Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52020IP0266

    Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2020 over de verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie (KMU): de toegang tot kapitaalmarktfinanciering verbeteren, met name voor kmo's, en de deelname van kleine beleggers bevorderen (2020/2036(INI))

    PB C 395 van 29.9.2021, p. 89–100 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    29.9.2021   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 395/89


    P9_TA(2020)0266

    Verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie (KMU): de toegang tot kapitaalmarktfinanciering verbeteren, met name voor kmo's, en de deelname van kleine beleggers bevorderen

    Resolutie van het Europees Parlement van 8 oktober 2020 over de verdere ontwikkeling van de kapitaalmarktenunie (KMU): de toegang tot kapitaalmarktfinanciering verbeteren, met name voor kmo's, en de deelname van kleine beleggers bevorderen (2020/2036(INI))

    (2021/C 395/11)

    Het Europees Parlement,

    gezien het verslag van de groep op hoog niveau “Next CMU” van oktober 2019,

    gezien het verslag van het forum op hoog niveau over de kapitaalmarktenunie van 10 juni 2020,

    gezien de mededeling van de Commissie van 10 maart 2020, getiteld “Een kmo-strategie voor een duurzaam en digitaal Europa” (COM(2020)0103),

    gezien de mededeling van de Commissie van 9 juli 2020, getiteld “Gereedmaken voor veranderingen. Mededeling over de gereedheid aan het einde van de overgangsperiode die is overeengekomen tussen de Europese Unie en het Verenigd Koninkrijk” (COM(2020)0324),

    gezien de mededeling van de Commissie van 8 maart 2018, getiteld “FinTech-actieplan: voor een meer concurrerende en innovatieve Europese financiële sector” (COM(2018)0109),

    gezien het pakket voor gebruikmaking van de kapitaalmarkten ten behoeve van het herstel van Europa, door de Commissie voorgesteld op 24 juli 2020,

    gezien zijn resolutie van 9 juli 2015 over het opbouwen van een kapitaalmarktenunie (1),

    gezien zijn resolutie van 19 januari 2016 over de inventarisatie en uitdagingen van de EU-verordening financiële diensten: impact en op weg naar een efficiënter en doeltreffender EU-kader voor financiële regelgeving en een kapitaalmarktenunie” (2),

    gezien de resultaten van de periodieke enquête van de ECB over de toegang van ondernemingen tot financiering,

    gezien de economische zomerprognoses 2020 van de Commissie,

    gezien artikel 54 van zijn Reglement,

    gezien het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken (A9-0155/2020),

    A.

    overwegende dat alle acties ter verwezenlijking van een kapitaalmarktenunie (KMU) als belangrijkste doelstelling moeten hebben het aanbod aan aantrekkelijke, stabiele en duurzame financieringsopties voor bedrijven en burgers te verbeteren, waarbij de economische stabiliteit gewaarborgd wordt, financiële risico’s tot een minimum worden beperkt en de belangen van niet-professionele beleggers, gepensioneerden en consumenten beschermd worden, om financiële participatie te stimuleren en spaarders ertoe aan te zetten investeerders te worden; overwegende dat aandelenfinanciering voor kmo’s, ondernemers en de sociale economie met het oog op het herstel na COVID-19 nog belangrijker is geworden;

    B.

    overwegende dat de interne markt van de EU gekenmerkt wordt door open mededinging, een regelgevend kader, toepassing van internationale normen en samenwerking tussen toezichthouders; overwegende dat de KMU-strategie daarom op dezelfde beginselen gebaseerd moet zijn;

    C.

    overwegende dat het gezien de omvang van de financiering die nodig is voor het herstel van de economie van de EU absoluut noodzakelijk is om — ten behoeve van de toekomstige generaties — op een verstandige en duurzame manier te investeren; overwegende dat de KMU een belangrijke bijdrage moet leveren aan de transitie naar een duurzame, concurrerende en veerkrachtige economie, als aanvulling op overheidsinvesteringen en in overeenstemming met de Europese Green Deal; overwegende dat er momenteel wordt gewerkt aan de ontwikkeling van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen; overwegende dat dit kader een integraal onderdeel vormt van de inspanningen van de EU in het kader van de KMU om financiering af te stemmen op de behoeften van de economie en de agenda voor duurzame ontwikkeling van de Unie;

    D.

    overwegende dat de economie en het hoognodig economisch herstel het meest gediend zijn bij EU-kapitaalmarkten die gekenmerkt worden door transparantie, een goed concurrentievermogen, veerkracht en centrale clearing, een en ander op basis van eerlijke wetgeving;

    E.

    overwegende dat sommige beleggers een hogere risicotolerantie hebben dan anderen, en overwegende dat niet alle ondernemingen in de positie verkeren dat zij toegang hebben tot en gebruik kunnen maken van kapitaalmarktfinanciering;

    F.

    overwegende dat invoering van een veilig activum voor de eurozone van cruciaal belang is voor de financiële integratie en de ontwikkeling van een KMU; overwegende dat een veilig activum in de EU nodig is voor de totstandbrenging van een geïntegreerde, diepe en liquide Europese obligatiemarkt als centraal onderdeel van de KMU, dat in de eurozone als prijsmaatstaf voor de waardering van obligaties, aandelen en andere activa kan dienen, en tevens als zekerheid in de hele eurozone;

    G.

    overwegende dat de meeste maatregelen die tot nu toe in het kader van de totstandbrenging van de KMU zijn genomen een stap in de goede richting zijn geweest, maar dat diverse doelstellingen nog niet zijn bereikt en dat het belang van bankleningen ten opzichte van aandelen de afgelopen jaren is toegenomen; overwegende dat er nog veel werk moet worden verricht wat betreft de convergentie, precisie, doeltreffendheid en vereenvoudiging van de vastgestelde maatregelen; overwegende dat een ambitieuze visie op het KMU-project essentieel is om nationale gevoeligheden te overbruggen en de impuls te geven voor voltooiing van de KMU, om de EU een aantrekkelijke markt te maken voor buitenlandse kapitaalinvesteringen en de concurrentiekracht van de EU op mondiale markten te versterken;

    H.

    overwegende dat de ontwikkeling van een KMU hand in hand gaat met de verdieping van de economische en monetaire unie, en met name met de voltooiing van de bankenunie; overwegende dat het Parlement in zijn resolutie van 19 juni 2020 over de bankenunie — jaarverslag 2019 (3) aandringt op de voltooiing van de bankenunie door middel van de oprichting van een Europees depositoverzekeringsstelsel dat ten volle ten uitvoer wordt gelegd; overwegende dat de bankenunie ook onvolledig blijft zolang er nog geen sprake is van een geloofwaardige vangnetregeling voor het gemeenschappelijk afwikkelingsfonds; overwegende dat er voorts rekening gehouden moet worden met de noodzaak om een begrotingsstabilisatiemechanisme in te stellen voor de gehele eurozone; overwegende dat de KMU aangevuld moet worden met anticyclische beleidsmaatregelen om te zorgen voor gelijke toegang tot financiering en beleggingsmogelijkheden in de hele Europese Unie;

    I.

    overwegende dat financiële regelgeving, met name inzake het bankwezen en financiële controle, recentelijk in reactie op COVID-19 is aangepast; overwegende dat kapitaalmarktfinanciering nodig is om de totale financieringscapaciteit te vergroten en de afhankelijkheid van bankleningen in de EU te verminderen; overwegende dat een voldoende gekapitaliseerde bankensector een belangrijke rol zal blijven spelen bij de financiering van ondernemingen, met name kmo’s;

    J.

    overwegende dat het gebrek aan een gecentraliseerd mechanisme met eenvoudig toegankelijke, betrouwbare, begrijpelijke en vergelijkbare openbare informatie een van de redenen is waarom ondernemers moeite hebben om investeerders aan te trekken; overwegende dat investeerders het moeilijk vinden om jonge en kleine ondernemingen met een kort zakelijk verleden te beoordelen, waardoor kansen om te innoveren blijven liggen, vooral bij jonge ondernemers;

