Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52016AE6865

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Europees Defensieactieplan” (COM(2016) 950 final)

    PB C 288 van 31.8.2017, p. 62–67 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    31.8.2017   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 288/62


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Europees Defensieactieplan”

    (COM(2016) 950 final)

    (2017/C 288/08)

    Rapporteur:

    Christian MOOS

    Corapporteur:

    Jan PIE

    Raadpleging

    27.1.2017

    Rechtsgrondslag

    Artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie

     

     

    Bevoegd orgaan

    Adviescommissie Industriële Reconversie (CCMI)

    Goedgekeurd door de CCMI

    7.4.2017

    Goedkeuring door de voltallige vergadering

    31.5.2017

    Zitting nr.

    526

    Stemuitslag

    (voor/tegen/onthoudingen)

    104/1/7

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is voorstander van de totstandbrenging van een Europese defensie-unie (EDU) en steunt het Europese defensieactieplan (EDAP), dat ook de oprichting van een gemeenschappelijk Europees defensiefonds omvat.

    1.2.

    Het EESC pleit voor significante kwalitatieve vooruitgang in de Europese defensiesamenwerking, aangezien de Europese defensiemarkt en -industrie te sterk versnipperd zijn, hetgeen resulteert in een ondoelmatige toewijzing van middelen, overlappingen, gebrek aan interoperabiliteit en technologische lacunes.

    1.3.

    Het EESC staat achter het streven naar strategische autonomie op bepaalde kritische industriële en technologische terreinen. De NAVO blijft de pijler onder de Europese collectieve defensie.

    1.4.

    De EU moet preventieve en multilaterale diplomatie blijven bedrijven. Militaire capaciteit is echter een belangrijk element voor de tenuitvoerlegging van de integrale strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie.

    1.5.

    De versterking van de industriële en technologische basis van de Europese defensie en de opleiding van hooggeschoolde werknemers is een sine qua non voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke defensiecapaciteiten.

    1.6.

    Het EESC vindt dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) speciale aandacht verdient, ook op het gebied van onderzoek en ontwikkeling voor defensiedoeleinden.

    1.7.

    EU-fondsen kunnen innovatie stimuleren op technologische gebieden waar een duidelijk onderscheid tussen militaire en niet-militaire doeleinden moeilijk, zo niet onmogelijk, is geworden.

    1.8.

    Het EESC is er echter tegen dat middelen die bestemd zijn voor economische of sociale doelen, worden gebruikt voor defensiedoeleinden in strikte zin. De EFSI-verordening, de ESI-fondsen en het Cosme-programma dienen, evenals de investeringen van de EIB, niet-militaire doelen.

    1.9.

    Het EESC is tegen het voorstel om nationale kapitaalbijdragen aan defensie een speciale behandeling te geven in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact. Dit pact moet worden gezien in het kader van de verdieping van de EMU, en niet in slechts één sector. De uitgaven voor defensie mogen de publieke financiën niet in gevaar brengen;

    1.10.

    Het EESC steunt de oprichting van een defensiefonds met een „onderzoeksonderdeel” en een „capaciteitsonderdeel”. De EU-begroting moet echter worden verhoogd, omdat het onderzoek ten behoeve van defensie niet ten koste mag gaan van de uitgaven voor onderzoek in andere sectoren. Het capaciteitsonderdeel zou alleen uit nationale bijdragen mogen worden gefinancierd. De aanschaf van defensiematerieel door de lidstaten mag niet uit de EU-begroting worden bekostigd.

    1.11.

    Het EESC juicht de oprichting van een „coördinatieraad” toe. De definitieve besluitvorming in deze raad moet worden voorbehouden aan civiele politieke vertegenwoordigers.

    1.12.

    Het EESC onderschrijft de oproep van de Commissie tot volledige toepassing van de richtlijnen (1) inzake overheidsopdrachten en overdrachten van defensiegerelateerde producten binnen de EU. Er moet nog heel wat werk worden verricht om ervoor te zorgen dat de overdrachtsrichtlijn goed wordt gebruikt.

    1.13.

    Het EESC staat achter de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen voor zowel wapens als producten voor tweeërlei gebruik, waarbij overlapping met bestaande normen, in het bijzonder NAVO-normen, wordt vermeden.

    1.14.

