Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52014IE4461

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van duurzame ontwikkeling en het maatschappelijk middenveld bij autonome investeringsovereenkomsten van de EU met derde landen

    PB C 268 van 14.8.2015, p. 19–26 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    14.8.2015   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 268/19


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de rol van duurzame ontwikkeling en het maatschappelijk middenveld bij autonome investeringsovereenkomsten van de EU met derde landen

    (2015/C 268/04)

    Rapporteur:

    de heer PEEL

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn zitting van 10 juli 2014 besloten overeenkomstig artikel 29, lid 2, van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over

    De rol van duurzame ontwikkeling en het maatschappelijk middenveld bij autonome investeringsovereenkomsten van de EU met derde landen”.

    De afdeling Externe Betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 24 februari 2015 goedgekeurd.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 18 en 19 maart 2015 gehouden 506e zitting (vergadering van 19 maart) onderstaand advies uitgebracht, dat met 165 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 8 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1.

    De EU heeft de afgelopen jaren met succes onderhandeld over een aantal vrijhandelsovereenkomsten (FTA’s), met elk een specifiek hoofdstuk over duurzame ontwikkeling en een gezamenlijk mechanisme van het maatschappelijk middenveld om toe te zien op tenuitvoerlegging. In iedere fase daarvan is een cruciale rol is voor het EESC weggelegd. De EU voert momenteel ook onderhandelingen over twee afzonderlijke autonome investeringsovereenkomsten en er kunnen er meer volgen. Het Comité acht het essentieel dat in deze overeenkomsten ook een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling wordt opgenomen met een deugdelijk mechanisme voor betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld.

    1.2.

    Over afzonderlijke autonome investeringsovereenkomsten, in plaats van volledige FTA’s, wordt onderhandeld als de omstandigheden zulks om verschillende redenen noodzakelijk maken, maar de werkingssfeer ervan is beperkter dan die van FTA’s. De verplichting om een specifiek hoofdstuk over duurzame ontwikkeling op te nemen is dwingend, maar de formele opname van genoemde betrokkenheid zou wel eens meer voeten in de aarde kunnen hebben. In een vrijhandelsovereenkomst zoals met Korea zijn veel gemengde comités opgericht, maar bij een investeringsovereenkomst zal dat slechts mondjesmaat het geval zijn.

    1.2.1.

    Daarom is meer vindingrijkheid geboden om het maatschappelijk middenveld directer te betrekken. Dit zou moeten gebeuren via een bestaand dialoogmechanisme, zoals de rondetafel EU-China, of door stimulering van de intersectorale dialoog met een grotere rol voor de sociale partners. In ieder geval moet het Comité worden betrokken bij de uitwerking van mogelijke oplossingen.

    1.3.

    De EU legt natuurlijk vooral nadruk op duurzame ontwikkeling gegeven haar algemene streven naar verspreiding en versterking van haar overtuigingen ten aanzien van democratie, rechtsstaat, mensenrechten, transparantie en voorspelbaarheid, en zulks niet in het minst op belangrijke gebieden zoals intellectuele-eigendomsrechten.

    1.3.1.

    Centraal hierbij staan milieubescherming, de bestrijding van de klimaatverandering, de bevordering van fatsoenlijk werk, gezondheid en veiligheid op het werk en het brede scala van vraagstukken dat door de belangrijkste IAO- en milieuconventies wordt bestreken. Het Comité is van mening dat het nu tijd is om de nadruk te leggen op de daadwerkelijke uitvoering van deze overeenkomsten door gezamenlijke inspanningen, inclusief capaciteitsopbouw, aangaande menselijke hulpbronnen en technologieoverdracht.

    1.3.2.

    In de gezamenlijke verklaring van de de 27e bijeenkomst ACS-EU (oktober 2014) (1) worden de basisbeginselen en primaire zorgen van het Comité duidelijk weergegeven en die worden hier gedeeld met het maatschappelijk middenveld van buiten de EU. In de samenvatting van de verklaring wordt de nadruk gelegd op het belang van zowel duurzame ontwikkeling en de afronding van de desbetreffende doelstellingen (SDG’s) dit jaar als de noodzaak om het maatschappelijk middenveld (of niet-statelijke actoren) bij dergelijke onderhandelingen te betrekken. Wat daar wordt opgemerkt voor economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s), geldt evenzeer voor investeringsovereenkomsten.

    1.4.

    Het Comité wil er verder op wijzen dat iedere investeringsovereenkomst van de Unie volledig dient te stroken met de 17 uitgebreide SDG’s die nu door de Open werkgroep in een laatste versie worden gegoten, de voorbereidende werkzaamheden voor de Conferentie van de partijen bij het Raamverdrag van de VN inzake klimaatverandering (UNFCCC COP 15) en de lopende multilaterale onderhandelingen ter vermindering van tarieven op milieu- (groene) goederen.

    1.4.1.

