Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020XC0513(01)

    Mededeling van de Commissie Wijziging van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID‐19-uitbraak 2020/C 164/03

    C/2020/3156

    PB C 164 van 13.5.2020, p. 3–15 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    13.5.2020   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 164/3


    MEDEDELING VAN DE COMMISSIE

    Wijziging van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID‐19-uitbraak

    (2020/C 164/03)

    1.   INLEIDING

    1.

    Op 19 maart 2020 heeft de Commissie haar mededeling “Tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID‐19-uitbraak” (1) (“de tijdelijke kaderregeling”) vastgesteld. Op 3 april 2020 heeft zij een eerste wijziging vastgesteld waardoor er steun kan gaan naar het versnellen van onderzoek naar, het testen en de productie van voor COVID‐19 relevante producten, naar het beschermen van banen en naar de verdere ondersteuning van de economie tijdens de huidige crisis (2).

    2.

    Een gerichte en evenredige toepassing van het EU-staatssteuntoezicht biedt de garantie dat nationale maatregelen de tijdens de COVID‐19-uitbraak getroffen ondernemingen doeltreffend ondersteunen en dat tegelijk buitensporige verstoringen van de interne markt beperkt blijven, de integriteit van de interne markt in stand wordt gehouden en een gelijk speelveld verzekerd blijft. Een en ander zal helpen om de economische activiteit tijdens de COVID‐19-uitbraak gaande te houden en zal de economie een goede springplank bieden om de crisis te boven te komen, zonder dat het belang uit het oog wordt verloren van de totstandbrenging van de groene en digitale transitie, in overeenstemming met EU-recht en ‐doelstellingen.

    3.

    Doel van deze mededeling is aan te geven welke aanvullende tijdelijke staatssteunmaatregelen de Commissie, in het licht van de COVID‐19-uitbraak, als verenigbaar uit hoofde van artikel 107, lid 3, onder b), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (“VWEU”) beschouwt.

    4.

    Allereerst is de Commissie van mening dat verder levensvatbare niet-financiële ondernemingen die nu een tijdelijke liquiditeitscrisis als gevolg van de COVID‐19-uitbraak doormaken, misschien voor de langere termijn met solvabiliteitsproblemen zullen kampen. Voor een groot aantal van deze ondernemingen hebben de noodmaatregelen die zijn opgetuigd om de verspreiding van COVID‐19-uitbraak in te dijken, geleid tot een afname of zelfs opschorting van hun productie van goederen en/of levering van diensten, alsmede tot een aanzienlijke vraagschok. De daardoor ontstane verliezen zullen doorwerken in een daling van het eigen vermogen van ondernemingen en zullen een negatief effect hebben op hun mogelijkheden om leningen te krijgen van financiële instellingen.

    5.

    Wanneer ondernemingen hun eigen vermogen zien slinken terwijl er op markten weinig vraag is en het aanbod verstoord is, neemt het risico toe op een zware economische neergang, die de hele EU-economie voor langere tijd dreigt te treffen. Doelgerichte overheidsmaatregelen waarbij ondernemingen eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten worden verschaft, kunnen voor de EU-economie het risico van een aanzienlijk aantal insolventies verminderen. Een en ander kan helpen om de economische activiteit gedurende de COVID‐19-uitbraak gaande te houden en om nadien het economische herstel te schragen.

    6.

    Daarom wordt in deze mededeling uiteengezet op basis van welke criteria in het kader van de staatssteunvoorschriften de lidstaten overheidssteun in de vorm van eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten mogen verschaffen aan ondernemingen die als gevolg van de COVID‐19-uitbraak met financiële moeilijkheden worden geconfronteerd. Doel ervan is te voorkomen dat ondernemingen die vóór de COVID‐19-uitbraak levensvatbaar waren, door de disruptie van de economie de markt verlaten terwijl dat eigenlijk niet hoefde. Herkapitalisaties mogen dus niet hoger zijn dan het minimum dat noodzakelijk is om de levensvatbaarheid van de begunstigde ervan te garanderen, en mogen niet verder gaan dan het herstel van de kapitaalstructuur van de begunstigde zoals die bestond vóór de COVID‐19-uitbraak.

    7.

    De Commissie beklemtoont dat het verschaffen van nationale overheidssteun in de vorm van eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten aan ondernemingen die als gevolg van de COVID‐19-uitbraak met financiële moeilijkheden worden geconfronteerd — in het kader van regelingen of in specifieke individuele gevallen — alleen kan worden overwogen indien geen andere geschikte oplossing kan worden gevonden en mits daaraan strenge voorwaarden zijn gekoppeld. De reden daarvoor is dat dergelijke instrumenten de concurrentie tussen ondernemingen zeer sterk verstoren. Aan dergelijke maatregelen moeten dus ook heldere voorwaarden worden gekoppeld wat betreft de toetreding tot, de beloning van en de exit door de Staat uit de betrokken ondernemingen, strikte governancebepalingen en passende maatregelen om eventuele concurrentieverstoringen beperkt te houden.

    8.

    Indien, rekening houdende met het gemeenschappelijke EU-belang, steun op EU-niveau zou worden toegekend, kan het risico op verstoring van de interne markt geringer zijn, en zouden dan misschien minder strenge voorwaarden hoeven te worden opgelegd. De Commissie is van mening dat aanvullende steun en middelen op EU-niveau noodzakelijk zijn om te voorkomen dat deze wereldwijde symmetrische crisis omslaat in een asymmetrische schok die de lidstaten treft die minder ruimte hebben om hun economie te stutten, en die ten koste gaat van het concurrentievermogen van de EU als geheel.

    9.

    Voor de groene transitie en de digitale transformatie zal een centrale en prioritaire rol weggelegd zijn om tot een succesvol herstel te komen. De Commissie juicht de stappen toe die lidstaten hebben gezet om die uitdagingen mee te nemen bij het vormgeven van nationale ondersteuningsmaatregelen en wijst hen nogmaals op hun verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat die maatregelen geen hinderpaal zijn om de klimaat- en digitaliseringsdoelstellingen van de EU te verwezenlijken. Voorts tekent de Commissie aan dat wanneer nationale steunmaatregelen zodanig worden vormgegeven dat deze voldoen aan de EU-beleidsdoelstellingen inzake de groene en digitale transformatie van hun economieën, dit het pad is naar duurzamere groei op lange termijn en de transformatie helpt te maken naar de overeengekomen doelstelling om de EU tegen 2050 klimaatneutraal te maken. In deze context van steun om een ernstige verstoring in de economie van lidstaten op te heffen, is het in hoofdzaak aan de lidstaten om nationale steunmaatregelen zodanig vorm te geven dat daarmee hun beleidsdoelstellingen worden behaald. Voor steun op grond van deze mededeling moeten grote ondernemingen rapporteren over de vraag hoe met de ontvangen steun hun activiteiten worden gesteund in overeenstemming met EU-doelstellingen en nationale verplichtingen met betrekking tot de groene en digitale transformatie.

    10.