    K.

    overwegende dat de ervaringen die zijn opgedaan tijdens de financiële crisis ertoe hebben geleid dat men het over eens is dat de institutionele architectuur van de eurozone aldus hervormd moet worden dat zij beter in staat is om grote economische schokken op te vangen; overwegende dat in de economische literatuur met betrekking tot dit onderwerp vaak wordt geredeneerd dat de hogere schokabsorptie in de Verenigde Staten met name het gevolg is van het feit dat in de VS het risico beter wordt gedeeld met de particuliere sector via de krediet- en kapitaalmarkten;

    L.

    overwegende dat kmo’s 99,8 % van alle ondernemingen in de niet-financiële bedrijfssector in de EU-28 uitmaakten, 56,4 % van de toegevoegde waarde genereerden en verantwoordelijk waren voor 66,6 % van de werkgelegenheid in deze sector; overwegende dat micro-ondernemingen 93 %, kleine kmo’s 5,9 % en middelgrote kmo’s slechts 0,9 % van deze sector vormden (4);

    M.

    overwegende dat de sociale en economische crisis ten gevolge van COVID-19 en de lockdownmaatregelen bijzonder negatieve gevolgen zullen hebben voor kmo’s, en eveneens voor kleine spaarders; overwegende dat de reactie van de EU op COVID-19 in de vorm van het herstelplan voor Europa moet zorgen voor een grote kapitaalinjectie, aangevuld door stimuleringsmaatregelen om marktfinanciering te bevorderen en de afhankelijkheid van bankleningen te verminderen, teneinde de toegang tot financiering voor Europese ondernemingen te vergroten, een veerkrachtige EU-economie te verwezenlijken, en de werkgelegenheid en productiecapaciteit van de lidstaten te behouden;

    N.

    overwegende dat de complexiteit van het schandaal in verband met de Duitse betalingsdienstenaanbieder Wirecard, een DAX30-onderneming die op 24 juni 2020 haar faillissement aanvroeg, waarbij tekortkomingen in het Europees regelgevingskader aan het licht kwamen, vraagt om een zorgvuldige beoordeling in het kader waarvan uitgezocht wordt hoe het mogelijk is dat frauduleus gedrag van een dergelijke omvang zo lang onopgemerkt bleef; overwegende dat aanpassingen aan de Europese toezichtsarchitectuur voor financiële verslaglegging, financiële innovatie, betalingen en aanverwante gebieden, waaronder auditactiviteiten en bestrijding van witwaspraktijken/terrorismefinanciering, na dit recente schandaal eens te meer dringend noodzakelijk zijn gebleken;

    O.

    overwegende dat de KMU de vraag onder retailbeleggers moet stimuleren; overwegende dat, om dit doel te bereiken, de beleggingscultuur onder retailbeleggers moet veranderen; overwegende dat een dergelijke verandering alleen zal ontstaan als retailbeleggers ervan overtuigd raken dat investeren in kapitaalmarkten aantrekkelijk is en dat de risico’s die zij daarbij lopen aanvaardbaar en duidelijk afgekaderd zijn; overwegende dat de Commissie onderzoek moet doen naar mogelijkheden om de voordelen van het KMU-project onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld door middel van een naamsverandering die het rechtstreeks verband tussen de spaartegoeden van de EU-burgers en investeringen in de economische groei en het herstel na COVID-19 duidelijk maakt, overeenkomstig het voorstel van de groep op hoog niveau “Next CMU”;

    P.

    overwegende dat uit recente verslagen en op consumenten gerichte enquêtes (5) blijkt dat de meeste Europese retailbeleggers duurzaamheid belangrijk vinden en ecologische, sociale en governancefactoren en -risico’s willen laten meewegen bij hun beleggingsbeslissingen, maar zelden producten kunnen vinden die passen bij hun eisenpakket;

    Q.

    overwegende dat de marktbewegingen als gevolg van COVID-19 in de praktijk een “stresstest” voor de soliditeit van het gehele financiële ecosysteem zijn geweest, en de aanzet moeten geven tot een gedetailleerde beoordeling van de sterke en zwakke kanten van het bestaande “rulebook” van de EU inzake financiële stabiliteit en financieel toezicht;

    R.

    overwegende dat het vertrek van het VK uit de Europese Unie structurele veranderingen in het financieel stelsel van de EU teweegbrengt; overwegende dat de kapitaalmarkten van de EU na de brexit een polycentrisch karakter zullen hebben, wat een groter risico op fragmentatie in de EU met zich meebrengt; overwegende dat het belangrijk is dat beleid en maatregelen worden bevorderd, onder meer in de vorm van een robuuste benadering ten aanzien van toegang voor derde landen tot de EU-markt en een dynamisch monitoringsysteem voor gelijkwaardigheidsregelingen, waarmee de veerkracht, de connectiviteit en het concurrentievermogen van de financiële markten van de EU, hun stabiliteit, alsmede een gelijk speelveld gewaarborgd worden; overwegende dat gelijkwaardigheid alleen kan worden toegekend als het regelgevings- en toezichtsstelsel en de regelgevings- en toezichtsnormen van het betreffende derde land volledig in overeenstemming worden geacht met het stelsel en de normen van de EU, teneinde een gelijk speelveld te waarborgen;

    S.

    overwegende dat FinTech het potentieel heeft om te voorzien in bepaalde behoeften van kmo’s en retailbeleggers doordat het decentrale werkwijzen mogelijk maakt en voor efficiëntieverbeteringen zorgt;

    Financiering van bedrijven

    1.

    neemt kennis van de mededeling van de Commissie van 24 september 2020, getiteld “Een kapitaalmarktenunie ten dienste van mensen en ondernemingen — Een nieuw actieplan” (COM(2020)0590); wijst op de noodzaak om de kapitaalmarktenunie te voltooien, om bij te dragen aan het economisch en sociaal herstel na de COVID-19-pandemie; verzoekt de Commissie om zich krachtiger in te zetten om concrete vooruitgang te boeken op gebieden als toezicht, belastingheffing en insolventierecht, omdat er op die gebieden sprake is van grote belemmeringen voor daadwerkelijke integratie van EU-kapitaalmarkten;

    2.

    pleit voor het wegnemen van belemmeringen en het verlagen, waar nodig, van administratieve lasten, onder meer door middel van vereenvoudiging en evenrediger toepassing van wetgeving waar dat nodig is en waar dat een bijdrage levert aan de financiële stabiliteit, om de financieringsbronnen voor Europese ondernemingen en met name kmo’s, waaronder start-ups en midcaps, te diversifiëren, om op die manier ondernemingen beter in staat te stellen zich toegang te verschaffen tot aandelenmarkten en meer diverse, op de lange termijn gerichte en competitieve beleggingskansen te creëren voor retail- en grote beleggers; wijst op de noodzaak om de huidige bevoordeling van schulden te verminderen; wijst erop dat de huidige situatie Europese ondernemingen en met name kmo’s zwakker en kwetsbaarder maakt; pleit voor invoering van een “kmo-toets” bij effectbeoordelingen voor alle KMU-initiatieven;

    3.

    merkt op dat de noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat kmo’s, waaronder startende ondernemingen en midcaps, hun weg vinden naar de beurs, onder meer bestaan uit het bevorderen van beleggingsonderzoek, het stroomlijnen van de definitie van kmo’s in alle relevante EU-wetgevingshandelingen en het versoepelen van uitgiftevereisten; roept de lidstaten op om de fiscale ongelijkheid tussen schuld en eigen vermogen weg te nemen; steunt de herziening van de bepalingen van de richtlijn betreffende markten voor financiële instrumenten (MiFID II) inzake inducements voor kmo-investeringsonderzoek;

    4.

    vraagt de Commissie een wetgevingsvoorstel op te stellen over “European Secured Notes” (ESN’s) als nieuw financieringsinstrument met dubbele zekerheidsrechten voor banken, dat ertoe kan bijdragen de toegang tot financiering voor kmo’s in de hele EU te verbeteren; herinnert eraan dat ESN’s op specifieke doelstellingen kunnen worden gericht, zoals ondersteuning van kmo’s in de transitie naar een duurzamer economie en beschikbaarstelling van financiering voor de reële economie;

