This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52014IE2479
Opinion of the European Economic and Social Committee on ‘The current system guaranteeing food safety and security of the food supply in the EU and ways to improve it’ (own-initiative opinion)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het huidige systeem voor de voedselveiligheid en voedselzekerheid in de EU en mogelijkheden tot verbetering (initiatiefadvies)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het huidige systeem voor de voedselveiligheid en voedselzekerheid in de EU en mogelijkheden tot verbetering (initiatiefadvies)
PB C 268 van 14.8.2015, p. 1–7
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
14.8.2015 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 268/1 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het huidige systeem voor de voedselveiligheid en voedselzekerheid in de EU en mogelijkheden tot verbetering
(initiatiefadvies)
(2015/C 268/01)
Rapporteur: |
Igor ŠARMÍR |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft op 27 februari 2014 besloten overeenkomstig artikel 29, punt A, van de uitvoeringsbepalingen van zijn reglement van orde een initiatiefadvies op te stellen over
„Het huidige systeem voor de voedselveiligheid en voedselzekerheid in de EU en mogelijkheden tot verbetering”.
De afdeling Landbouw, Plattelandsontwikkeling en Milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 5 maart 2015 goedgekeurd.
Het EESC heeft tijdens zijn op 18 en 19 maart 2015 gehouden 506e zitting (vergadering van 18 maart 2015) onderstaand advies uitgebracht, dat met 181 stemmen vóór en 9 stemmen tegen, bij 17 onthoudingen, werd goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. |
Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) is tevreden dat voedselveiligheid tot de prioriteiten van de Europese Unie behoort en dat een solide systeem is uitgewerkt om die veiligheid te garanderen. Het verheugt zich er in het bijzonder over dat de voedselveiligheid in de EU sinds 2002 onder de bevoegdheid valt van een gespecialiseerde instantie, namelijk de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), die over alle nodige middelen beschikt om de veiligheid van producten op de Europese markt te beoordelen. |
1.2. |
Het Comité meent dat de EFSA sinds haar oprichting blijkt heeft gegeven van de nodige kennis en kunde en ontegenzeggelijk een zeer belangrijke rol speelt bij de preventie van gezondheidsrisico’s in Europa. Dankzij de EFSA behoort het systeem van de EU voor de bescherming van de volksgezondheid tot de best presterende systemen ter wereld. Volksgezondheid is echter een bijzonder gevoelige kwestie en consumentenvertrouwen is voor de EFSA van het hoogste belang; we moeten dus blijven kijken hoe we het bestaande systeem kunnen verbeteren, met name in het licht van nieuwe wetenschappelijke inzichten. Het EESC zou dan ook enkele voorstellen in die zin willen doen. |
1.3. |
Wil de consument vertrouwen hebben in het systeem en de beoordeelde producten, dan moet de procedure voor de beoordeling van nieuwe, chemische en andere producten die bestemd zijn voor introductie in de voedselketen, voldoende transparant zijn. In de ogen van het EESC zijn op dit vlak bepaalde verbeteringen mogelijk. Zo worden de studies die producenten moeten indienen om aan te tonen dat een product onschadelijk is, niet in wetenschappelijke tijdschriften gepubliceerd, worden de ruwe gegevens niet systematisch ter beschikking gesteld van de wetenschappelijke wereld en beroept men zich bovendien in veel gevallen onomwonden op het bedrijfsgeheim. Het EESC is ervan overtuigd dat deze werkwijze juridisch niet correct is; de EFSA zelf heeft immers verklaard dat de gegevens uit de verplichte studies niet vertrouwelijk zijn. |
1.4. |