    Wapenexport moet beperkt blijven tot strategische partners en bondgenoten en moet aan een zorgvuldige democratische controle worden onderworpen.

    2.   Algemene opmerkingen

    2.1.

    Europa heeft te maken met een reeks conflicten in zijn omgeving, zoals de burgeroorlog in Syrië, waarvan de wereld in 2015 en 2016 de directe gevolgen (ontheemding van bevolkingsgroepen) heeft mogen aanschouwen. Met de annexatie van de Krim door Rusland en de betrokkenheid van dit land bij het gewapende conflict in Oost-Oekraïne zijn de territoriale integriteit van een onafhankelijk land, en daarmee ook het internationale recht, geschonden. Noord-Afrika en het Midden-Oosten blijven onstabiele regio's waar falende staten een gevaar vormen. Daarnaast lijken Europa en het Midden-Oosten niet langer een belangrijk onderdeel van het Amerikaanse veiligheidsbeleid zijn. De kans neemt toe dat Europa naar de rand van het wereldtoneel verschuift en door zijn trans-Atlantische partners wordt gezien als een blok aan het been.

    2.2.

    In het licht van deze geostrategische omstandigheden en ontwikkelingen op veiligheidsgebied is het versterken van de Europese veiligheids- en defensiecapaciteit geboden. Het is nog altijd niet erg duidelijk wat de gemeenschappelijke strategische doelstellingen van de Unie zijn en daar moet snel iets aan worden gedaan. Anders is het onmogelijk om de gezamenlijke en nationale capaciteiten vast te stellen die moet worden geschraagd door een duurzame Europese industriële en technologische defensiebasis.

    2.3.

    Het EESC verwijst naar de eerdere, in de adviezen CCMI/116 (2013) en CCMI/100 (2012) opgenomen verzoeken (2). Ook de integrale EU-strategie (3) en het uitvoeringsplan inzake veiligheid en defensie (4) bevatten belangrijke ideeën op dit gebied, die dringend in praktijk moeten worden gebracht met inachtneming van de bepalingen van de gezamenlijke verklaring van de EU en de NAVO van juli 2016 en het VN-beginsel van collectieve veiligheid.

    2.4.

    Het EESC vindt dat de civiele preventie- en de militaire defensiecapaciteit in Europa dringend moeten worden geoptimaliseerd om vrede en veiligheid in Europa te waarborgen, stabiliteit te brengen in de buurlanden van Europa op basis van EU-waarden als fundamentele mensenrechten en sociale rechten, en succesvolle ondersteuning te kunnen bieden aan de wereldwijde vredeshandhavende maatregelen van de VN.

    2.5.

    Het EESC roept de Europese Commissie dan ook op om de kwaliteit van de Europese defensiesamenwerking flink te verbeteren. Er zou een Europese defensie-unie (EDU) in het leven moeten worden geroepen, in het kader van de „permanente gestructureerde samenwerking” die hiertoe in artikel 42, lid 6, en artikel 46 van het EU-Verdrag is voorzien; de invoering van het Europees defensieactieplan, dat de oprichting van een gemeenschappelijk Europees defensiefonds omvat, is een belangrijke stap in deze richting.

    2.6.

    Het EESC deelt de kritiek van de Commissie op de te sterke marktfragmentatie, die tot ondoelmatige toewijzing van middelen, overlappingen, gebrek aan interoperabiliteit en technologische lacunes leidt.

    2.7.

    De meeste lidstaten staan onder druk om hun overheidsbegrotingen op orde te krijgen. Dat betekent dat ondoelmatig gebruik van publieke middelen niet langer valt te rechtvaardigen. Daadkrachtig optreden, met name in de vorm van samenwerkingsverbanden, is daarom vereist. Maar meer samenwerking op de door de Commissie genoemde prioritaire terreinen is pas de eerste stap.

    2.8.

    Het EESC staat achter het streven naar strategische autonomie op bepaalde kritische industriële terreinen. De NAVO blijft de pijler onder de Europese veiligheids- en collectieve defensiestructuur, zoals wordt beklemtoond in de gezamenlijke verklaring van de EU en de NAVO. Wat dit betreft is het belangrijk dat alle NAVO-leden hun verplichtingen nakomen.

    2.9.