    Voorts overweegt een aantal lidstaten momenteel een aandelenbelang te nemen in strategische ondernemingen, zodat de bijdrage van die ondernemingen aan het goede functioneren van de EU-economie niet in het gedrang komt. De Commissie herhaalt dat het VWEU neutraal is ten aanzien van openbaar of particulier eigendom (artikel 345 VWEU). Indien lidstaten bestaande aandelen van ondernemingen verwerven tegen marktprijs of op voet van gelijkheid samen met particuliere aandeelhouders investeren, vormt zulks normaal gesproken geen staatssteun (3). Evenmin zou er sprake zijn van staatssteun indien lidstaten besluiten om nieuw uitgegeven aandelen te verwerven en/of ondernemingen andere vormen van kapitaalsteun of hybride kapitaalinstrumenten verschaffen op marktvoorwaarden, d.w.z. op voorwaarden waarbij het beginsel van de marktdeelnemer in een markteconomie (MEOP) in acht wordt genomen.

    11.

    De Commissie herhaalt ook dat er nog een aantal andere instrumenten zijn om met acquisities van strategische ondernemingen om te gaan. In haar mededeling van 25 maart 2020 (4) heeft de Commissie de lidstaten die al beschikken over een bestaand instrument om buitenlandse directe investeringen te screenen, opgeroepen om volop van dergelijke instrumenten gebruik te maken om te beletten dat kapitaalstromen uit niet-EU-landen de veiligheid of de openbare orde in de EU kunnen ondermijnen. De Commissie heeft ook een oproep gedaan aan lidstaten die momenteel geen screeningmechanisme hebben of waarvan de screeningsmechanismen niet alle betrokken transacties bestrijken, om een volwaardig screeningmechanisme op te zetten, met volledige inachtneming van het Unierecht, met inbegrip van de verordening screening FDI (5) en het vrij verkeer van kapitaal (artikel 63 VWEU), en internationale verplichtingen.

    12.

    In de tweede plaats is de Commissie van mening dat ook achtergestelde schuld een geschikt middel kan zijn om ondernemingen te ondersteunen die als gevolg van de COVID‐19-uitbraak met financiële moeilijkheden worden geconfronteerd. Meer bepaald is dit een minder verstorend instrument dan eigen vermogen of hybride kapitaal, omdat het niet in eigen vermogen kan worden omgezet wanneer de onderneming in going concern is. Daarom wordt in deze mededeling voor de lidstaten in punt 3.3 van de tijdelijke kaderregeling (dat over schuldinstrumenten gaat) de mogelijkheid ingevoegd om ook in deze vorm steun toe te kennen, mits aanvullende garanties voorhanden zijn om het gelijke speelveld op de interne markt te beschermen. Indien echter achtergestelde schuld de in punt 3.3 bepaalde plafonds overschrijdt, dient die maatregel met achtergestelde schuld, om een gelijke behandeling te garanderen, te worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden voor COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen die in punt 3.11 aan de orde komen.

    13.

    In de derde plaats is uit de toepassing van de tijdelijke kaderregeling gebleken dat een aantal verschrijvingen dient te worden gecorrigeerd en dat aanvullende verduidelijkingen en wijzigingen nodig zijn met betrekking tot sommige bepalingen in punt 3.1, punt 3.2, punt 3.3, punt 3.4, punt 3.7, punt 4 en punt 5.

    14.

    Ten slotte erkent de Commissie dat voor een succesvol herstel aanvullende grootschalige private en publieke investeringen nodig zullen zijn om de uitdagingen aan te gaan en de kansen aan te grijpen die van de groene en digitale transitie uitgaan. In dit verband herhaalt de Commissie dat deze wijziging van de tijdelijke kaderregeling eerder een aanvulling is op, dan een vervanging van bestaande mogelijkheden waarover de lidstaten beschikken om in het kader van de EU-staatssteunvoorschriften steun te verlenen. Wat bijvoorbeeld kapitaalsteun betreft, met name aan innovatieve ondernemingen, bieden de richtsnoeren risicofinanciering van de Commissie (6) en de algemene groepsvrijstellingsverordening (7) de lidstaten ruime mogelijkheden.

    15.

    De lidstaten kunnen ook beslissen om groene en digitale innovatie en investeringen te ondersteunen en om het niveau van milieubescherming te verhogen in overeenstemming met bestaande staatssteunvoorschriften (8). Zoals de Commissie al in haar mededeling van 14 januari 2020 had aangekondigd, worden de desbetreffende staatssteunvoorschriften, met name de richtsnoeren milieu- en energiesteun, tegen 2021 herzien in het licht van de beleidsdoelstellingen van de Europese Green Deal en zullen zij een kostenefficiënte en sociaal inclusieve transitie naar klimaatneutraliteit tegen 2050 ondersteunen. Aldus zal worden bijgedragen aan een herstelstrategie voor de Europese economie die de belangrijke dubbele groene en digitale transitie waarmaakt in lijn met EU-doelstellingen en nationale doelstellingen.

    2.   WIJZIGINGEN VAN DE TIJDELIJKE KADERREGELING

    16.

    De volgende wijzigingen van de tijdelijke kaderregeling inzake staatssteun ter ondersteuning van de economie vanwege de huidige COVID‐19-uitbraak worden van kracht vanaf 8 mei 2020.

    17.

    Punt 7 wordt vervangen door:

    “7.

    Als banken als gevolg van de COVID‐19-uitbraak buitengewone openbare financiële steun (zie artikel 2, lid 1, punt 28, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en artikel 3, lid 1, punt 29, van de GAM-verordening) nodig zouden hebben in de vorm van liquiditeit, een herkapitalisatie of een maatregel ten behoeve van probleemactiva, zal moeten worden beoordeeld of de maatregel voldoet aan de voorwaarden van artikel 32, lid 4, onder d), i), ii) of iii), van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en artikel 18, lid 4, onder d), i), ii) of iii), van de GAM-verordening. Indien aan deze laatste voorwaarden is voldaan, zou de bank die deze buitengewone openbare financiële steun ontvangt, niet worden geacht te falen of waarschijnlijk te falen. In zoverre dergelijke maatregelen betrekking hebben op problemen in verband met de COVID‐19-uitbraak, zouden zij worden geacht onder punt 45 van de bankenmededeling 2013 te vallen (9), waarin een uitzondering wordt gemaakt op het vereiste van lastendeling door aandeelhouders en achtergestelde crediteuren.”.

    18.

    Punt 9 wordt vervangen door:

    “9.

    De COVID‐19-uitbraak brengt het risico mee van een ernstige neergang van de hele economie van de EU, waardoor bedrijven, banen en huishoudens worden getroffen. Goed gerichte overheidssteun is nodig om ervoor te zorgen dat er voldoende liquiditeit beschikbaar blijft op de markten om de schade aan gezonde ondernemingen te herstellen en om de continuïteit van de economische activiteit tijdens en na de COVID‐19-uitbraak te waarborgen. Voorts kunnen lidstaten beslissen om bedrijven in de reis- en toeristische sector te steunen zodat kan worden voldaan aan de aanvragen tot terugbetaling vanwege de COVID‐19-uitbraak, en de rechten van passagiers en consumenten beschermd zijn en een gelijke behandeling van passagiers en reizigers gegarandeerd is. Gezien de beperkte omvang van de EU-begroting zal de belangrijkste respons uit de nationale begrotingen van de lidstaten moeten komen. De EU-regels inzake staatssteun stellen de lidstaten in staat burgers en bedrijven, met name kmo’s, die economische moeilijkheden ondervinden als gevolg van de COVID‐19-uitbraak, snel en doeltreffend te ondersteunen.”.

    19.

    Punt 13 wordt vervangen door:

    “13.

    De lidstaten mogen ook steunmaatregelen opzetten in overeenstemming met groepsvrijstellingsverordeningen (10), zonder dat de Commissie hierbij betrokken is.”.

