EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52018AE2511

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visbestanden in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de Oostzee, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008 (COM(2018) 149 final — 2018/0074 (COD))

EESC 2018/02511

PB C 440 van 6.12.2018, p. 171–173 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

6.12.2018   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 440/171


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een meerjarenplan voor de visbestanden in de westelijke wateren en daaraan grenzende wateren en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1139 tot vaststelling van een meerjarenplan voor de Oostzee, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007 en (EG) nr. 1300/2008

(COM(2018) 149 final — 2018/0074 (COD))

(2018/C 440/29)

Afdelingsrapporteur:

Gabriel SARRÓ IPARRAGUIRRE

Raadpleging Raad

12.4.2018

Raadpleging van het Europees Parlement

16.4.2018

Rechtsgrondslag

Artikel 43, lid 2, en artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

Besluit van het bureau

17.4.2018

Bevoegde afdeling

Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu

Goedkeuring door de afdeling

5.9.2018

Goedkeuring door de voltallige vergadering

19.9.2018

Zitting nr.

537

Stemuitslag

(voor/tegen/onthoudingen)

182/1/2

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is van mening dat de vaststelling van een meerjarenplan een adequate maatregel voor het beheer van de westelijke wateren is, al zouden ook de specifieke kenmerken van de visserijactiviteiten in de noordwestelijke en zuidwestelijke wateren in aanmerking moeten worden genomen.

1.2.

In de opvatting van het Comité zou deze verordening in overeenstemming moeten worden gebracht met de doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB). Met het oog hierop zou het belang van sociaaleconomische factoren bij het toewijzen van de vangstmogelijkheden moeten worden vermeld.

1.3.

Het EESC zou graag zien dat de lijsten van soorten waarop deze verordening betrekking heeft via regionalisering worden bijgewerkt, aangezien sommige van deze soorten het beheer van gemengde visserij bemoeilijken als gevolg van hun lage vangstcijfers, omdat ze als bijvangst worden beschouwd of omdat er in sommige lidstaten geen quota zijn. Dit is met name van belang gezien de ophanden zijnde inwerkingtreding van de aanlandingsverplichting en wanneer het fenomeen van „knelsoorten” (choke species) zich voordoet, dat in sommige gevallen zou kunnen leiden tot stopzetting van visserijactiviteiten.

1.4.

Het Comité onderstreept de noodzaak om, door middel van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMV), wetenschappelijk onderzoek te stimuleren teneinde meer kennis op te doen over de werkelijke situatie van visbestanden, zodat de voorzorgsbenadering zo veel mogelijk kan worden vermeden en een duurzame exploitatie van deze bestanden in de loop der tijd kan worden gerealiseerd.

2.   Samenvatting van het Commissievoorstel

2.1.

Het doel van het onderhavige voorstel voor een verordening is de vaststelling van één enkel beheersplan voor demersale visbestanden, met inbegrip van diepzeebestanden, en de desbetreffende visserijactiviteiten in de westelijke wateren.

2.2.

Dit plan zal garanderen dat deze bestanden in overeenstemming met de beginselen van de maximale duurzame opbrengst (MDO of MSY), volgens een ecosysteemgerichte benadering en overeenkomstig het voorzorgsbeginsel worden geëxploiteerd. Daarmee wordt beoogd om stabiliteit in de vangstmogelijkheden te brengen op basis van de meest recente wetenschappelijke informatie, en om de invoering van de aanlandingsverplichting te vergemakkelijken.

2.3.

Bestanden dienen te worden beheerd op basis van de FMSY-bandbreedtes (waarbij de F staat voor de visserijsterfte) die worden aanbevolen door de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES), zodat de vangstmogelijkheden voor een bepaalde soort zullen worden vastgesteld binnen de laagste FMSY-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is, hoewel er ook vangstmogelijkheden zullen kunnen worden vastgesteld op een niveau dat lager ligt dan de FMSY-bandbreedte, of, onder bepaalde voorwaarden en mits dat bestand zich boven MSY Btrigger bevindt (referentiepunt voor paaibiomassa), binnen het bovenste segment van de FMSY-bandbreedte die op dat moment beschikbaar is.