Het Comité verzoekt de Commissie de desbetreffende regelgeving te wijzigen en verplicht te stellen dat studies en ruwe gegevens na de beoordeling door de EFSA systematisch worden gepubliceerd op de EFSA-website. |
1.5. |
Overigens is het EESC ingenomen met de recente EFSA-initiatieven om informatie proactief te publiceren. |
1.6. |
De EFSA is in het verleden in een pijnlijke situatie terechtgekomen omdat een aantal van zijn experts in een belangenconflict verwikkeld bleken te zijn. Het EESC prijst de EFSA voor haar in 2012 geleverde inspanningen om een en ander recht te trekken, maar wijst erop dat het hier om een extreem gevoelig aspect van de officiële evaluatieprocedure gaat en dat de situatie dus op de voet moet worden opgevolgd. |
1.7. |
De EFSA staat voor een moeilijke taak: de resultaten van een aantal wetenschappelijke studies zijn duidelijk beïnvloed door de financieringsbron en zouden hevige controverses kunnen veroorzaken. Het EESC verzoekt de EFSA met klem bijzondere aandacht te besteden aan deze ontwikkeling; de wetenschappelijke literatuur is immers een belangrijk referentiepunt in de evaluatieprocedure. |
1.8. |
Het EESC looft de EFSA omdat zij al jarenlang tracht meer inzicht te krijgen in de werking van mengsels en nadenkt over nieuwe methoden die tijdens de evaluatieprocedure kunnen worden gebruikt; het verzoekt de EFSA hiervan zo snel mogelijk werk te maken. |
1.9. |
Het beginsel dat „de dosis het vergif maakt” moet omzichtig worden toegepast; tal van endocrinologen voeren al 20 jaar lang bewijzen aan voor het feit dat in het geval van hormoonontregelende stoffen niet de dosis maar het moment van blootstelling doorslaggevend is. Deze nieuwe kennis wordt echter nog niet meegenomen in de regelgeving, iets waarop het Europees Parlement onlangs de vinger heeft gelegd (1). |
1.10. |
De Commissie zou na raadpleging van de gemeenschap van endocrinologen een lijst moeten opstellen van producten die schadelijk kunnen zijn voor de ontwikkeling van het endocrien systeem. Tot de wetenschappelijke wereld een consensus bereikt over de vraag of de stoffen op deze lijst al dan niet gevaarlijk zijn voor de hormoonhuishouding, zou de Commissie het voorzorgsbeginsel moeten toepassen. |
1.11. |
De introductie van plagen en ziekten uit derde landen kan dramatische gevolgen hebben voor producenten en consumenten in de EU. Om de samenhang van het systeem te waarborgen is het absoluut noodzakelijk dat de grenscontroles worden aangescherpt, het wederkerigheidsbeginsel wordt toegepast en de Europese autoriteiten hun politieke wil tonen. |
1.12. |
Het is aan de EU erop toe te zien dat de handelsregelingen de garanties inzake voedselveiligheid voor de Europese burgers niet op de helling zetten. De herziening van de regelgeving inzake planten- en dierengezondheid is een mooie gelegenheid om de toepassing van de controleregelingen te verbeteren en deze overal op dezelfde manier uit te voeren, en negatieve gevolgen op sociaal, economisch en milieugebied te ondervangen. |
1.13. |
Het EESC meent dat voedingsmiddelen (ook importproducten) van boer tot bord volledig traceerbaar moeten zijn zodat de consument kan kiezen voor producten van een bepaalde kwaliteit die bovendien voldoen aan de in de EU geldende veiligheidsvoorschriften. |
2. Algemene opmerkingen
2.1. |
In dit advies worden twee licht verschillende thema’s behandeld, die echter wel onder een gemeenschappelijke noemer kunnen worden gebracht; alles draait namelijk om de beschikbaarheid van veilig voedsel voor de Europese burgers. Het eerste gedeelte is gewijd aan het huidige evaluatiesysteem voor nieuwe producten die in de voedselketen worden geïntroduceerd; het tweede gedeelte is bedoeld om bepaalde problemen met de internationale handel in voedingsmiddelen aan de kaak te stellen, waarmee zowel de landbouwers als de consumenten en de burgers in het algemeen te maken krijgen. |