    20.

    Punt 20 wordt vervangen door:

    “20.

    Tijdelijke steunmaatregelen die onder deze mededeling vallen, mogen onderling worden gecumuleerd in overeenstemming met de bepalingen van de specifieke punten van deze mededeling. Tijdelijke steunmaatregelen die onder deze mededeling vallen, mogen worden gecumuleerd met steun op grond van de-minimisverordeningen (11) of met steun op grond van groepsvrijstellingsverordeningen (12), op voorwaarde dat de bepalingen en cumuleringsregels van die verordeningen in acht worden genomen.”.

    21.

    Een punt 20 bis wordt ingevoegd:

    “20 bis.

    Steun aan kredietinstellingen en financiële instellingen mag niet aan deze mededeling worden getoetst, behalve wat betreft: i) indirecte voordelen voor kredietinstellingen of financiële instellingen die steun doorgeven in de vorm van leningen of garanties op grond van de punten 3.1 tot en met 3.3, met inachtneming van de garanties van punt 3.4, en ii) steun op grond van punt 3.10 op voorwaarde dat de regeling niet uitsluitend op personeelsleden uit de financiële sector is gericht.”.

    22.

    De titel van punt 3.1 wordt vervangen door:

    “3.1.

    Beperkte steunbedragen”.

    23.

    In punt 22 wordt voetnoot 16 vervangen door:

    “Indien de steun in de vorm van een belastingvoordeel wordt toegekend, moet de belastingverplichting waarvoor dat voordeel wordt toegekend, uiterlijk 31 december 2020 zijn ontstaan.”.

    24.

    Punt 23 bis wordt vervangen door:

    “23 bis.

    Indien een onderneming actief is in verschillende sectoren waarvoor verschillende maximumbedragen gelden overeenkomstig punt 22, onder a), en punt 23, onder a), moet de betrokken lidstaat er met passende middelen, zoals een boekhoudkundige scheiding, voor zorgen dat voor elk van die activiteiten het desbetreffende plafond in acht wordt genomen en dat het totale maximumbedrag van 800 000 EUR per onderneming niet wordt overschreden. Indien een onderneming actief is in de sectoren die onder punt 23, onder a), vallen, mag het totale maximumbedrag van 120 000 EUR per onderneming niet worden overschreden.”.

    25.

    Een punt 24 bis wordt ingevoegd:

    “24 bis.

    Op grond van punt 3.2 toegekende steun mag niet worden gecumuleerd met op grond van punt 3.3 voor de hoofdsom van de onderliggende lening toegekende steun, noch omgekeerd. Op grond van punt 3.2 en punt 3.3 toegekende steun mag voor verschillende leningen worden gecumuleerd op voorwaarde dat het totale bedrag aan leningen per begunstigde de in punt 25, onder d), of punt 27, onder d), bepaalde plafonds niet overschrijdt. Een begunstigde kan parallel meerdere maatregelen op grond van punt 3.2 genieten op voorwaarde dat het totale bedrag aan leningen per begunstigde de in punt 25, onder d) en e), bepaalde plafonds niet overschrijdt.”.

    26.

    In punt 25, onder d), wordt punt iii) vervangen door:

    “iii.

    met een door de lidstaat aan de Commissie te verstrekken passende motivering (met betrekking tot bijvoorbeeld de kenmerken van bepaalde soorten ondernemingen) mag het bedrag van de lening worden verhoogd om de liquiditeitsbehoeften vanaf het moment van toekenning te dekken voor de komende 18 maanden voor kmo’s (13) en voor de komende 12 maanden voor grote ondernemingen. De liquiditeitsbehoeften moeten door de begunstigde via zelfcertificering worden vastgesteld (14);”.

    27.

    Punt 25, onder e) wordt vervangen door:

    “e.

    voor leningen met een looptijd tot 31 december 2020 mag het bedrag van de hoofdsom van de lening hoger zijn dan vermeld in punt 25, onder d), indien de lidstaat de Commissie daarvoor een passende motivering geeft en mits de evenredigheid van de steun gewaarborgd blijft en door de lidstaat aan de Commissie wordt aangetoond;”.

    28.

    Punt 26 wordt vervangen door:

    “26.

    Om ondernemingen toegang tot liquiditeit te verzekeren wanneer zij plotseling met een tekort te maken krijgen, mag een onder de huidige omstandigheden passende, nodige en doelgerichte oplossing erin bestaan om voor een beperkte periode en een beperkte leensom rentesubsidie te verlenen. Daarnaast kan onder de huidige omstandigheden ook achtergestelde schuld, die bij insolventieprocedures achtergesteld is ten opzichte van gewone senior crediteuren, een geschikte, nodige en doelgerichte oplossing zijn. Dergelijke schuld is een minder verstorend instrument dan eigen vermogen of hybride kapitaal, omdat deze niet automatisch in eigen vermogen kan worden omgezet wanneer de onderneming in going concern is. Daarom moet steun in de vorm van achtergestelde schuld (15) voldoen aan de desbetreffende voorwaarden van punt 3.3, dat over schuldinstrumenten gaat. Aangezien ondernemingen hierdoor echter meer mogelijkheden krijgen om senior schuld aan te gaan op een wijze die vergelijkbaar is met kapitaalsteun, moeten bovendien een opslag voor kredietrisico en een verdere beperking ten aanzien van het bedrag vergeleken met senior schuld (één derde voor grote ondernemingen en de helft van het bedrag voor kmo’s, als bepaald in punt 27, onder d), i) of ii)) worden toegepast. Achtergestelde schuld die deze plafonds overschrijdt, dient, om een gelijke behandeling te garanderen, te worden beoordeeld aan de hand van de voorwaarden voor COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen die in punt 3.11 worden uiteengezet.”.

    29.

    Een nieuw punt 26 bis wordt ingevoegd:

    “26 bis.

    Op grond van punt 3.3 toegekende steun mag niet worden gecumuleerd met op grond van punt 3.2 voor de hoofdsom van de onderliggende lening toegekende steun, noch omgekeerd. Op grond van punt 3.2 en punt 3.3 toegekende steun mag voor verschillende leningen worden gecumuleerd op voorwaarde dat het totale bedrag aan leningen per begunstigde de in punt 25, onder d), of punt 27, onder d), bepaalde drempels niet overschrijdt. Een begunstigde kan parallel meerdere maatregelen op grond van punt 3.3 genieten op voorwaarde dat het totale bedrag aan leningen per begunstigde de in punt 27, onder d) en e), bepaalde plafonds niet overschrijdt.”.

    30.

    In punt 27, onder d), wordt punt iii) vervangen door:

    “iii.

    met een door de lidstaat aan de Commissie te verstrekken passende motivering (met betrekking tot bijvoorbeeld de kenmerken van bepaalde soorten ondernemingen) mag het bedrag van de lening worden verhoogd om de liquiditeitsbehoeften vanaf het moment van toekenning te dekken voor de komende 18 maanden voor kmo’s (16) en voor de komende 12 maanden voor grote ondernemingen. De liquiditeitsbehoeften moeten door de begunstigde via zelfcertificering worden vastgesteld (17);”.

    31.

    Punt 27, onder e), wordt vervangen door:

    “e.

    voor leningen met een looptijd tot 31 december 2020 mag het bedrag van de hoofdsom van de lening hoger zijn dan vermeld in punt 27, onder d), indien de lidstaat de Commissie daarvoor een passende motivering geeft en mits de evenredigheid van de steun gewaarborgd blijft en door de lidstaat aan de Commissie wordt aangetoond;”.