    5.

    roept de Commissie op tot aanscherping van de verplichting van banken om een toelichting te geven bij weigering van kredietaanvragen van kmo’s, omdat een uitgebreidere toelichting kmo’s de kans biedt na weigering hun bedrijfsaanpak aan te passen en ervan te leren;

    6.

    pleit voor verdere integratie en verbetering van de Europese kapitaalmarkten om deze zo aantrekkelijk, concurrerend en veerkrachtig mogelijk te maken, vooral ook met het oog op het vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU;

    7.

    benadrukt dat het van fundamenteel belang is de risicoabsorptiecapaciteit van de eurozone te vergroten;

    8.

    benadrukt dat de eurolanden hun intern vermogen om macro-economische schokken op te vangen kunnen versterken door met name de kwetsbaarheden in hun economieën, banksectoren en overheidsfinanciën te verminderen; is van mening dat de economische veerkracht moet worden verbeterd door middel van structurele hervormingen die de potentiële groei ondersteunen en de flexibiliteit vergroten;

    9.

    benadrukt dat efficiënte en geïntegreerde financiële markten een kernvereiste vormen voor doeltreffende particuliere risicodeling in de eurozone; meent dat een volwaardige KMU aanzienlijk kan bijdragen aan het diversifiëren en verminderen van risico’s;

    10.

    stelt vast dat de markt voor beursgangen (Initial Public Offering — IPO) in de EU krimpt, hetgeen verklaard kan worden door de beperkte aantrekkelijkheid ervan voor met name kleine ondernemingen; benadrukt in dit verband dat kmo’s te maken hebben met onevenredige administratieve lasten en kosten voor de naleving van beursnoteringsvereisten; is van oordeel dat de efficiëntie en stabiliteit van de financiële markten moet worden verbeterd en dat de notering van bedrijven moet worden vereenvoudigd; pleit voor het opzetten en prioriteren van een groot, privaat en pan-Europees fonds, een beursgangfonds, ter ondersteuning van de financiering van kmo’s; wijst op de noodzaak om te zorgen voor een aantrekkelijk klimaat voor kmo’s, zowel vóór als na beursgang;

    11.

    verwelkomt het idee van het forum op hoog niveau om een Europees centraal toegangspunt te creëren, om informatie over ondernemingen in de EU te verzamelen door de bestaande nationale en EU-registers en databanken van bedrijfsgegevens met elkaar te verbinden, met het doel om ondernemingen te ondersteunen, met name in kleinere lidstaten, om beleggers aan te trekken; benadrukt dat ondernemingen in staat moeten zijn om de beschikbaarheid van hun gegevens in het centraal toegangspunt te controleren; verzoekt de Commissie om een wetgevingsvoorstel in te dienen voor een Europees centraal toegangspunt voor financiële en niet-financiële informatie over al dan niet aan de beurs genoteerde ondernemingen in de EU, voor zover van toepassing eveneens met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel; verzoekt de Commissie om de transparantievereisten van de richtlijn betreffende de openbaarmaking van niet-financiële informatie (NFI-richtlijn) in overeenstemming te brengen met de vereisten van de taxonomieverordening en de verordening inzake duurzame financiering — verplichtingen inzake informatieverschaffing;

    12.

    dringt erop aan erover na te denken of de behandeling van minderheidsbelangen van dochterondernemingen in het kader van de verordening kapitaalvereisten de beursgang ontmoedigt, gelet op de financiële stabiliteit en de mogelijke meerwaarde voor de financiering van de reële economie;

    13.

    pleit ervoor de ontwikkeling van EU-durfkapitaal en private-equitymarkten binnen een gemeenschappelijk en transparant kader voor Europese durfkapitaalfondsen (EuVECA’s) (6) te versnellen, door de beschikbaarheid van financiering voor durfkapitaalinvesteringen te vergroten en grotere fondsen voor durfkapitaal in een vroeg en laat stadium te ontwikkelen, alsmede fiscale stimuleringsmaatregelen voor durfkapitaal en investeringen door business angels, naast actieve IPO-markten voor door durfkapitaal gedekte ondernemingen; benadrukt dat deze fiscale stimuleringsmaatregelen zodanig moeten worden ontworpen dat ze economisch en sociaal rendabel en verantwoord zijn en aan systematische monitoring en evaluatie worden onderworpen;

    14.

    wijst op de noodzaak om binnen de Europese durfkapitaalmarkten de transparantie te verhogen en versnippering te beperken; is van mening dat Europese langetermijnbeleggingsinstellingen (Eltif’s), EuVECA’s en Europese sociaalondernemerschapsfondsen (EuSEF’s) moeten worden gestimuleerd om pan-Europese vehikels voor private equity te ontwikkelen; steunt de herziening van Verordening (EU) 2015/760 betreffende Europese langetermijnbeleggingsinstellingen (7), met inbegrip van een analyse van mogelijke gerichte aanpassingen van de daaraan verbonden prudentiële kalibraties in het regelgevend kader voor banken en verzekeringen waarbij de financiële stabiliteit gewaarborgd moet worden, als mogelijkheid om retailbeleggers in staat te stellen zich toe te leggen op langetermijnfinanciering van niet-beursgenoteerde ondernemingen, infrastructuurprojecten en duurzame investeringen, teneinde het potentieel van de Eltif’s ten volle te kunnen benutten;

    15.

    roept op tot maatregelen om de securitisatiemarkten in Europa nieuw leven in te blazen door ze aantrekkelijker te maken voor emittenten en beleggers; verzoekt de Europese toezichthoudende autoriteiten (ETA’s) en de Commissie om alle technische reguleringsnormen te voltooien; pleit voor vereenvoudiging en stroomlijning van wettelijke voorschriften inzake openbaarmaking, voor eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde (STS) criteria, STS-verificatie en voor het invoeren van eenvoudige en risicogevoelige parameters voor de beoordeling van de overdracht van een aanzienlijk deel van het risico;

    16.

    neemt kennis van de voorstellen inzake securitisatie die op 24 juli 2020 in het kader van het pakket voor gebruikmaking van de kapitaalmarkten ten behoeve van het herstel van Europa gepresenteerd zijn; verzoekt de Commissie om te beoordelen hoe door gerichte wijzigingen van de securitisatieverordening financieringscapaciteit kan worden vrijgemaakt, om een afname van Europese bankkredieten te voorkomen en tegelijkertijd financiële zekerheid te waarborgen, gelet op het feit dat synthetische securitisatie in sommige gevallen specifieke prudentiële en systemische risico’s met zich mee kan brengen; wijst erop dat deze gerichte beoordeling onder meer betrekking kan hebben op de afstemming van de behandeling van daadwerkelijk betaalde securitisaties en synthetische balanssecuritisaties en van eigen vermogen en liquiditeit met die van gedekte obligaties en leningen, alsook een beoordeling van de voorschriften inzake openbaarmaking en gepaste zorgvuldigheid in verband met securitisaties, gedekte obligaties en eenvoudige, transparante en gestandaardiseerde securitisatie (STS-securitisatie);

    17.

    verzoekt de Commissie om het effect van mogelijke gerichte maatregelen inzake de afstemming en vereenvoudiging van de wetgeving inzake de effectenmarkt op de financiële stabiliteit te beoordelen, om een snel herstel na de COVID-19-crisis te bevorderen, om investeringen in de reële economie, met name in kmo’s, te stimuleren, en het voor nieuwe bedrijven en nieuwe producten mogelijk te maken om de markten te betreden, waarbij de consumentenbescherming en de marktintegriteit behouden moeten blijven en tegelijkertijd grensoverschrijdende kapitaalinvesteringen en handel gestimuleerd moeten worden; roept de Commissie voorts op om te beoordelen of het nodig is om de verordening betreffende markten in financiële instrumenten (MiFIR), met inbegrip van de handelsverplichting voor aandelen en derivaten, te herzien om potentiële fricties weg te nemen die van invloed kunnen zijn op het vermogen van EU-ondernemingen om in de huidige periode kapitaal aan te trekken, met name in het licht van het einde van de overgangsperiode voor het vertrek van het VK uit de EU;