    Het merkte al eerder op dat faire, eenvoudige en efficiënte oplossingen pas in kaart kunnen worden gebracht als we meer inzicht krijgen in de manier waarop de drie dimensies van duurzame ontwikkeling op elkaar inwerken (2). Toch beklemtoont het met het oog op de lopende investeringsonderhandelingen tussen de Unie en China dat duurzaamheid een hoofdrol moet spelen. Zulks niet in het minst omdat China uitermate veel waarde hecht aan groene, duurzame investeringen met behulp van ingevoerde/in te voeren expertise en technologie van de EU.

    1.5.

    Het Comité stelt verder met spijt vast dat de wereldwijde investeringen met ten minste 5 % zijn gedaald ten opzichte van 2000.

    1.6.

    Het neemt er tevens nota van dat de privésector essentieel is voor iedere investeringsovereenkomst. Zulks met name gezien het feit dat de Unctad (3) schat dat ongeveer 7 triljoen USD nodig zal zijn voor investeringen gedurende de looptijd van de SDG’s, en dat ten minste een derde daarvan zal moeten komen van die sector. Die wordt dus cruciaal voor alle investeringsovereenkomsten. Bescherming van investeringen is zeer belangrijk, maar wordt behandeld in een afzonderlijk EESC-advies. Het Comité herhaalt niettemin dat het recht van de EU en dat van derde landen om te reguleren en legitieme doelstellingen van openbaar belang na te streven (onder meer op het gebied van gezondheid, veiligheid en milieu) primordiaal blijft.

    1.6.1.

    De Commissie wordt ten zeerste aanbevolen om in investerings- en andere aangelegenheden speciale aandacht te besteden aan de ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen (kmo’s) en meer gespecialiseerde ondernemingen. Deze bedrijven zijn de grootste aanjager van innovatie, die van groot belang is voor de instandhouding en ontwikkeling van duurzaamheid. Ook zijn zij goed voor 99 % van het economisch weefsel in de EU en voor 70-80 % van de werkgelegenheid.

    1.6.2.

    Overheidsopdrachten zullen moeten worden gedekt door investeringsovereenkomsten en hetzelfde geldt voor publiek-private partnerschappen (PPP’s — zijnde samenwerkingsverbanden tussen overheden en de particuliere sector). Het EESC heeft in zijn advies ECO/272 van 21 oktober 2010 zijn standpunt over PPP geuit.. Hoewel het zich in dat advies over het algemeen voorstander van PPP’s toonde, wees het toch op een aantal problemen, die nog steeds erg relevant zijn. Het wees er al eerder op dat die PPP’s kunnen uitgroeien tot een belangrijk instrument om ontwikkelingsstrategieën ten uitvoer te leggen, op voorwaarde dat ze op de juiste wijze worden benut en er met alle betrokken partijen wordt gecommuniceerd (4). Elke investeringsovereenkomst moet derhalve openbare investeringen en PPP’s mogelijk maken. Beide moeten waarborgen dat aan de doelen inzake duurzaamheid wordt voldaan.

    1.6.3.

    Het Comité beveelt ook aan dat in het hoofdstuk duurzame ontwikkeling van elke investeringsovereenkomst het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) zou worden opgenomen, met inbegrip van een verwijzing naar maatschappelijk verantwoorde investeringen, zoals de door de Verenigde Naties ondersteunde beginselen voor verantwoord investeren (UNPRI) (5). Hiertoe moeten deze overeenkomsten openbare en particuliere financiële instellingen aanmoedigen om vrijwillig te verklaren dat zij bij hun analyses en besluiten inzake verantwoord investeren ecologische, sociale en governancekwesties (ESG) in aanmerking hebben genomen. Het neemt er nota van dat de Commissie waarschijnlijk begin 2015 een nieuwe mededeling over MVO zal uitbrengen. Volledige wederzijdse erkenning van de ruimere internationale richtsnoeren door de onderhandelende partijen is echter essentieel. Deze omvatten de OESO-richtsnoeren voor multinationals (6) en de VN-richtsnoeren inzake business en mensenrechten (UNGP’s), die momenteel ten uitvoer worden gelegd. Het Comité benadrukt dat geen van de maatregelen op EU- of internationaal niveau tegen deze richtsnoeren mag indruisen of er afbreuk aan mag doen.

    2.   Achtergrond

    2.1.

    Bij het Verdrag van Lissabon werd de Unie bevoegd gemaakt voor buitenlandse directe investeringen (BDI) als onderdeel van haar gemeenschappelijke handelspolitiek. Voorts is in dat Verdrag bepaald dat de Unie een bijdrage levert „tot de geleidelijke afschaffing van de beperkingen voor het internationale handelsverkeer en voor buitenlandse directe investeringen” (7). Verder vereist het Verdrag dat de verschillende aspecten van handel, investeringen, ontwikkeling en uitbreiding meer dienen te worden geïntegreerd en onderwerp van wederzijdse informatie moeten zijn, zeker ook met het oog op een veel intensievere coördinatie.