    32.

    Een punt 27 bis wordt ingevoegd:

    “27 bis.

    Schuldinstrumenten die bij insolventieprocedures achtergesteld zijn ten opzichte van gewone senior crediteuren, kunnen worden toegekend tegen verlaagde rentevoeten, die ten minste gelijk zijn aan het basispercentage en de in de tabel in punt 27, onder a), vermelde kredietrisico-opslagen vermeerderd met 200 basispunten voor grote ondernemingen en met 150 basispunten voor kmo’s. De alternatieve mogelijkheid van punt 27, onder b), is voor die schuldinstrumenten van toepassing. Ook punt 27, onder c), punt 27, onder f), en punt 27, onder g), moeten in acht worden genomen. Indien het bedrag aan achtergestelde schuld de beide volgende plafonds overschrijdt (18), wordt de verenigbaarheid van het instrument met de interne markt in overeenstemming met punt 3.11 bepaald:

    i.

    twee derde van de jaarlijkse loonsom van de begunstigde voor grote ondernemingen en de jaarlijkse loonsom van de begunstigde voor kmo’s, als bepaald in punt 27, onder d), i), en

    ii.

    8,4 % van de totale omzet van de begunstigde over 2019 voor grote ondernemingen en 12,5 % van de totale omzet van de begunstigde over 2019 voor kmo’s.”.

    33.

    Punt 28 wordt vervangen door:

    “28.

    Steun in de vorm van garanties en leningen overeenkomstig punt 3.1, punt 3.2 en punt 3.3 van deze mededeling mag aan ondernemingen die met een plots liquiditeitstekort te maken krijgen, worden verleend hetzij rechtstreeks hetzij via kredietinstellingen en andere financiële instellingen als financiële intermediairs. In dat laatste geval moeten de onderstaande voorwaarden worden nageleefd.”.

    34.

    Punt 31 wordt vervangen door:

    “31.

    De kredietinstellingen of andere financiële instellingen moeten de voordelen van de overheidsgarantie of rentesubsidies voor leningen zo veel mogelijk doorgeven aan de uiteindelijke begunstigden. De financiële intermediair moet in staat zijn aan te tonen dat hij een mechanisme hanteert dat ervoor zorgt dat de voordelen zo veel mogelijk aan de uiteindelijke begunstigden worden doorgegeven in de vorm van hogere volumes aan financiering, een hoger risicoprofiel van de portefeuille, lagere eisen inzake zekerheden, lagere garantiepremies of lagere rentevoeten, dan zonder dergelijke garanties of leningen van de overheid het geval was geweest.”.

    35.

    In punt 37 wordt punt j) vervangen door:

    “j.

    de test- en opschalingsinfrastructuur moet toegankelijk zijn voor verschillende gebruikers en de toegang moet op transparante en niet-discriminerende basis worden verleend. Ondernemingen die ten minste 10 % van de investeringskosten hebben gefinancierd, mag preferente toegang worden verleend onder gunstigere voorwaarden;”.

    36.

    Een punt 43 bis wordt ingevoegd:

    “43 bis.

    Voor zover die regeling ook personeelsleden van kredietinstellingen of financiële instellingen omvat, heeft steun aan die instellingen niet tot doel hun levensvatbaarheid, liquiditeit of solvabiliteit veilig te stellen of te herstellen, gezien de overwegend sociale doelstelling van dit soort steun (19). De Commissie is bijgevolg van oordeel dat dergelijke steun niet mag worden aangemerkt als buitengewone openbare financiële steun in de zin van artikel 2, lid 1, punt 28, van de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en artikel 3, lid 1, punt 29, van de GAM-verordening, en niet mag worden getoetst aan de staatssteunregels die op de banksector van toepassing zijn (20).”.

    37.

    Het volgende punt wordt ingevoegd:

    “3.11.   Herkapitalisatiemaatregelen

    44.

    Deze tijdelijke kaderregeling stelt op grond van de EU-staatssteunregels de criteria vast op basis waarvan de lidstaten in de vorm van eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten overheidssteun mogen verschaffen aan ondernemingen die als gevolg van de COVID‐19-uitbraak met financiële moeilijkheden worden geconfronteerd (21). Doel ervan is te voorkomen dat ondernemingen die vóór de COVID‐19-uitbraak levensvatbaar waren, door de disruptie van de economie de markt verlaten terwijl dat eigenlijk niet hoefde. Herkapitalisaties mogen dus niet hoger zijn dan het minimum dat noodzakelijk is om de levensvatbaarheid van de begunstigde ervan te garanderen, en mogen niet verder gaan dan het herstel van de kapitaalstructuur van de begunstigde zoals die bestond vóór de COVID‐19-uitbraak. Grote ondernemingen moeten verslag uitbrengen over de wijze waarop de ontvangen steun hun activiteiten ondersteunt in overeenstemming met de EU-doelstellingen en nationale verplichtingen met betrekking tot de groene en digitale transformatie, waaronder de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050.

    45.

    Tegelijkertijd onderstreept de Commissie dat het verschaffen van nationale overheidssteun in de vorm van eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten, in het kader van regelingen of in specifieke gevallen, alleen mag worden overwogen indien geen andere geschikte oplossing kan worden gevonden. Voorts moeten aan de uitgifte van dergelijke instrumenten strenge voorwaarden worden gekoppeld, omdat zij de concurrentie tussen ondernemingen zeer sterk verstoren. Aan dergelijke maatregelen moeten dus heldere voorwaarden worden gekoppeld wat betreft de toetreding tot, de beloning en de exit van de Staat uit het eigen vermogen van de betrokken ondernemingen, governancebepalingen en passende maatregelen om concurrentieverstoringen beperkt te houden. Tegen deze achtergrond stipt de Commissie aan dat als de nationale steunmaatregelen zodanig vorm krijgen dat zij voldoen aan de EU-beleidsdoelstellingen met betrekking tot de groene en digitale transformatie van de economieën, een duurzamere langetermijngroei mogelijk zal worden en de transformatie naar de overeengekomen EU-doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 zal worden bevorderd.

    3.11.1.   Toepasselijkheid

    46.

    De volgende voorwaarden zijn van toepassing op herkapitalisatieregelingen en individuele herkapitalisatiemaatregelen die de lidstaten uit hoofde van deze mededeling voor niet-financiële ondernemingen nemen (gezamenlijk “COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen” genoemd), die niet onder punt 3.1 van deze mededeling vallen. Zij zijn van toepassing op COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen voor grote ondernemingen en kmo’s (22).

    47.

    De volgende voorwaarden zijn ook van toepassing op achtergestelde schuldinstrumenten die de beide in punt 27 bis, i) en ii), in punt 3.3 van deze mededeling vermelde plafonds overschrijden.

    48.

    De COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen mogen niet later worden toegekend dan 30 juni 2021.

    3.11.2.   Voorwaarden om in aanmerking te komen en toegangsvoorwaarden

    49.