2.2. |
Voedselveiligheid staat op de officiële prioriteitenlijst van de EU en wordt op institutioneel niveau naar behoren gewaarborgd door de Europese Commissie en de EFSA. Zo is er ontegenzeggelijk een sluitende regeling uitgewerkt voor het beheer van microbiologische risico’s. Tijdens de twintigste eeuw echter zijn naast de microbiologische risico’s ook chemische risico’s opgedoken, en op dat vlak zijn er nog heel wat vragen. |
2.3. |
De afgelopen 60 jaar heeft de synthetische chemie meer dan honderdduizend nieuwe moleculen in het milieu verspreid. Toch is maar een te verwaarlozen gedeelte van deze producten (1 à 2 %) onderzocht op mogelijke risico’s voor de volksgezondheid (2), wat heel wat vragen doet rijzen, onder meer in verband met de voedselveiligheid. Naast de stoffen die direct terechtkomen in de voedselketen (additieven, residuen van bestrijdingsmiddelen of kunststoffen), en die in principe aan de evaluatieprocedure worden onderworpen, zijn er immers nog andere stoffen die indirect, via de bodem, de lucht en het water in de voedselketen kunnen eindigen. |
2.4. |
Een aantal chemisch-synthetische producten die gedurende relatief lange tijd gebruikt werden, zijn inmiddels uit de handel genomen omdat wetenschappelijk is aangetoond dat zij giftig en/of kankerverwekkend waren (zie bijvoorbeeld paragraaf 2.5). Een aantal andere producten is echter nog niet verboden, hoewel wetenschappers grote vraagtekens plaatsen bij het gebruik ervan. Het is dan ook volkomen terecht zich af te vragen wat het verband is tussen de blootstelling van de bevolking aan deze nieuwe producten van de synthetische chemie enerzijds, en de exponentiële toename in de ontwikkelde landen van gevallen van kanker, neurodegeneratieve ziekten, onvruchtbaarheid, diabetes en obesitas anderzijds. |
2.5. |
De EU heeft een solide systeem ontwikkeld voor de preventie van de risico’s die verbonden zijn aan de introductie van nieuwe, onder meer chemische producten in de voedselketen. Op institutioneel vlak is de Europese Commissie (DG SANTÉ) verantwoordelijk voor het risicobeheer, terwijl de EFSA, de Europese autoriteit die verantwoordelijk is voor de technische kant, zich bezighoudt met de risicobeoordeling. Het nieuwe systeem heeft alvast een aantal bevredigende resultaten opgeleverd voor de consumenten; zo is naar aanleiding van een reeks diepgravende studies het aantal in de EU goedgekeurde bestrijdingsmiddelen tussen 2000 en 2008 drastisch verminderd (van 1 000 naar 250). Voor de landbouwers daarentegen is dit een zorgwekkende ontwikkeling; zij zitten immers met de handen in het haar omdat ze niet langer beschikken over werkzame stoffen om ongedierte te bestrijden. Paradoxaal genoeg zijn heel wat van deze in de EU verboden werkzame stoffen wél toegelaten in derde landen die producten uitvoeren naar de Europese markt. |
2.6. |
Hoewel we over een solide systeem beschikken, heeft de ervaring geleerd dat bepaalde aspecten van de beoordelingen voor verbetering vatbaar zijn, zeker in het licht van nieuwe wetenschappelijke ontdekkingen en de commerciële toepassingen daarvan; het een en ander heeft als gevolg dat we in het kader van de evaluatieprocedure te maken krijgen met nieuwe uitdagingen van systemische en methodologische aard. |
3. Mogelijkheden tot verbetering van de evaluatieprocedure van nieuwe ingrediënten van levensmiddelen
3.1. |
