Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52015IP0410

Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2015 over het voorkomen van de radicalisering en werving van Europese burgers door terroristische organisaties (2015/2063(INI))

PB C 366 van 27.10.2017, p. 101–116 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

27.10.2017   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 366/101


P8_TA(2015)0410

Het voorkomen van de radicalisering en werving van Europese burgers door terroristische organisaties

Resolutie van het Europees Parlement van 25 november 2015 over het voorkomen van de radicalisering en werving van Europese burgers door terroristische organisaties (2015/2063(INI))

(2017/C 366/08)

Het Europees Parlement,

gezien de artikelen 2, 3, 5, 6, 7, 8, 10 en 21 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en de artikelen 4, 8, 10, 16, 67, 68, 70, 71, 72, 75, 82, 83, 84, 85, 86, 87 en 88 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU),

gezien de publicaties „Enquête van de Europese Unie naar minderheden en discriminatie — focusverslag nr. 2: moslims” en „Onderzoek onder joden naar hun ervaringen met en hun kijk op haatmisdrijven en discriminatie in de lidstaten van de Europese Unie”, beide gepubliceerd door het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten (FRA),

gezien de resolutie van de VN-Veiligheidsraad van 8 oktober 2004 over terroristische daden die een bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid,

gezien het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, in het bijzonder de artikelen 6, 7 en 8, artikel 10, lid 1, en de artikelen 11, 12, 21, 48, 49, 50 en 52,

gezien de interneveiligheidsstrategie van de EU, zoals goedgekeurd door de Raad op 25 februari 2010,

gezien de mededeling van de Commissie van 22 november 2010 getiteld „De EU-interneveiligheidsstrategie: vijf stappen voor een veiliger Europa” (COM(2010)0673) met de oprichting van het Europese Netwerk voor voorlichting over radicalisering (RAN),

gezien zijn resolutie van 12 september 2013 over het tweede verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie (1),

gezien de mededeling van de Commissie van 15 januari 2014 getiteld „Radicalisering tot terrorisme en gewelddadig extremisme voorkomen: naar een krachtiger beleidsantwoord van de EU” (COM(2013)0941),

gezien de herziene versie van de EU-strategie ter bestrijding van radicalisering en werving van terroristen, die door de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken tijdens zijn zitting van 19 mei 2014 werd aangenomen en door de Raad van de Europese Unie van 5 en 6 juni 2014 werd goedgekeurd (9956/14),

gezien de mededeling van de Commissie van 20 juni 2014 over het laatste verslag over de tenuitvoerlegging van de EU-interneveiligheidsstrategie 2010-2014 (COM(2014)0365),

gezien het verslag van Europol voor 2014 over de stand van zaken en de tendensen in verband met het terrorisme in de EU,

gezien de resolutie van de VN-Veiligheidsraad van 24 september 2014 over terroristische daden die een bedreiging vormen voor de internationale vrede en veiligheid (resolutie 2178 (2014)),

gezien het verslag van de EU-coördinator voor terrorismebestrijding aan de Europese Raad van 24 november 2014 (15799/14),

gezien zijn resolutie van 17 december 2014 over vernieuwing van de EU-strategie voor interne veiligheid (2),

gezien de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ) van 9 oktober en 5 december 2014,

gezien de verklaring van de informele JBZ-Raad van 11 januari 2015,

gezien zijn debat in de plenaire vergadering van 28 januari 2015 over terrorismebestrijding,

gezien zijn resolutie van 11 februari 2015 over terrorismebestrijdingsmaatregelen (3),

gezien de informele bijeenkomst van de JBZ-Raad op 29 en 30 januari 2015 in Riga,

gezien de conclusies van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 12 en 13 maart 2015,

gezien de mededeling van de Commissie van 28 april 2015 over de Europese veiligheidsagenda (COM(2015)0185),

gezien het arrest van het Europees Hof van Justitie over de richtlijn betreffende de bewaring van gegevens,

gezien het aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme en het actieplan van de Raad van Europa voor de bestrijding van gewelddadig extremisme en radicalisering tot terrorisme die werden aangenomen op 19 mei 2015,

gezien het Groenboek van de Commissie getiteld „Versterking van het wederzijds vertrouwen in de Europese rechtsruimte — Een groenboek over de toepassing van EU-strafwetgeving op het gebied van detentie” (COM(2011)0327),

gezien artikel 52 van zijn Reglement,

gezien het verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de adviezen van de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie cultuur en onderwijs (A8-0316/2015),

A.

overwegende dat meer dan 5 000 Europese burgers zich bij terroristische organisaties en andere militaire formaties hebben aangesloten, met name IS (Da’esh), Jahbat al-Nusra en andere organisaties buiten de Europese Unie, voornamelijk in de MENA-regio (Midden-Oosten en Noord-Afrika); overwegende dat dit aantal steeds verder toeneemt, waardoor de ontwikkeling inmiddels forse proporties heeft;

B.

overwegende dat met de term radicalisering tegenwoordig het verschijnsel wordt beschreven waarbij mensen zich achter onverdraagzame meningen, standpunten en ideeën scharen, wat tot gewelddadig extremisme kan leiden;

C.

overwegende dat de recente terreuraanslagen in Frankrijk, België, Tunesië en Kopenhagen duidelijk maken welke bedreiging voor de veiligheid uitgaat van de aanwezigheid en de bewegingen van deze „buitenlandse” strijders — vaak EU-burgers — op het Europese grondgebied en in het nabuurschap; overwegende dat de EU deze aanslagen in de krachtigste bewoordingen heeft veroordeeld en heeft toegezegd het terrorisme aan de zijde van de lidstaten te zullen bestrijden, zowel op het grondgebied van de EU als daarbuiten;

D.

overwegende dat door de vreselijke terroristische aanslagen in Parijs die op 13 november 2015 honderden mensen gedood en verwond hebben eens te meer wordt beklemtoond dat er dringend behoefte is aan een gecoördineerd optreden door de lidstaten en de Europese Unie om radicalisering te voorkomen en terrorisme te bestrijden;

E.

overwegende dat de terreurdreiging in de EU hoog is, met name in de lidstaten die betrokken zijn geweest of nog zijn bij buitenlandse militaire operaties in het Midden-Oosten en Afrika;

F.

overwegende dat de radicalisering van deze „Europese strijders” een complex en dynamisch fenomeen is, dat berust op een reeks globale, sociologische en politieke factoren; overwegende dat deze radicalisering niet beantwoordt aan één bepaald profiel en mannen, vrouwen en in het bijzonder Europese jongeren met een uiteenlopende sociale achtergrond betreft, die met elkaar gemeen hebben dat zij het gevoel hebben buiten de samenleving te staan; overwegende dat de oorzaken van radicalisering zowel sociaaleconomisch, ideologisch, persoonlijk als psychologisch kunnen zijn, en dat radicalisering derhalve moet worden bekeken in het licht van de levensloop van elk betrokken individu;

G.

overwegende dat terrorisme en radicalisering tot veel stereotiepe voorstellingen over religies leiden, waardoor haatdragende taal en haatmisdrijven als gevolg van racisme, xenofobie of onverdraagzaamheid jegens een opvatting, een geloof of een godsdienst opnieuw oplaaien; overwegende dat erop moet worden gewezen dat het op perverse wijze misbruiken van de godsdienst, en niet de godsdienst als zodanig, een van de oorzaken van radicalisering is;

H.

overwegende dat radicalisering niet beperkt blijft tot een bepaalde ideologie of een bepaald geloof, maar in elke ideologie of elk geloof kan optreden;

I.

overwegende dat een van de argumenten die gewelddadige extremisten gebruiken om jongeren te werven, luidt dat de islamofobie toeneemt na jaren van oorlog tegen het terrorisme, en dat Europa niet langer een plaats is waar moslims welkom zijn of in gelijkheid kunnen leven en waar zij hun geloof kunnen belijden zonder discriminatie of stigmatisering; overwegende dat dit kan leiden tot een gevoel van kwetsbaarheid, agressieve woede, frustratie, eenzaamheid en sociaal isolement;

J.

overwegende dat de bestrijding van radicalisering niet beperkt mag blijven tot islamitische radicalisering; overwegende dat godsdienstige radicalisering en gewelddadig extremisme ook het hele Afrikaanse continent treffen; overwegende dat Europa in 2011 ook is getroffen door politieke radicalisering, met de aanslagen van Anders Behring Breivik in Noorwegen;

K.

overwegende dat jarenlang de overgrote meerderheid van de in de EU-landen gepleegde terreuraanslagen door separatistische organisaties zijn uitgevoerd;

L.

overwegende dat er in 2013 volgens Europol 152 terreuraanslagen in de EU plaatsvonden, waarvan twee „op religieuze gronden” en 84 ingegeven door volksnationalistische of separatistische overtuigingen, terwijl het aantal terreuraanslagen in de EU in 2012 bij 219 lag, waarvan twee „op religieuze gronden”;

M.

overwegende dat de terreurbestrijding en het voorkomen van de radicalisering en werving van Europese burgers door terroristische organisaties in de kern onder de bevoegdheid van de lidstaten blijven vallen, maar dat Europese samenwerking van essentieel belang is voor de doeltreffende en doelmatige uitwisseling van informatie tussen de rechtshandhavingsautoriteiten met het oog op de bestrijding van het grensoverschrijdende karakter van de dreiging die uitgaat van terroristen; overwegende dat een gecoördineerde Europese aanpak daarom noodzakelijk is en een meerwaarde zal opleveren als het erom gaat de wetgeving die geldt in een gebied waarin de Europese burgers zich vrij kunnen bewegen, waar nodig te coördineren en te harmoniseren en tot een doeltreffende preventie en terreurbestrijding te komen; overwegende dat het bestrijden van de illegale handel in vuurwapens voor de EU een prioriteit moet zijn bij de aanpak van de zware en georganiseerde internationale misdaad;