    De COVID‐19-herkapitalisatiemaatregel moet aan de volgende voorwaarden voldoen:

    a)

    zonder de maatregel van de Staat zou de begunstigde failliet gaan of ernstige moeilijkheden ondervinden om zijn activiteiten te handhaven. Deze moeilijkheden mogen worden aangetoond door de verslechtering van met name de verhouding tussen het vreemd en het eigen vermogen van de begunstigde of vergelijkbare indicatoren;

    b)

    het is in het gemeenschappelijk belang om in te grijpen. Dat kan gaan om het vermijden van sociale problemen en marktfalen als gevolg van een aanzienlijk verlies van werkgelegenheid, de verdwijning van een innovatieve onderneming, de verdwijning van een systeemrelevante onderneming, het risico op verstoring van een belangrijke dienstverlening, of vergelijkbare situaties die door de betrokken lidstaat naar behoren worden onderbouwd;

    c)

    de begunstigde is niet in staat om tegen betaalbare voorwaarden financiering op de markten te vinden en de horizontale maatregelen die in de betrokken lidstaat bestaan om liquiditeitsbehoeften te dekken, zijn ontoereikend om zijn levensvatbaarheid te garanderen, en

    d)

    de begunstigde is geen onderneming die op 31 december 2019 al in moeilijkheden verkeerde (in de zin van de algemene groepsvrijstellingsverordening (23)).

    50.

    De lidstaten mogen COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen uit hoofde van een door de Commissie goedgekeurde steunregeling slechts toekennen na een schriftelijk verzoek daartoe van de beoogde begunstigde ondernemingen. Voor steun die individueel moet worden aangemeld, moeten de lidstaten bij de aanmelding van de individuele steunmaatregel bij de Commissie het bewijs van dat schriftelijk verzoek voegen.

    51.

    De voorschriften van dit punt en van de punten 3.11.4, 3.11.5, 3.11.6 en 3.11.7 zijn zowel op regelingen als op individuele steunmaatregelen voor COVID‐19-herkapitalisatie van toepassing. Bij de goedkeuring van een regeling zal de Commissie verlangen dat individuele steun boven de drempel van 250 miljoen EUR afzonderlijk wordt aangemeld. Met betrekking tot dergelijke aanmeldingen zal de Commissie beoordelen of de bestaande financiering op de markt of de horizontale maatregelen ter dekking van liquiditeitsbehoeften ontoereikend zijn om de levensvatbaarheid van de onderneming te garanderen; of de gekozen herkapitalisatie-instrumenten en de daaraan verbonden voorwaarden geschikt zijn om de ernstige moeilijkheden van de begunstigde aan te pakken; of de steun evenredig is; en of aan de voorwaarden in dit punt en in de punten 3.11.4, 3.11.5, 3.11.6 en 3.11.7 is voldaan.

    3.11.3.   Soorten herkapitalisatiemaatregelen

    52.

    De lidstaten kunnen COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen nemen in de vorm van twee verschillende soorten herkapitalisatie-instrumenten:

    a)

    eigenvermogensinstrumenten, met name de uitgifte van nieuwe gewone aandelen of preferente aandelen, en/of

    b)

    instrumenten met een eigenvermogenscomponent (“hybride kapitaalinstrumenten” genoemd) (24), met name winstdelingsrechten, stille inbrengen en converteerbare gedekte of ongedekte obligaties.

    53.

    De maatregel van de Staat kan bestaan in een variant van de bovengenoemde instrumenten of in een combinatie van eigenvermogensinstrumenten en hybride kapitaalinstrumenten. De lidstaten mogen ook op de bovengenoemde instrumenten inschrijven in het kader van een openbare aanbieding, op voorwaarde dat de daaruit resulterende maatregel van de Staat in een begunstigde voldoet aan de voorwaarden die in dit punt 3.11 van de mededeling zijn vastgesteld. De lidstaat moet ervoor zorgen dat de gekozen herkapitalisatie-instrumenten en de daaraan verbonden voorwaarden het meest geschikt zijn om aan de herkapitalisatiebehoeften van de begunstigde te voldoen, en tegelijkertijd de concurrentie het minst verstoren.

    3.11.4.   Bedrag van de herkapitalisatie

    54.

    Om de evenredigheid van de steun te waarborgen, mag het bedrag van de COVID‐19-herkapitalisatie niet meer bedragen dan het minimum dat nodig is om de levensvatbaarheid van de begunstigde te garanderen, en mag het niet verder gaan dan het herstellen van de kapitaalstructuur van de begunstigde tot die van vóór de COVID‐19-uitbraak, d.w.z. de situatie op 31 december 2019. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de steun moet rekening worden gehouden met staatssteun die in de context van de COVID‐19-uitbraak ontvangen of gepland is.

    3.11.5.   Vergoeding en exit van de Staat

    Algemene beginselen

    55.

    De Staat moet voor de investering een passende vergoeding ontvangen. Hoe dichter de vergoeding de marktvoorwaarden benadert, hoe kleiner de potentiële concurrentieverstoring als gevolg van de maatregel van de Staat.

    56.

    De COVID‐19-herkapitalisatie moet worden afgelost zodra de economie stabiliseert. De Commissie acht het passend om de begunstigde voldoende tijd te geven om de herkapitalisatie af te lossen. De lidstaat moet een mechanisme invoeren om aflossing geleidelijk te stimuleren.

    57.

    De vergoeding voor de COVID‐19-herkapitalisatiemaatregel moet worden verhoogd om met de marktprijzen te convergeren, zodat er voor de begunstigde en voor de andere aandeelhouders een stimulans is om de herkapitalisatiemaatregel van de Staat af te lossen, en het risico op concurrentieverstoringen tot een minimum wordt beperkt.

    58.

    Hieruit volgt dat COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen moeten voorzien in passende stimulansen voor ondernemingen om de herkapitalisatie af te lossen en op zoek te gaan naar alternatief kapitaal wanneer de marktomstandigheden dat toelaten, door voor de herkapitalisatie een voldoende hoge vergoeding te verlangen.

    59.

    Als alternatief voor de hieronder vastgestelde vergoedingsmethoden mogen de lidstaten regelingen of individuele maatregelen aanmelden waarin de vergoedingsmethode is aangepast aan de kenmerken en de rang van het kapitaalinstrument, op voorwaarde dat deze alles bij elkaar genomen tot een soortgelijke uitkomst leiden wat de stimulerende effecten op de exit van de Staat betreft, en tot een vergelijkbare algemene impact op de vergoeding van de Staat.

    Vergoeding voor eigenvermogensinstrumenten

    60.

    Een kapitaalinjectie door de Staat, of een gelijkwaardige maatregel, moet plaatsvinden tegen een prijs die niet hoger is dan de gemiddelde koers van het aandeel van de begunstigde in de 15 dagen die voorafgaan aan het verzoek om de kapitaalinjectie. Als de begunstigde geen beursgenoteerde onderneming is, moet een schatting van zijn marktwaarde worden gemaakt door een onafhankelijke deskundige of op een andere evenredige manier.

    61.

    Elke herkapitalisatiemaatregel moet een verhogingsmechanisme met oplopende vergoeding van de Staat omvatten, zodat de begunstigde ertoe wordt gestimuleerd de kapitaalinjecties van de Staat terug te kopen. Deze verhoging van de vergoeding kan plaatsvinden door aan de Staat extra aandelen (25) toe te kennen, of door middel van andere mechanismen, en moet overeenstemmen met een verhoging van de vergoeding van de Staat met ten minste 10 % (voor de door de COVID‐19-eigenvermogensinjectie door de Staat verkregen deelneming die niet is terugbetaald), voor elk van de oplopende trappen:

    a)

    als de Staat vier jaar na de COVID‐19-eigenvermogensinjectie niet ten minste 40 procent van zijn door deze eigenvermogensinjectie verkregen deelneming in het eigen vermogen heeft verkocht, zal het verhogingsmechanisme worden geactiveerd;

    b)

    als de Staat zes jaar na de COVID‐19-eigenvermogensinjectie zijn door deze eigenvermogensinjectie verkregen deelneming in het eigen vermogen nog niet volledig heeft verkocht, zal het verhogingsmechanisme opnieuw worden geactiveerd (26).