De EFSA baseert haar evaluaties op wetenschappelijke studies die zouden moeten aantonen dat een product onschadelijk is. Volgens de huidige wetgeving moeten die studies worden ingediend door de aanvrager, te weten het bedrijf dat het product op de markt wil brengen. Deze procedure doet echter heel wat vragen rijzen, aangezien de resultaten van de wetenschappelijke studies fundamenteel van elkaar kunnen verschillen, afhankelijk van de financieringsbron (zie paragraaf 3.4). Wel klopt het dat in de door de EFSA toegepaste Europese regelgeving voorwaarden zijn vastgelegd waaraan deze studies moeten voldoen, evenals mechanismen die in een latere fase van de evaluatieprocedure een tegenwicht kunnen vormen voor de hierboven beschreven tendens. |
3.2. |
Een ander problematisch aspect van de evaluatieprocedure is dat de verplichte studies vertrouwelijk zijn, een eis die niet onomstreden is; dergelijke studies worden niet gepubliceerd in wetenschappelijke tijdschriften en de ruwe gegevens vallen onder het bedrijfsgeheim zodat de wetenschappelijke wereld niet de kans krijgt een tegenexpertise op te stellen (3). Wij begrijpen dat bepaalde gegevens en informatie, waaruit de samenstelling of het productieprocedé van een nieuw product zou kunnen worden afgeleid, moeten worden beschermd door het bedrijfsgeheim. Dat geldt echter niet voor de gegevens uit de verplichte studies, die enkel aangeven hoe de proefpersonen hebben gereageerd op de onderzochte producten. Aangezien het bedrijfsgeheim in deze gevallen niet wordt gerechtvaardigd door de bescherming van de legitieme belangen van de producenten (4), oordeelt het EESC dat het inroepen ervan onterecht is en verzoekt het de wetgeving aan te passen zodat de ruwe gegevens uit de studies na het EFSA-onderzoek systematisch ter beschikking worden gesteld van de wetenschappelijke gemeenschap (op de website van de autoriteit). |
3.3. |
De EFSA is een publieke instantie die in het leven is geroepen om ervoor te zorgen dat onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek wordt verricht naar nieuwe ingrediënten van levensmiddelen. Toch is de EFSA in het verleden over de hekel gehaald omdat een aantal van haar deskundigen in belangenconflicten verwikkeld waren. Meestal waren ze tegelijk ook ILSI-adviseur (5). Het EESC is er dan ook mee ingenomen dat de EFSA in 2012 de nodige stappen heeft gezet zodat de situatie weer normaal te noemen is. Het gaat hier echter om een zeer gevoelige kwestie en het EESC wijst er dan ook op dat waakzaamheid geboden blijft. |
3.4. |
De bevoegde instanties baseren hun beoordeling voorts ook op studies uit de wetenschappelijke literatuur. Gebleken is echter dat de resultaten van de wetenschappelijke studies fundamenteel van elkaar kunnen verschillen, afhankelijk van de financieringsbron (6). Onafhankelijke onderzoekers zijn cruciaal voor de houdbaarheid van het systeem en de taak van de EFSA wordt nog bemoeilijkt doordat een onderscheid moet worden gemaakt tussen hoogwaardige wetenschappelijke studies en studies waarvan de waarde twijfelachtig is vanwege methodologische of andere fouten. |
4. Mogelijkheden om de procedure voor de beoordeling van potentieel gevaarlijke producten te verbeteren
4.1. |
Bij de beoordeling van chemische producten die in voedingsmiddelen aanwezig mogen zijn, wordt uitgegaan van de wet van Paracelsus, die luidt dat alleen de dosis het vergif maakt. Het volstaat dus voor elk product vast te stellen wat de „aanvaardbare dagelijkse inname” of ADI is. Het overgrote deel van de nieuwe producten kan met andere woorden dagelijks worden gebruikt, op voorwaarde dat een bepaalde hoeveelheid niet wordt overschreden. |
4.2. |
Eeuwenlang kon deze wet van Paracelsus blindelings worden toegepast. De nieuwe synthetische stoffen echter, die al tientallen jaren in onze voeding aanwezig zijn, hebben de bakens verzet; de wet van Paracelsus is niet langer onvoorwaardelijk van toepassing. |
4.3. |