2.4.

De vangstmogelijkheden zullen in elk geval zodanig worden vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder Blim (grensreferentiepunt voor paaibiomassa) belandt, minder dan 5 % bedraagt.

2.5.

Bij het toewijzen van deze vangstmogelijkheden houden de lidstaten rekening met de vermoedelijke samenstelling van de vangst van vaartuigen die aan de visserijen deelnemen.

2.6.

Aan de Commissie wordt de bevoegdheid verleend om door middel van gedelegeerde handelingen technische maatregelen vast te stellen met betrekking tot de kenmerken van vistuig en beperkingen van het gebruik ervan, teneinde de selectiviteit daarvan te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen en de negatieve impact daarvan op het ecosysteem tot een minimum te beperken, evenals met betrekking tot minimuminstandhoudingsreferentiegrootten en de aanlandingsverplichting.

3.   Algemene opmerkingen

3.1.

Het EESC is van mening dat de vaststelling van een meerjarenplan een adequate maatregel is om de exploitatie van de visbestanden op middellange en lange termijn in de westelijke wateren te waarborgen.

3.2.

Niettemin zou volgens het Comité bij de uitwerking van het plan rekening moeten worden gehouden met de specifieke kenmerken van en de verschillen tussen de noordwestelijke en de zuidwestelijke visserijgebieden, op basis van de verschillende kenmerken van de vloten, de visserijactiviteiten (regelingen) en de duur van de visreizen.

3.3.

Het EESC dringt erop aan dat het plan bijdraagt tot de verwezenlijking van alle doelen van het GVB en dat, met het oog hierop, bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden ook rekening dient te worden gehouden met sociaaleconomische effectbeoordelingen en de drempelwaarde voor economische levensvatbaarheid voor elk van de regelingen die het voorwerp van deze verordening zijn, een component die in het voorstel voor een verordening ontbreekt.

3.4.

Het Comité maakt zich zorgen over de gevolgen van de toepassing van de voorzorgsbenadering wanneer er geen wetenschappelijke gegevens over bepaalde visserijen voorhanden zijn, en over de mogelijk daaruit voortvloeiende rechtstreekse vermindering van de vangstmogelijkheden. Daarom verzoekt het EESC de lidstaten en de Europese Commissie om hun onderzoeksinspanningen op te voeren om meer kennis over deze bestanden te vergaren. Ook is het EESC van mening dat wanneer de wetenschappelijke evaluaties voor visbestanden niet analytisch van aard zijn, de TAC’s (totale toegestane vangst) niet significant zouden mogen worden verlaagd zolang er geen betere evaluaties beschikbaar zijn.

3.5.

In het geval van gemengde visserij waar problemen zijn geconstateerd met in het plan genoemde knelsoorten waardoor de vangst van primaire doelsoorten in gevaar kan komen, zou volgens het EESC moeten worden nagegaan of die soorten kunnen worden uitgesloten van het systeem van totale toegestane vangsten (TAC) en zouden er via regionalisering alternatieve beheermaatregelen moeten worden getroffen om de bestanden op peil te houden.

3.6.

De specifieke kenmerken van bepaalde soorten en visserijgebieden vereisen een visserijbeheer dat, om doeltreffend te zijn, de vaststelling van deelbeheergebieden binnen eenzelfde ICES-sector moet vergemakkelijken. Het Comité dringt er bij de Commissie op aan om deze mogelijkheid op te nemen in de verordening.

4.   Specifieke opmerkingen

4.1.

