EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018AE3920

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds (COM(2018) 476 final)

EESC 2018/03920

PB C 110 van 22.3.2019, p. 75–81 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

22.3.2019   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 110/75


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds

(COM(2018) 476 final)

(2019/C 110/15)

Rapporteur:

Aurel Laurenţiu PLOSCEANU

Corapporteur:

Eric BRUNE

Raadpleging

Europees Parlement, 2.7.2018

Raad, 4.7.2018

Besluit van het bureau

10.7.2018

Rechtsgrondslag

Artikelen 173, lid 3, en 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Bevoegd orgaan

Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)

Goedkeuring door de CCMI

22.11.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

12.12.2018

Zitting nr.

539

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

200/1/6

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) dringt erop aan dat de integrale EU-strategie en het uitvoeringsplan inzake veiligheid en defensie consequent in praktijk worden gebracht, met inachtneming van de bepalingen van de gezamenlijke verklaring van de EU en de NAVO van juli 2016 en het VN-beginsel van collectieve veiligheid.

1.2.

Het Comité pleit al sinds 2017 voor de totstandbrenging van een Europese defensie-unie (EDU) en was altijd al voorstander van het Europese defensieactieplan (EDAP), dat ook de oprichting van een gemeenschappelijk Europees defensiefonds omvat. Het is van mening dat versterking van de Europese defensie niet tot doel heeft de NAVO en de trans-Atlantische betrekkingen te verzwakken, integendeel.

1.3.

Tevens is het Comité het volmondig eens met het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds in het kader van het MFK 2021-2027, dat door de Commissie werd gepubliceerd op 13 juni 2018.

1.4.

De kwaliteit van de samenwerking op defensiegebied moet aanzienlijk worden verbeterd. Als de lidstaten op defensiegebied maar beperkt samenwerken zal dat immers overlappingen in de hand werken en zal de defensie-industrie sterk versnipperd blijven. De gebrekkige integratie aan de vraagzijde van de markt is weinig bevorderlijk voor de transnationale samenwerking tussen ondernemingen en de verdere integratie van de industrie. Dit leidt tot een inefficiënte toekenning van middelen, overlappende industriële capaciteiten, technologische lacunes en een gebrek aan nieuwe programma’s, met name samenwerkingsprogramma’s.

1.5.

Het Comité schaart zich achter het streven naar strategische autonomie, wat inhoudt dat op kritieke gebieden sleuteltechnologieën moeten worden ontwikkeld en dat moet worden ingezet op strategische capaciteit. Deze doelstelling hangt nauw samen met de noodzaak van degelijke evaluatie en coördinatie: wil de EU autonoom kunnen beslissen en handelen dan moeten deze technologieën op Europees niveau worden beheerst, behouden en geproduceerd.

1.6.

De versterking van de industriële en technologische basis van de Europese defensie is een conditio sine qua non voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke defensiecapaciteit.

1.7.

De Europese Unie moet zich inzetten voor het behoud, de vernieuwing en de ontwikkeling van hoogopgeleide werknemers en moet trachten dergelijke werknemers aan te trekken.

1.8.

De Europese Unie zou meer inspanningen moeten doen om de exportregels binnen de Unie te harmoniseren.

1.9.

Kleine en middelgrote ondernemingen en startersondernemingen verdienen bijzondere aandacht, ook op het gebied van onderzoek en ontwikkeling voor defensiedoeleinden.

1.10.

Het EU-budget ter ondersteuning van defensieactiviteiten mag de nationale defensie-uitgaven niet vervangen, maar is bedoeld om de samenwerking op het vlak van defensie te verbeteren en te versnellen. Evenmin mogen de EU-uitgaven voor defensieonderzoek ten koste gaan van civiel onderzoek in andere sectoren. Besluiten over defensie-investeringen en ontwikkelingsprogramma’s voor defensie blijven tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren, maar het defensiefonds kan wel een toegevoegde waarde voor de EU opleveren door gezamenlijk onderzoek naar producten en technologieën op het gebied van defensie en de ontwikkeling daarvan te stimuleren.

1.11.

Het Comité is er vast van overtuigd dat een meer geharmoniseerd en gestroomlijnd Europees defensiebeleid de efficiëntie kan vergroten doordat het marktaandeel van de industriële en technologische basis van de Europese defensie-industrie wordt vergroot en de producten beter worden verdeeld over landen, regio’s en bedrijven.