    Als de begunstigde geen beursgenoteerde onderneming is, mogen de lidstaten besluiten elk van de twee stappen één jaar later uit te voeren, namelijk vijf jaar respectievelijk zeven jaar na de toekenning van de COVID‐19-eigenvermogensinjectie.

    62.

    De Commissie kan alternatieve mechanismen aanvaarden, op voorwaarde dat deze alles bij elkaar genomen tot een soortgelijke uitkomst leiden wat de stimulerende effecten op de exit van de Staat betreft, en tot een vergelijkbare algemene impact op de vergoeding van de Staat.

    63.

    De begunstigde moet te allen tijde de mogelijkheid hebben om het eigenvermogensbelang dat de Staat heeft verworven, terug te kopen. Om te garanderen dat de Staat een passende vergoeding voor de investering ontvangt, moet de terugkoopprijs het hoogste bedrag zijn van i) de nominale investering door de Staat, vermeerderd met een jaarlijkse rentevergoeding die 200 basispunten hoger is dan vermeld in de onderstaande tabel (27), of ii) de marktprijs op het moment van de terugkoop.

    64.

    Bij wijze van alternatief mag de Staat te allen tijde zijn eigenvermogensbelang tegen marktprijzen verkopen aan andere kopers dan de begunstigde. Die verkoop vereist in beginsel een open en niet-discriminerende raadpleging van potentiële kopers of een verkoop op de beurs. De Staat mag de bestaande aandeelhouders voorkeursrechten geven om te kopen tegen de prijs die voortkomt uit de openbare raadpleging.

    Vergoeding voor hybride kapitaalinstrumenten

    65.

    De totale vergoeding voor hybride kapitaalinstrumenten moet op passende wijze de volgende elementen in rekening brengen:

    a)

    de kenmerken van het gekozen instrument, daaronder begrepen het niveau van achterstelling, het risico en alle betalingsvoorwaarden;

    b)

    de ingebouwde prikkels voor exit (zoals clausules voor oplopende vergoedingen en aflossing), en

    c)

    een passende benchmarkrentevoet.

    66.

    De minimumvergoeding voor hybride kapitaalinstrumenten totdat zij in op eigen vermogen lijkende instrumenten worden omgezet, moet ten minste gelijk zijn aan het basispercentage (eenjaars IBOR of gelijkwaardig, zoals gepubliceerd door de Commissie (28)), vermeerderd met de hieronder vastgestelde premie.

    Vergoeding voor hybride kapitaalinstrumenten: eenjaars IBOR +

    Soort ontvanger

    1e jaar

    2e en 3e jaar

    4e en 5e jaar

    6e en 7e jaar

    8e jaar en daarna

    Kmo’s

    225 basispunten

    325 basispunten

    450 basispunten

    600 basispunten

    800 basispunten

    Grote ondernemingen

    250 basispunten

    350 basispunten

    500 basispunten

    700 basispunten

    950 basispunten

    67.

    De omzetting van hybride kapitaalinstrumenten in eigen vermogen moet plaatsvinden tegen 5 procent of meer onder TERP (Theoretical Ex-Rights Price — theoretische ex‐rechten prijs) op het moment van de omzetting.

    68.

    Na de omzetting in eigen vermogen moet in een verhogingsmechanisme worden voorzien met oplopende vergoeding van de Staat, zodat de begunstigden ertoe worden aangezet om de kapitaalinjecties door de Staat terug te kopen. Als het door de COVID‐19-maatregel door de Staat verkregen eigen vermogen twee jaar na de omzetting in eigen vermogen nog altijd in handen is van de Staat, moet de Staat een extra eigendomsbelang in de begunstigde ontvangen bovenop zijn resterende deelneming als gevolg van de omzetting door de Staat van de COVID‐19-hybride kapitaalinstrumenten. Dit extra eigendomsbelang moet ten minste 10 procent bedragen van de resterende deelneming als gevolg van de omzetting door de Staat van de COVID‐19-hybride kapitaalinstrumenten. De Commissie kan alternatieve verhogingsmechanismen aanvaarden, op voorwaarde dat deze hetzelfde stimulerende effect en een vergelijkbare algemene impact op de vergoeding van de Staat hebben.

    69.

    De lidstaten mogen een beprijzingsformule kiezen die daarnaast ook aanvullende clausules voor oplopende vergoedingen of terugbetaling bevat. Deze kenmerken moeten zodanig worden ontworpen dat zij de begunstigde ertoe aanzetten om de herkapitalisatiesteun van de Staat vroegtijdig te beëindigen. De Commissie kan ook alternatieve beprijzingsmethoden aanvaarden, op voorwaarde dat deze resulteren in vergoedingen die hoger zijn dan, of vergelijkbaar met, de volgens de bovenstaande methode berekende vergoedingen.

    70.

    Aangezien hybride instrumenten sterk van aard uiteenlopen, biedt de Commissie geen richtsnoeren voor alle soorten instrumenten. Hybride instrumenten moeten in elk geval de bovenvermelde beginselen volgen en de verschuldigde vergoeding moet het risico van het specifieke instrument weerspiegelen.

    3.11.6.   Governance en het voorkomen van buitensporige concurrentieverstoringen

    71.

    Om buitensporige concurrentieverstoringen te voorkomen, mogen begunstigden geen met staatssteun gefinancierde agressieve commerciële expansie opzetten of buitensporige risico’s nemen. Als algemeen beginsel geldt dat hoe kleiner het eigenvermogensbelang van de lidstaat en hoe hoger de vergoeding, des te minder waarborgen er nodig zijn.

    72.

    Als de begunstigde van een COVID‐19-herkapitalisatiemaatregel van meer dan 250 miljoen EUR een onderneming is met aanzienlijke marktmacht op ten minste één van de relevante markten waarop zij actief is, moeten de lidstaten aanvullende maatregelen voorstellen om de daadwerkelijke mededinging op die markten te vrijwaren. Als lidstaten dergelijke maatregelen voorstellen, mogen zij met name structurele of gedragstoezeggingen voorstellen waarin is voorzien in de mededeling van de Commissie betreffende op grond van Verordening (EG) nr. 139/2004 van de Raad en Verordening (EG) nr. 802/2004 van de Commissie aanvaardbare corrigerende maatregelen.

    73.

    Het is begunstigden die een COVID‐19-herkapitalisatiemaatregel ontvangen, verboden om daar voor commerciële doeleinden mee uit te pakken.

    74.

    Zolang niet ten minste 75 % van de COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen is afgelost, mogen andere begunstigden dan kmo’s geen belang van meer dan 10 % verwerven in concurrenten of andere marktdeelnemers in dezelfde branche, met inbegrip van upstream- en downstreamactiviteiten.

    75.

    In uitzonderlijke omstandigheden, en onverminderd de concentratiecontrole, mogen dergelijke begunstigden toch een belang van meer dan 10 % in marktdeelnemers upstream of downstream in hun activiteitengebied verwerven, maar alleen als de verwerving noodzakelijk is om de begunstigde levensvatbaar te houden. De Commissie kan de overname toestaan als dat nodig is om de begunstigde levensvatbaar te houden. De overname mag niet worden uitgevoerd voordat de Commissie hierover een besluit heeft genomen.