    18.

    betreurt dat de EU-markt voor crowdfunding in vergelijking met andere grote economieën onderontwikkeld is; is ingenomen met de nieuwe reeks uniforme criteria voor EU-brede regels waarover in december 2019 overeenstemming is bereikt (2018/0048(COD)) om deze situatie te verhelpen en grensoverschrijdende financiering van bedrijven te bevorderen; verzoekt de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA) en de Commissie om de toepassing van de nieuwe regels nauwlettend te monitoren, om te reageren en wijzigingen voor te stellen als er geen wezenlijke verbeteringen worden waargenomen op het gebied van crowdfunding als alternatieve financiering voor kmo’s; verzoekt de Commissie en de lidstaten om kmo’s actief informatie te verstrekken over alternatieve financieringsinstrumenten die voor hen beschikbaar zijn;

    19.

    dringt er bij de Commissie op aan om initiatieven te verkennen om werknemersaandeelhouderschap te stimuleren om de rechtstreekse betrokkenheid van kleine spaarders bij de financiering van de economie te bevorderen en tevens om corporate governance te verbeteren en bij te dragen aan de ontwikkeling van een aandelencultuur;

    20.

    verzoekt de Commissie de directe betrokkenheid van kleine spaarders bij de financiering van de economie te bevorderen, gezien de mogelijkheid voor retailbeleggers om rendement te behalen;

    21.

    verzoekt de Commissie om de voorschriften inzake afwikkelingsdiscipline van de verordening betreffende centrale effectenbewaarinstellingen (CSDR) te herzien in het licht van COVID-19-crisis en de brexit;

    Bevordering van langetermijninvesteringen en grensoverschrijdende investeringen en financiële producten

    22.

    verzoekt de lidstaten om hun nationale belastingstelsels aldus te wijzigen dat fiscale hindernissen voor grensoverschrijdende investeringen worden verminderd, onder meer door invoering van een procedure voor grensoverschrijdende belastingteruggave voor bronbelasting op dividenden aan beleggers, waaronder kleine beleggers, in geval van dubbele belastingheffing; is van oordeel dat dergelijke procedures op transparante wijze op een pan-Europees digitaal platform moeten worden gecleard en beleggers in staat moeten stellen in realtime het rendement op hun belegging te bepalen; dringt er bij de lidstaten op aan om nauw met de OESO en het “Tax Relief and Compliance Enhancement”-project samen te werken om een einde te maken aan de bevoordeling van vreemd vermogen boven eigen vermogen die de financiering van innovatie door particuliere investering bemoeilijkt, en om investeringskansen voor beleggers op de lange termijn te stimuleren, om EU-burgers te helpen een beter rendement op langetermijnsparen te behalen;

    23.

    is van mening dat het unilateraal wijzigen van nationale belastingkaders binnen de EU om fiscale hindernissen voor grensoverschrijdende investeringen te verminderen, zal leiden tot verdere versnippering van de belastingregels waaraan ondernemingen moeten voldoen wanneer zij over de grens actief zijn, met alle daarmee gepaard gaande kosten, en nieuwe mogelijkheden voor belastingontduiking zal creëren; herhaalt zijn verzoek aan de lidstaten om gelijktijdig goedkeuring te geven aan de voorstellen over de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting (CCCTB), en daarbij rekening te houden met het standpunt van het Parlement waarin al wordt ingegaan op het concept van virtuele permanente vestiging en verdelingsformules; roept de lidstaten op hun meningsverschillen over de CCCTB te overbruggen gezien het belang van dit instrument voor de totstandbrenging van een kader dat zekerheid bevordert, dubbele belastingheffing voorkomt, administratieve kosten vermindert en zodoende grensoverschrijdende investeringen stimuleert;

    24.

    benadrukt dat de rechtszekerheid voor investeringen over de grenzen heen moet worden vergroot door nationale insolventieprocedures doeltreffender en doelmatiger te maken, en door de regels voor corporate governance verder te harmoniseren, met onder andere een gemeenschappelijke definitie van “aandeelhouder”, om de uitoefening van aandeelhoudersrechten en betrokkenheid bij de ondernemingen waarin wordt geïnvesteerd te bevorderen; wijst op het belang van een gedegen kader voor rechtsbescherming inzake grensoverschrijdende investeringen binnen de EU na de beëindiging van de bilaterale investeringsverdragen binnen de EU; verzoekt de Commissie om wetgevingsinitiatieven voor te stellen en/of aanbevelingen op te stellen voor de lidstaten, voor zover nodig;

    25.

    wijst op het belang van aandelenbeleggingen op lange termijn door deelnemers van de financiële markt voor de ondersteuning van onafhankelijke Europese ondernemingen in de Unie, sterke en veerkrachtige strategische sectoren, duurzame economische groei en welvaart, ten behoeve van de EU-burgers;

    26.

    benadrukt dat het noodzakelijk is dat er vooruitgang geboekt wordt wat betreft de tenuitvoerlegging en handhaving van een echt gemeenschappelijk “rulebook” voor financiële diensten binnen de interne markt, onder meer op het gebied van de ontwikkeling van gemeenschappelijke definities en normen met betrekking tot duurzame financiering; verzoekt de Commissie en de ETA’s om zich met name te richten op het gebruik van instrumenten voor toezichtsconvergentie en te werken aan verbetering van de doeltreffendheid daarvan;

    27.

    wijst op de noodzaak om pensioenvoorziening te bevorderen, met name pensioenregelingen voor de tweede en derde pijler, gezien de enorme demografische veranderingen waar de Unie mee te maken heeft; is ingenomen met het pan-Europees persoonlijk pensioenproduct (PEPP); merkt op dat PEPP een vrijwillig pensioenproduct is dat een aanvulling vormt op de nationale publieke pensioenstelsels; herinnert eraan dat de fiscale behandeling een cruciale factor zal zijn voor het gebruik van toekomstige PEPP’s; herinnert aan de aanbeveling van de Commissie van 26 juni 2017 waarin zij de lidstaten verzoekt PEPP’s aan dezelfde fiscale behandeling te onderwerpen als nationale pensioenproducten, zodat PEPP’s ook daadwerkelijk een optie worden voor spaarders; pleit voor een grondige, empirisch onderbouwde evaluatie van de PEPP-markt in het kader waarvan onder meer gekeken wordt of er sprake is van een gelijk speelveld en die uitgevoerd wordt vóór de volgende herziening van de PEPP-verordening;

    28.

    spoort de lidstaten aan om kapitaalgedekte pensioenstelsels te bevorderen om op die manier de Europese kapitaalreserves voor langetermijninvesteringen te vergroten, de marktdynamiek te verbeteren en ervoor te zorgen dat het interessanter wordt om te investeren; is van oordeel dat kapitaalgedekte pensioenen gerevitaliseerd moeten worden en aantrekkelijker moeten worden gemaakt; pleit voor maatregelen om de belemmeringen voor het naast elkaar bestaan van publieke en particuliere pensioenstelsels weg te nemen; pleit ervoor de deelname van investeerders aan langetermijnproducten te stimuleren door middel van een beleid van fiscale prikkels dat erop gericht is positieve economische en sociale gevolgen teweeg te brengen en een gelijk speelveld te bevorderen voor aanbieders en productsoorten;

    29.

    spoort de Commissie aan om invoering te overwegen van een Europese “de-minimis”-regeling of vrijstellingsregeling voor distributie aan beroeps- en semiberoepsinvesteerders in het kader van de richtlijn betreffende bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icbe’s);

    30.