1.12.

Het Europees defensiefonds zal het verschil maken als het werkelijk belangrijke activiteiten ondersteunt. De werkprogramma’s moeten daarom worden opgesteld op basis van een degelijke planning op Europees niveau waarin de belangrijkste capaciteitsprioriteiten voor Europa worden vastgesteld.

1.13.

Het EESC is voorstander van een samenwerkingsbeleid dat gericht is op een sterkere betrokkenheid van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en van landen die de LoI niet hebben ondertekend; we mogen immers niet vergeten dat zij met hun vaardigheden de industriële en technologische basis van de defensie-industrie kunnen versterken.

1.14.

Het EESC kan zich erin vinden dat Europese bedrijven die onder dezelfde entiteit vallen maar beperkt gebruik kunnen maken van de Europese middelen en dat garanties worden gevraagd wanneer een derde land deelneemt aan door het Europees Defensiefonds gesteunde ontwikkelingen.

1.15.

Het EESC is het ermee eens dat de Europese middelen door de Europese Commissie moeten worden beheerd, maar is van mening dat het Europees Defensieagentschap een rol kan spelen bij het vaststellen van de behoeften aan defensiematerieel en in de Gezamenlijke Organisatie voor Samenwerking op Defensiematerieelgebied (Occar), door lering te trekken uit de niet altijd geslaagde ervaringen uit het verleden; ook zou het agentschap kunnen worden betrokken bij het beheer van de programma’s, aangezien overlapping van vaardigheden op dit gebied de doeltreffendheid van het systeem zou ondermijnen.

1.16.

Het EESC is het ermee eens dat onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten moeten worden voorgelegd aan een ethische commissie. De ethische voorwaarden dienen duidelijk te worden vastgelegd en al in het kader van de evaluatie van het voorstel worden beoordeeld, dit met het oog op rechtszekerheid en duidelijkheid.

1.17.

Het EESC maakt zich zorgen over de samenwerking met het VK na de brexit, en pleit voor een hoog niveau van veiligheid en defensie, wat inhoudt dat het VK wordt betrokken bij het Europees Defensiefonds.

1.18.

Ons vergrijzende continent voelt zich bedreigd en Europeanen hebben de neiging een zondebok te zoeken en problemen als terrorisme en migratie op één hoop te gooien; ook ontbreekt het tussen en binnen de lidstaten aan solidariteit en steken nationalisme en autoritaire regimes overal in de EU weer de kop op, waardoor onze democratie onder druk komt te staan. Hoe interessant ook als instrument voor industriebeleid, het Europees Defensiefonds ontslaat ons niet van de noodzaak om verder na te denken over het Europees defensiebeleid.

2.   Inhoud van het voorstel

2.1.

De geopolitieke situatie is de afgelopen tien jaar instabiel geworden: de EU wordt geconfronteerd met een complexe en veeleisende omgeving waarin nieuwe dreigingen, zoals hybride en cyberaanvallen in opmars zijn en traditioneler uitdagingen weer de kop opsteken.

2.2.

In de gezamenlijke Verklaring van Rome van 25 maart 2017 hebben de leiders van 27 lidstaten en de Europese Raad, het Europees Parlement en de Europese Commissie aangekondigd dat de Unie voornemens is haar gemeenschappelijke veiligheid en defensie te versterken en een meer concurrerende en geïntegreerde defensie-industrie te bevorderen.

2.3.

De Europese defensie wordt geconfronteerd met een aanzienlijk gebrek aan marktefficiëntie als gevolg van ontoereikende benutting van schaalvoordelen (versnippering van nationale markten met één enkele koper) en overlapping van de middelen op Europees niveau.

2.4.

Hoewel de vraag vrijwel uitsluitend afkomstig is van de lidstaten, hebben hun defensiebegrotingen met name voor onderzoek en ontwikkeling (O & O) de voorbije tien jaar aanzienlijke besparingen ondergaan.

2.5.

In 2015 is amper 16 % van het defensiematerieel via gezamenlijke Europese overheidsopdrachten aangekocht, wat aanzienlijk lager is dan de gezamenlijke benchmark van 35 % die in het kader van het Europees Defensieagentschap is overeengekomen.

2.6.