    2.2.

    De Commissie publiceerde in 2010 haar mededeling „Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid” (8). Onder „buitenlandse directe investeringen” wordt volgens de mededeling gewoonlijk het navolgende verstaan (geschraagd door arresten van het Hof van Justitie): „alle buitenlandse investeringen die gericht zijn op de vestiging of de handhaving van duurzame en directe betrekkingen tussen enerzijds de kapitaalverschaffer en anderzijds de onderneming waarvoor de betreffende middelen bestemd zijn, met het oog op de uitoefening van een economische activiteit” of „een kapitaalstroom van een investeerder die in een bepaald land is gevestigd, naar een onderneming die in een ander land is gevestigd”.

    2.2.1.

    Het EESC toonde zich in zijn desbetreffend advies (9) in het bijzonder te spreken over de opmerking in de mededeling dat de handelspolitiek en het investeringsbeleid van de EU „in overeenstemming dienen te zijn” met het EU-beleid op economisch gebied en op andere terreinen, met inbegrip van „milieubescherming, aanvaardbare arbeidsvoorwaarden en werkomstandigheden, gezondheid en veiligheid op het werk en ontwikkeling”.

    2.3.

    Het streven naar nauwere integratie van elk aspect van het buitenlands beleid van de EU dateerde echter reeds van eerder. In haar mededeling van 2006 „Europa als wereldspeler”, uitgebracht toen de onderhandelingen van Doha (DDA) van de WTO de facto tot stilstand waren gekomen, had de Commissie betoogd dat het essentieel is om ervoor te zorgen dat de voordelen van vrijhandel de burgers ten goede komen. NET zoals wij in de EU sociale rechtvaardigheid en cohesie nastreven, moeten wij onze waarden, met inbegrip van sociale en milieunormen en culturele verscheidenheid, ook in de rest van de wereld bevorderen (10) In zijn reactie op de mededeling heeft het Comité verzocht om opneming van een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling in elke daaropvolgende FTA, in combinatie met een actieve toezichthoudende rol voor het maatschappelijk middenveld (11).

    2.4.

    Sindsdien heeft de Unie een aanzienlijk aantal handelsovereenkomsten gesloten waarin een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling een prominente plaats inneemt. Te beginnen met de overeenkomst tussen de EU en Korea van 2010, de eerste door de EU gesloten vrijhandelsovereenkomst voor meerdere jaren, kennen dergelijke overeenkomsten ook de oprichting van een gezamenlijk mechanisme voor het toezicht van het maatschappelijk middenveld op de uitvoering van de duurzame-ontwikkelingshoofdstukken, en deze mechanismen beginnen nu te werken. Het forum van het maatschappelijk middenveld EU-Korea is regelmatig bijeengekomen en de raadgevende organen van de FTA’s tussen de EU en Midden-Amerika, de EU en Colombia/Peru en de EPO tussen de EU en de Cariforum-staten beginnen ook te functioneren.

    2.5.

    In de onlangs gesloten maar nog niet operationele, diepe en brede FTA’s met de Oekraïne, Georgië en Moldavië bestaan soortgelijke mechanismen, zoals dat ook het geval is in de overeenkomsten tussen de EU en Canada (CETA) en Singapore. En aangenomen mag worden dat zij ook zullen opduiken in lopende handelsbesprekingen van de Unie.

    2.6.

    Investeringen vormden een essentieel onderdeel van het mandaat voor die besprekingen. Dat werd overeengekomen nadat zij naar de bevoegdheden van de Unie waren overgeheveld in het kader van de CETA en vooral van de TTIP-onderhandelingen met de VS (de „I” staat voor investeringen). Het in paragraaf 2.4 genoemde mandaat voor de overeenkomst met Korea en andere FTA’s dateerde van een eerder tijdstip dan dat waarop de Unie bevoegd was gemaakt, maar investeringen werden later toegevoegd aan het mandaat voor de FTA met Singapore, die vervolgens separaat werd afgerond.

    2.7.

    Onderhandelingen over een afzonderlijke, op zichzelf staande investeringsovereenkomst, zijn officieel van start gegaan tijdens de top EU-China in november 2013, in maart 2014 gevolgd door de start van onderhandelingen over een soortgelijke overeenkomst met Myanmar. Dit zijn de eerste „stand-alone” EU-onderhandelingen over investeringen, die dus geen deel uitmaken van bredere onderhandelingen over een FTA (12). Dit kan ook een aantrekkelijk alternatief traject worden waar reeds lang lopende onderhandelingen van de Unie over FTA’s alle dynamiek lijken te hebben verloren. Zo werden vóór de Oekraïense crisis ook eventuele afzonderlijke investeringsonderhandelingen tussen de EU en Rusland geopperd.

    2.8.

    In dit advies wordt daarom ingegaan op de mogelijke rol van een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling in dergelijke autonome investeringsovereenkomsten, en zulks samen met de mogelijkheid voor formele en actieve betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld.