    Het EESC constateert dat niet alle onderdelen van het actieplan nieuw zijn, maar juicht de oprichting van het defensiefonds toe. Dit is echter in belangrijke mate afhankelijk van de politieke wil om hier extra geld voor uit te trekken op de nationale begrotingen. Het EESC is kritisch over het gebrek aan bereidheid van sommige lidstaten om de daad bij het woord te voegen. Bovendien moet de Commissie haar inspanningen opvoeren om een stappenplan voor een integrale regeling voor EU-brede voorzieningszekerheid op te stellen en de adequate tenuitvoerlegging van de twee defensierichtlijnen te waarborgen.

    2.10.

    Het stappenplan van Bratislava (5) gaat de goede richting uit, hoewel het oude wijn in nieuwe zakken bevat. Het plan mist samenhang op strategisch vlak en focust te veel op de actuele problemen in verband met de migratiecrisis en de bescherming van de buitengrenzen van de EU. Mensen kunnen weliswaar en masse op de vlucht slaan vanwege onveilige situaties, maar de problemen die hierdoor ontstaan, kunnen niet worden opgelost met militaire middelen.

    2.11.

    De totstandkoming van een interne defensiemarkt is een sine qua non voor de ontwikkeling van gemeenschappelijke capaciteiten. Het EESC is van mening dat de Europese industriële basis onmogelijk kan worden versterkt zonder ook de kwestie van vaardigheden aan te pakken. De defensie-industrie beweegt zich constant op het scherpst van de technologische snede en heeft daarbij hoogopgeleide werknemers nodig. Het blauwdrukinitiatief van de agenda voor nieuwe vaardigheden, dat in het EDAP wordt genoemd, pakt dit probleem aan en is dan ook meer dan welkom.

    2.12.

    Meer investeringen en samenwerking in deze branche komen ook het behoud van banen en het scheppen van nieuwe werkgelegenheid ten goede. De bestrijding van werkloosheid in Europa mag echter niet de drijfveer zijn achter het besluit om te investeren in defensie. Werkloosheid moet op een andere manier dan met behulp van wapens worden teruggebracht. De versterking van de Europese defensiecapaciteit moet uitsluitend gestoeld zijn op strategische overwegingen en op een grondige evaluatie van wat noodzakelijk is om Europa te beschermen en zijn vermogen om allianties aan te gaan te waarborgen. De publieke financiën mogen hierdoor niet in gevaar worden gebracht. De EU moet vooral preventieve en multilaterale diplomatie blijven bedrijven. Militaire capaciteit is echter essentieel om de prioriteiten op het gebied van veiligheid en defensie in de integrale strategie van de EU ten uitvoer te leggen.

    2.13.

    Het EESC deelt de mening dat onderzoek op het gebied van defensie ook een positieve impact kan hebben op de ontwikkeling van civiele technologie, en vice versa.

    2.14.

    Het onderscheid tussen militaire en niet-militaire doeleinden wordt steeds vager wanneer het om cyberaanvallen gaat of in het geval van interne en externe veiligheid, die steeds meer onderlinge raakvlakken vertonen.

    2.15.

    Het EESC onderstreept dat er bijvoorbeeld voor zowel burger- als defensiedoeleinden onderzoek kan worden gedaan naar technieken op het gebied van cyberveiligheid, en er zijn meer voorbeelden. Daarom spreekt het voor zich dat dergelijke vormen van innovatie en ontwikkeling ook gefinancierd kunnen en moeten worden door bestaande Europese programma's als Horizon 2020. Onderzoek op het gebied van defensie in strikte zin is echter een geval apart.

    2.16.

    Het EESC staat achter de totstandbrenging van een meer onderling verbonden defensie-industrie en een gemeenschappelijke defensiemarkt in Europa, Dit streven mag niet beperkt blijven tot de belangrijkste producerende landen. Wanneer het gaat om defensieonderzoek en defensieprojecten, moet gebruik worden gemaakt van de bestaande capaciteit van zoveel mogelijk geïnteresseerde lidstaten om ervoor te zorgen dat zij zich inzetten voor de gemeenschappelijke zaak.

    2.17.

    Het EESC kan zich er niet in vinden dat voor economische of sociale doelen bestemde middelen gebruikt worden voor defensiedoeleinden en dat defensie-uitgaven behandeld worden in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact. Het EESC steunt de oprichting van een Europees defensiefonds dat zich alleen bezighoudt met onderzoek op het gebied van defensie en de ontwikkeling en acquisitie van militaire capaciteit. Tegelijkertijd zou dit fonds duidelijk los moeten staan van het Europees Fonds voor strategische investeringen (EFSI) en geen uitzonderingen mogen omvatten als de „eenmalige maatregelen” die in het stabiliteits- en groeipact worden genoemd.