De defensiesector is sterk versnipperd over nationale grenzen heen, met aanzienlijke overlappingen en daaruit voortvloeiende inefficiëntie, waardoor men er niet in slaagt om schaalvoordelen te benutten en kennis op te doen.

2.7.

De huidige situatie is onhoudbaar en de ontwikkeling van grote defensiesystemen van de volgende generatie ligt alsmaar verder buiten het bereik van afzonderlijke lidstaten.

2.8.

Dit gebrek aan samenwerking tussen de lidstaten leidt tot een verdere aantasting van het vermogen van de defensie-industrie van de EU om de industriële en technologische capaciteit in stand te houden die nodig is om de strategische autonomie van de EU te vrijwaren en in haar huidige en toekomstige veiligheidsbehoeften te voorzien.

2.9.

Op 7 juni 2017 heeft de Commissie een mededeling aangenomen tot oprichting van het Europees Defensiefonds, bestaande uit een onderzoeksonderdeel en een vermogensonderdeel; de mededeling ging vergezeld van een wetgevingsvoorstel voor een verordening tot instelling van het industrieel ontwikkelingsprogramma voor de Europese defensie in het kader van het vermogensonderdeel.

2.10.

Het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Defensiefonds in het kader van het MFK 2021-2027, werd door de Commissie gepubliceerd op 13 juni 2018.

2.11.

Het Europees Defensiefonds is bedoeld als instrument om het concurrentie- en innovatievermogen van de Europese industriële en technologische defensiebasis te ondersteunen en zo bij te dragen tot de strategische autonomie van de EU. Via dit instrument wordt beoogd om gezamenlijke programma’s tot stand te brengen die niet mogelijk zijn zonder een bijdrage van de EU en om de nodige stimulansen te bieden teneinde samenwerking in elke fase van de industriële cyclus te bevorderen.

2.12.

Met name het opzetten van gezamenlijke projecten met significante grensoverschrijdende deelname door kleine en middelgrote ondernemingen wordt aangemoedigd. Dit zal ervoor zorgen dat het EDF toegankelijk blijft voor ontvangers uit alle lidstaten, ongeacht hoe groot zij zijn of waar zij gevestigd zijn.

2.13.

Het voorstel zou op 1 januari 2021 van toepassing worden en is gericht op een Unie van 27 lidstaten.

2.14.

Hoewel defensieonderzoek onder het toepassingsgebied van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon Europa) valt, worden de bijbehorende specifieke bepalingen inzake defensieonderzoek — zoals doelstellingen, regels voor deelname en uitvoeringsmechanismen — in het voorstel gespecificeerd.

2.15.

Bedoeling is synergieën tot stand te brengen met andere EU-initiatieven op het gebied van civiele O & O, bijvoorbeeld met betrekking tot veiligheid en cyberveiligheid, grensbewaking, kustwacht, maritiem vervoer en ruimtevaart.

2.16.

Er worden nauwe banden tot stand gebracht tussen het fonds en de projecten die in het kader van de permanente gestructureerde samenwerking op defensiegebied (Pesco) worden uitgevoerd.

2.17.

Het fonds houdt rekening met het vermogensontwikkelingsplan (CDP) van de EU, waarin de vermogensprioriteiten op defensiegebied zijn vastgesteld, en met de gecoördineerde jaarlijkse evaluatie inzake defensie van de EU.

2.18.

In deze context kan ook rekening worden gehouden met relevante activiteiten van de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO) en andere partners, op voorwaarde dat zij de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie dienen.

2.19.

Voorts houdt het fonds rekening met defensieactiviteiten die worden uitgevoerd via de Europese vredesfaciliteit, een niet-budgettair instrument dat los van het MFK wordt voorgesteld.

2.20.

Het huidige voorstel voorziet in de mogelijkheid om ondersteuning door het fonds te combineren met financiering uit InvestEU.

2.21.

Het fonds moet worden gebruikt om marktfalen of suboptimale investeringssituaties op evenredige wijze aan te pakken, zonder dat particuliere financiering wordt verdubbeld of verdrongen, en er moet een duidelijke Europese toegevoegde waarde zijn.

2.22.

De Unie moet meer verantwoordelijkheid op zich nemen om haar belangen, waarden en de Europese manier van leven te beschermen, daarbij zorgend voor complementariteit en samenwerking met de NAVO.