Een eerste probleem betreft de manier waarop mensen met voeding omgaan. Consumenten zijn absoluut niet op de hoogte van het bestaan van de ADI en kunnen dan ook onmogelijk, zelfs niet in theorie, controleren of ze de „toegestane” hoeveelheid van een bepaalde stof — die in verschillende, dagelijks gebruikte voedingsmiddelen aanwezig kan zijn — overschrijden (7). Het gaat in feite om een zeer wetenschappelijk en technisch begrip dat enkel door een kleine kring specialisten wordt gehanteerd. |
4.4. |
Het menselijk organisme wordt niet blootgesteld aan één enkele chemische stof, maar aan een groot aantal residuen van bestrijdingsmiddelen, kunststoffen en levensmiddelenadditieven die in onze voeding aanwezig zijn. De ADI is echter voor elke chemische stof afzonderlijk vastgesteld en houdt geen rekening met mogelijke opslag- of synergie-effecten. Deze mogelijkheid is jammer genoeg niet louter hypothetisch. Diverse studies hebben immers al bewezen dat het gecombineerde effect van verschillende stoffen, die geen enkel probleem opleveren als zij los van elkaar worden onderzocht, ernstige gevolgen kan hebben (8). |
4.5. |
De instanties die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van potentieel gevaarlijke producten, zoals de EFSA of de FDA in de VS, houden zich al jaren bezig met de studie van opslag- of synergie-effecten, maar de resultaten van die inspanningen zijn nog niet terug te vinden in de regelgeving (9), wat te maken heeft met de wetenschappelijke problemen en de complexiteit van deze taak. Volgens de EFSA zelf echter zal het niet lang meer duren voor de wetenschappelijke bevindingen ter zake worden omgezet in regelgeving en het EESC dringt er dan ook op aan hiervan zo snel mogelijk werk te maken. |
4.6. |
Ten slotte is de wet van Paracelsus op losse schroeven komen te staan door het fenomeen van de zogenoemde „hormoonontregelende stoffen”. Het gaat om stoffen die de werking van hormonen, en dan met name het vrouwelijke hormoon oestrogeen, imiteren. Volgens tal van endocrinologen is blootstelling aan deze stoffen vaak schadelijk voor het organisme, ook al gaat het om hoeveelheden die ruim onder de ADI liggen. Bovendien is het onmogelijk een veilige grenswaarde vast te stellen (10). Het is bewezen dat het bij hormoonontregelende stoffen niet om de dosis maar om het moment van blootstelling draait. In dit geval is de gevaarlijkste periode die waarin het endocrien systeem zich ontwikkelt (prenatale periode, jonge kinderen en puberteit). Kenmerkend voor hormoonontregelende stoffen is overigens ook dat de giftigheid ervan soms pas jaren of zelfs decennia na de blootstelling aan het licht komt. |
4.7. |
Een groot aantal zowel natuurlijke als synthetische stoffen wordt op dit moment door endocrinologen beschouwd als „hormoonontregelende stoffen” en vele daarvan worden regelmatig aangetroffen in onze voeding. We denken dan bijvoorbeeld aan diverse bestrijdingsmiddelen, dioxines, pcb’s en ftalaten, maar vooral het verpakkingsmateriaal bisfenol-A geeft op dit moment aanleiding tot heftige discussies (11). |
4.8. |
Het is bewezen dat hormoonontregelende stoffen een doorslaggevende rol spelen in de verontrustende afname van de vruchtbaarheid bij mannen (een tendens die al sinds de Tweede Wereldoorlog wordt waargenomen), alsook in de aanzienlijke toename van het aantal gevallen van teelbal- en prostaatkanker bij mannen, borstkanker bij vrouwen, en andere ernstige aandoeningen (12). |
4.9. |
De bevoegde Europese organen, te weten de EFSA en DG SANTÉ, aarzelen bij het nemen van maatregelen die door endocrinologen sterk worden aanbevolen, omdat de wetenschappelijke wereld geen eenduidig antwoord zou hebben op de vraag of ook zeer kleine dosissen schadelijke gevolgen hebben (13). Heel wat wetenschappers die oorspronkelijk onderzoekswerk op het gebied van endocrinologie verrichten, zijn echter van oordeel dat ook zeer geringe dosissen van zogenoemde hormoonontregelende stoffen met name voor zwangere vrouwen en jonge kinderen bijzonder gevaarlijk zijn. Voor hen gaat het om een vaststaand feit dat is bewezen door „duizenden wetenschappelijke studies” (14), terwijl het effect van deze zeer kleine dosissen voor de EFSA niet meer is dan een hypothese. |