    herinnert eraan dat de richtlijn solvabiliteit II voor het einde van 2020 moet worden herzien en dat de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) na raadplegingen met verschillende belanghebbenden de Commissie van technisch advies zal voorzien, onder meer over de lering die getrokken is uit de COVID-19-uitbraak en dan met name over de dekking van pandemiegerelateerde risico’s; verzoekt de Commissie en Eiopa om, op basis van een gerichte effectbeoordeling, onderzoek te doen naar de mogelijke voordelen van en een prudentiële rechtvaardiging te formuleren voor aanpassing van kapitaalvereisten voor investeringen in aandelen en particuliere schuld, met name voor kmo’s, eventueel ook via de internemodellenbenadering, om ervoor te zorgen dat kapitaalvereisten voor verzekeraars en pensioenfondsen geen ontmoedigende werking hebben als het gaat om langetermijninvesteringen; dringt aan op een snelle uitfasering van nationale vrijstellingen en op het terugdringen van overregulering in het kader van de nationale omzetting van de richtlijn solvabiliteit II;

    31.

    wijst op de noodzaak om passende, duurzame activa in het leven te roepen en de beschikbaarheid daarvan te bevorderen; spoort de Commissie aan om een wetgevingsinitiatief voor een EU-norm voor groene obligaties in te dienen; roept op tot verdere discussie over het invoeren van een veilig Europees vermogensbestanddeel, op basis van een door de Commissie uit te voeren evaluatie van het voorstel betreffende door overheidsobligaties gedekte effecten (SBBS) en mogelijke ontwikkelingen, teneinde de internationale rol van de euro te versterken, de financiële markten te stabiliseren en banken in staat te stellen hun portefeuilles te diversifiëren;

    32.

    wijst erop dat passende prudentiële regels ter vergroting van het verliesabsorberend vermogen van groot belang zijn om financiële stabiliteit te waarborgen, waarbij gestreefd moet worden naar evenwicht om ervoor te zorgen dat het vermogen van financiële instellingen om te investeren in en lenen aan de reële economie, alsook het mondiale concurrentievermogen van de EU, worden verbeterd; verzoekt de Commissie om bij de tenuitvoerlegging van de definitieve Bazel III-normen de nodige aandacht te schenken aan risicogewichten voor bankinvesteringen in aandelen, vooral langetermijnbeleggingen in aandelen van kmo’s;

    33.

    wijst erop dat de KMU in overeenstemming moet zijn en moet samenhangen met de Europese Green Deal, en met name met het investeringsplan voor een duurzaam Europa en de EU-taxonomie voor duurzame activiteiten; is van mening dat de KMU gericht moet zijn op het bevorderen van investeringen in milieuvriendelijke en concurrerende projecten om op die manier een bijdrage te leveren aan de duurzaamheidsagenda van de EU;

    Marktarchitectuur

    34.

    wijst op de noodzaak van doeltreffende en efficiënte samenwerking tussen Europese en nationale toezichthoudende autoriteiten, zodat zij hun verschillen kunnen overbruggen en samen kunnen werken aan echte toezichtsconvergentie om te komen tot een gemeenschappelijk Europees model voor supervisie en handhaving, onder leiding van de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), om op die manier de bestaande belemmeringen voor grensoverschrijdende financiële verrichtingen te verminderen; wijst op de belangrijke rol van de ESMA, Eiopa en de Europese Bankautoriteit (EBA) in het kader van dit proces, waarbij ook de rol van de nationale bevoegde autoriteiten (NBA’s), zoals neergelegd in de onlangs overeengekomen herziening van het Europees Systeem voor financieel toezicht (ESFS), moet worden geëerbiedigd; herinnert verder aan de noodzaak om de governancestructuur van de ETA’s aldus te hervormen dat de ETA’s onafhankelijker worden van nationale toezichthouders;

    35.

    verzoekt de Commissie om, met het oog op mogelijke efficiëntiewinst, te overwegen om de ESMA geleidelijk bevoegdheden te verlenen voor rechtstreeks toezicht, waaronder rechtstreeks toezicht op bepaalde marktsegmenten, zoals centrale tegenpartijen (CTP’s) en centrale effectenbewaarinstellingen (CSD’s), en het Europees centraal toegangspunt, alsmede ruimere bevoegdheden op het gebied van productinterventie; wijst tevens op de noodzaak om, in samenwerking met de NBA’s, één Europese toezichthouder te benoemen voor de supervisie van aan cryptoactiva gerelateerde activiteiten met een aanzienlijk grensoverschrijdend aspect in de Europese Unie aan de hand van een gemeenschappelijk rulebook en met bevoegdheden om op het gebied van producten in te grijpen;

    36.

    maakt zich zorgen over het recente schandaal rondom het Duitse fintechbedrijf Wirecard; verzoekt de Commissie en de bevoegde autoriteiten van de EU om te beoordelen in welke mate dit schandaal te wijten is aan tekortkomingen in het Europese regelgevingskader op het gebied van controles en toezicht en tevens of nationale en EU-toezichthouders voldoende toegerust zijn om op doeltreffende wijze toezicht te houden op grote grensoverschrijdende financiële instellingen met ingewikkelde bedrijfsmodellen die zich uitstrekken over verschillende jurisdicties van derde landen en die bestaan uit meerdere bedrijfslagen; vindt het belangrijk dat er lering uit deze zaak getrokken wordt en dat de conclusies ter zake worden meegewogen bij de verdere ontwikkeling van het EU-kader voor regelgeving en toezicht en met name het actieplan voor de KMU; is van oordeel dat er in dit kader ook gekeken moet worden of rechtstreeks toezicht op Europees niveau op specifieke gebieden dit schandaal had kunnen voorkomen, en of een ambitieuze herziening van de governance van de ETA’s, met een sterkere rol op het gebied van het wegnemen van de bestaande belemmeringen voor grensoverschrijdende financiële verrichtingen, gerechtvaardigd is; herhaalt met name zijn verzoek aan de Commissie om na te gaan hoe de werking van de accountancysector kan worden verbeterd, onder meer door middel van gezamenlijke controles;

    37.

    wijst op EU-brede concurrentie en keuze van en toegang tot marktinfrastructuren als de grondbeginselen voor diversiteit van de handelsmechanismen in de KMU, behalve daar waar een dergelijke toegang de financiële stabiliteit in gevaar zou brengen; merkt met bezorgdheid op dat de laatste jaren een steeds groter deel van de handelsstromen naar handelsplatformen met beperkte transparantievereisten is gegaan en wijst erop dat dergelijke handel geen waardevolle bijdrage levert aan de prijsvorming; merkt op dat er nog steeds veel bilaterale handel buiten effectenbeurzen plaatsvindt; pleit voor een daadwerkelijke overgang naar concurrerende handel via de beurs in de Europese aandelen- en derivatenmarkten, waarbij een gelijk speelveld tussen de verschillende handelsplatformen gewaarborgd moet worden;

    38.

    is van oordeel dat voldoende gefinancierde maatschappelijke organisaties en vertegenwoordigers van consumenten op het gebied van financiële diensten, beleidsmakers en wetgevers waardevolle inzichten en een onafhankelijke visie kunnen bieden;

    39.

    wijst erop dat het nodig is dat er vooruitgang wordt geboekt op het gebied van gemeenschappelijke Europese normen, om het gevaar van versnippering ten gevolge van de toepassing van nationale opties en interpretaties te verkleinen;

    40.

    stelt vast dat het reguleren van financiële dienstverlening een zeer complexe onderneming is, met regelgeving op internationaal, Europees en nationaal niveau; spoort alle relevante actoren aan om deze complexiteit aan te pakken, om de evenredigheid van financiële regels te waarborgen en onnodige administratieve lasten weg te nemen; merkt eveneens op dat evenredigheid van financiële regelgeving soms leidt tot een grotere complexiteit en roept de Commissie en de lidstaten op om zich substantiële inspanningen te getroosten om bestaande en toekomstige regels te stroomlijnen en te harmoniseren door nationale vrijstellingen zoveel mogelijk uit te faseren en door overregulering op nationaal niveau te voorkomen; wijst erop dat verordeningen met een duidelijke tijdlijn voor het omzetten en uitfaseren van bestaande regelingen een soepel en constant traject naar regelgevingsconvergentie kunnen uitzetten;