2.23.

Om voorbereid te zijn op de dreigingen van morgen en haar burgers te kunnen beschermen, moet de Unie haar strategische autonomie vergroten. Dit betekent dat op kritieke gebieden sleuteltechnologieën moeten worden ontwikkeld en dat moet worden ingezet op strategische capaciteit om een technologische leiderschapspositie te kunnen innemen.

2.24.

Beslissingen over investeringen in defensie en defensiegerelateerde ontwikkelingsprogramma’s blijven de bevoegdheid en de verantwoordelijkheid van de lidstaten.

2.25.

De voorgestelde beleidsaanpak is evenredig aan de omvang en de ernst van de vastgestelde problemen. Het initiatief is beperkt tot de doelen die de lidstaten niet op bevredigende wijze alleen kunnen bereiken en waarvoor de Unie naar verwachting betere resultaten kan behalen.

2.26.

De voorbereidende actie inzake defensieonderzoek is in april 2017 van start gegaan met een totale begroting van 90 miljoen EUR over een looptijd van drie jaar. De actie heeft ondertussen haar eerste concrete resultaten opgeleverd, met de ondertekening van de eerste subsidieovereenkomsten in 2018, maar alle projecten lopen nog.

2.27.

Het voorgestelde industrieel programma voor de Europese defensie voor de periode 2019-2020 krijgt een begroting van 500 miljoen EUR toegewezen en moet operationeel zijn vanaf 1 januari 2019.

2.28.

Van 13 januari tot en met 9 maart 2018 werd voor alle belanghebbenden een openbare raadpleging over het EDF gehouden. Een aantal respondenten heeft kritiek geuit op het initiatief vanuit ethisch oogpunt, maar de rechtstreeks betrokken belanghebbenden steunen het initiatief. De regels inzake intellectuele-eigendomsrechten moeten worden aangepast voor defensie.

2.29.

De voorgestelde begrotingstoewijzing voor de periode 2021-2027 bedraagt 13 miljard EUR (in lopende prijzen), waarvan 4,1 miljard EUR bestemd is voor onderzoek en 8,9 miljard EUR voor ontwikkeling.

2.30.

Hef fonds kan worden beheerd door een uitvoerend agentschap van de Commissie voor zover de kostenefficiëntie daarvan middels een kosten-batenanalyse wordt bevestigd.

2.31.

Er wordt een monitoringregeling voorgesteld om de verslaglegging over en de evaluatie van de prestaties te ondersteunen. De resultaten zullen geleidelijk ter beschikking worden gesteld.

2.32.

Het voorstel van de Commissie voor het MFK 2021-2027 is ambitieuzer wat de integratie van klimaatactie in andere EU-programma’s betreft, en stelt als algemeen doel dat 25 % van de EU-uitgaven klimaatdoelstellingen ondersteunen. De bijdrage van het EDF aan de verwezenlijking van dit algemene streefdoel zal worden gevolgd via een EU-referentiesysteem van klimaatindicatoren, op passende wijze opgesplitst, en waar mogelijk zullen eveneens preciezere methoden worden gebruikt.

2.33.

Het voorstel zou op 1 januari 2021 van toepassing worden.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC verwijst naar eerdere, in de adviezen CCMI/149 (2017), CCMI/116 (2013) en CCMI/100 (2012) opgenomen verzoeken. Ook de integrale EU-strategie en het uitvoeringsplan inzake veiligheid en defensie bevatten belangrijke ideeën op dit gebied. Het Comité dringt erop aan dat deze initiatieven consequent in praktijk worden gebracht met inachtneming van de bepalingen van de gezamenlijke verklaring van de EU en de NAVO van juli 2016 en het VN-beginsel van collectieve veiligheid.

3.2.

In het licht van de huidige geostrategische omstandigheden en ontwikkelingen op veiligheidsgebied is het versterken van de Europese veiligheids- en defensiecapaciteit geboden. Het is nog altijd niet erg duidelijk wat de gemeenschappelijke strategische doelstellingen van de Unie zijn: deze lacune moet zo snel mogelijk worden opgevuld. Anders is het onmogelijk om de defensiecapaciteiten vast te stellen die moeten worden geschraagd door een duurzame Europese industriële en technologische defensiebasis.

3.3.