4.10. |
Naar aanleiding van een in opdracht van DG ENV geschreven diepgravend rapport (15), dat de zienswijze van de endocrinologen staaft, heeft DG SANTÉ de EFSA in oktober 2012 verzocht om na te denken over criteria voor het definiëren van hormoonontregelende stoffen en om te bekijken of de ter zake bestaande testmethoden wel adequaat zijn. Dit is echter nog steeds niet gebeurd; de Commissie heeft tot nu toe slechts een stappenplan voorgesteld waarin wordt aangegeven hoe tot een definitie van hormoonontregelende stoffen kan worden gekomen (16). De opdracht zelf is daarmee uitgesteld tot eind 2016. |
4.11. |
De gemeenschap van endocrinologen heeft het standpunt van de EFSA en andere adviesorganen en regelgevende agentschappen ten aanzien van hormoonontregelende stoffen herhaaldelijk tegengesproken. We denken dan met name aan de consensusverklaring van de Amerikaanse vereniging van endocrinologen, die meer dan duizend leden telt (17), aan het internationale colloquium dat in september 2012 plaatsvond in Berlijn, en aan de „Verklaring van Berlaymont” van mei 2013 (18). De ondertekenaars van deze verklaring, stuk voor stuk specialisten met diverse publicaties ter zake op hun naam, drongen erop aan dat de sinds jaren opgedane kennis eindelijk wordt meegenomen in de Europese regelgeving. Zo moet volgens de laatste verordening betreffende pesticiden, van maart 2013, wel worden nagegaan of een nieuw product bijvoorbeeld mutageen is, maar hoeft niet te worden gekeken naar de hormonale activiteit ervan. Daaruit blijkt wel dat de bevoegde autoriteiten de bezorgdheid van de endocrinologen vooralsnog gewoon naast zich neer leggen. |
4.12. |
Het EESC sluit zich aan bij het Europees Parlement dat van mening is dat de regelgeving dringend rekening moet gaan houden met de opgedane kennis inzake endocrinologie (19). Ook al is de wetenschappelijke wereld in de brede zin van het woord verdeeld, de mening van een groot deel van de gemeenschap van endocrinologen zou ruimschoots voldoende grond moeten zijn om ten minste het voorzorgsbeginsel toe te passen op stoffen waarvan het hormoonontregelend effect door endocrinologen wordt erkend. |
5. Internationale handel: plagen en ziekten bij landbouwgewassen
5.1. |
De Wereldhandelsorganisatie (WTO) streeft naar steeds verdergaande liberalisering; van de leden wordt verwacht dat zij onderhandelen over de voortzetting en uitbreiding van de handel in landbouwproducten en dat zij interne steun- en beschermingsmaatregelen geleidelijk maar substantieel beperken. |
5.2. |
In de huidige context van steeds verder doorgevoerde liberalisering van de wereldmarkt, waar de handel in plantaardige producten ten gevolge van de niet aflatende reeks handelsovereenkomsten van de EU met derde landen almaar toeneemt, is er een steeds groter risico op introductie van nieuwe plagen en ziekten. |
5.3. |
De Europese producenten maken zich grote zorgen over de komst van schadelijke organismen die tot nog toe niet voorkwamen in Europa en voor velen een groot gevaar vormen. In bepaalde gevallen kunnen de komst en verspreiding van deze organismen een enorme klap betekenen voor met name weinig voorkomende Europese teelten, waardoor de producenten in kwestie zware economische verliezen zouden lijden. |
5.4. |
De introductie van uitheemse plagen en ziekten vormt niet alleen een bedreiging voor bepaalde landbouwproducten, ook de productiekosten van de Europese landbouwers gaan hierdoor de hoogte in, waardoor de rentabiliteit van hun bedrijven wordt aangetast. Bovendien kunnen dergelijke plagen verreikende economische, sociale en milieugevolgen hebben voor het hele Europese grondgebied. |
