

    Maximale regionale CO2-emissiefactoren in de verschillende geografische gebieden (tCO2/MWh)

    Gebieden

     

    Toepasselijke CO2-emissiefactor

    Adriatische Zee

    Kroatië, Slovenië

    […]

    Iberisch Schiereiland

    Spanje, Portugal

    […]

    Baltische staten

    Litouwen, Letland, Estland

    […]

    Centraal-West-Europa

    Oostenrijk, Duitsland en Luxemburg

    […]

    Scandinavië

    Zweden, Finland

    […]

    Tsjechië-Slowakije

    Tsjechië, Slowakije

    […]

    België

     

    […]

    Bulgarije

     

    […]

    Denemarken

     

    […]

    Ierland

     

    […]

    Griekenland

     

    […]

    Frankrijk

     

    […]

    Italië

     

    […]

    Cyprus

     

    […]

    Hongarije

     

    […]

    Malta

     

    […]

    Nederland

     

    […]

    Polen

     

    […]

    Roemenië

     

    […]


    Top