N.

overwegende dat de mensenrechten centraal moeten staan in het beleid van de Unie inzake terreurbestrijding en preventie van radicalisering, terwijl er een goed evenwicht moet worden gevonden tussen openbare veiligheid en eerbiediging van de grondrechten, met inbegrip van het recht op veiligheid, privacy en vrijheid van meningsuiting, godsdienst en vereniging;

O.

overwegende dat joodse gemeenschappen het doelwit van antisemitische terreuraanslagen vormen, waardoor het gevoel van onveiligheid en angst binnen die gemeenschappen in Europa toeneemt;

P.

overwegende dat de toename van het terrorisme en het aantal buitenlandse strijders de onverdraagzaamheid ten opzichte van etnische en religieuze gemeenschappen in diverse Europese landen heeft vergroot; overwegende dat een holistische aanpak bij het tegengaan van discriminatie in het algemeen en islamofobie en antisemitisme in het bijzonder hand in hand moet gaan met specifieke maatregelen ter voorkoming van terrorisme en extremisme;

Q.

overwegende dat er in Europa al een aantal instrumenten bestaat om op te treden tegen de radicalisering van Europese burgers, en dat de EU en haar lidstaten ten volle gebruik moeten maken van deze instrumenten en in antwoord op de uitdagingen waarmee de EU en haar lidstaten momenteel worden geconfronteerd moeten streven naar verbetering ervan; overwegende dat er nog steeds sprake is van een terughoudendheid onder de lidstaten om samen te werken op gevoelige terreinen, zoals de uitwisseling van informatie en inlichtingen; overwegende dat er, gezien het toenemende belang van radicalisering tot terrorisme, die volledig in tegenspraak is met de Europese waarden, nieuwe middelen moeten worden ingezet, met inachtneming van het Handvest van de grondrechten;

R.

overwegende dat bij alle maatregelen die de lidstaten en de EU nemen, de grondrechten en de burgerlijke vrijheden beslist moeten worden geëerbiedigd, namelijk het recht op een privéleven, het recht op gegevensbescherming, het vermoeden van onschuld, het recht op een eerlijk, correct proces, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst; overwegende dat de veiligheid van de Europese burgers de bescherming van hun rechten en vrijheden moet omvatten; overwegende dat deze twee beginselen in feite twee kanten van dezelfde medaille zijn;

S.

overwegende dat er grote verschillen tussen de lidstaten kunnen bestaan in de mate waarin zij zich inzetten voor de bestrijding van het gevaar van radicalisering en de preventie van werving door terroristische organisaties; overwegende dat sommige lidstaten al wel doeltreffende maatregelen hebben genomen, maar dat andere hierbij achterlopen;

T.

overwegende dat een gecoördineerd Europees optreden ter voorkoming van de radicalisering en werving van Europese burgers door terreurorganisaties dringend geboden is om dit toenemende verschijnsel terug te dringen en zo de stroom Europese burgers die naar conflictgebieden vertrekken in te dammen, de thuisblijvers te deradicaliseren en verdere terreurdaden te voorkomen;

U.

overwegende dat dit een internationaal verschijnsel is en dat lering kan worden getrokken uit de ervaringen die in vele andere delen van de wereld zijn opgedaan;

V.

overwegende dat het er nu op aankomt het accent sterker te leggen op en meer te investeren in preventieve maatregelen en niet alleen te reageren op de radicalisering van Europese burgers en het ronselen door terroristische organisaties; overwegende dat een strategie ter bestrijding van extremisme, radicalisering en werving van terroristen in de EU alleen kan werken als er tegelijkertijd een strategie wordt ontwikkeld die gericht is op integratie en maatschappelijke inclusie en op de re-integratie en deradicalisering van terugkerende „buitenlandse strijders”;

W.

overwegende dat bepaalde vormen van internetgebruik radicalisering in de hand werken, doordat zij fanatiekelingen uit de hele wereld de mogelijkheid bieden met elkaar in contact te komen en zonder enige vorm van fysiek contact en op een moeilijk te traceren manier kwetsbare personen te ronselen;

X.

overwegende dat het van cruciaal belang is een duidelijk onderscheid te maken tussen gedrag dat tot doel heeft terreuraanslagen voor te bereiden en/of te steunen en daden of standpunten van extremisten waarbij geen sprake is van „kwaad opzet” of „een materiële handeling”;

Y.

overwegende dat radicalisering tot terrorisme het gevolg blijkt te zijn van factoren binnen én buiten de Unie;

Z.

overwegende dat de bestrijding van radicalisering tot terrorisme moet passen in het kader van een globale aanpak ter waarborging van een open Europa dat gebaseerd is op gemeenschappelijke grondwaarden;

AA.

overwegende dat de radicalisering van jongeren niet los mag worden gezien van de sociale en politieke context waarin deze plaatsvindt en moet worden onderzocht binnen het bredere sociologische kader van studies naar conflicten en geweld;

AB.

overwegende dat de oorzaken van radicalisering tot terrorisme onvoldoende bestudeerd zijn; overwegende dat een gebrekkige integratie niet kan worden beschouwd als de voornaamste oorzaak van radicalisering tot terrorisme;

AC.

overwegende dat volgens het Europees Hof van Justitie het lidmaatschap van een persoon van een organisatie die wegens haar betrokkenheid bij terroristische daden op de in de bijlage bij gemeenschappelijk standpunt 2001/931/GVBV van de Raad opgenomen lijst is geplaatst, en diens actieve steun voor de gewapende strijd van deze organisatie niet automatisch een ernstige reden zijn om aan te nemen dat deze persoon een „ernstig, niet-politiek misdrijf” heeft begaan of zich schuldig heeft gemaakt aan „handelingen welke in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties”; anderzijds overwegende dat, indien er ernstige redenen zijn om aan te nemen dat een persoon een dergelijk misdrijf heeft begaan of zich schuldig heeft gemaakt aan dergelijke handelingen, altijd de specifieke feiten van het concrete geval dienen te worden beoordeeld om uit te maken of de betrokken persoon individueel verantwoordelijk kan worden gesteld voor die daden;

AD.

overwegende dat, om een aan een vluchteling verleende verblijfstitel wegens steun aan een terroristische vereniging te kunnen intrekken, de bevoegde autoriteiten niettemin, onder toezicht van de nationale rechter, een individuele beoordeling dienen uit te voeren van de specifieke feiten betreffende de daden van zowel de betrokken vereniging als de betrokken vluchteling;

I.    Europese meerwaarde bij het voorkomen van terrorisme

1.

veroordeelt in het licht van de dramatische gebeurtenissen in Parijs, de moorddadige aanvallen en betuigt zijn medeleven en solidariteit met de slachtoffers en hun families; herhaalt dat stelling moet worden genomen tegen geweld; veroordeelt het gebruik van stereotypen en xenofoob en racistisch taalgebruik en praktijken door individuele personen en collectieve overheden die de terroristische aanslagen direct of indirect in verband brengen met de vluchtelingen die momenteel hun land ontvluchten op zoek naar een veilige haven, op de vlucht voor de oorlog en het geweld dat ze dagelijks in hun thuislanden ondervinden;

2.

benadrukt dat terrorisme niet kan en niet mag worden geassocieerd met een bepaalde godsdienst, nationaliteit of beschaving;

3.

is bezorgd dat, wanneer de omstandigheden die bijdragen tot de verspreiding van terrorisme niet worden aangepakt, het verschijnsel van EU-burgers die naar andere landen reizen om zich aan te sluiten bij jihadistische of andere extremistische groeperingen, alsook het veiligheidsrisico dat ze vertegenwoordigen wanneer ze terugkeren naar de EU en aangrenzende landen, de komende jaren waarschijnlijk zal toenemen, met name gezien de aanhoudende militaire escalatie de MENA-regio; dringt aan op een uitgebreid onderzoek naar de doeltreffendheid van nationale en EU-maatregelen ter voorkoming en bestrijding van terrorisme;

4.

verzoekt de Commissie prioriteit toe te kennen aan de vaststelling van een actieplan voor de tenuitvoerlegging en evaluatie van de EU-strategie ter bestrijding van de radicalisering en de werving voor terrorisme, uitgaande van de uitwisseling van goede praktijken en het bundelen van vaardigheden binnen de Europese Unie, de evaluatie van de in de lidstaten genomen maatregelen en samenwerking met derde landen en internationale organisaties, een en ander met volledige eerbiediging van de internationale mensenrechtenverdragen en door middel van een op participatie en raadpleging gebaseerde benadering waarbij meerdere partners en sectoren betrokken worden; is van mening dat de Commissie moet bijdragen tot en de lidstaten steun moet verlenen bij het ontwikkelen van een strategie voor doeltreffende en intensieve communicatie over het voorkomen van de radicalisering en werving van Europese burgers en in de EU woonachtige niet-EU-burgers door terroristische organisaties;

5.