5.5. |
Een bijzonder sprekend voorbeeld dat de omvang van het probleem onomstotelijk aantoont, is het recente geval van de invoer van citrusvruchten uit Zuid-Afrika. Tijdens het laatste verkoopseizoen is een aanzienlijke lading met de gevaarlijke schimmel Guignardia Citricarpa besmette Zuid-Afrikaanse citrusvruchten de Europese havens binnengekomen; de schimmel veroorzaakt de vlekkenziekte „black spot”. Concreet is 35 keer vastgesteld dat uit Zuid-Afrika ingevoerde citrusvruchten besmet waren met deze ziekteverwekker. |
5.6. |
Door de lakse houding van de EU wordt zo 5 00 000 ha Europese grond waarop citrusvruchten worden geteeld, in gevaar gebracht, aangezien er geen efficiënte behandeling is om de ziekte uit te roeien. Mocht deze ziekte hier de kop opsteken dan zou dat enorme gevolgen hebben op economisch, sociaal en milieuvlak en de bevoorrading in gevaar brengen. |
5.7. |
De nieuwe ontwerpregelgeving inzake plantgezondheid is in bepaalde opzichten een verbetering van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (20), maar ook hierin wordt voorbijgegaan aan bepaalde cruciale aspecten. Gevolg is dat een oplossing voor de meest nijpende problemen uitblijft. |
5.8. |
Voorts moet de aandacht worden gevestigd op het feit dat de productievoorwaarden die gelden voor importproducten uit derde landen, niet te vergelijken zijn met de in de EU geldende voorwaarden. In derde landen mogen tal van gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt die in Europa verboden zijn; de maximumwaarden voor residuen liggen er hoger en ook de sociale en arbeidsvoorwaarden verschillen van de Europese en bieden nauwelijks of geen bescherming. |
5.9. |
De Europese consument moet er uitdrukkelijk op worden gewezen dat er op het vlak van veiligheid en traceerbaarheid uitgesproken verschillen bestaan tussen producten uit de EU en uit derde landen. |
5.10. |
De huidige wetgeving legt steeds meer beperkingen op aan het gebruik van werkzame stoffen voor de bestrijding van bepaalde plagen of ziektes. Naar schatting zou ongeveer 50 % van de producten die de laatste jaren ter beschikking stonden van de Europese landbouwers, onderworpen zijn aan dergelijke beperkende maatregelen. Bovendien moeten ook degenen die deze stoffen gebruiken aan strengere voorschriften voldoen; zo zijn de opleidingseisen verscherpt en moet meer beschermende uitrusting gebruikt worden. |
5.11. |
Het wederkerigheidsbeginsel zou ervoor moeten zorgen dat alle producten die op een bepaalde markt worden aangeboden, verplicht beantwoorden aan de vereisten en regels inzake gezondheid en veiligheid, milieu, werkzame stoffen e.d., die gelden voor de in Europa geteelde producten. |
Brussel, 18 maart 2015.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Henri MALOSSE
(1) Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2013 over de bescherming van de volksgezondheid tegen hormoonontregelaars (2012/2066(INI)).
(2) Vincent Cogliano van het CIRC (Internationaal Instituut voor Kankeronderzoek) en Andreas Kortenkamp, hoofd van de afdeling toxicologie van de Universiteit van Londen, zijn onafhankelijk van elkaar tot deze schatting gekomen.
(3) Zo werden de ruwe gegevens uit de studie inzake genetisch gemodificeerde maïs (MON 863) pas ter beschikking gesteld van de wetenschappelijke gemeenschap na een besluit van een Duitse rechtbank in 2005, en in 2013 dreigde Monsanto de EFSA voor het gerecht te slepen vanwege „schending van het bedrijfsgeheim” omdat de directrice van de EFSA onder druk van de media en een deel van de wetenschappelijke wereld gegevens in verband met de maïs GM NK 603 op het internet had gezet.