    3.   De veranderende aard van investeringen

    3.1.

    Investeringen (een van de „Singapore-kwesties” — 1996) moesten oorspronkelijk deel uitmaken van de multilaterale handelsonderhandelingen van de WTO in Doha, maar vervolgens werd deze opzet losgelaten tijdens de ministeriële conferentie van de WTO in Cancún in 2003. In 1998 mislukte de poging van de OESO om tot een multilaterale investeringsovereenkomst te komen. De 20 jaar geleden uit de Uruguay-Ronde van de WTO voortvloeiende overeenkomst over handelsgerelateerde investeringsmaatregelen (TRIM’s) is slechts van toepassing op maatregelen die de handel in goederen raken, maar omvat geen diensten of andere belangrijke sectoren die zich ondertussen hebben ontwikkeld.

    3.2.

    Scheiding van handel en investeringen wordt steeds moeilijker en daarom is een geïntegreerde aanpak nodig. De BDI spelen steeds meer een cruciale rol in de mondiale ondernemingsstrategie van de EU. Voor velen, die uitgaan van de comparatieve productiekosten, is het zo dat het ideale productiepunt zich zo dicht mogelijk bij de eindmarkt bevindt. Dat is met name van belang nu zich nieuwe markten openen, vooral in snel opkomende en andere ontwikkelingseconomieën. Volgens anderen is het vermogen om hulpbronnen en productie snel van het ene naar het andere land te verplaatsen belangrijk. Dit bleek reeds uit de uiteenlopende acceptatieniveaus aangaande het gebruik van biotechnologie.

    3.2.1.

    Ook monetaire en kostenschommelingen hebben gevolgen voor de bevoorradingsketens, hetgeen resulteert in fluctuaties en productieverplaatsingen op korte termijn. Daarnaast lijken hoge invoerbelemmeringen — ooit positief voor investeringen — nu steeds vaker BDI af te schrikken.

    3.2.2.

    Ook de mondiale toeleverings- en productieketens kunnen zich over veel landen uitstrekken — een mobiele telefoon die voor Europa is bestemd, kan bijvoorbeeld in China gefabriceerd zijn, waarbij gebruik is gemaakt van geavanceerde technologie die vanuit andere regio’s in Oost-Azië is ingevoerd. Vóór de toetreding van China tot de WTO werden dergelijke onderdelen meestal rechtstreeks in de Unie ingevoerd. In de praktijk blijkt inderdaad ongeveer de helft van de Chinese uitvoer afkomstig te zijn van ondernemingen die in buitenlandse handen zijn en die in China hebben geïnvesteerd. In de elektronicasector bedraagt dat aandeel zelfs 65 %.

    3.2.3.

    In de Mededeling van 2010 wordt opgemerkt dat volgens de huidige stand van het onderzoek betreffende BDI en werkgelegenheid er geen meetbaar negatief effect van uitgaande investeringen op de totale werkgelegenheid is aangetoond (13). Tegelijkertijd wordt echter ook toegegeven dat hoewel de balans dus positief uitvalt, er natuurlijk toch negatieve effecten op sectorspecifiek, geografisch en/of individueel niveau kunnen optreden. De kans is het grootst dat die effecten zich bij lager opgeleiden voordoen.

    3.3.

    De handels- en investeringspraktijken ontwikkelen zich in een zeer hoog tempo. Zo staat het internet aan de wieg van radicale veranderingen met een exponentiële groei van internationale onlineaankopen, de betaling ervan en het online volgen van het transport om zeker te zijn dat de goederen aankomen. Ook veranderingen als gevolg van het toenemende gebruik van eBay, PayPal en equivalenten (zoals Alibaba) zullen revolutionaire gevolgen hebben voor handel en investeringen. Voorts is ICT is nu al een belangrijke factor voor BDI.

    3.3.1.

    Dit biedt enorme mogelijkheden voor kmo’s en andere meer gespecialiseerde ondernemingen, omdat zij evenals lokale bedrijven toegang zullen kunnen krijgen tot markten die tot nu toe ontoegankelijk waren voor met name kmo’s die in afgelegen gebieden gevestigd zijn. Dit kan een belangrijke aanjager zijn voor het midden-en kleinbedrijf (mkb) om in het buitenland te investeren en lokale werkgelegenheid te creëren. 99 % procent van alle ondernemingen in de EU zijn klein of middelgroot en daarmee is het mkb een sleutelkracht voor innovatie (behoud en uitbouw van duurzaamheid) en goed voor 70 à 80 % van de werkgelegenheid. Daarom dringt het EESC er bij de Commissie op aan om ook bij investeringskwesties aandacht te besteden aan vooral die sector.

    4.   Autonome investeringsovereenkomsten

    4.1.