    41.

    herhaalt het verzoek dat het in zijn resolutie van 19 januari 2016 over de inventarisatie en uitdagingen van de EU-verordening financiële diensten aan de Commissie heeft gedaan om in samenwerking met de ETA’s, het gemeenschappelijk toezichtsmechanisme (GTM) en het Europees Comité voor systeemrisico’s (ESRB) elke vijf jaar een omvattende kwantitatieve en kwalitatieve beoordeling uit te voeren van het cumulatieve effect van EU-wetgeving inzake financiële diensten op de financiële markten en de marktdeelnemers op EU- en nationaal niveau, teneinde tekortkomingen en mazen in de wetgeving vast te stellen, de resultaten, effectiviteit en efficiëntie van de verordening inzake financiële diensten te beoordelen en ervoor te zorgen dat zij geen belemmering vormt voor eerlijke concurrentie en de ontwikkeling van de economie, en om hierover verslag uit te brengen aan het Parlement; betreurt dat een dergelijke beoordeling tot nu toe nog niet is uitgevoerd;

    42.

    verzoekt de Commissie een gedetailleerde routekaart voor een robuuster financieel ecosysteem voor te stellen en daarbij rekening te houden met hetgeen zij tijdens de COVID-19-crisis heeft kunnen vaststellen over de positieve effecten en de tekortkomingen van het bestaande EU-rulebook voor financiële stabiliteit en financieel toezicht; neemt nota van de recente aanbevelingen van het ESRB, met name over liquiditeitsrisico’s die voortvloeien uit margestortingen en liquiditeitsrisico’s in beleggingsfondsen;

    Retailbeleggers

    43.

    wijst erop dat een brede beleggersbasis een noodzakelijke voorwaarde is voor een gezonde markt; maakt zich zorgen over het feit dat de betrokkenheid van retailbeleggers bij de financiële markten nog altijd laag is; wijst op de noodzaak om het aanbod aan passende investeringsopties voor retailbeleggers uit te breiden; pleit, in verband met de demografische uitdagingen waar de EU mee te maken heeft, voor maatregelen om retailbeleggingen te bevorderen door de deelname van retailbeleggers aan de kapitaalmarkten te vergroten door middel van aantrekkelijker, transparante en passende gepersonaliseerde pensioenproducten; pleit voor initiatieven die specifiek op retailbeleggers zijn toegespitst, onder meer om de ontwikkeling van onafhankelijke onlinevergelijkingstools op EU-niveau te faciliteren, om retailbeleggers te helpen om te bepalen wat voor hen de meest geschikte producten zijn, gelet op de risico’s, het rendement op hun investering en de waarde en gezien hun specifieke behoeften en voorkeuren, en om stimuleringsmaatregelen te bevorderen voor producten die voldoen aan ecologische, sociale en governancecriteria (ESG) en producten die doorgaans gepaard gaan met een beter rendement;

    44.

    betreurt en is bezorgd over het feit dat de bepalingen ter bescherming van consumenten en beleggers in diverse sectorale delen van de EU-wetgeving inzake financiële diensten niet goed op elkaar zijn afgestemd, hetgeen leidt tot een nodeloze complexiteit voor zowel financiële tussenpersonen als retailklanten; verzoekt de Commissie om een meer horizontale en geharmoniseerde aanpak te hanteren met betrekking tot de bescherming van consumenten en beleggers in de EU-wetgeving inzake financiële dienstverlening, aangepast aan de groene en digitale transitie, om een doeltreffend en consistent niveau van consumentenbescherming te waarborgen met betrekking tot alle financiële producten en alle verstrekkers;

    45.

    wijst erop dat het belangrijk is om het vertrouwen van beleggers in de kapitaalmarkten te versterken, dat voorzien wordt in een gedegen bescherming van beleggers en dat de marktdeelnemers financieel onderlegd zijn;

    46.

    wijst op de noodzaak van een gelijk speelveld voor financiële dienstverleners en digitale-technologiebedrijven, waarbij er echter geen “one size fits all”-benadering gevolgd moet worden; benadrukt dat de toegang tot de financiële markten voor alle ondernemingen gewaarborgd moet worden volgens het beginsel “zelfde bedrijfsactiviteiten, zelfde regels”; merkt op dat dit beginsel vooral relevant is voor fintechbedrijven en bedrijven die zich bezighouden met financiële innovatie en dat wederzijdse toegang tot financiële gegevens moet worden afgewogen tegen de behoefte aan een gelijk speelveld voor alle dienstverleners en producttypen;

    47.

    benadrukt dat de interne markt voor financiële retaildiensten sterk onderontwikkeld is; merkt op dat het kopen van financiële retaildiensten, zoals een hypotheek of verzekering, met een grensoverschrijdend karakter zeer ongebruikelijk is en met allerlei belemmeringen gepaard gaat; is van mening dat deelnemers aan de retailmarkt op eenvoudige wijze ten volle van de interne markt gebruik moeten kunnen maken om toegang te krijgen tot financiële retaildiensten met een grensoverschrijdend karakter, zodat zij meer keus hebben en betere producten kunnen aanschaffen; verzoekt de Commissie om een nieuw actieplan voor financiële retaildiensten te ontwikkelen, bestaande uit een ambitieuze strategie om belemmeringen voor grensoverschrijdende financiële retaildiensten weg te nemen en onnodige en buitensporig hoge tarieven voor dergelijke diensten uit te bannen;

    48.

    pleit voor verbetering van de openbaarmaking en vergelijkbaarheid van essentiële informatie en een verbod op misleidende informatie in de wetgeving inzake verpakte retailbeleggingsproducten en verzekeringsgebaseerde beleggingsproducten (PRIIP’s) en wenst dat deze onderwerpen bij de volgende herziening aan de orde worden gesteld; verwacht dat in de PRIIP-wetgeving van niveau 2 over het essentiële-informatiedocument de wetgeving van niveau 1 wordt geëerbiedigd, met name wat betreft de verstrekking van juiste, eerlijke, duidelijke en niet-misleidende precontractuele informatie en de methoden met betrekking tot de prestatiescenario’s, en dat de vergelijkbaarheid van verschillende beleggingsproducten gewaarborgd wordt; wijst op de noodzaak om ervoor te zorgen dat beleggers over informatie over prestaties uit het verleden kunnen beschikken en dat prestaties uit het verleden niet als indicatie voor resultaten in de toekomst kunnen worden gebruikt; betreurt de vertraging bij de vaststelling van de PRIIP-wetgeving van niveau 2, die zal overlappen met de eerste evaluatie van PRIIP’s, en waardoor de rechtsonzekerheid wordt vergroot en belanghebbenden te maken krijgen met hogere kosten; dringt erop aan dat bij de aankomende herziening wordt voorzien in gestandaardiseerde, machinaal leesbare informatiedocumenten, zodat deze gemakkelijk op digitale wijze met elkaar kunnen worden vergeleken; verzoekt de Commissie en de ETA’s om hun voorstellen tot wijziging van de wetgeving van niveau 1 en niveau 2 zodanig op elkaar af te stemmen dat dit een hoge mate van voorspelbaarheid voor zowel tussenpersonen als retailklanten oplevert;

    49.

    verzoekt de Commissie om het onderscheid tussen professionele en retailbeleggers op alle niveaus van MiFID te verduidelijken, zodat het mogelijk wordt de behandeling van klanten af te stemmen op hun kennis en ervaring op de markten; is van oordeel dat retailbeleggers op verzoek en aan de hand van duidelijke criteria aangemerkt moeten kunnen worden als professionele beleggers; verzoekt de Commissie om te onderzoeken of door middel van invoering van een categorie van semiprofessionele beleggers beter ingespeeld wordt op de realiteit van de deelname aan de financiële markten, en om op basis van haar bevindingen te bepalen of invoering van een dergelijke categorie al dan niet nodig is; verzoekt de Commissie voorts om te zorgen voor meer flexibiliteit bij de categorisering van klanten, meer bepaald door opt-outmogelijkheden te bieden bij bepaalde verplichtingen en opt-inmogelijkheden voor bepaalde klanten, of door de bestaande criteria voor professionele beleggers doeltreffender te maken;