verzoekt de lidstaten hun strategieën te coördineren, de informatie en de ervaring waarover zij beschikken, te delen, goede praktijken te ontwikkelen, zowel op nationaal als op Europees niveau, en samen te werken om nieuwe initiatieven te nemen inzake de bestrijding van radicalisering en van werving voor terrorisme door de nationale preventiestrategieën te actualiseren en netwerken van beroepsbeoefenaars op te richten op basis van de tien prioritaire actiegebieden die zijn vastgesteld in de EU-strategie ter bestrijding van radicalisering en van werving voor terrorisme; benadrukt dat de grensoverschrijdende samenwerking tussen de rechtshandhavingsautoriteiten op dit punt moet worden gestimuleerd en versterkt, en onderstreept het cruciale belang van het ter beschikking stellen van adequate middelen en opleiding aan de politiediensten op het terrein;

6.

verzoekt om volledige openheid over de actieplannen en richtsnoeren van de Raad met betrekking tot de huidige EU-strategie ter bestrijding van radicalisering en rekrutering van terroristen;

7.

is van mening dat het aanvullend protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme en resolutie 2178 van de VN-Veiligheidsraad door de lidstaten en de Europese instellingen dienen te worden gebruikt om overeenstemming te bereiken over een gemeenschappelijke definitie met het oog op de strafrechtelijke vervolging van personen die als „buitenlandse strijders” moeten worden beschouwd; verzoekt de Commissie, met de steun van het nieuwe kenniscentrum van het netwerk voor voorlichting over radicalisering (RAN), diepgaand onderzoek uit te voeren naar de primaire oorzaken, het proces en de verschillende invloeden en factoren die tot radicalisering leiden;

8.

verzoekt de Commissie om in nauwe samenwerking met Europol en de coördinator voor terrorismebestrijding een jaarverslag voor te bereiden over de staat van de veiligheid in Europa, onder meer wat betreft de risico’s op radicalisering en de gevolgen voor de veiligheid van het leven en de fysieke integriteit van mensen in de EU, en om hierover jaarlijks verslag uit te brengen aan het Parlement;

9.

wijst erop dat het van belang is ten volle gebruik te maken van de al bestaande instrumenten om de radicalisering en werving van Europese burgers door terroristische organisaties te voorkomen en te bestrijden; wijst op het belang van een holistische en alomvattende aanpak bij de aanwending van alle relevante interne en externe instrumenten; beveelt de Commissie en de lidstaten aan om gebruik te maken van de beschikbare middelen, met name uit het Fonds voor interne veiligheid (ISF), en wel via het instrument ISF-politie, om projecten en maatregelen ter voorkoming van radicalisering te ondersteunen; benadrukt de grote rol die het RAN en zijn kenniscentrum kunnen spelen bij het in brede zijn tegengaan van de radicalisering van Europese burgers; pleit voor meer publiciteit voor en zichtbaarheid van dit netwerk bij de actoren die bij de bestrijding van radicalisering betrokken zijn;

II.    Preventie van gewelddadig extremisme en radicalisering in gevangenissen

10.

onderstreept dat gevangenissen tot de plaatsen behoren die een gunstige omgeving bieden voor de verspreiding van radicaal, gewelddadig gedachtegoed en voor terroristische radicalisering; verzoekt de Commissie de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten aan te moedigen om de toenemende terroristische radicalisering in Europese gevangenissen tegen te gaan; moedigt de lidstaten aan om onmiddellijk op te treden tegen de overbevolking in gevangenissen, hetgeen in veel lidstaten een nijpend probleem is dat het gevaar van radicalisering vergroot en de kansen op reclassering vermindert; herinnert eraan dat overheidsinstellingen voor jeugdbescherming en detentie- of reclasseringscentra ook broeihaarden van radicalisering kunnen worden voor minderjarigen, die een bijzonder kwetsbare doelgroep vormen;

11.

verzoekt de Commissie om op beste praktijken gebaseerde richtsnoeren voor te stellen voor maatregelen die in Europese gevangenissen moeten worden genomen ter voorkoming van radicalisering en gewelddadig extremisme, waarbij de mensenrechten ten volle geëerbiedigd moeten worden; wijst erop dat het scheiden van gedetineerden die aanhangers van gewelddadig extremisme blijken te zijn of al voor een terreurorganisatie zijn gerekruteerd, van andere medegevangenen een mogelijke maatregel is om te voorkomen dat anderen door middel van intimidatie of op andere wijze worden gedwongen tot terroristische radicalisering, en om de radicalisering binnen de gevangenismuren te houden; wijst er evenwel op dat dergelijke maatregelen uitsluitend geval per geval moeten worden opgelegd, op basis van een rechterlijk besluit, en getoetst moeten worden door de bevoegde gerechtelijke autoriteiten; beveelt voorts aan dat de Commissie en de lidstaten de kennis en ervaring met betrekking tot het scheiden van gedetineerden in gevangenissen onderzoeken teneinde de verspreiding van radicalisering tegen te gaan; is van mening dat deze beoordeling moet worden meegenomen bij de ontwikkeling van detentiepraktijken in de nationale gevangenisstelsels; herinnert er evenwel aan dat deze maatregelen evenredig moeten zijn en volledig moeten stroken met de grondrechten van de gedetineerde;

12.

steunt de invoering van gespecialiseerde opleidingen voor het hele gevangenispersoneel en de partners die actief zijn in het gevangeniswezen, het religieuze personeel en het personeel van ngo's die omgaan met gevangenen, om hen te scholen in het vroegtijdig onderkennen, voorkomen en aanpakken van gedragingen die naar radicaal en extremistisch gedrag neigen; wijst op het belang van een passende opleiding en aanwerving van godsdienstige, levensbeschouwelijke en vrijzinnige vertegenwoordigers, zodat zij niet alleen adequaat kunnen beantwoorden aan de culturele en spirituele behoeften van gedetineerden in penitentiaire inrichtingen, maar ook kunnen bijdragen aan het tegengaan van een mogelijk radicaal discours;

13.

moedigt aan tot de invoering van adequaat gefinancierde pedagogische programma's in Europese gevangenissen om het kritisch denken, religieuze tolerantie en de maatschappelijke herintegratie van gedetineerden te bevorderen, maar ook om diegenen speciale bijstand te verlenen die jong, kwetsbaar en vatbaarder zijn voor radicalisering en werving door terroristische organisaties, een en ander onder strikte eerbiediging van de mensenrechten van gedetineerden; is van oordeel dat na vrijlating uit de gevangenis tevens begeleidende maatregelen dienen te worden aangeboden;

14.

erkent dat een gevangenisomgeving waarin de mensenrechten van de gedetineerden volledig worden geëerbiedigd en die aan internationale en regionale normen voldoet, met inbegrip van de minimumnormen voor de behandeling van gedetineerden van de VN, bij dergelijke inspanningen een centrale rol vervult;

III.    Voorkomen van terroristische radicalisering op internet

15.

merkt op dat internet vanwege zijn wereldwijde en grensoverschrijdende karakter specifieke uitdagingen oplevert, waardoor juridische leemten en bevoegdheidsconflicten kunnen ontstaan en waardoor ronselaars en geradicaliseerde elementen van over de hele wereld moeiteloos op afstand met elkaar kunnen communiceren, zonder fysieke grenzen, zonder dat ze een basis hoeven op te richten en zonder dat ze hun toevlucht hoeven te zoeken tot een bepaald land; herinnert eraan dat internet en de sociale netwerken belangrijke platforms bieden om de radicalisering en het fundamentalisme aan te wakkeren, omdat langs deze weg haatboodschappen en teksten waarin het terrorisme wordt verheerlijkt, massaal en snel kunnen worden verspreid; is bezorgd over het effect van deze terrorismeverheerlijkende boodschappen met name op jongeren, een bijzonder kwetsbare bevolkingsgroep; onderstreept de rol van voorlichtings- en bewustmakingscampagnes bij het voorkomen van radicalisering via internet; bevestigt dat het groot belang hecht aan de vrijheid van meningsuiting, niet alleen offline, maar ook online, en is van mening dat dit ten grondslag moet liggen aan alle regelgeving met het oog op het voorkomen van radicalisering via internet en de sociale media; merkt op dat op Europees niveau een dialoog met de internetaanbieders op gang is gekomen, om het online verspreiden van illegale inhoud te voorkomen en om deze snel overeenkomstig het EU-recht en de nationale wetgeving en met strikte waarborgen voor de vrijheid van meningsuiting te kunnen verwijderen; pleit voor een doeltreffende strategie voor het opsporen en verwijderen van illegale inhoud waarin wordt aangezet tot gewelddadig extremisme, waarbij de grondrechten en de vrijheid van meningsuiting moeten worden geëerbiedigd, en spreekt zich met name uit voor een bijdrage aan de verspreiding van het andere verhaal, als doeltreffend tegenwicht voor de terroristische propaganda;

16.

herinnert eraan dat internet- en socialemediabedrijven en -dienstverleners een wettelijke verantwoordelijkheid hebben om samen te werken met de autoriteiten van de lidstaten en illegale inhoud waarmee gewelddadig extremisme wordt verspreid, snel en onder volledige eerbiediging van rechtsstatelijke beginselen en grondrechten, waaronder de vrijheid van meningsuiting, te verwijderen; is van mening dat de lidstaten juridische stappen, met inbegrip van strafvervolging, moeten overwegen tegen internet- en socialemediabedrijven en -dienstverleners die weigeren te voldoen aan een bestuurlijk of rechterlijk verzoek om illegale inhoud of inhoud die terrorisme verheerlijkt op hun internetplatform te wissen; is van mening dat een weigering of het opzettelijk niet-verlenen van medewerking door een internetplatform, zodat dergelijke illegale inhoud kan circuleren, moet worden beschouwd als medeplichtigheid die strafrechtelijk kan worden gelijkgesteld aan opzet of nalatigheid, en dat de verantwoordelijken in dergelijke gevallen moeten worden berecht;