    De twee lopende onderhandelingen over autonome investeringsovereenkomsten (met China en met Myanmar) lopen zeer uiteen maar de onderliggende mandaten zijn vergelijkbaar. Alle lidstaten (met uitzondering van Ierland) hebben bilaterale investeringsovereenkomsten met China, maar met Myanmar geen enkele. Voor China vormen aangelegenheden inzake markttoegang ook een essentieel onderdeel van de onderhandelingen. De onderhandelingen met Myanmar zijn beperkt tot investeerdersbescherming. Na een lange periode van isolement wil de regering van Myanmar buitenlandse investeringen aanlokken.

    4.2.

    China en Myanmar liggen qua ontwikkelingsgraad meer dan ver uit elkaar. De een is een belangrijke supermacht, geïntegreerd in het mondiale handelsstelsel, en de tweede bevrijdt zich langzaam uit decennia van opgedrongen en zelf opgelegd isolement. Myanmar heeft behoefte aan capaciteitsuitbouw en China niet. De totale handel van de EU in goederen met Myanmar in 2013 bedroeg 533 miljoen EUR en met China 428 miljard EUR (en diensten waren nog eens goed voor 49,9 miljard EUR in 2012) (14).

    4.2.1.

    In 2012 bedroegen de investeringen vanuit de EU in China in totaal maar 15,5 miljard EUR (5,3 miljard in 2009), terwijl de investeringen door China in de EU slechts 7,6 miljard EUR bedroegen (0,3 miljard in 2009) (15). Het desbetreffende percentage voor dat jaar (2.6 % van de inkomende investeringen in de EU) is zeer laag, en zeker omdat, in vergelijking met bijna 30 % in de VS, minder dan 2 % van de BDI van de EU naar China gaat (hoewel dit ongeveer 20 % van alle BDI in China is). China is slechts goed voor minder dan 0,7 % van de totale BDI in de EU (er kan echter ook sprake zijn van indirecte investeringen via Hongkong of elders), terwijl het percentage voor de VS 21 % bedraagt.

    4.2.2.

    Alle onderhandelingen over een investeringsovereenkomst hebben hun eigen kenmerken. In het geval van Myanmar gaat het om beginselen en normen voor ontwikkeling en stimulering van buitenlandse investeringen, en met China worden veel ambitieuzere doelstellingen nagestreefd. In elk geval komt echter een groot deel van de investeringen uit de particuliere sector of vloeien zij voort uit samenwerking met die sector.

    4.3.

    Een belangrijk onderwerp voor de partijen bij een investeringsovereenkomst is vergemakkelijking van investeringen door voor de noodzakelijke duurzame infrastructuur te zorgen. Overheden moeten daarbij een bedrijf rechtszekerheid op infrastructuurgebied bieden, ook op regionaal niveau, en zij moeten middels doelmatige en systematische basiswerkzaamheden zorgen voor efficiënte netwerken voor energie, water en vervoer. Netwerken en leidingen voor water en energie behoeven een complexe opzet en het kan tien jaar of meer duren voordat zij volledig operationeel zijn. Daarom moet ook de regelgeving voor de lange termijn worden gepland. De Unctad (16) schat dat 7 triljoen USD nodig is voor investeringen gedurende de levensduur van de SDG’s en dat minstens een derde daarvan afkomstig zal zijn uit de particuliere sector. Daarbij moet onder meer worden gedacht aan het bouwen van nieuwe steden, scholen, ziekenhuizen en wegen.

    4.4.

    Het is in dit verband cruciaal om PPP’s te vergemakkelijken. Met elke investeringsovereenkomst moet ervoor worden gezorgd dat de regelgeving inkomende investeringen in overheidsopdrachten en PPP’s mogelijk maakt, en zulks op de lange termijn geschraagd door voorspelbaarheid en duurzaamheid. Ook ondernemingen moeten op lange termijn plannen om hun investeringen te doen slagen. Niemand is gebaat bij mislukkingen aan welke kant ook. Daadkrachtige overheden en spelers uit de particuliere sector moeten nieuwe synergieën ontwikkelen en nieuwe vormen van betrokkenheid leren. Hier is een essentiële rol voor het maatschappelijk middenveld weggelegd en zulks met name voor de sociale partners.

    4.5.

    Voor China is een groot voordeel van een dergelijke investeringsovereenkomst dat daarmee de bilaterale investeringovereenkomsten met 27 lidstaten door één enkele overeenkomst worden vervangen en geactualiseerd. In plaats van deze louter te consolideren, moet de EU (zoals zij met Canada heeft gedaan) zich richten op een kwalitatief hoogwaardige overeenkomst van de nieuwe generatie. Naast markttoegang gaan de onderhandelingen ook over onder meer overheidsopdrachten, mededingingsbeleid, de rol van staatsbedrijven, toegang tot de sectoren die tot dusver waren gesloten en kwesties met betrekking tot duurzame ontwikkeling.

    4.5.1.

    Het is cruciaal dat een investeringsovereenkomst tussen de EU en China meerwaarde biedt. Zo’n overeenkomst zou ook moeten resulteren in een intensievere politieke dialoog, meer integratie en meer technologische uitwisseling.