    50.

    is erop gewezen dat het huidige rapportagekader binnen MiFID II en de verordening Europese marktinfrastructuur (EMIR) zeer kostbaar en complex is, hetgeen ten koste gaat van de doeltreffendheid van het systeem; is van mening dat een vereenvoudiging van dit kader overwogen moet worden, waarbij er gekeken moet worden naar de ervaringen tot nu toe, gezocht moet worden naar mogelijkheden om de wetgeving te harmoniseren en ervoor gezorgd moet worden dat de doelstellingen van MiFID II en EMIR op geen enkele wijze worden ondermijnd, en dat geen afbreuk wordt gedaan aan de regels inzake marktintegriteit, transparantie, consumentenbescherming en financiële stabiliteit;

    51.

    pleit voor wijziging van de wetgeving om de toegang tot onafhankelijk advies door financiële tussenpersonen te waarborgen — waarbij geen reclame mag worden gemaakt voor door de tussenpersoon zelf samengestelde producten en waarbij de producten van een breed scala aan aanbieders worden beoordeeld — en om te waarborgen dat financiële producten op een eerlijke en transparante manier in de handel worden gebracht; merkt op dat de ESMA met betrekking tot een mogelijk verbod op inducements een genuanceerd standpunt heeft ingenomen en verzoekt de Commissie om na te gaan of er alternatieve benaderingen mogelijk zijn waarmee de belangen in de hele distributieketen op dezelfde wijze verenigd worden; is het ermee eens dat de rol van inducements bij bemiddeling en distributie nader onderzocht moet worden om er zeker van te zijn dat zich geen belangenverstrengeling kan voordoen en dat financieel advies op een eerlijke, transparante en passende manier aan beleggers wordt verstrekt;

    52.

    benadrukt dat “mystery shopping” een belangrijk toezichtsinstrument is dat de consistentie en doeltreffendheid van de consumentenbescherming in de EU aanzienlijk kan verbeteren; verzoekt de ESMA om haar nieuwe coördinatiebevoegdheden ten volle te benutten door “mystery shopping” in de hele EU te bevorderen om misleidende-verkooppraktijken aan het licht te brengen en ervoor te zorgen dat eventuele gevallen van inbreuk op de voorschriften inzake consumentenbescherming en de bedrijfsvoeringsregels worden opgevolgd met passende handhavingsmaatregelen;

    53.

    verzoekt de Commissie om na te gaan of het mogelijk is om, als aanvulling op nationale regelingen, een individuele EU-spaarrekening in te voeren, waarmee de fragmentatie van nationale markten kan worden ondervangen doordat op uniforme wijze en op heterogene markten wordt gehandeld en de portabiliteit en veiligheid van spaartegoeden gewaarborgd zijn;

    54.

    dringt erop aan retailbeleggers integraal deel te laten uitmaken van de agenda voor duurzame financiering en de EU-agenda voor duurzame ontwikkeling; verzoekt de Commissie om te waarborgen dat de methode voor taxonomielabels helder en begrijpelijk is voor retailbeleggers;

    Financiële educatie

    55.

    merkt op dat het gebrek aan financiële geletterdheid en het feit dat het ontbreekt aan wijdverbreide openbare informatie over financiële markten redenen zijn dat er in de EU geen sterke aandelencultuur bestaat; benadrukt dat financiële educatie nodig is om consumenten in staat te stellen meer te leren over hun rechten en inzicht te krijgen in de risico’s die verbonden zijn aan deelname aan financiële markten, en om de betrokkenheid van retailbeleggers bij de financiële markten sneller te vergroten, door meer kennis en vertrouwen en een beter inzicht in risico’s; verzoekt de Commissie om in de lidstaten programma’s ter bevordering van financiële en digitale geletterdheid op te zetten en te steunen met behulp van diverse instrumenten, waaronder digitale en sociale media, teneinde burgers en bedrijven te bereiken via openbare instanties die speciaal voor dat doel zijn opgericht; dringt er bij financiële dienstverleners op aan meer te doen om de deelname van retailbeleggers aan kapitaalmarkten gemakkelijker te maken en hen te helpen de focus minder te richten op sparen door een aandelencultuur te creëren, met inachtneming van hun risicoprofiel;

    56.

    benadrukt dat financiële educatie een instrument voor de middellange termijn is waarvan de effecten beperkt zijn vanwege de onvermijdelijke cognitieve vooroordelen en het veranderlijke karakter en de complexiteit van financiële markten; benadrukt dat financiële educatie niet in de plaats kan komen van betrouwbaar en onpartijdig professioneel financieel advies; merkt op dat aandelenprogramma’s voor werknemers tot de meest doeltreffende opties behoren om het financieel bewustzijn en de financiële geletterdheid van volwassen EU-burgers te vergroten;

    57.

    is van mening dat democratische stelsels en de stabiliteit van financiële stelsels gebaat zijn bij burgers die beter geschoold en beter geïnformeerd zijn over financiële zaken, en dat dit ook bevorderlijk is voor de transparantie en informatieplicht van financiële instellingen; verzoekt de Commissie om een voorstel te doen voor herziening van de aanbeveling van de Raad inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren, en financiële geletterdheid als aparte sleutelcompetentie toe te voegen; spoort daarnaast financiële instellingen aan om programma’s ter bevordering van financiële geletterdheid en capaciteiten te ontwikkelen en ten uitvoer te leggen, om daarmee alle burgers mogelijkheden te bieden voor financiële inclusie;

    58.

    verzoekt de lidstaten en, waar passend, bevoegde regionale, lokale of andere overheden om te overwegen financiële geletterdheid op te nemen of een ruimere plaats te laten innemen in alle curricula, van school tot universiteit, en programma’s op te zetten die aangepast kunnen worden en afgestemd zijn op de behoeften van leerlingen en studenten en gericht zijn op het ontwikkelen van autonomie op het gebied van financiën; stelt voor dat in dergelijke programma’s in ieder geval financiële basisconcepten als samengestelde interest, rendement, lijfrente en het onderscheid tussen obligaties en aandelen aan bod moeten komen; stelt voor financiële geletterdheid op te nemen in het onderzoek in het kader van het Programme for International Student Assessment (PISA);

    Digitalisering en gegevens

    59.

    is van oordeel dat de digitalisering van financiële diensten een katalysator kan zijn voor de mobilisatie van kapitaal, en de fragmentatie van de financiële markten in de EU kan ondervangen, belemmeringen kan verminderen en het toezicht efficiënter kan maken; benadrukt dat digitalisering niet mag leiden tot regelgevingsarbitrage, minder consumentenbescherming of minder veiligheid of tot risico’s voor de financiële stabiliteit; benadrukt dat een EU-kader met hoge normen op het gebied van cyberbeveiliging, waaronder op het gebied van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en gegevensbescherming, gunstig kan zijn voor de KMU; merkt op dat digitale financiering wordt gekenmerkt door sterke kapitaalstromen, wat grensoverschrijdende investeringen aantrekt; merkt op dat een dergelijk EU-kader in de eerste plaats geschikt moet zijn voor het digitale tijdperk en technologieneutraal moet zijn;

    60.

    verzoekt de Commissie werk te maken van de uitvoering van het actieplan voor digitale financiering, om de toegang tot financiële diensten te verbeteren, meer keuzemogelijkheden te bieden en de operationele efficiëntie te verhogen;

    61.

    verzoekt de Commissie om de aankomende herzieningen van verordeningen inzake financiële diensten aan te grijpen om de betrokkenheid van beleggers en aandeelhouders te bevorderen met digitale tools;

    62.