17.

roept de bevoegde autoriteiten op een strikter toezicht uit te oefenen op websites die aanzetten tot haat;

18.

is ervan overtuigd dat internet een doeltreffend medium is voor de verspreiding van een verhaal waarin eerbiediging van de mensenrechten en verzet tegen geweld centraal staan; is van mening dat de internetsector en aanbieders van internet-diensten met de autoriteiten in de lidstaten en maatschappelijke organisaties moeten samenwerken ter bevordering van een krachtig en aantrekkelijk verhaal als tegenwicht tegen haatzaaiende boodschappen en radicalisering op internet, met als uitgangspunt het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie; verzoekt de internetplatforms samen te werken met de lidstaten, het maatschappelijk middenveld en organisaties die gespecialiseerd zijn in terroristische deradicalisering of de evaluatie van haatzaaiende boodschappen, en deel te nemen aan de verspreiding van preventieve boodschappen waarin wordt opgeroepen tot het ontwikkelen van een kritische houding en een proces van deradicalisering, alsmede innovatieve juridische manieren worden aangegeven om op te treden tegen haatzaaiende en terrorismeverheerlijkende boodschappen en zo radicalisering op internet te bemoeilijken; verzoekt de Commissie en de lidstaten de ontwikkeling van een dergelijk „ander verhaal” te stimuleren en nauw samen te werken met organisaties uit het maatschappelijk middenveld om de kanalen voor de verspreiding en bevordering van het democratische, geweldloze discours te verbeteren;

19.

steunt de invoering van programma's voor de bewustmaking van jongeren over haatdragende boodschappen op internet en de risico’s die zij inhouden, en voor de bevordering van media- en internetonderwijs; steunt de invoering van opleidingsprogramma's om jonge activisten te mobiliseren, op te leiden en in netwerken bijeen te brengen om de mensenrechten online te verdedigen;

20.

is van mening dat het laten horen van tegengeluiden, ook in derde landen, een essentieel middel is om de aantrekkingskracht van terreurgroepen in de MENA-regio te bestrijden; verzoekt de EU haar steun aan initiatieven als het SSCAT-project (Syria Strategic Communication Advisory Team) te vergroten en de ontwikkeling en financiering van dit soort projecten in derde landen te bevorderen;

21.

stelt dat de internetsector en de aanbieders van internetdiensten het mogelijk moeten maken voortaan een hogere plaats toe te kennen aan preventieve boodschappen waarmee wordt ingegaan tegen terrorismeverheerlijkende boodschappen; is van mening dat er binnen Europol een specifieke Europese cel moet worden opgericht om goede praktijken in de lidstaten te delen, in voortdurende samenwerking met de internetaanbieders, teneinde de aandacht te vestigen op boodschappen tegen haatzaaiende en terrorismeverheerlijkende verhalen, en zo de radicalisering via internet te bemoeilijken; roept de Commissie en de lidstaten op een doeltreffend gebruik van tegengeluiden en risicobeperkende maatregelen op internet te ondersteunen;

22.

steunt de invoering van maatregelen die elke internetgebruiker in staat stellen illegale inhoud op het web of op de sociale media gemakkelijk en snel te signaleren en bij de bevoegde autoriteiten te melden, onder meer via hotlines, met inachtneming van de mensenrechten, met name de vrijheid van meningsuiting, en de nationale en EU-wetgeving;

23.

uit zijn diepe bezorgdheid over het toenemende gebruik van encryptietechnologieën door terroristische organisaties, waardoor hun communicatie en radicaliseringspropaganda onmogelijk opgespoord en gelezen kan worden door de rechtshandhavingsinstanties, zelfs niet met een rechterlijke beslissing; verzoekt de Commissie deze bezorgdheden met spoed aan de orde te stellen in haar dialoog met internet- en IT-bedrijven;

24.

is van mening dat elke lidstaat een speciale eenheid moet opzetten die belast wordt met het melden van illegale inhoud op internet en met het faciliteren van de opsporing en verwijdering van dergelijke inhoud; juicht het toe dat Europol de Internet Referral Unit (IRU) opricht, die belast wordt met de opsporing van illegale inhoud en de ondersteuning van de lidstaten daarbij, met volledige inachtneming van de grondrechten van alle betrokkenen; beveelt aan dat dergelijke eenheden ook samenwerken met de EU-coördinator voor terrorismebestrijding en het Europees Centrum voor terrorismebestrijding van Europol, alsmede met maatschappelijke organisaties die op dit gebied actief zijn; moedigt de lidstaten verder aan om ter zake onderling samen te werken alsook met de relevante EU-agentschappen;

25.

verheugt zich over de oprichting van het Europees Centrum voor terrorismebestrijding (ECTC) per 1 januari 2016, waarvan de Europese eenheid voor de melding van internetuitingen deel zal uitmaken; benadrukt dat de nodige financiële middelen moeten worden verstrekt voor de uitvoering van de aanvullende taken die aan Europol worden toevertrouwd in het kader van de oprichting van het Europees Centrum voor terrorismebestrijding; vraagt dat het Parlement naar behoren wordt betrokken bij de oprichting van dit Centrum en bij het mandaat, de taken en de financiering ervan;

26.

is van mening dat aan de radicalisering via internet alleen een einde kan worden gemaakt met een versterking van het instrumentarium van de EU tegen de cybercriminaliteit; beveelt aan het mandaat en de middelen van het Europees Centrum voor de bestrijding van cybercriminaliteit (EC3), net als die van Europol en Eurojust, uit te breiden, zodat het EC3 werkelijk een rol kan spelen bij het beter opsporen en aanpakken van de gevaren van internet en beter kan bepalen van welke methoden terroristische organisaties gebruikmaken; wijst erop dat Europol en de lidstaten over adequaat opgeleide deskundigen moeten beschikken om deze specifieke dreiging het hoofd te bieden; verzoekt de VV/HV het Gemeenschappelijk Situatiecentrum (Sitcen) en het Inlichtingencentrum (IntCen) van de EU te reorganiseren en erop toe te zien dat zij overleggen met de coördinator voor terrorismebestrijding om criminele activiteiten op internet en de verspreiding van haatuitingen in verband met radicalisering en terrorisme beter te kunnen volgen; dringt er bij de lidstaten op aan aanzienlijk meer informatie met elkaar en de desbetreffende EU-structuren en -agentschappen uit te wisselen;

27.

is van mening dat bij alle EU- en nationale maatregelen ter voorkoming van de verspreiding van gewelddadig extremisme onder Europese burgers en de werving door terroristische organisaties de grondrechten van de EU en de toepasselijke jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie en het Europees Hof voor de rechten van de mens dienen te worden geëerbiedigd, waaronder het beginsel van het vermoeden van onschuld, het beginsel van rechtszekerheid, het recht op een eerlijk en onpartijdig proces, het recht van beroep en het beginsel van non-discriminatie;

IV.    Voorkomen van radicalisering via onderwijs en sociale insluiting

28.

onderstreept het belang van school en onderwijs bij het voorkomen van radicalisering; wijst op de cruciale rol van de school bij het bevorderen van de maatschappelijke integratie, het ontwikkelen van een kritische mentaliteit en het bevorderen van non-discriminatie; verzoekt de lidstaten onderwijsinstellingen aan te moedigen om cursussen en academische programma's aan te bieden die tot meer begrip en tolerantie moeten leiden, in het bijzonder met betrekking tot verschillende godsdiensten, de geschiedenis van godsdiensten, levensbeschouwingen en ideologieën; onderstreept de noodzaak van onderricht over de fundamentele waarden en democratische beginselen van de Unie, zoals de rechten van de mens; wijst erop dat de lidstaten de plicht hebben erop toe te zien dat hun onderwijsstelsel de waarden en beginselen van de EU eerbiedigt en bevordert en dat het in zijn functioneren niet in tegenspraak is met de beginselen van non-discriminatie en integratie;

29.

dringt er bij de lidstaten op aan ervoor te zorgen dat er op elke school (zowel in het basisonderwijs als in het secundair onderwijs) educatieve programma's over internetgebruik bestaan, die tot doel hebben de leerlingen op een verstandige en kritische manier met internet te leren omgaan en daarbij de wet te respecteren;

30.