    4.5.2.

    Het Comité neemt nota van de investeringenbeginselen die in 2012 door de EU en de VS zijn overeengekomen (17). Hierin wordt het „cruciale belang” benadrukt „van het scheppen en in stand houden van open en stabiel investeringsklimaat en beleidsmaatregelen die bijdragen tot duurzame economische ontwikkeling en groei, het scheppen van werkgelegenheid, een hogere productiviteit, technologische innovatie en concurrentievermogen”.

    4.6.

    Echter, de holistische behoefte aan een hoofdstuk duurzame ontwikkeling in welke investeringsovereenkomst met China dan ook is duidelijk, met name omdat dat land groene, duurzame investeringen tot prioriteit heeft verheven. De meeste waarnemers zien als een belangrijke reden voor de Chinese belangstelling voor een dergelijke overeenkomst de behoefte van China aan investeringen vanuit de EU en technische knowhow om bestaande steden te helpen uitbreiden en tegelijkertijd voor maximale duurzaamheid te zorgen, en in heel het land nieuwe duurzame steden te bouwen. China heeft geleerd van de fouten in niet alleen de ontwikkelde wereld, waar binnensteden synoniem voor onachtzaamheid werden, maar ook van de chaos die werd veroorzaakt door zeer snelle, ongeplande en ongecontroleerde groei van steden, met name in snel opkomende economieën. De groei van de verstedelijking in China is exponentieel: al meer dan 50 % van de Chinezen woont in steden, een niveau dat slechts enkele jaren geleden nog ondenkbaar was. Bijvoorbeeld, Shenzhen, een stad die 40 jaar geleden niet eens bestond, verviervoudigde in het decennium tot 2010 zijn bevolking tot meer dan 10 miljoen mensen. De Chinezen zijn vastbesloten om veel van de elders vastgestelde fouten te voorkomen.

    5.   De rol van duurzame ontwikkeling in investeringsonderhandelingen

    5.1.

    Het Comité is ingenomen met het streven van de Commissie om „duurzame ontwikkeling” tot onderdeel van investeringsovereenkomsten te maken. Ieder specifiek hoofdstuk over duurzame ontwikkeling zal voortbouwen op het als eerste geformuleerde specifieke hoofdstuk, namelijk hoofdstuk 13 van de FTA tussen de EU en Korea van 2010 (18), zoals dit vervolgens met name verder werd ontwikkeld in recente EPO’s en de overeenkomsten met Singapore en Canada (nog niet geratificeerd). Specifieke aanpassingen voor investeringen zullen ook nodig zijn, niet het minst om de nadruk te leggen op verantwoorde investeringen, meer transparantie, energie-efficiëntie, bevordering van milieudiensten en andere belangrijke factoren.

    5.1.1.

    Het Comité is ook ingenomen met de toezeggingen van Commissie en Raad om ervoor te zorgen dat investeringsbeleid niet met een van de specifieke aspecten van duurzame ontwikkeling zal strijden.

    5.2.

    Uit bijlage 13 bij de overeenkomst tussen de EU en Korea blijkt duidelijk dat, ter verwezenlijking van de doelstellingen van het hoofdstuk duurzame ontwikkeling, partijen samen zullen werken aan uitwisseling van standpunten over de positieve en negatieve gevolgen van de overeenkomst en aan samenwerking in internationale fora op het gebied van maatschappelijke of milieuaspecten van handel en duurzame ontwikkeling, met inbegrip van de WTO, de IAO, het UNEP en de multilaterale milieuovereenkomsten. Een actualisering hiervan zou zich ook moeten uitstrekken tot recente relevante Wereldbank-, FAO- en andere initiatieven.

    5.2.1.

    Uit artikel 13. 4 van die overeenkomst blijkt ook duidelijk dat alle belangrijke sociale overeenkomsten (multilaterale arbeidsnormen en -overeenkomsten) erdoor worden bestreken en hetzelfde geldt voor multilaterale milieuovereenkomsten (artikel 13.5). Artikel 13.6 heeft specifiek betrekking op BDI in milieugoederen en -diensten, waaronder milieutechnologieën, duurzame energie, energie-efficiënte goederen en diensten en goederen met een milieukeur.

    5.2.2.

    Eveneens van groot belang zijn de artikelen 13.7, (voorkoming van aantasting van regels waarmee investeringen worden gestimuleerd) en artikel 13.9 (transparantie).

    5.2.3.

    Hoewel iedere overeenkomst een specifieke voetafdruk heeft, is een consistente, gemakkelijk herkenbare en aanvaardbare aanpak van essentieel belang.

    5.2.4.

    Een formeel mechanisme voor dialoog over duurzame ontwikkeling zoals dat van hoofdstuk 13 van en bijlage 13 bij de overeenkomst met Korea zal even belangrijk zijn als in een volledige vrijhandelsovereenkomst. Wat Myanmar betreft, liggen besprekingen over de uitvoering van IAO-conventies niet voor de hand. Het land werd in de periode 1997-2013 geschorst voor de SAP/EBA-regelingen van de Unie wegens schending van de beginselen van de IAO-conventie inzake dwangarbeid.