De terugtrekking van de VS uit de nucleaire overeenkomst met Iran van 2015, de crisis in Oekraïne, de verontrustende manoeuvres van Rusland aan de grenzen van de Baltische staten en de oostelijke EU-grens, de brandhaarden in de regio Libië-Irak-Syrië, de voortdurende instabiliteit in de Sahel, de potentiële politieke en militaire confrontatie tussen de VS, Israël en Saoedi-Arabië enerzijds en Iran, Syrië en Rusland anderzijds, dit alles tegen een achtergrond van cyberbedreigingen, toenemend autoritarisme in Europa en een VS-diplomatie die steeds onvoorspelbaarder wordt: zelden was de strategische evenwichtsoefening van de EU zo complex en zorgwekkend.

3.4.

Veiligheidskwesties binnen de EU en in de omringende landen behoren tot de belangrijkste zorgen van burgers en staatshoofden.

3.5.

De EU moet zich op zijn minst met de volgende vier punten gaan bezighouden, daarbij strevend naar een zo breed mogelijke consensus: autonomie in de besluitvorming, vooruitlopen op crises, politieke invloed en de samenhang tussen onze belangen en onze democratische beginselen.

3.6.

Het EESC heeft in 2017 gepleit voor de oprichting van een Europese defensie-unie (EDU); ook stond het achter het Europees defensieactieplan, inclusief de oprichting van een gemeenschappelijk Europees Defensiefonds.

3.7.

Daarnaast heeft het erop gehamerd dat de kwaliteit van de samenwerking op defensiegebied aanzienlijk moet worden verbeterd. Als de lidstaten op defensiegebied maar beperkt samenwerken, zal dat overlappingen in de hand werken en zal de defensie-industrie sterk versnipperd blijven. De gebrekkige integratie aan de vraagzijde van de markt is weinig bevorderlijk voor de transnationale samenwerking tussen ondernemingen en de verdere integratie van de industrie. Dit leidt tot een inefficiënte toekenning van middelen, overlappende industriële capaciteiten, technologische lacunes en een gebrek aan nieuwe programma’s, met name samenwerkingsprogramma’s.

3.8.

Het EESC staat achter het streven naar strategische autonomie op bepaalde kritische industriële en technologische terreinen. Deze doelstelling hangt nauw samen met de noodzaak van degelijke evaluatie en coördinatie: wil de EU autonoom kunnen beslissen en handelen dan moeten deze technologieën op Europees niveau worden beheerst, behouden en geproduceerd.

3.9.

Het EESC staat achter de keuze om de defensiesector te ondersteunen als een vraaggestuurd industriebeleid.

3.10.

Met efficiëntere nationale begrotingen zouden alle Europese behoeften aan defensiematerieel kunnen worden gedekt.

3.11.

Ook is het Comité het ermee eens dat samenhang tussen de programma’s op Europees niveau het mogelijk zou moeten maken om de omvang van de Europese markt voor de Europese defensie-industrie te vergroten.

3.12.

De versterking van de industriële en technologische basis van de Europese defensie is een conditio sine qua non voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke defensiecapaciteit.

3.13.

De Europese Unie moet zich inzetten voor de ontwikkeling van hoogopgeleide werknemers en moet trachten dergelijke werknemers aan te trekken.

3.14.

De Europese Unie zou meer inspanningen moeten doen om de exportregels binnen de Unie te harmoniseren.

3.15.

Kleine en middelgrote ondernemingen verdienen bijzondere aandacht, ook op het gebied van onderzoek en ontwikkeling voor defensiedoeleinden.

3.16.

Het EESC is ertegen gekant dat middelen voor economische of sociale doelstellingen zouden worden gebruikt voor defensiedoeleinden.

3.17.

Ook verzet het zich tegen het voorstel om nationale kapitaalbijdragen aan defensie een speciale behandeling te geven in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact. De uitgaven voor defensie mogen de publieke financiën niet in gevaar brengen.

3.18.