    2.18.

    Het EESC zou graag zien dat het Europees Parlement volledig wordt betrokken bij alle aspecten van een toekomstige defensie-unie en dat er een voortdurende dialoog plaatsvindt tussen politici, militairen en het maatschappelijk middenveld. Zelf moet het, als adviesorgaan van de EU en vertegenwoordiger van alle belangrijke Europese maatschappelijke organisaties, optreden als een belangrijke partner op het gebied van defensiebeleid.

    3.   Specifieke opmerkingen

    3.1.   Oprichting van een Europees defensiefonds

    3.1.1.

    Het EESC is voorstander van de oprichting van een defensiefonds met een „onderzoeksonderdeel” en een „capaciteitsonderdeel”; beide structuren moeten vanaf 2020 volledig operationeel zijn.

    3.1.2.

    Het EESC juicht het toe dat beide onderdelen uit aparte bronnen worden gefinancierd. Het onderzoek ten behoeve van defensie mag echter niet ten koste gaan van de onderzoeksuitgaven in andere sectoren. Het capaciteitsonderdeel zou alleen uit nationale bijdragen mogen worden gefinancierd. Zolang de Unie niet over een eigen variabele inkomstenbron beschikt, blijft het tot de verantwoordelijkheid van de lidstaten behoren om de strijdkrachten te voorzien van militaire capaciteit. De EU-begroting mag dan ook niet worden gebruikt om aankopen te dekken in het kader van het capaciteitsonderdeel van het geplande defensiefonds.

    3.1.3.

    Het EESC juicht de beoogde „coördinatieraad” toe. De besluitvorming binnen deze raad moet echter uitsluitend in handen liggen van politieke vertegenwoordigers. Vertegenwoordigers van de militaire en industriële sector en van het maatschappelijk middenveld kunnen zitting nemen in een adviesraad. Het Europees Parlement moet ook een zetel en een stem hebben in die coördinatieraad.

    3.1.4.

    De Commissie moet zich qua medefinanciering van projecten beperken tot het onderzoeksonderdeel en moet, met het oog hierop, ook een speciaal EU-defensieonderzoeksprogramma voor de periode na 2020 in het leven roepen (6). Het EESC vindt het een goed idee om de uitvoering van het programma over te laten aan het Europees Defensieagentschap (EDA).

    3.1.5.

    Het EESC is voorstander van precommerciële inkoop in het geval van samenwerkingsopdrachten voor aanbestedingen, om de bijbehorende hoge investeringsrisico's voor de betrokken bedrijven te verkleinen.

    3.1.6.

    Er moet gebruik worden gemaakt van eventuele synergieën tussen civiel en defensieonderzoek, maar steun voor civiel onderzoek afkomstig uit EU-fondsen (Horizon 2020) mag niet, ten koste van andere sectoren, voor militaire doeleinden worden benut.

    3.1.7.

    Wel mogen nationale middelen worden gebundeld om nieuwe defensiecapaciteit aan te kopen. Het is de vraag of het jaarlijkse gemeenschappelijke streefcijfer van 5 miljoen EUR voor het capaciteitsonderdeel voldoende zal zijn. Het Comité denkt dat het nuttig kan zijn om voorbereidend onderzoek te doen naar dit referentiebedrag, zoals aangegeven in het actieplan. Volgens het EESC moet het jaarlijkse bedrag voor gemeenschappelijke financiering worden gebruikt voor het streven naar meer synergie, het verlichten van de begrotingsdruk en het succesvol aankopen en veiligstellen van defensiecapaciteit.

    3.1.8.

    Het EESC is zeer te spreken over de door de Commissie voorgestelde opzet van het capaciteitsonderdeel, nl. een overkoepelende structuur, alsook over de regels betreffende gemeenschappelijke financiering en het tweede niveau, dat bestaat uit specifieke projecten voor de ontwikkeling van gezamenlijke capaciteiten. Het is goed dat de kwaliteit en kwantiteit van afzonderlijke projecten duidelijk worden omschreven en dat projecten financieel onafhankelijk zijn van elkaar.

    3.1.9.