    76.

    Staatssteun mag niet worden gebruikt voor de kruissubsidiëring van economische activiteiten van geïntegreerde ondernemingen die op 31 december 2019 al in economische moeilijkheden verkeerden. In geïntegreerde ondernemingen moet een duidelijke boekhoudkundige scheiding worden aangebracht om te garanderen dat de herkapitalisatiemaatregel die activiteiten niet ten goede komt.

    77.

    Zolang de COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen niet volledig zijn afgelost, mogen begunstigden geen dividend uitkeren, noch niet-verplichte couponbetalingen doen, noch aandelen terugkopen, behalve met betrekking tot de Staat.

    78.

    Zolang niet ten minste 75 % van de COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen is afgelost, mag de beloning van elk lid van het management van de begunstigden niet hoger zijn dan het vaste deel van zijn/haar beloning op 31 december 2019. Voor personen die op of na de herkapitalisatie lid worden van het management, is de toepasselijke limiet de laagste vaste beloning van de leden van het management op 31 december 2019. In geen geval mogen bonussen of andere variabele of vergelijkbare beloningselementen worden betaald.

    3.11.7.   Exitstrategie van de Staat uit de deelneming als gevolg van de herkapitalisatie en rapportageverplichtingen

    79.

    Andere begunstigden dan kmo’s die een COVID‐19-herkapitalisatie van meer dan 25 % van het eigen vermogen op het moment van de maatregel hebben ontvangen, moeten aantonen over een geloofwaardige exitstrategie voor de deelneming van de lidstaat te beschikken, tenzij de maatregel van de Staat binnen twaalf maanden na de datum van toekenning van de steun wordt verlaagd tot minder dan 25 % van het eigen vermogen (29).

    80.

    De exitstrategie moet het volgende omvatten:

    a)

    het plan van de begunstigde voor de voortzetting van zijn activiteit en het gebruik van de door de Staat geïnvesteerde middelen, met inbegrip van een tijdschema voor de betaling van de vergoeding en voor de aflossing van de investering door de Staat (gezamenlijk “het terugbetalingsschema” genoemd), en

    b)

    de maatregelen die de begunstigde en de Staat zullen nemen om zich aan het terugbetalingsschema te houden.

    81.

    De exitstrategie moet binnen twaalf maanden na de toekenning van de steun worden opgesteld en bij de lidstaat worden ingediend en moet door de lidstaat worden goedgekeurd.

    82.

    Naast de in de punten 79 tot en met 81 beschreven verplichting moeten begunstigden binnen twaalf maanden na de indiening van het terugbetalingsschema, en vervolgens periodiek om de twaalf maanden, aan de lidstaat verslag uitbrengen over de voortgang van de uitvoering van het terugbetalingsschema en de naleving van de voorwaarden in punt 3.11.6.

    83.

    Zolang de COVID‐19-herkapitalisatiemaatregelen niet volledig zijn afgelost, moeten andere begunstigden van een COVID‐19-herkapitalisatie dan kmo’s binnen twaalf maanden na de datum van toekenning van de steun, en vervolgens periodiek om de twaalf maanden, informatie over het gebruik van de ontvangen steun publiceren. Die moet met name informatie omvatten over de wijze waarop hun gebruik van de ontvangen steun hun activiteiten ondersteunt in overeenstemming met de EU-doelstellingen en nationale verplichtingen met betrekking tot de groene en digitale transformatie, waaronder de EU-doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050.

    84.

    De lidstaat moet jaarlijks aan de Commissie verslag uitbrengen over de uitvoering van het terugbetalingsschema en de naleving van de voorwaarden in punt 3.11.6. Indien de begunstigde een COVID‐19-herkapitalisatie van meer dan 250 miljoen EUR heeft ontvangen, moet het verslag informatie bevatten over de naleving van de in punt 54 vastgestelde voorwaarden.

    85.

    Als de maatregel van de Staat zes jaar na de COVID‐19-herkapitalisatie niet tot minder dan 15 % van het eigen vermogen van de begunstigde is gedaald, moet bij de Commissie een herstructureringsplan overeenkomstig de richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun worden aangemeld. De Commissie zal nagaan of de maatregelen die in het herstructureringsplan worden overwogen, de levensvatbaarheid van de begunstigde garanderen, onder meer in het licht van de EU-doelstellingen en nationale verplichtingen met betrekking tot de groene en digitale transformatie, alsook de exit van de Staat mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Als de begunstigde geen beursgenoteerde onderneming is, of een kmo is, mag de lidstaat besluiten pas een herstructureringsplan aan te melden indien de maatregel van de Staat zeven jaar na de COVID‐19-herkapitalisatie niet tot minder dan 15 % van het eigen vermogen is gedaald.”.

    38.

    Punt 44 wordt hernummerd tot punt 86 en wordt als volgt gewijzigd:

    “86.

    Met uitzondering van de op grond van de punten 3.9, 3.10 en 3.11 toegekende steun moeten de lidstaten de nodige informatie (30) over elke in het kader van deze mededeling toegekende individuele steunmaatregel binnen twaalf maanden na de toekenning ervan bekendmaken op de uitgebreide staatssteunwebsite of via het IT-instrument van de Commissie (31). De lidstaten moeten relevante informatie (32) over elke op grond van punt 3.11 toegekende individuele herkapitalisatie binnen drie maanden vanaf het moment van de herkapitalisatie bekendmaken op de uitgebreide staatssteunwebsite of via het IT-instrument van de Commissie. De nominale waarde van de herkapitalisatie moet per begunstigde worden opgenomen.”.

    39.

    De punten 45 tot en met 52 worden omgenummerd tot de punten 87 tot en met 94.

    40.

    Punt 49 wordt omgenummerd tot punt 91 en vervangen door:

    “91.

    De Commissie past deze mededeling toe met ingang van 19 maart 2020, gelet op de economische gevolgen van de COVID‐19-uitbraak, die onmiddellijke actie vereisten. Deze mededeling wordt gerechtvaardigd door de huidige uitzonderlijke omstandigheden en zal niet worden toegepast na 31 december 2020, met uitzondering van punt 3.11, dat tot 1 juli 2021 zal worden toegepast. De Commissie kan deze mededeling vóór 31 december 2020 herzien op basis van belangrijke overwegingen op economisch gebied of op het gebied van het mededingingsbeleid. Waar nuttig kan de Commissie ook de door haar gevolgde benadering van bepaalde vraagstukken verder verduidelijken.”.


    (1)  Mededeling van de Commissie van 19 maart 2020, C(2020) 1863 (PB C 91I van 20.3.2020, blz. 1).

    (2)  Mededeling van de Commissie van 3 april 2020, C(2020) 2215 (PB C 112I van 4.4.2020, blz. 1).

    (3)  Zie ook deel 4.2.3 van de mededeling van de Commissie over het begrip “staatssteun” in de zin van artikel 107, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB C 262 van 19.7.2016, blz. 1).

    (4)  Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren voor de lidstaten betreffende buitenlandse directe investeringen en vrij verkeer van kapitaal uit derde landen en de bescherming van de strategische activa van Europa, in afwachting van de toepassing van Verordening (EU) 2019/452 (“verordening screening BDI”), C(2020) 1981 final van 25.3.2020.