Het EESC staat achter de oprichting van een defensiefonds dat bestaat uit twee onderdelen, te weten onderzoek en capaciteitsontwikkeling. Hiermee zou de uitwerking van een geïntegreerd planningsproces voor investeringen in de hele technologiecyclus kunnen worden ondersteund. Aanbestedingsbeslissingen blijven in handen van de lidstaten. Wel zou een vorm van gezamenlijke aanbesteding de efficiëntie aan de vraagzijde kunnen bevorderen en het concurrentievermogen en de efficiëntie van de Europese defensie-industrie ten goede kunnen komen. Het EU-budget ter ondersteuning van defensieactiviteiten mag de nationale defensie-uitgaven niet vervangen, maar is bedoeld om de samenwerking op het vlak van defensie te verbeteren en te versnellen. Evenmin mogen de EU-uitgaven voor defensieonderzoek ten koste gaan van civiel onderzoek in andere sectoren. Via het Defensiefonds wordt beoogd om gezamenlijke programma’s tot stand te brengen en om, via ondersteuning van onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten, de nodige stimulansen te bieden teneinde samenwerking in elke fase van de industriële cyclus te bevorderen. Besluiten over defensie-investeringen en ontwikkelingsprogramma’s voor defensie blijven tot de bevoegdheden van de lidstaten behoren, maar het defensiefonds kan wel een toegevoegde waarde voor de EU opleveren door gezamenlijk onderzoek naar producten en technologieën op het gebied van defensie en de ontwikkeling daarvan te stimuleren.

3.19.

De defensie-industrie is niet alleen van strategisch belang voor de veiligheid en verdediging van de Europese burgers, maar levert ook een belangrijke bijdrage aan de Europese economie en welvaart met een totale omzet van ongeveer 100 miljard EUR per jaar en ongeveer 500 000 hoogopgeleide werknemers die direct of indirect werkzaam zijn in de sector. De defensiesector is een bron van geavanceerde producten, diensten en technologieën waarbij de inspanningen op het gebied van innovatie en onderzoek en ontwikkeling (O & O) essentieel zijn voor het concurrentievermogen.

3.20.

De Europese defensie-industrie en de O & O-uitgaven zijn voornamelijk een zaak van de zes landen die de Intentieverklaring (LoI) hebben ondertekend (Duitsland, Frankrijk, Italië, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden) en goed zijn voor 95 % van de investeringen; ook bevindt zich hier het overgrote deel van de kleine en middelgrote ondernemingen, mid-caps en topondernemingen. Een meer geharmoniseerd en gestroomlijnd Europees defensiebeleid kan de efficiëntie vergroten doordat landen, regio’s of bedrijven zich verder gaan specialiseren in bepaalde technologieën.

3.21.

De LoI-landen domineren de Europese defensiemarkt wat betreft het aantal actieve bedrijven en hun wapenverkoop. Zo is BAE Systems de grootste defensieonderneming in het VK. SAAB is de belangrijkste Zweedse luchtvaart- en defensieonderneming, terwijl Dassault Aviation, Naval Group, Safran en Thales de grootste spelers in Frankrijk zijn. Belangrijke bedrijven in Duitsland zijn Rheinmetall, ThyssenKrupp Marine Systems en Diehl. De twee voornaamste ondernemingen in Italië zijn Leonardo en Fincantieri. Het trans-Europese Airbus is tweede in Europa, na BAE Systems. Een andere belangrijke transnationale onderneming is MBDA, een gemeenschappelijke onderneming van de drie Europese leiders op het gebied van luchtvaart en defensie (Airbus, BAE Systems en Leonardo), die zich bezighoudt met de productie van raketten en raketsystemen. Voorts is KNDS, eigenaar van Nexter en KMW, op weg om een trans-Europese onderneming te worden. Sommige van deze ondernemingen zijn niet uitsluitend actief op de defensiemarkt, wat de verschillen in verhouding tussen verkoop en werknemers verklaart.

Wat de kleinere bedrijven aangaat, blijkt uit een recente IHS-studie dat er in Europa bijna 1 600 kmo’s actief zijn in de defensiesector, terwijl het totale aantal kmo’s in de defensiebevoorradingsketens wordt geschat op 2 000 à 2 500. Een aantal van deze bedrijven is zowel actief op civiel als op defensiegebied. In ieder geval spelen kmo’s een belangrijke rol in de defensie-industrie en zijn zij van doorslaggevend belang voor het concurrentievermogen.

3.22.