    5.2.5.

    In het geval van China is het de bedoeling dat er via een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling en een specifiek discussieforum wordt voortgebouwd op de bestaande dialoog met de EU over werkgelegenheid en sociaal beleid en op die over milieubeleid. Die laatste dialoog kwam sinds 2005 tot wasdom en groeide recentelijk door de gezamenlijke verklaring van 2012 over een intensievere dialoog over milieubeleid en groene groei. Deze zou betrekking moeten hebben op de lucht- en waterverontreiniging, afvalbeheer en bosbouw.

    5.2.6.

    In een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling moet diep worden ingegaan op de versterkte rol van de particuliere sector bij investeringen. Investeerdersverplichtingen zullen cruciaal zijn, maar dienen gepaard te gaan met toereikende investeerdersbescherming. Investeerders streven ernaar om hun algehele concurrentievermogen te schragen en te behouden, maar toch dient er oog te zijn voor hun verplichtingen op het vlak van duurzame ontwikkeling en maatschappelijk verantwoord investeren. Sommigen hebben steun voor duurzame ontwikkeling als hoofddoel van hun investeringen, maar voor anderen is dat slechts mondjesmaat het geval. De onderhandelende partijen moeten investeringen stimuleren, maar zij kunnen niet opleggen hoe of wat er geïnvesteerd wordt. Dit neemt niet weg dat een doeltreffende EU-investeringsstrategie essentieel is voor het handhaven van het concurrentievermogen van de Unie in een tijdperk van snelle economische veranderingen en grote verschuivingen in de economische machtsverhoudingen in de wereld. Daarbij moet met name worden gedacht aan investeringen van meer gespecialiseerde bedrijven en kmo’s want die zijn primordiaal voor innovatie.

    5.2.7.

    Artikel 13.6.2 van de overeenkomst met Korea heeft betrekking op eerlijke en ethische handel in goederen, en ook op regelingen voor MVO en verantwoordingsplicht. Bijlage 13 gaat onder meer over uitwisseling van informatie en samenwerking op deze punten, met inbegrip van de daadwerkelijke tenuitvoerlegging en follow-up van internationaal overeengekomen richtsnoeren. Het EESC beveelt met klem aan dat deze aanpak wordt uitgebreid tot investeringsovereenkomsten. MVO zal in alle investeringsovereenkomsten cruciaal zijn.

    5.2.8.

    Een dergelijk mechanisme zou zeer nuttig zijn bij het behandelen van MVO-kwesties met onze partners. Daarbij moet de nadruk komen te liggen op culturele gevoeligheid, het bevorderen van transparantie en een ethische aanpak, en corruptiebestrijding Voorts zullen economische baten worden gegenereerd door aandacht voor de voorkeuren van de consument en bijv. bevordering van efficiëntere en schonere energie. Bewustmaking, uitwisseling van goede praktijken en constructieve samenwerking tussen ondernemingen en stakeholders zullen wezenlijk zijn, en zulks samen met capaciteitsopbouw voor kmo’s die onder onevenredig zware kosten gebukt gaan. Chinese investeringen in het buitenland mislukken soms maar al te gemakkelijk omdat de investeerders niet geheel begrijpen wat er van hen verwacht wordt. Alle partijen zouden daarom zeer gebaat zijn bij een nauwere koppeling tussen investeerders, maatschappelijke behoeften en daarmee de voorkeur van de consument.

    5.2.9.

    De Commissie omschrijft MVO als „de verantwoordelijkheid van bedrijven voor het effect dat zij op de samenleving hebben”. MVO wordt door het bedrijfsleven aangestuurd en bestaat uit vrijwillige initiatieven die losstaan van wettelijke vereisten. Het gaat om het creëren van nieuwe waarde door innovatie. Ook heeft MVO betrekking op zowel economische, sociale en milieuzaken en dat met raadpleging van alle relevante belanghebbenden. Maar vooral moet de aanpak flexibel en gevarieerd zijn. Er bestaat niet zoiets als „één maat voor allen”: ieder bedrijf heeft zijn eigen identiteit. MVO-praktijken variëren derhalve in hoge mate, maar worden zij correct gebruikt, dan vormen zij een waardevol instrument om bedrijfskansen te creëren en het concurrentievermogen van een onderneming te verhogen.

    5.2.10.

    Verwacht wordt dat de Commissie binnenkort met een nieuwe mededeling over MVO komt. Daarin zal zij ook ingaan op de belangrijke internationale richtsnoeren als de OESO-richtsnoeren voor multinationals (19) en de VN-richtsnoeren inzake business en mensenrechten (UNGP’s), die momenteel ten uitvoer worden gelegd. Het is belangrijk dat maatregelen op EU- of internationaal niveau op generlei wijze afbreuk aan deze richtsnoeren doen. Het is ook van belang eraan te herinneren dat staten de plicht hebben om de mensenrechten te beschermen en het de plicht van ondernemingen is om deze te eerbiedigen.