    (5)  Verordening (EU) 2019/452 van het Europees Parlement en de Raad van 19 maart 2019 tot vaststelling van een kader voor de screening van buitenlandse directe investeringen in de Unie (PB L 79I van 21.3.2019, blz. 1).

    (6)  Mededeling van de Commissie — Richtsnoeren inzake staatssteun ter bevordering van risicofinancieringsinvesteringen (PB C 19 van 22.1.2014, blz. 4).

    (7)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 15.6.2014, blz. 1).

    (8)  Bv. richtsnoeren staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020 (PB C 200 van 28.6.2014, blz. 1); EU-richtsnoeren voor de toepassing van de staatssteunregels in het kader van de snelle uitrol van breedbandnetwerken (PB C 25 van 26.1.2013, blz. 1); richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2014-2020 (PB C 209 van 23.7.2013, blz. 1); kaderregeling betreffende staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PB C 198 van 27.6.2014, blz. 1), en criteria voor de beoordeling van de verenigbaarheid met de interne markt van staatssteun ter bevordering van de verwezenlijking van belangrijke projecten van gemeenschappelijk Europees belang (PB C 188 van 20.6.2014, blz. 4).

    (9)  Mededeling van de Commissie betreffende de toepassing vanaf 1 augustus 2013 van de staatssteunregels op maatregelen ter ondersteuning van banken in het kader van de financiële crisis (PB C 216 van 30.7.2013, blz. 1).

    (10)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 156.2014, blz. 1); Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1), en Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 369 van 24.12.2014, blz. 37).

    (11)  Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de‐minimissteun (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 1); Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de‐minimissteun in de landbouwsector (PB L 352 van 24.12.2013, blz. 9); Verordening (EU) nr. 717/2014 van de Commissie van 27 juni 2014 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de‐minimissteun in de visserij- en aquacultuursector (PB L 190 van 28.6.2014, blz. 45), en Verordening (EU) nr. 360/2012 van de Commissie van 25 april 2012 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de‐minimissteun verleend aan diensten van algemeen economisch belang verrichtende ondernemingen (PB L 114 van 26.4.2012, blz. 8).

    (12)  Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (“de algemene groepsvrijstellingsverordening”); Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1), en Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014 waarbij bepaalde categorieën steun voor ondernemingen die actief zijn in de productie, de verwerking en de afzet van visserij- en aquacultuurproducten, op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 369 van 24.12.2014, blz. 37).

    (13)  Zoals gedefinieerd in bijlage I bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

    (14)  Het liquiditeitsplan kan zowel werkkapitaal als investeringskosten omvatten.

    (15)  Behalve indien die steun aan de voorwaarden van punt 3.1 van deze mededeling voldoet.

    (16)  Zoals gedefinieerd in bijlage I bij de algemene groepsvrijstellingsverordening.

    (17)  Het liquiditeitsplan kan zowel werkkapitaal als investeringskosten omvatten.

    (18)  Indien couponbetalingen worden gekapitaliseerd, moet daarmee rekening worden gehouden bij het bepalen van deze plafonds, op voorwaarde dat die kapitalisatie bij de aanmelding van de maatregel gepland was of te voorzien viel. Ook alle andere staatssteun die in de vorm van achtergestelde steun wordt toegekend in het kader van de COVID‐19-uitbraak, zelfs buiten het kader van deze mededeling, moet in die berekening worden meegeteld. Achtergestelde schuld die met inachtneming van punt 3.1 van deze mededeling is toegekend, telt voor die plafonds evenwel niet mee.

    (19)  Zie, per analogiam, besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel SA.49554 — Cyprus — Cypriotische regeling voor niet-renderende leningen met hoofdverblijven als zekerheid (Estia), punt 73, en besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel SA.53520 — Griekenland — Beschermingsregeling hoofdverblijven, punt 71.

    (20)  Zie punt 6 van deze mededeling.

    (21)  De mogelijkheid om steun te bieden in de vorm van eigenvermogens- en/of hybride kapitaalinstrumenten, maar voor veel lagere nominale bedragen, wordt al geboden onder de voorwaarden die in punt 3.1 van deze mededeling zijn vastgesteld.

    (22)  Zoals uiteengezet in punt 16 van de mededeling, blijft aanmelding van een alternatieve aanpak mogelijk op grond van artikel 107, lid 3, onder b), VWEU.

    (23)  Zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 18, van Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 187 van 26.6.2014, blz. 1).

    (24)  Hybride kapitaalinstrumenten zijn instrumenten die zowel kenmerken van schuld als kenmerken van eigen vermogen hebben. Converteerbare obligaties worden bijvoorbeeld als obligaties vergoed totdat zij in eigen vermogen worden omgezet. De beoordeling van de totale vergoeding voor hybride kapitaalinstrumenten hangt dus enerzijds af van hun vergoeding zolang zij op schuld lijkende instrumenten zijn, en anderzijds van de voorwaarden waarop zij in op eigen vermogen lijkende instrumenten kunnen worden omgezet.

    (25)  Extra aandelen kunnen bijvoorbeeld worden toegekend door middel van de uitgifte van converteerbare obligaties op de datum van de herkapitalisatie, die op de datum van activering van het verhogingsmechanisme in eigen vermogen zullen worden omgezet.

    (26)  Bijvoorbeeld indien de vergoeding oploopt door aan de Staat extra aandelen toe te kennen. Als de deelneming van de Staat in een begunstigde 40 % bedraagt als gevolg van zijn kapitaalinjectie, en als de Staat zijn deelneming niet vóór de vereiste datum verkoopt, moet de deelneming van de Staat met ten minste 0,1 × 40 % = 4 % toenemen tot 44 % vier jaar na de COVID‐19-eigenvermogensinjectie, en tot 48 % zes jaar na de COVID‐19-eigenvermogensinjectie, met een overeenkomstige verwatering van de belangen van de andere aandeelhouders tot gevolg.

    (27)  De verhoging met 200 basispunten is niet van toepassing in jaar 8 en daarna.

    (28)  Basispercentages berekend overeenkomstig de mededeling van de Commissie over de herziening van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 14 van 19.1.2008, blz. 6) en gepubliceerd op de website van DG Concurrentie op https://ec.europa.eu/competition/state_aid/legislation/reference_rates.html

    (29)  Voor de toepassing van dit punt 3.11.7 moeten hybride instrumenten die door de Staat zijn toegekend, als eigen vermogen worden geteld.

    (30)  Hiermee wordt de informatie bedoeld die wordt gevraagd in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie en in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014. Voor terugbetaalbare voorschotten, garanties, leningen, achtergestelde leningen en andere vormen van steun moet de nominale waarde van het onderliggende instrument per begunstigde worden opgegeven. Voor belastingvoordelen en betalingsregelingen mag het steunbedrag van de individuele steunmaatregel binnen bandbreedtes worden gegeven.

    (31)  De publieke zoekpagina “State Aid Transparency” geeft toegang tot gegevens over individuele steunverleningen die lidstaten hebben verstrekt om te voldoen aan de Europese eisen inzake transparantie over staatssteun. Deze zijn te vinden op: https://webgate.ec.europa.eu/competition/transparency/public?lang=nl

    (32)  Hiermee wordt de informatie bedoeld die wordt gevraagd in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014, in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie en in bijlage III bij Verordening (EU) nr. 1388/2014 van de Commissie van 16 december 2014.


    Top