De Europese defensie-industrie is niet overal in de EU even sterk vertegenwoordigd, wat kan betekenen dat de stijgende militaire uitgaven van de EU-lidstaten niet overal dezelfde impact hebben. Als stijgende uitgaven in het ene land naar bedrijven in andere landen gaan, kunnen nieuwe handelsstromen ontstaan.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Het Europees defensiefonds zal alleen het verschil maken als het werkelijk belangrijke activiteiten ondersteunt. De werkprogramma’s moeten daarom worden opgesteld op basis van een degelijke planning op Europees niveau waarin de belangrijkste capaciteitsprioriteiten voor Europa worden vastgesteld.

4.2.

Het EESC is voorstander van een samenwerkingsbeleid dat grensoverschrijdende samenwerking bevordert, ook met kmo’s uit landen die de LoI niet hebben ondertekend, zonder echter terug te grijpen op het soort beleid dat in bepaalde gevallen overlapping van vaardigheden in de hand heeft gewerkt.

4.3.

Het EESC kan zich erin vinden dat enkel Europese bedrijven die onder Europees toezicht staan toegang hebben tot de Europese middelen en dat garanties worden gevraagd wanneer een derde land deelneemt aan door het Europees Defensiefonds gesteunde ontwikkelingen.

4.4.

Het EESC is het ermee eens dat de toekenning van Europese middelen door de Europese Commissie moeten worden beheerd, maar is van mening dat het Europees Defensieagentschap een rol kan spelen bij het vaststellen van de behoeften aan defensiematerieel en in de Occar, door lering te trekken uit de niet altijd geslaagde ervaringen uit het verleden; ook zou het agentschap kunnen worden betrokken bij het beheer van de programma’s, aangezien overlapping van vaardigheden op dit gebied de doeltreffendheid van het systeem zou ondermijnen.

4.5.

Het EESC is het ermee eens dat onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten moeten worden voorgelegd aan een ethische commissie. De ethische voorwaarden dienen duidelijk te worden vastgelegd en al in het kader van de evaluatie van het voorstel worden beoordeeld, dit met het oog op rechtszekerheid en duidelijkheid.

4.6.

Het EESC is voorstander van Europese industriële soevereiniteit, maar plaatst nog steeds vraagtekens bij de politieke vertaling daarvan, aangezien de meeste lidstaten van de Europese Unie zichzelf zien als onderdeel van het Atlantisch bondgenootschap, terwijl veel landen vasthouden aan nationale soevereiniteit.

4.7.

Het EESC maakt zich zorgen over de samenwerking met het VK na de brexit, en pleit voor een hoog niveau van veiligheid en voor partnerschap, wat inhoudt dat het VK wordt betrokken bij het Europees Defensiefonds.

4.8.

De Europeanen, die al te maken krijgen met de vele ontwrichtende aspecten van de globalisering, beseffen nu dat zij soms de verkeerde weg zijn ingeslagen en zijn een aantal illusies armer. Hun grootste fout is dat zij bij de pakken zijn blijven neerzitten. Het beleid van strategische onthouding, waardoor we ons konden richten op de economie en dat ons tijdens de Koude Oorlog en tot aan de eeuwwisseling zoveel welvaart heeft gebracht, is nu het belangrijkste struikelblok voor Europa geworden.

4.9.

Europa heeft de wereld lange tijd zijn wil opgelegd, eerst alleen en later samen met de VS. In een wereld waarin de opwarming van de aarde zich blijft doorzetten en autoritaire regimes aan kracht winnen, worden de verschillen in ontwikkeling tussen en binnen landen onhoudbaar. Ons vergrijzende continent voelt zich bedreigd en Europeanen hebben de neiging een zondebok te zoeken en problemen als terrorisme en migratie op één hoop te gooien; ook ontbreekt het tussen en binnen de lidstaten aan solidariteit en steken nationalisme en autoritarisme weer de kop op, waardoor de Europese democratieën onder druk komen te staan. Hoe interessant ook als instrument voor industriebeleid, het Europees Defensiefonds ontslaat ons niet van de noodzaak om verder na te denken over het Europees defensiebeleid.

4.10.

Europese defensie gaat niet alleen over strategische bedreigingen, externe interventies, militaire capaciteit, technologische innovatie en industriële uitmuntendheid. De grootste bedreiging waar Europa vandaag mee te maken krijgt is de ondermijning van de democratie, en het gemeenschappelijk defensiebeleid kan niet langer om deze politieke dimensie heen.

Brussel, 12 december 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


Top