(4) Volgens de EFSA zelf zijn de gegevens uit de verplichte (referentie)studies niet vertrouwelijk.
(5) ILSI (International Life Science Institute) — pressiegroep van multinationals uit de agrochemische, voedings- en biotechnologische sector, zoals Coca-Cola en Monsanto. Naar aanleiding van een rapport van de Rekenkamer (Speciaal verslag nr. 15/2012), waarin gewezen werd op het gebrek aan helderheid in de aanpak van belangenverstrengeling binnen de EFSA, heeft het Europees Parlement in tweede lezing besloten om zijn besluit over het verlenen van kwijting voor de EFSA-begroting van 2010 uit te stellen, in afwachting van aanvullende informatie over het EFSA-beleid inzake belangenverstrengeling.
(6) Zie bijvoorbeeld Frederick vom Saal & Claude Hughes, „An extensive new literature concerning low-dose effects of bisphenol-A shows the need for a new risk assessment”, Environmental Health Perspectives, vol. 113, augustus 2005, blz. 926-933.
(7) De synthetische zoetstof aspartaam, bijvoorbeeld, is aanwezig in meer dan 6 000 verschillende producten.
(8) Bijvoorbeeld Sofie Christiansen, Ulla Hass et al., „Synergic disruption of external male sex organ development by a mixture of four antiandrogens”, Environmental Health Perspectives, vol. 117, nr. 12, december 2009, blz. 1839-1846.
(9) In 2006 erkende de Europees commissaris voor landbouw tijdens een ondervraging door EP-lid Paul Lannoye dat er op het vlak van de beoordeling van combinaties van stoffen inderdaad sprake is van een lacune in de regelgeving. Na deze bekentenis is echter geen vooruitgang van betekenis geboekt.
(10) The 2013 Berlaymont Declaration on Endocrine Disruptors.
(11) Canada heeft de verkoop van zuigflessen die BPA bevatten in 2008 verboden en de EU heeft dat voorbeeld gevolgd in 2011. Sinds 1 januari 2015 is het in Frankrijk verboden bisfenol-A te gebruiken in producten die tijdens het gebruik in contact komen met levensmiddelen. Een wetenschappelijk advies van het nationale agentschap ANSES vormt de onderbouwing voor dit verbod. De EFSA heeft op 21 januari 2015 een advies uitgebracht waarin wordt verklaard dat BPA bij het huidige niveau van blootstelling geen gezondheidsrisico inhoudt voor de consumenten, ongeacht hun leeftijd.
(12) Resolutie van het Europees Parlement van 14 maart 2013 over de bescherming van de volksgezondheid tegen hormoonontregelaars (2012/2066(INI)), overwegingen A en C, en The 2013 Berlaymont Declaration on Endocrine Disruptors.
(13) De EFSA verwijst in dit verband naar het colloquium dat zij in juni 2012 in Brussel heeft gehouden, waar deskundigen op het vlak van endocrinologie maar een kleine minderheid van de deelnemers vormden.
(14) Aldus Frederick vom Saal, Amerikaans endocrinoloog, tijdens de internationale conferentie in Berlijn in september 2012.
(15) Andreas Kortenkamp, Olwenn Martin, Michael Faust, Richard Evans, Rebecca McKinlay, Frances Orton en Erika Rosivatz, „State of the art assessment of endocrine disrupters”, final report, 23 december 2011.
(16) Stappenplan van de Europese Commissie „Defining criteria for identifying Endocrine Disruptors in the context of the implementation of the Plant Protection Product Regulation and Biocidal Products Regulation”, juni 2014.
(17) Evanthia Diamanti-Kandarakis et al., „Endocrine-disrupting chemicals: an Endocrine Society scientific statement”, Endocrine Reviews, vol. 30, nr. 4. Juni 2009, blz. 293-342.
(18) Zie voetnoot 10.
(19) Zie voetnoot 1.
(20) PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.