benadrukt dat leerkrachten in staat moeten worden gesteld actief op te treden tegen alle vormen van discriminatie en racisme; onderstreept de essentiële rol van onderwijs en vakbekwame en ondersteunende leerkrachten, niet alleen om sociale banden te versterken, leerlingen het gevoel te geven erbij te horen, kennis, vaardigheden en competenties te ontwikkelen, fundamentele waarden te verankeren, aan de versterking van sociale, burgerschaps- en interculturele vaardigheden bij te dragen, tot kritisch denken aan te zetten en de mediageletterdheid te bevorderen, maar ook om jongeren te helpen — in nauwe samenwerking met hun ouders en familie — om actieve, verantwoordelijke en onbevooroordeelde leden van de samenleving te worden; benadrukt dat scholen kunnen bijdragen aan de weerbaarheid van studenten tegen radicalisering door een veilige omgeving te bieden en tijd uit te trekken voor het bespreken van controversiële en gevoelige kwesties; wijst erop dat adolescenten een bijzonder kwetsbare groep vormen, omdat zij zich in een lastige levensfase bevinden waarin zij zich een waardensysteem eigen maken en op zoek gaan naar zingeving en tegelijkertijd zeer beïnvloedbaar en manipuleerbaar zijn; wijst erop dat zowel individuen als groepen kunnen radicaliseren, en beseft dat er voor individuele radicalisering wellicht een andere aanpak moet worden ontwikkeld dan voor groepsradicalisering; benadrukt dat het een taak van de samenleving is om jongeren betere vooruitzichten en een doel in het leven te bieden, met name door middel van hoogwaardige opleidingen en onderwijs; onderstreept dat het een taak van onderwijsinstellingen is om jongeren te leren risico's te herkennen en te beheersen en veiligere keuzes te maken, en benadrukt hun rol bij het bevorderen van een sterk gevoel erbij te horen, een gemeenschapsgevoel, een gevoel van geborgenheid en van verantwoordelijkheid voor anderen; benadrukt dat gebruik moet worden gemaakt van de diverse mogelijkheden die beroepsopleidingen en academische studieprogramma's bieden om jongeren in aanraking te brengen met de diverse nationale, regionale, religieuze en etnische identiteiten in Europa;

31.

benadrukt dat de diversiteit en multiculturele gemeenschappen in Europa een wezenlijk onderdeel van haar sociale structuur uitmaken en essentieel cultuurgoed zijn; is van mening dat beleid ter bestrijding van radicalisering tactvol en evenredig moet zijn, zodat de uiteenlopende sociale structuren van de gemeenschappen worden geëerbiedigd en versterkt;

32.

benadrukt dat het van belang is deradicaliseringsprogramma's te combineren met maatregelen als het aangaan van partnerschappen met vertegenwoordigers van gemeenschappen, investeren in sociale en buurtprojecten om economische en geografische marginalisering te doorbreken, alsmede begeleidingsprojecten voor vervreemde en uitgesloten jongeren die dreigen te radicaliseren; herinnert eraan dat alle lidstaten verplicht zijn de antidiscriminatie-instrumenten van de EU zorgvuldig toe te passen en in het kader van de strategie tegen radicalisering doeltreffend op te treden tegen discriminatie, haatuitingen en haatmisdrijven;

33.

verzoekt de Commissie de lidstaten te ondersteunen bij het voeren van een voorlichtingscampagne om jongeren en het onderwijzend personeel bewust te maken van de radicaliseringsproblematiek; onderstreept dat opleidingen of bewustmakingscampagnes in de eerste plaats gericht moeten zijn op een vroegtijdige tussenkomst, teneinde de individuen te beschermen en elk gevaar van radicalisering weg te nemen; moedigt de lidstaten aan het onderwijzend personeel een speciale opleiding te laten volgen en passende instrumenten beschikbaar te stellen, zodat zij zorgwekkende gedragsveranderingen kunnen onderkennen, klieken kunnen opsporen die radicalisering bevorderen door imitatiegedrag, en zich adequaat kunnen gedragen bij de begeleiding van jongeren die vatbaar zijn voor de wervingspogingen van terroristische organisaties; moedigt de lidstaten verder aan te investeren in en financiële steun te bieden aan gespecialiseerde centra in de buurt van scholen, die fungeren als trefpunt waar jongeren, maar ook hun familieleden, leraren en relevante deskundigen kunnen deelnemen aan buitenschoolse activiteiten die open staan voor de familie, waaronder psychologische begeleiding; benadrukt het belang van duidelijke richtsnoeren op dit gebied om te voorkomen dat de hoofdtaak van leraren, jongerenwerkers en anderen voor wie het welzijn van het individu voorop staat, in het gedrang komt, omdat buitensporige inmenging door de overheid averechts kan werken;

34.

wijst op de mogelijkheden die in het kader van het programma „Creatief Europa” worden geboden aan de lidstaten en aan deskundigen op het gebied van mediaonderwijs; herinnert eraan dat de EU-programma's op het vlak van onderwijs, cultuur, sociale activiteiten en sport cruciale steunberen zijn ter ondersteuning van de inspanningen van de lidstaten om ongelijkheid aan te pakken en marginalisering tegen te gaan; benadrukt het belang van de ontwikkeling van nieuwe activiteiten ter bevordering van de Europese waarden in het onderwijs, dit binnen het strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding; dringt er daarom onder meer op aan in de programma's Europa voor de burger, Erasmus+ en Creatief Europa het doorgeven en in praktijk brengen van maatschappelijke waarden centraal te stellen;

35.

stelt met klem dat het nodig is een interculturele dialoog met de verschillende gemeenschappen, leiders en deskundigen aan te gaan om te komen tot een beter begrip en een betere preventie van radicalisering; benadrukt de verantwoordelijkheid en de belangrijke rol van alle geloofsgemeenschappen bij het tegengaan van fundamentalisme, haatuitingen en terroristische propaganda; vestigt de aandacht van de lidstaten op de opleiding van religieuze leiders — die, waar mogelijk, in Europa dient plaats te vinden — om te voorkomen dat in gebedshuizen in Europa wordt aangezet tot haat en gewelddadig extremisme, en ervoor te zorgen dat die leiders Europese waarden delen, alsmede op de opleiding van godsdienstige, levensbeschouwelijke en vrijzinnige vertegenwoordigers die in penitentiaire inrichtingen werken; merkt evenwel op dat gebedshuizen weliswaar kunnen fungeren als ontmoetingsplaatsen, maar dat het indoctrinatie- en wervingsproces zich grotendeels in minder formele omstandigheden of op internet afspeelt;

36.

benadrukt dat het van cruciaal belang is dat alle actoren zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid bij het voorkomen van radicalisering, of dit nu op lokaal, nationaal, Europees of internationaal niveau is; moedigt een nauwe samenwerking aan tussen alle actoren uit het maatschappelijk middenveld op nationaal en lokaal niveau en een sterkere samenwerking tussen de partijen die in het veld actief zijn, zoals verenigingen en ngo's, met het oog op de ondersteuning van terrorismeslachtoffers en hun families, alsook van personen die geradicaliseerd zijn en hun families; wenst in dit verband dat er voor die veldwerkers speciale opleidingen worden opgezet en meer financiële steun wordt vrijgemaakt; benadrukt evenwel dat subsidies voor ngo's en andere maatschappelijke organisaties los moeten staan van de financiële steun voor terrorismebestrijdingsprogramma's;

37.

is van mening dat maatschappelijke organisaties en lokale actoren een cruciale rol moeten spelen bij de ontwikkeling van projecten die aangepast zijn aan hun gemeente of organisatie, alsmede als integratiefactor voor Europese burgers die zich van de samenleving afgewend hebben en vatbaar zijn voor terroristische radicalisering; acht het absoluut noodzakelijk de eerstelijnswerkers (leerkrachten, opvoeders, politieagenten, medewerkers van de kinderbescherming en werknemers in de zorgsector) bewust te maken, te informeren en op te leiden teneinde het lokale vermogen om op te treden tegen radicalisering te versterken; is van mening dat de lidstaten steun moeten verlenen voor het opzetten van structuren voor met name de begeleiding van jongeren, maar ook voor gesprekken met de gezinnen, scholen, ziekenhuizen, universiteiten enz.; wijst erop dat deze maatregelen alleen met behulp van langetermijnprogramma's van maatschappelijke investeringen kunnen worden uitgevoerd; merkt op dat verenigingen en organisaties op dit gebied die vrij zijn van overheidsbemoeienis, zeer goede resultaten kunnen behalen bij de maatschappelijke reïntegratie van radicaliserende burgers;

38.

acht het onontbeerlijk dat in elke lidstaat een waarschuwingssysteem voor bijstand en begeleiding wordt opgezet, zodat de omgeving of de familie hulp kan krijgen of gemakkelijk en snel een melding kan doen wanneer een persoon plotseling gedrag vertoont dat zou kunnen wijzen op voortschrijdende radicalisering of vertrekt om zich bij een terroristische organisatie aan te sluiten; merkt in dit verband op dat „hotlines” hun vruchten hebben afgeworpen en de mogelijkheid bieden personen te melden die van radicalisering worden verdacht, maar ook vrienden en familie helpen om te gaan met deze ontwrichtende situatie; vraagt de lidstaten te onderzoeken of het mogelijk is een dergelijk systeem op te zetten;

39.

herinnert eraan dat de toename van islamofobie in de Europese Unie bijdraagt tot de maatschappelijke uitsluiting van moslims, wat een voedingsbodem kan vormen voor kwetsbare individuen om toe te treden tot gewelddadige extremistische organisaties; meent dat de islamofobie in Europa dan weer wordt uitgebuit door organisaties als IS voor propaganda- en wervingsdoeleinden; beveelt derhalve aan een Europees kader voor de vaststelling van nationale strategieën ter bestrijding van islamofobie goed te keuren, teneinde ook vormen van discriminatie aan te pakken die de toegang tot onderwijs, werk en huisvesting belemmeren;

40.