Artikel 1 bevat een lijst van soorten die het beheer van gemengde visserij bemoeilijkt. Op die lijst staan ook diepzeesoorten waarvoor een aparte TAC- en quotaregeling geldt, die bovendien tweejaarlijks is en daarom volgens het Comité verwarring veroorzaakt. Deze soorten worden in sommige lidstaten in zeer beperkte mate of helemaal niet gevangen en als bijvangst beschouwd, zoals dat het geval is bij Beryx spp. Bovendien heeft zeebrasem (Pagellus bogaraveo) van sector IXa een aantal specifieke kenmerken die verband houden met de visserijgebieden (Atlantische en Middellandse Zeezijde, waar geen TAC’s en quota bestaan) en met de deelname aan de visserij door vloten van derde landen. Daarom heeft het volgens het EESC geen zin om deze op te nemen in de lijst wanneer niet bekend is in hoeverre die landen bereid zijn hun beheer aan te passen aan de beginselen en belangen van de EU.

4.2.

Ook zijn er soorten, zoals zeebaars (Dicentrarchus labrax) en wijting (Merlangius merlangus) van sector IXa, waarvoor geen TAC- en quotaregeling geldt en die daarom volgens het Comité uit de lijst zouden moeten verwijderd. Voor andere soorten, zoals kabeljauw (Gadus morhua) en wijting (Merlangius merlangus) van sector VII, of schelvis (Melanogrammus aeglefinus), zijn de quota voor sommige lidstaten bijzonder laag, zodat ze duidelijk limiterend zijn voor bepaalde vloten omdat ze als verstikkingssoorten worden beschouwd. Ook deze soorten moeten volgens het Comité uit de lijst worden verwijderd.

4.3.

Voorts vertonen de omschrijving en reikwijdte van de functionele eenheden langoustines (Nephrops norvegicus) een aantal fouten, die volgens het Comité nodig moeten worden gecorrigeerd.

4.4.

In de opvatting van het Comité betekent de schatting van de vangstmogelijkheden op basis van de maximale duurzame opbrengst (MDO), zoals wordt bepaald in de artikelen 3, 4 en 5, dat alleen variabelen die verband houden met de instandhouding van bestanden in aanmerking worden genomen. Het plan dient bij te dragen tot de verwezenlijking van alle doelen van het GVB overeenkomstig artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, en mag niet alleen gericht zijn op milieuvariabelen, maar moet ook rekening houden met sociale en economische variabelen, zodat abrupte veranderingen in de vangstmogelijkheden van het ene jaar op het andere worden vermeden.

4.5.

Om te voorkomen dat het jaarlijkse beheer van de vangstmogelijkheden een meerjarig beheer belemmert, en om de betrokkenheid van de belanghebbende partijen bij de besluitvorming te bevorderen, zouden de medewetgevers artikel 4 van het voorstel voor een beheersplan moeten wijzigen door er een rechtsgrondslag in op te nemen voor het vaststellen van exploitatievoorschriften overeenkomstig de beginselen van het GVB via regionalisering.

4.6.

In artikel 5, lid 2, wordt bepaald dat wanneer er geen adequate wetenschappelijke informatie beschikbaar is, de bestanden worden beheerd volgens de voorzorgsbenadering. Het EESC stelt voor om in het kader van het plan doeltreffende mechanismen vast te stellen, via het EFMV, om ervoor te zorgen dat er tijdig en voldoende regelmatig wetenschappelijke informatie wordt verkregen, zodat stopzetting van visserijactiviteiten kan worden voorkomen.

4.7.

In artikel 9 wordt bepaald dat de lidstaten bij het toewijzen van de vangstmogelijkheden rekening zullen moeten houden met de waarschijnlijke samenstelling van de vangst van vaartuigen die aan gemengde visserij deelnemen. Het Comité is van mening dat dit beginsel veel verder gaat dan hetgeen wordt bepaald in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 met betrekking tot de criteria voor de toewijzing van vangstmogelijkheden aan de lidstaten.

Brussel, 19 september 2018.

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Luca JAHIER


Top