    De ontwikkeling van een permanente kapitaalstructuur voor het capaciteitsonderdeel is toe te juichen. De aansprakelijkheid moet bij de lidstaten, als aandeelhouders, liggen. Het EESC is tegen het voorstel om nationale kapitaalbijdragen hiervoor een speciale behandeling te geven in het kader van het Stabiliteits- en Groeipact.

    3.1.10.

    Overeenkomstig artikel 41 VEU mag de EU-begroting niet worden gebruikt om militaire operaties te financieren. Het zou ook tegen het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten (artikel 42, lid 1, VEU) indruisen als er van dit beginsel werd afgeweken.

    3.2.   Investeringen in de toeleveringsketens op het gebied van defensie stimuleren

    3.2.1.

    Het EESC vindt dat het midden- en kleinbedrijf (mkb) speciale aandacht verdient, ook op het gebied van onderzoek en ontwikkeling voor defensiedoeleinden. Het EFSI, de ESI-fondsen en het Cosme-programma mogen niet prioritair worden gebruikt voor wapenuitgaven. De EFSI-verordening, de ESI-fondsen en het Cosme-programma dienen, evenals de investeringen van de EIB, immers niet-militaire doelen. Als deze fondsen voor militaire doeleinden worden gebruikt, is bovendien de kans groot dat er meer overlappingen en meer versnippering op de defensiemarkt ontstaan.

    3.2.2.

    Gezien de behoefte van de EU aan een gezonde en duurzame defensie-, industriële en technologische basis, is het een uitdaging om de juiste balans te vinden tussen de bereidheid van de EU om deze basis te financieren en de wens om afhankelijkheid van uitvoer te vermijden. Wapenexport moet beperkt blijven tot strategische partners en bondgenoten en mag niet worden ingegeven door andere economische motieven die conflicten in andere delen van de wereld kunnen helpen aanwakkeren. Er bestaan momenteel zelfs grote twijfels omtrent bepaalde bondgenoten. Daarom moet de uitvoer van wapens aan een zorgvuldige democratische controle worden onderworpen.

    3.2.3.

    De bevordering van regionale excellentiecentra wordt toegejuicht. Dit moet ook worden gedaan in het kader van het „onderzoeksonderdeel” en het toekomstige speciale EU-programma.

    3.3.   De interne markt voor defensiezaken uitbreiden

    3.3.1.

    Het EESC pleit voor een goed doortimmerd Europees industriebeleid voor de defensiesector met zijn specifieke kenmerken van overheidseisen en publieke financiering. Het onderschrijft dan ook de oproep van de Commissie tot volledige toepassing van de richtlijnen (7) inzake overheidsopdrachten en overdrachten van defensiegerelateerde producten binnen de EU.

    3.3.2.

    Op grond van artikel 346 VWEU mogen lidstaten een uitzondering op de regels maken voor opdrachten op defensie- en veiligheidsgebied als dat noodzakelijk is om de wezenlijke belangen van hun veiligheid te beschermen. Met de Richtlijnen 2009/81/EG en 2009/43/EG is het nu mogelijk om deze uitzondering tot een absoluut minimum te beperken. Het EESC is het eens met de kritiek op het feit dat een zeer significant deel van de aanbestedingen voor het aankopen van militaire uitrusting nog steeds niet volgens de EU-regels voor overheidsopdrachten verloopt en ziet mogelijkheden voor bezuinigingen op dit vlak, waarvan de opbrengsten efficiënter kunnen worden geïnvesteerd via het defensiefonds.

    3.3.3.

    Het EESC is voorstander van een vereenvoudigde vergunningsprocedure waarbij algemene vergunningen worden verstrekt voor de overdracht van militaire producten binnen de interne markt. Het is dan ook ingenomen met de aangekondigde interpretatierichtsnoeren en aanbevelingen. Toch moet er nog heel wat werk worden verricht om ervoor te zorgen dat de overdrachtsrichtlijn goed wordt gebruikt.

    3.3.4.

    Het EESC is ook zeer te spreken over het onderzoek naar de voorzieningszekerheid voor grondstoffen in het kader van de grondstoffenstrategie en naar de vervanging van kritieke grondstoffen. Anderzijds betreurt het Comité dat de Commissie haar opdracht van december 2013 om een stappenplan op te stellen voor een uitvoerige regeling voor EU-brede voorzieningszekerheid, die ook een politiek ambitieuze uitvoering van de overdrachtenrichtlijn zou kunnen stimuleren, niet heeft afgemaakt.