onderstreept dat recent onderzoek erop wijst dat er steeds meer vrouwen worden geradicaliseerd en geworven door terroristische organisaties, en de aandacht vestigt op hun rol in het gewelddadig extremisme; is van mening dat de EU en de lidstaten bij de ontwikkeling van strategieën ter voorkoming van radicalisering althans in zekere mate rekening moeten houden met de genderdimensie; verzoekt de Commissie steun te verlenen aan algemene programma's om jonge vrouwen in hun streven naar meer gelijkheid een hart onder de riem te steken, en steungroepen op te zetten die voor hen als veilige spreekbuis kunnen fungeren;

41.

wijst op de belangrijke rol van vrouwen bij het voorkomen van radicalisering;

V.    Versterking van de informatie-uitwisseling over terroristische radicalisering in Europa

42.

zegt opnieuw toe ernaar te streven dat eind 2015 een EU-richtlijn over passagiersgegevens (PNR-richtlijn) wordt afgerond, en te garanderen dat deze richtlijn in overeenstemming is met de grondrechten, vrij is van discriminerende praktijken op grond van ideologische, religieuze of etnische stigmatisering en de rechten van de EU-burgers inzake gegevensbescherming volledig eerbiedigt; wijst er evenwel op dat de PNR-richtlijn van de EU slechts één maatregel is in de strijd tegen terrorisme en dat een holistische, ambitieuze, globale strategie voor de bestrijding van terrorisme en georganiseerde misdaad, waarin het buitenlands beleid, het sociaal beleid, het onderwijsbeleid, de rechtshandhaving en justitie een rol spelen, vereist is om de werving van Europese burgers door terroristische organisaties te voorkomen;

43.

verzoekt de Commissie de deskundigheid van de EU inzake het voorkomen van radicalisering te versterken door een Europees netwerk op te zetten dat gebruikmaakt van de informatie die wordt geleverd door het RAN en het netwerk voor beleidsvorming inzake polarisatie en radicalisering (PPN), alsmede van de informatie van deskundigen die gespecialiseerd zijn in uiteenlopende sociaalwetenschappelijke disciplines;

44.

wijst erop dat het absoluut noodzakelijk is de snelle en doeltreffende uitwisseling van relevante informatie tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten en tussen de lidstaten en de betrokken agentschappen te versterken, met name door het optimaliseren van het gebruik van en de bijdragen aan het Schengeninformatiesysteem (SIS) en het visuminformatiesysteem (VIS), de Europol-netwerkapplicatie voor veilige informatie-uitwisseling (SIENA) en het reizigerscontactpunt van Europol betreffende geradicaliseerde Europese burgers; onderstreept dat een intensievere informatie-uitwisseling tussen de rechtshandhavingsautoriteiten meer vertrouwen tussen de lidstaten en een versterking van de rol en de uitrusting van EU-agentschappen als Europol, Eurojust en de Europese Politieacademie (Cepol) zal vergen;

45.

dringt er bij de EU op aan om de problematiek van radicalisering tot terrorisme op te nemen in de opleidingen die Cepol verzorgt;

46.

benadrukt dat het belangrijk is te voorzien in een gespecialiseerde Europese opleiding voor beoefenaars van juridische beroepen, teneinde hen bewust te maken van de verschillende vormen van radicalisering;

47.

onderstreept dat een betere samenwerking tussen de lidstaten in de context van de radicalisering en werving van Europese burgers ook wordt gekenmerkt door intensieve contacten en samenwerking tussen hun justitiële autoriteiten en met Eurojust; stelt dat dankzij een betere informatie-uitwisseling op Europees vlak over de strafregisters van terreurverdachten deze personen sneller zouden kunnen worden opgespoord en goed in de gaten gehouden, zowel bij vertrek als bij terugkeer in de EU; moedigt derhalve aan tot een hervorming en betere benutting van het Europees Strafregisterinformatiesysteem (Ecris); verzoekt de Commissie dringend de haalbaarheid en toegevoegde waarde van de oprichting van een Europees Indexsysteem van politiegegevens (Epris) te onderzoeken; beklemtoont dat bij de uitwisseling van dergelijke informatie internationale verdragen en het EU-recht, alsmede de grondrechten, en met name de bescherming van persoonsgegevens, dienen te worden geëerbiedigd en dat doeltreffend democratisch toezicht op veiligheidsmaatregelen essentieel is;

48.

is van mening dat het bestrijden van illegale wapenhandel voor de EU een prioriteit moet zijn bij de aanpak van zware en georganiseerde internationale criminaliteit; vindt met name dat gewerkt moet worden aan het verbeteren van de mechanismen voor het uitwisselen van informatie en het traceren en vernietigen van verboden wapens;

VI.    Terroristische radicalisering sterker ontmoedigen

49.

is van mening dat de maatregelen tegen de radicalisering van Europese burgers en hun werving door terroristische organisaties alleen volledig effect zullen sorteren als zij geflankeerd worden door een doeltreffend, ontmoedigend en gedetailleerd strafrechtelijk instrumentarium in alle lidstaten; is van mening dat als de lidstaten concrete invulling geven aan de criminalisering van terreurdaden in het buitenland aan de zijde van terroristische organisaties, zij over een instrument beschikken dat nodig is om een eind te maken aan de radicalisering van Europese burgers, waarbij de bestaande instrumenten van de EU voor de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken volledig moeten worden benut; is van oordeel dat rechtshandhavings- en justitiële autoriteiten (rechters en aanklagers) over voldoende capaciteit dienen te beschikken om die handelingen te voorkomen, op te sporen en te vervolgen, en de juiste opleiding en bijscholing moeten krijgen over terroristische misdrijven;

50.

pleit voor een versterking van de capaciteiten van het coördinatiecentrum bij Eurojust, dat een doorslaggevende rol dient te spelen bij het bevorderen van het gemeenschappelijke optreden door de justitiële autoriteiten van de lidstaten bij het verzamelen van bewijzen en de vervolging van terroristische misdrijven doeltreffender moet maken; is in dit verband van mening dat vaker gebruik zou moeten worden gemaakt van gezamenlijke onderzoeksteams, zowel tussen de lidstaten onderling als tussen de lidstaten en derde landen waarmee Eurojust samenwerkingsovereenkomsten heeft gesloten;

51.

merkt op dat het voor de vervolging van terreurdaden die door Europese burgers of in de EU woonachtige niet-EU-onderdanen in derde landen zijn begaan, nodig is dat in derde landen bewijzen kunnen worden vergaard, met volledige inachtneming van de mensenrechten; verzoekt de EU daarom te werken aan akkoorden met derde landen inzake samenwerking op gerechtelijk vlak en bij de rechtshandhaving om het vergaren van bewijzen in die landen te vergemakkelijken, mits alle partijen strenge rechtsnormen en procedures, rechtsstatelijke beginselen, het internationaal recht en de grondrechten in acht nemen en dit aan rechterlijke toetsing onderworpen is; herinnert er dan ook aan dat bij de bewijsvergaring, het verhoor en andere dergelijke onderzoekstechnieken strenge rechtsnormen in acht moeten worden genomen en dat de Europese wetgeving, beginselen en waarden alsook de internationale mensenrechten moeten worden nageleefd; wijst er in dit verband op dat wrede, onmenselijke en onterende behandeling, foltering, buitengerechtelijke uitlevering en ontvoering krachtens het internationaal recht verboden zijn en niet mogen worden toegepast met het oog op het verzamelen van bewijs voor misdrijven die op het grondgebied van de EU of daarbuiten door onderdanen van de EU zijn gepleegd;

52.

verwelkomt de inzet van deskundigen op het gebied van beveiliging/terrorismebestrijding in een aantal belangrijke EU-delegaties teneinde de capaciteit van die delegaties om aan de Europese inspanningen inzake terrorismebestrijding bij te dragen te vergroten en doeltreffender met de desbetreffende lokale instanties te kunnen samenwerken, terwijl de capaciteit voor terrorismebestrijding binnen de Europese Dienst voor extern optreden (EDEO) verder wordt opgebouwd;

53.

pleit daarom voor samenwerkingsovereenkomsten tussen Eurojust en derde landen, zoals er inmiddels met de VS, Noorwegen en Zwitserland zijn gesloten, maar benadrukt de noodzaak van volledige inachtneming van het internationaal recht inzake de mensenrechten en de EU-regels voor gegevensbescherming en bescherming van de persoonlijke levenssfeer; wijst erop dat hierbij voorrang dient te worden gegeven aan landen die eveneens zwaar onder het terrorisme lijden, zoals de landen in de MENA-regio; is daarnaast van mening dat het inzetten van verbindingsfunctionarissen van Eurojust in de betrokken landen, met name in het zuidelijke nabuurschap, de informatie-uitwisseling ten goede zou komen en een betere samenwerking in de strijd tegen het terrorisme mogelijk zou maken, met eerbiediging van de mensenrechten;

VII.    Voorkomen van het vertrek en anticiperen op de terugkeer van geradicaliseerde Europese burgers die door terroristische organisaties zijn geronseld

54.

herhaalt dat de EU de controles aan haar buitengrenzen zo spoedig mogelijk moet opvoeren, met volledige inachtneming van de grondrechten; onderstreept dat een efficiënt toezicht op het inreizen en uitreizen in de EU alleen mogelijk is als de lidstaten de vastgestelde verplichte en stelselmatige controles aan de buitengrenzen van de EU ten uitvoer leggen; roept de lidstaten op om bestaande instrumenten als SIS en VIS naar behoren te benutten, ook met betrekking tot gestolen, verloren en vervalste paspoorten; is ook van mening dat met het oog daarop een betere handhaving van de Schengengrenscode een van de prioriteiten van de Europese Unie moet zijn;