    benadrukt dat de Europese markten in staat moeten zijn om internationaal te concurreren; verzoekt de Commissie om een gunstig klimaat te scheppen voor innovatieve en concurrerende Europese financiële producten, met een mondiaal bereik om buitenlands kapitaal en buitenlandse investeringen aan te trekken en het concurrentievermogen van de EU op de wereldmarkt te versterken, dit alles met behoud van een hoog niveau van financiële stabiliteit en prudentiële regelgeving; wijst nogmaals op de noodzaak van een meer gestroomlijnde en gecodificeerde afvaardiging van de EU in multilaterale organisaties/organen, overeenkomstig de resolutie van het Europees Parlement van 12 april 2016 inzake de rol van de EU in het kader van de internationale financiële, monetaire en regelgevende instellingen en organen (8);

    63.

    wijst erop dat cryptoactiva als niet-traditioneel financieringskanaal voor kmo’s in opkomst zijn, met name via de uitgifte van digitale tokens die een potentiële financieringsvorm voor innovatieve start-ups en scale-ups kunnen zijn; wijst er in dit verband op dat er behoefte is aan duidelijke en consistente richtsnoeren op EU-niveau over de toepasselijkheid van bestaande regelgevings- en prudentiële procedures op cryptoactiva, die wat de EU-wetgeving betreft als financiële instrumenten worden aangemerkt, om voor regelgevingszekerheid te zorgen en om een ongelijk speelveld, forumshoppen en regelgevingsarbitrage op de interne markt tegen te gaan;

    64.

    merkt op dat op het gebied van marktgegevens oligopolide structuren zijn ontstaan en dat enkele grote technologieondernemingen zijn uitgegroeid tot belangrijke spelers op de markt voor financiële dienstverlening; verzoekt de Commissie deze situatie te monitoren en te onderzoeken in hoeverre de concurrentievoordelen die deze grote technologieondernemingen genieten de mededinging binnen de markt verstoren, de belangen van consumenten schaden en innovatie belemmeren; is van oordeel dat er geen ontmoedigende maatregelen genomen moeten worden inzake de verstrekking van marktgegevens en dat er een omvattend onderzoek moet worden uitgevoerd naar de kosten en beschikbaarheid van marktgegevens voor alle marktdeelnemers;

    65.

    wijst erop dat “sandboxes” (testomgevingen) een passend instrument kunnen zijn om innovatie te bevorderen en het concurrentievermogen van de financiëledienstensector te vergroten; is van oordeel dat elke “sandbox” en ook elke pan-Europese “sandbox” een juiste balans moet zoeken tussen enerzijds het bevorderen van innovatie en financiële stabiliteit en anderzijds de bescherming van beleggers en consumenten, waarbij tevens rekening moet worden gehouden met de omvang, het systemisch belang en de grensoverschrijdende activiteiten van de betrokken ondernemingen; verzoekt de Commissie om aan de hand van de ervaringen van het Europees forum voor innovatiefacilitatoren (EFIF) te beoordelen of een gemeenschappelijk EU-kader voor een pan-Europese “sandbox” voor financiële diensten extra voordelen voor financiële innovatie zou bieden;

    66.

    dringt aan op inspanningen die gericht zijn op het in stand houden van een gelijk speelveld op basis van grensoverschrijdende toegang tot gegevens en een hoge mate van bescherming van de gegevens en privacy van consumenten, waardoor de EU zich als systeem met hoge normen op het gebied van cyberbeveiliging kan profileren, hetgeen gunstig zou zijn voor de KMU;

    De rol van de EU op de wereldmarkt

    67.

    wijst erop dat de EU op de wereldmarkt concurreert om kapitaal en dat diepere, meer geïntegreerde, goed gereguleerde, stabiele, efficiënte en veerkrachtige Europese kapitaalmarkten daarom van essentieel belang zijn voor het beschermen van de economische soevereiniteit van Europa, het aanmoedigen van het gebruik van de euro in derde landen en het aantrekken van buitenlandse investeerders; is van mening dat deze doelstelling door het vertrek van het VK uit de EU nog meer gewicht krijgt en dat deze doelstelling aan de hand van transparante, op regels gebaseerde criteria en niet per geval moet worden nagestreefd;

    68.

    herhaalt dat de EU-wetgeving de mogelijkheid biedt om regels van derde landen als gelijkwaardig te beschouwen op basis van een technische, evenredige en op risico gebaseerde analyse, en dat besluiten ter zake door middel van een gedelegeerde handeling moeten worden genomen; herinnert eraan dat de EU ieder gelijkwaardigheidsbesluit unilateraal kan intrekken en dat elke afwijking van de regelgevingsnormen van de EU nauwlettend moet worden gemonitord; verzoekt de Commissie om in samenwerking met de ETA’s en voor zover relevant met NBA’s een dynamisch monitoringsysteem voor gelijkwaardigheidsregelingen op te zetten in geval van afwijkende wetgeving en toezicht in derde landen die voor de EU mogelijke risico’s qua financiële stabiliteit, markttransparantie, marktintegriteit, bescherming van beleggers en consumenten en een gelijk speelveld kunnen inhouden; wijst erop dat de Commissie in noodprocedures moet voorzien om gelijkwaardigheidsbesluiten te kunnen intrekken als snel optreden noodzakelijk is, rekening houdend met de mogelijke gevolgen van snelle intrekking van een dergelijk besluit; wijst op de noodzaak om ervoor te zorgen dat EU-toezichthouders rechtstreekse toezichtsbevoegdheden hebben ingeval de activiteiten van bepaalde ondernemingen in derde landen die door het EU-gelijkwaardigheidskader erkend zijn, gevolgen hebben voor de financiële stabiliteit, ordelijke markten of de bescherming van beleggers;

    69.

    herinnert aan de noodzaak om te zorgen voor interoperabiliteit tussen het regelgevingskader van de EU en de internationaal overeengekomen beginselen van het Bazels Comité voor bankentoezicht en de Raad voor financiële stabiliteit;

    70.

    pleit voor actie om de internationale rol van de euro te versterken en het gebruik van de euro te bevorderen, door de Economische en Monetaire Unie, de KMU en de bankenunie te voltooien, de ontwikkeling van eurobenchmarks voor grondstoffenmarkten te ondersteunen en de rol van de euro als referentievaluta te versterken;

    71.

    is van mening dat in het kader van de toekomstige betrekkingen met het Verenigd Koninkrijk na de overgangsperiode een gelijk speelveld gewaarborgd moet worden, om zo de stabiliteit van de financiële markten van de EU te bevorderen.

    72.

    spoort de financiële sector van de EU aan om zich voor te bereiden op de vele technische uitdagingen die hij het hoofd zal moeten bieden bij de verplaatsing van de handel van Londen naar de EU; herinnert eraan dat de ECB, het ESRB, de ETA’s en de Commissie hebben vastgesteld dat marktdeelnemers ten minste 18 maanden nodig hebben om hun blootstelling aan CTP’s uit het VK aanzienlijk te verminderen; neemt in dit verband kennis van het besluit van de Commissie om het VK bij een brexit zonder akkoord gedurende 18 maanden de gelijkwaardigheidsstatus toe te kennen; herinnert eraan dat gelijkwaardigheidsbesluiten door de Commissie te allen tijde eenzijdig kunnen worden ingetrokken, met name als het kader van een derde land afwijkt en er niet langer aan de voorwaarden voor de gelijkwaardigheidsstatus wordt voldaan;

    o

    o o

    73.

    verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de ETA’s en de Europese Centrale Bank.

    (1)  PB C 265 van 11.8.2017, blz. 76.

    (2)  PB C 11 van 12.1.2018, blz. 24.

    (3)  Aangenomen teksten, P9_TA(2020)0165.

    (4)  Jaarverslag 2018/2019 over Europese kmo’s van de Europese Commissie.

    (5)  Zie bijvoorbeeld: https://2degrees-investing.org/wp-content/uploads/2020/03/A-Large-Majority-of-Retail-Clients-Want-to-Invest-Sustainably.pdf

    (6)  Verordening (EU) nr. 345/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 april 2013 betreffende Europese durfkapitaalfondsen (PB L 115 van 25.4.2013, blz. 1).

    (7)  PB L 123 van 19.5.2015, blz. 98.

    (8)  PB C 58 van 15.2.2018, blz. 76.


    Top