    3.3.5.

    Het EESC deelt de mening dat een goed werkende interne defensiemarkt een belangrijke doelstelling van het actieplan moet zijn. Een defensie-unie kan niet worden verwezenlijkt zonder grensoverschrijdende markttoegang en open toeleveringsketens. Vooral kleine en middelgrote ondernemingen, die verantwoordelijk zijn voor belangrijke innovaties in de sector, moeten kunnen inschrijven op aanbestedingen.

    3.3.6.

    Het EESC staat achter de ontwikkeling van gemeenschappelijke normen en de totstandbrenging van volledige interoperabiliteit voor zowel wapens als producten voor tweeërlei gebruik („hybride normen”), waarbij overlapping met bestaande normen, in het bijzonder NAVO-normen, wordt vermeden. Een soortgelijk stappenplan werd al voor 2014 in het vooruitzicht gesteld (8).

    3.3.7.

    Het EESC is voorstander van de ontwikkeling van betrouwbare, veilige en kostenefficiënte satellietcommunicatiediensten voor de EU en nationale overheden, en van investeringen in Europese ruimtereizen.

    3.3.8.

    Het EESC is zich bewust van het onduidelijke verband tussen civiel en militair gebruik van het Copernicussysteem en ook van het feit dat de krijgsmacht een belangrijke partner is van het Europees Ruimteagentschap (ESA), als co-ontwikkelaar en gebruiker. Op dit gebied kunnen nuttige synergieën ontstaan. Het gebruik van Copernicus moet echter collectief, vanuit politiek, wetenschappelijk en militair standpunt worden geëvalueerd. Militair gebruik mag geen wissel trekken op het ruimtevaartbeleid van de EU of invloed hebben op het civiele gebruik van het systeem.

    3.3.9.

    Het EESC geeft zijn volle steun aan het versterken van de capaciteiten op het gebied van cyberveiligheid en defensie, evenals aan civiele/militaire samenwerking op basis van de EU-strategie voor cyberveiligheid (9).

    3.3.10.

    Het EESC staat achter een gemeenschappelijke aanpak om maritieme veiligheid op zowel civiel als militair gebied te bevorderen en de capaciteit voor interoperabel maritiem toezicht te optimaliseren.

    Brussel, 31 mei 2017.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Georges DASSIS


    (1)  Richtlijn 2009/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten binnen de Gemeenschap (PB L 146 van 10.6.2009, blz. 1); Richtlijn 2009/81/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen door aanbestedende diensten van bepaalde opdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied en tot wijziging van Richtlijnen 2004/17/EG en 2004/18/EG (PB L 216 van 20.8.2009, blz. 76).

    (2)  Zie ook de EESC-adviezen CCMI/100 over Defensie-industrie: industriële, innovatieve en sociale aspecten (PB C 299, 4.10.2012, blz. 17), en over Strategie ter versterking van de Europese defensiesector( PB C 67, 6.3.2014, blz. 125).

    (3)  EESC-advies over ‘De nieuwe EU-strategie voor het buitenlands en veiligheidsbeleid’ (initiatiefadvies) (PB C 264 van 20.7.2016, blz. 1).

    (4)  Conclusies van de Europese Raad over veiligheid en defensie (14149/16), 14 november 2016.

    (5)  Werkprogramma voorgesteld door de Europese Raad, het voorzitterschap van de Raad en de voorzitter van de Commissie op de bijeenkomst van de 27 staatshoofden op 16 september 2016, http://www.consilium.europa.eu/en/press/press-releases/2016/09/16-bratislava-declaration-and-roadmap

    (6)  Verslag van het Europees Parlement over de Europese defensie-unie (2016/2052(INI)).

    (7)  Zie voetnoot 1.

    (8)  Conclusies van de Europese Raad van 19/20 december 2013 (EUCO 217/13).

    (9)  Gezamenlijke mededeling aan het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: Strategie inzake cyberbeveiliging van de Europese Unie: een open, veilige en beveiligde cyberspace, JOIN(2013) 1 final; Conclusies van de Raad over de gezamenlijke mededeling van de Commissie en de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid: een open, veilige en beveiligde cyberspace (11357/13).


    Top