55.

verzoekt de lidstaten hun grenswachters stelselmatig toegang te verlenen tot het informatiesysteem van Europol, dat informatie kan bevatten over vermeende terroristen, buitenlandse strijders en haatpredikers;

56.

verzoekt de lidstaten goede praktijken uit te wisselen op het gebied van uit- en inreiscontroles en de bevriezing van financiële tegoeden van burgers om te voorkomen dat zij deelnemen aan terroristische activiteiten in conflictgebieden in derde landen en om te zien hoe met hun terugkeer in de EU moet worden omgegaan; benadrukt in het bijzonder dat de lidstaten in staat moeten worden gesteld de paspoorten van hun burgers in te trekken als zij van plan zijn zich bij een terroristische organisatie aan te sluiten, dit op verzoek van de bevoegde gerechtelijke instantie, overeenkomstig de nationale wetgeving en met volledige inachtneming van het evenredigheidsbeginsel; is van mening dat alleen kan worden besloten tot het beperken van iemands bewegingsvrijheid, die een grondrecht is, als de noodzaak en de evenredigheid van de maatregel naar behoren door een gerechtelijke instantie zijn getoetst; is voorts voorstander van strafrechtelijke vervolging van verdachten van terrorisme die bij terugkeer in Europa betrokken raken bij terroristische activiteiten;

57.

vraagt om internationale bijdragen aan het door het ontwikkelingsprogramma van de VN (UNDP) onderschreven financieringsmechanisme om de gebieden waaruit Da'esh is verjaagd onmiddellijk te kunnen stabiliseren;

58.

verzoekt de VV/HV en de Raad om tot een duidelijke veroordeling te komen van de financiële en ideologische steun die sommige overheden en invloedrijke personen in de Golfstaten al een decennium lang verlenen aan extremistische islamistische bewegingen; roept de Commissie op tot een herbeoordeling van de betrekkingen tussen de EU en derde landen teneinde de materiële en immateriële steun aan terrorisme effectiever te bestrijden; herinnert eraan dat in het kader van de huidige herziening van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) de veiligheidsdimensie en de capaciteit van ENB-instrumenten om bij te dragen aan een verbetering van de veerkracht en capaciteiten van partners om te voorzien in hun eigen veiligheid, met eerbiediging van de rechtsstaat, moeten worden versterkt;

59.

herinnert eraan dat een goede benutting van bestaande instrumenten als SIS, SIS II en VIS, het SLDT-systeem van Interpol en het reizigerscontactpunt van Europol de eerste etappe vormt in de versterking van de veiligheid aan de buitengrenzen om Europese burgers en in de EU verblijvende buitenlanders te kunnen identificeren die mogelijk de EU verlaten of uit een conflictgebied terugkeren om terreurdaden te plegen, tot terrorist te worden opgeleid of namens terroristische organisaties deel te nemen aan niet-conventionele gewapende conflicten; dringt er bij de lidstaten op aan de samenwerking en de informatie-uitwisseling met de lidstaten aan de buitengrenzen van de EU aangaande vermeende buitenlandse strijders te verbeteren;

60.

roept de lidstaten op ervoor te zorgen dat elke buitenlandse strijder onder rechterlijk toezicht en in voorkomend geval in administratieve detentie wordt geplaatst bij zijn terugkeer op Europees grondgebied, tot op het moment dat de verwachte gerechtelijke vervolging plaatsvindt;

61.

is er vast van overtuigd dat beleidsvorming op het gebied van terrorisme en radicalisering gebaat is bij een bundeling van de expertise en middelen van de interne en de externe dimensie van het EU-beleid; is in dit verband van mening dat, uitgaande van een dergelijke holistische benadering, een adequaat antwoord kan worden geformuleerd om terrorisme en het ronselen van terroristen in de EU en de omliggende landen te bestrijden; verzoekt derhalve zowel de Commissie als de EDEO om, onder leiding en toezicht van de VV/HV en de eerste vicevoorzitter van de Commissie en met de steun van de coördinator voor terrorismebestrijding, samen een beleidsaanpak uit te werken waarin de instrumenten van sociaal beleid (waaronder werkgelegenheid, integratie en antidiscriminatie), humanitaire hulp, ontwikkeling, conflictoplossing, crisisbeheersing, handel, energie en andere beleidsterreinen die een interne of externe dimensie kunnen hebben, worden gecombineerd;

VIII.    De band tussen interne en externe veiligheid in de EU versterken

62.

onderstreept dat het cruciaal is dat de EU, waar dat mogelijk is en met inachtneming van de Europese wetten, beginselen en waarden en de internationale mensenrechten, een nauwe samenwerking tot stand brengt met derde landen, met name de transitolanden en de landen van bestemming, om te kunnen vaststellen wanneer EU-burgers en niet-Europese ingezetenen die zich bij de strijd van terroristische organisaties aansluiten, uitreizen of terugkeren; benadrukt eveneens de noodzaak van een versterking van de politieke dialoog en de gemeenschappelijke actieplannen ter bestrijding van radicalisering en terrorisme in het kader van de bilaterale betrekkingen alsook met regionale organisaties, zoals de Afrikaanse Unie en de Liga van Arabische Staten;

63.

neemt ter kennis dat VV/HV Mogherini projecten ter voorkoming van radicalisering in derde landen, met name in Jordanië, Libanon en Irak, alsmede in de Maghreb en de Sahel, wil steunen, zoals aangegeven in het verslag over de uitvoering van de maatregelen waartoe de Europese Raad van 12 februari 2015 heeft besloten; onderstreept dat nu dient te worden gewaarborgd dat deze projecten zo snel mogelijk de noodzakelijke financiering ontvangen;

64.

verzoekt de EU de samenwerking met de regionale partners te versterken om de wapenhandel te beteugelen, met bijzondere aandacht voor de landen waar het terrorisme zijn oorsprong vindt, en om de uitvoer van wapens die kunnen worden gebruikt door terroristen nauwlettend te volgen; roept ook op tot versterking van de instrumenten van het buitenlands beleid en een grotere betrokkenheid bij derde landen om de financiering van terroristische organisaties tegen te gaan; vestigt de aandacht op de conclusies van de G20 van 16 november 2015, waarin de Financiële Actiegroep (Financial Action Task Force — FATF) wordt gevraagd voortvarender en doeltreffender te handelen wanneer het gaat om het droogleggen van de financieringsbronnen van terroristische organisaties;

65.

moedigt de EU aan om een gerichte en verbeterde dialoog over beveiliging en terrorismebestrijding te voeren met Algerije, Egypte, Irak, Israël, Jordanië, Marokko, Libanon, Saoedi-Arabië, Tunesië en de Samenwerkingsraad van de Golf, onder meer ook over statelijke betrokkenheid, nu of in het verleden, bij de ondersteuning van terroristische activiteiten; is ook van mening dat de samenwerking met Turkije dient te worden verbeterd, in overeenstemming met de conclusies van de Raad Algemene Zaken van december 2014;

66.

roept de Raad op de regionale strategie voor Syrië en Irak en de op 16 maart 2015 goedgekeurde EU-strategie inzake terrorismebestrijding/buitenlandse strijders doorlopend te toetsen en uit te breiden in het licht van de ontwikkeling van de veiligheidssituatie in de zuidelijke buurlanden van de EU, samen met preventieve en andere initiatieven, zoals het RAN van de Commissie; verzoekt de lidstaten voorts om onderling respect en begrip te bevorderen als essentiële elementen van de strijd tegen het terrorisme, zowel binnen de EU en haar lidstaten als in derde landen;

67.

is ervan overtuigd dat de totstandbrenging van deze versterkte samenwerking van de Commissie en in het bijzonder van EDEO een extra inspanning vergt om de expertise op het gebied van terrorismebestrijding, non-conventionele gewapende conflicten en radicalisering te vergroten en te verbeteren, de huidige kennis van talen als het Arabisch, het Urdu, het Russisch en het Mandarijn te vergroten en te diversifiëren, omdat het daar momenteel bij de Europese voorlichtings- en inlichtingendiensten ten enenmale aan ontbreekt; vindt het van groot belang dat de oproep van de EU om tegen terrorisme, radicalisering en geweld te strijden, ook buiten haar grenzen kan worden gehoord door middel van een krachtig en doeltreffend optreden op het gebied van strategische voorlichting;

68.

steunt een intensievere internationale samenwerking en het delen van informatie tussen nationale inlichtingendiensten om EU-burgers te identificeren die dreigen te radicaliseren, gerekruteerd te worden en af te reizen om zich aan te sluiten bij jihadistische of andere extremistische groeperingen; benadrukt dat de landen in de MENA-regio en op de Westelijke Balkan moeten worden ondersteund bij hun inspanningen om de stroom van buitenlandse strijders in te dammen en te verhinderen dat jihadistische organisaties misbruik maken van de politieke instabiliteit binnen hun grenzen;

69.

beseft dat de radicalisering en werving van personen door terroristische netwerken een wereldwijd fenomeen is; is van mening dat op dit fenomeen internationaal gereageerd moet worden en niet alleen lokaal of Europees; acht het daarom noodzakelijk nauwer met derde landen samen te werken om de netwerken voor de werving van strijders bloot te leggen en de beveiliging aan de grenzen van de betrokken landen op te voeren; herhaalt ook dat de samenwerking met belangrijke partnerlanden die voor soortgelijke uitdagingen staan moet worden geïntensiveerd via diplomatie, politieke dialoog en samenwerking op inlichtingengebied;