    6.   De rol voor het maatschappelijk middenveld

    6.1.

    Het maatschappelijk middenveld moet er mede toe bijdragen dat de overheid en de particuliere sector elkaar vinden en daarbij dient het aanhoudend betrokken te zijn en aan monitoring te doen. Rechtstreekse betrokkenheid, inclusief automatische monitoring van investeringsovereenkomsten waaraan zowel overheids- als niet-overheidsactoren actief deelnemen, vereist echter landspecifieke oplossingen die zijn gebaseerd op de bestaande niveau’s van dialoog tussen maatschappelijke groeperingen en onderling begrip.

    6.2.

    In de overeenkomst tussen de EU en Korea zijn er verschillende mechanismen voor een dialoog tussen partijen. Het Forum van het maatschappelijk middenveld brengt verslag uit aan het Comité voor handel en duurzame ontwikkeling, waarin de regeringen van beide partijen zijn vertegenwoordigd. Voor investeringsovereenkomsten wordt er maar één zo’n comité overwogen en wellicht is dat niet altijd het meest aangewezen niveau om investeringskwesties te behandelen, en met name niet wanneer een partij dat niet wil of er een politiek of diplomatiek vraagstuk van wil maken. Er moet dus een nieuw mechanisme voor een forum van het maatschappelijk middenveld worden gevonden.

    6.3.

    In landen als China en Myanmar bestaan meer gesloten en zeer uiteenlopende opvattingen over het maatschappelijk middenveld. Daarom zal zitting van het middenveld in zo’n orgaan daar dan ook veel meer overtuiging behoeven. China is in diverse Afrikaanse landen partnerschappen aangegaan die zich richten op investeren als commerciële activiteit en niet zozeer als ontwikkelingshulp. De in dat verband bestaande raadplegingsmechanismen zijn niet erg vergelijkbaar met die van de EU, maar de toenemende dialoog tussen alle relevante organen zou een zeer belangrijke aanvulling op een overeenkomst vormen. Op haar beurt heeft de EU de sociale en civiele dialoog tot een hoeksteen van het Europees sociaal model gemaakt en van een institutioneel kader voorzien.

    6.3.1.

    Het Comité moet worden betrokken bij het zoeken naar oplossingen. Het beveelt daarom aan dat de beste oplossing bestaat uit een uitbreiding van het mechanisme van de rondetafel EU-China, waarin het Comité en de Chinese Economische en Sociale Raad gelijkelijk vertegenwoordigd zijn, of een andere dialoogmechanisme dat is toegesneden op de specifieke maatschappelijke situatie in een land.

    6.3.2.

    Wellicht kan ook een oplossing worden gevonden aan de hand van de grote ervaring van de Commissie met programma’s voor capaciteitsopbouw op het gebied van handel en handelsgerelateerde vraagstukken. Zo hebben de ministeries van derde landen die verantwoordelijk zijn voor programma’s voor de tenuitvoerlegging van de WTO-regels een afdeling die zich bezighoudt met maatschappelijke organisaties, inclusief werkgeversverenigingen en vakbonden, en ook hebben deze bij de uitvoering van dergelijke programma’s samengewerkt met de organen van de VN (zoals de IAO, Unctad, UNIDO). De rol van de sociale partners zal ook van belang zijn, niet in de laatste plaats gezien de grote omvang van de totale investeringen waarbij ondernemingen zijn betrokken. ondernemingen.

    Brussel, 19 maart 2015.

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  ACS EU meeting_oct 2014_final declaration-en (2).

    (2)  PB C 271, 19.9.2013, blz. 144.

    (3)  Unctad-WIF persmededeling, Genève, 14 oktober 2014.

    (4)  PB C 67 van 6.3.2014, blz. 1.

    (5)  Dit kan wellicht nader worden behandeld in een informatief rapport van het EESC.

    (6)  OESO-richtsnoeren voor multinationals, 2011

    (7)  Artikel 206 VWEU.

    (8)  „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s — Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid” COM(2010) 343.

    (9)  PB C 318, 29.10.2011, blz. 150.

    (10)  COM(2006) 567 final, 4 oktober 2006, paragraaf 3.1, iii.

    (11)  PB C 211, 19.8.2008, blz. 82.

    (12)  Sommige willen graag alomvattende onderhandelingen over een FTA met China.

    (13)  „2010 Impact of EU outward FDI”, Copenhagen Economics.

    (14)  Cijfers van DG Handel.

    (15)  Cijfers van de Commissie.

    (16)  Zie voetnoot 3.

    (17)  http://trade.ec.europa.eu/doclib/docs/149331/march/tradoc_150737.pdf

    (18)  PB L 127 van 14.5.2011, blz. 62.

    (19)  OESO-richtsnoeren voor multinationals, 2011


    Top