70.

benadrukt dat de wereldwijde omvang van de terreurdreiging een doeltreffend en gemeenschappelijk internationaal optreden vereist dat erop gericht is de wapensmokkel naar landen die de vrede en de internationale veiligheid bedreigen resoluut te stoppen;

71.

verheugt zich over de toekenning door de Commissie in april 2015 van een begroting van 10 miljoen EUR voor de financiering van een programma om de partnerlanden te helpen radicalisering te bestrijden in de regio Sahel-Maghreb en de toestroom van buitenlandse strijders uit Noord-Afrika, het Midden-Oosten en de Westelijke Balkan in te dammen (een eerste schijf van 5 miljoen EUR voor technische bijstand ter versterking van de capaciteit van het strafrechtelijke personeel om zaken waarbij (potentiële) buitenlandse strijders betrokken zijn, te onderzoeken, vervolging in te stellen en uitspraak te doen; een tweede schijf van 5 miljoen EUR voor de financiering van programma's ter bestrijding van radicalisering in de regio Sahel-Maghreb); benadrukt hoe belangrijk het is toezicht te houden op het correcte gebruik van deze financiering om ervoor te zorgen dat er geen projecten mee gefinancierd worden die verband houden met proselitisme, indoctrinatie en andere extremistische doeleinden;

IX.    Bevordering van de uitwisseling van goede praktijken inzake deradicalisering

72.

is van mening dat de ontwikkeling van een alomvattend beleid gericht op het voorkomen van de radicalisering en werving van Europese burgers door terroristische organisaties geen zoden aan de dijk kan zetten als dit niet gepaard gaat met een proactief deradicaliserings- en integratiebeleid; verzoekt daarom de EU de uitwisseling van goede praktijken tussen de lidstaten alsook met derde landen die reeds ervaring hebben opgedaan en positieve resultaten hebben behaald op dit gebied, te stimuleren met het oog op het opzetten van voorzieningen voor de deradicalisering van Europese burgers en legaal in de EU verblijvende niet-EU-onderdanen, om te voorkomen dat zij uitreizen of om hen bij terugkeer in EU te begeleiden; wijst erop dat ook de familie van dergelijke personen moet worden ondersteund;

73.

stelt de lidstaten voor na te denken over de aanstelling van mentoren of begeleiders bij de deradicalisering van EU-burgers die gedesillusioneerd over hun ervaringen terugkeren uit conflictgebieden, om hun re-integratie in de samenleving met behulp van adequate programma's te ondersteunen; onderstreept de noodzaak van een betere uitwisseling van beste praktijken op dit gebied tussen de lidstaten; onderstreept dat de mentoren bereid dienen te zijn om door middel van een passende opleiding een bijdrage te leveren aan de specifieke programma's;

74.

pleit voor een gestructureerde voorlichtingscampagne op EU-niveau, waarbij gebruikgemaakt wordt van de lotgevallen van voormalige Europese „buitenlandse strijders” die met succes zijn gederadicaliseerd en wier traumatische ervaringen moeten helpen om de uiterst perverse en bedrieglijke godsdienstige motieven aan de kaak te stellen die mensen ertoe brengen om zich bij terroristische organisaties als IS aan te sluiten; moedigt daarom de lidstaten aan om platforms te creëren voor ontmoetingen en gesprekken met deze oud-strijders; onderstreept verder dat de confrontatie met terrorismeslachtoffers een doeltreffende methode blijkt te zijn om het radicale discours van zijn religieuze aura of ideologische bekoring te ontdoen; stelt voor deze campagne als hulpmiddel in te zetten in deradicaliseringsprocessen in gevangenissen, scholen en alle inrichtingen die zich toeleggen op preventie en rehabilitatie; verzoekt voorts de Commissie de nationale voorlichtingscampagnes met name financieel te ondersteunen en ze te coördineren;

X.    Ontmanteling van terroristische groeperingen

75.

onderstreept dat het witwassen van geld, belastingontduiking en andere fiscale misdrijven in bepaalde gevallen belangrijke financieringsbronnen zijn voor terrorisme en onze interne veiligheid bedreigen en dat daarom voorrang dient te worden gegeven aan de opsporing en bestrijding van misdrijven die de financiële belangen van de EU schaden;

76.

benadrukt dat terroristische organisaties als IS/Da’esh en Jabhat al-Nusra in Irak en Syrië aanzienlijke financiële middelen hebben verzameld die afkomstig zijn van oliesmokkel, de verkoop van gestolen goederen, kidnapping en afpersing, beslaglegging op bankrekeningen en antieksmokkel; dringt er daarom op aan dat de landen en tussenpersonen die bijdragen aan deze zwarte markt geïdentificeerd worden en dat er zo snel mogelijk een einde gesteld wordt aan hun activiteiten;

77.

verleent zijn steun aan maatregelen om terroristische organisaties van binnenuit te verzwakken en hun huidige invloed op EU-burgers en onderdanen van derde landen die legaal in de EU verblijven terug te dringen; roept de Commissie en de bevoegde agentschappen op zich te buigen over maatregelen om terroristische groeperingen te ontmantelen en hun financiering in kaart te brengen; pleit derhalve voor een betere samenwerking tussen de financiële inlichtingeneenheden van de lidstaten en de snelle omzetting en tenuitvoerlegging van het antiwitwaspakket; moedigt de Commissie aan een verordening voor te stellen voor het in kaart brengen en blokkeren van de financieringskanalen van terreurgroepen en het optreden tegen de wijze waarop deze groepen worden gefinancierd; verzoekt de Commissie derhalve om de oprichting van een gemeenschappelijk Europees systeem voor het traceren van terrorismefinanciering opnieuw in overweging te nemen; moedigt de lidstaten aan om de hoogste normen inzake transparantie toe te passen ten aanzien van de toegang tot informatie over de uiteindelijke begunstigden van alle ondernemingsstructuren in de EU en in schimmige rechtsgebieden die eventueel voor de financiering van terroristische organisaties worden gebruikt;

78.

is verheugd over de recente goedkeuring van de Europese veiligheidsagenda waarin belangrijke stappen worden voorgesteld om terrorisme en radicalisering doeltreffender te bestrijden, onder meer de oprichting van het Europees Centrum voor terrorismebestrijding binnen Europol; roept de lidstaten op om de bestaande voorzieningen optimaal te benutten en vraagt de Commissie om voldoende financiële en personele middelen uit te trekken om de voorgestelde maatregelen daadwerkelijk te kunnen uitvoeren;

79.

herhaalt zijn verzoek aan de Commissie om de EU-vuurwapenwetgeving spoedig te evalueren door een herziening van Richtlijn 91/477/EEG om de rol van nationale politiediensten en onderzoeksautoriteiten bij het opsporen en bestrijden van wapenhandel op de zwarte markt en het „dark net” te vergemakkelijken, en verzoekt de Commissie gemeenschappelijke normen voor het onbruikbaar maken van vuurwapens naar voren te schuiven zodat onbruikbaar gemaakte vuurwapens onomkeerbaar onklaar worden gemaakt;

80.

bepleit een geharmoniseerde aanpak bij de strafrechtelijke definitie van haatzaaiende boodschappen, een misdrijf dat zowel online en offline wordt gepleegd door radicalen die anderen ertoe aanzetten de grondrechten te minachten en te schenden; stelt voor om dit specifieke misdrijf op te nemen in de desbetreffende kaderbesluiten van de Raad;

81.

verzoekt de lidstaten mee te werken aan het traceren van de externe geldstromen en te zorgen voor en blijk te geven van transparantie in hun betrekkingen met bepaalde Golfstaten, teneinde de samenwerking te versterken en zo licht te werpen op de financiering van terrorisme en fundamentalisme in Afrika en het Midden-Oosten, maar ook van bepaalde organisaties in Europa; spoort de lidstaten ertoe aan mee te werken aan de uitbanning van de zwarte markt voor olie, een essentiële inkomstenbron voor terroristische organisaties; is van mening dat de lidstaten niet mogen aarzelen om beperkende maatregelen in te stellen tegen individuen en organisaties indien er geloofwaardig bewijs is dat zij terrorisme financieren of er op een andere manier aan medeplichtig zijn;

82.

verzet zich krachtig tegen elke poging om aspecten die zich richten op de bestrijding van terroristische en extremistische daden op zich uit het verslag te verwijderen; is van mening dat het nutteloos en contraproductief is om de koppeling tussen het bestrijden van radicalisering en het bestrijden van uitingen ervan te verbreken; verzoekt de Raad om een zwarte lijst op te stellen van Europese jihadisten en jihadistische terreurverdachten;

o

o o

83.

verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad, de Commissie, de regeringen en parlementen van de lidstaten en de kandidaat-lidstaten van de EU, de Verenigde Naties, de Raad van Europa, de Afrikaanse Unie en de lidstaten van de Unie voor het Middellandse Zeegebied, de Liga van Arabische Staten en de Organisatie voor veiligheid en samenwerking in Europa.


(1)  Aangenomen teksten, P7_TA(2013)0384.

(2)  Aangenomen teksten, P8_TA(2014)0102.

(3)  Aangenomen teksten, P8_TA(2015)0032.


Top