Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52013AE0982

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Actieplan: Europees vennootschapsrecht en corporate governance — Een modern rechtskader voor meer betrokken aandeelhouders en duurzamere ondernemingen (COM(2012) 740 final)

    PB C 271 van 19.9.2013, p. 70–74 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    19.9.2013   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 271/70


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Actieplan: Europees vennootschapsrecht en corporate governance — Een modern rechtskader voor meer betrokken aandeelhouders en duurzamere ondernemingen

    (COM(2012) 740 final)

    2013/C 271/13

    Rapporteur: de heer DE LAMAZE

    De Commissie heeft op 19 februari 2013 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie te raadplegen over de

    „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Actieplan: Europees vennootschapsrecht en corporate governance – een modern rechtskader voor meer betrokken aandeelhouders en duurzamere ondernemingen”

    COM(2012) 740 final.

    De afdeling Interne Markt, Productie en Consumptie, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 29 april 2013 goedgekeurd.

    Het Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 mei 2013 gehouden 490e zitting (vergadering van 22 mei 2013) het volgende advies uitgebracht, dat met 135 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 11 onthoudingen, is goedgekeurd.

    1.   Conclusies en aanbevelingen

    1.1

    Het Comité kan zich vinden in de belangrijkste denkpistes van het actieplan inzake corporate governance.

    1.2

    Wel waarschuwt het voor het risico dat de nalevingskosten voor beursgenoteerde bedrijven zouden kunnen toenemen en herinnert het eraan dat een open financiële markt cruciaal is voor het bedrijfsleven. De uitvoeringsdetails van ieder initiatief bepalen of een juist evenwicht is gevonden tussen wettelijke voorschriften en „soft law” (aanbevelingen, governancecodes).

    1.3

    Ook verwacht het Comité met veel nadruk van de Commissie dat zij de door haar als vernieuwend aangekondigde transparantieverplichtingen betreffende het beloningsbeleid middels redelijke eisen uitwerkt om te voorkomen dat de ontwikkeling van een onderneming in gevaar wordt gebracht door een toename van de functioneringskosten. Voorts vestigt het er de aandacht op dat de nieuwe regels geen afbreuk mogen doen aan het „zakengeheim”.

    1.4

    Essentieel in het voorstel is het stemrecht van de aandeelhouders betreffende het beloningsbeleid. Het Comité is van mening dat harmonisatie in dit verband niet verder mag gaan dan een adviserende stem en dat dus niet mag worden getornd aan de sokkel van het vennootschapsrecht.

    1.5

    De Commissie wil een effectbeoordeling gaan maken. Daarbij wordt zij ten zeerste aanbevolen om heel goed te kijken naar de impact van ieder initiatief op kleine en middelgrote ondernemingen (kmo's).

    1.6

    Als aanvulling op de aangekondigde initiatieven vestigt het Comité er de aandacht op dat, met het oog op het efficiënt functioneren van een onderneming tijdens vooral crisesperiodes, meer aandacht moet worden geschonken aan de versterking van de betrokkenheid van de werknemers.

    1.7

    Verder moeten er betere opleidingen voor de bestuurders komen en moet de uitwisseling van goede praktijken dienaangaande worden gestimuleerd.

    1.8

    Voorts moet inzake het vennootschapsrecht de aandacht weer worden gericht op de invoering van een Europese besloten vennootschap (SPE) en vereenvoudiging van de overbrenging van de zetel binnen de Unie. Hier moet de betrokkenheid van de werknemers worden gewaarborgd en versterkt, waarbij, overeenkomstig de Europese Verdragen, de specifieke raadpleging van de sociale partners de basis dient te zijn.

    1.9

    Ten slotte staat het Comité afwijzend tegenover de erkenning van het concept „belang van de groep”. Op termijn resulteert dat er namelijk in dat de onafhankelijkheid van vooral niet EU-rechtspersonen/groepsleden wordt aangetast. Het lijkt verder geen goede zaak wanneer een dochter zou worden opgeofferd aan het groepsbelang.

    2.   De inhoud van de mededeling

    2.1

    Als vervolg op haar mededeling „Europa 2020”, waarin de Commissie pleitte voor een beter ondernemingsklimaat in Europa, komt zij in onderhavig actieplan met initiatieven ter verbetering van de corporate governance in de Unie. Daarbij baseert zij zich op twee actielijnen:

    meer transparantie jegens de aandeelhouders en de samenleving: openbaarmaking van het beleid voor de diversiteit van de raad van bestuur en het beheer van niet-financiële risico's (strategisch, operationeel, naleving….); betere rapportage wanneer wordt afgeweken van aanbevelingen inzake de governancecodes; openbaarmaking van het stembeleid van institutionele beleggers, identificatie van de aandeelhouders;

    meer betrokkenheid van aandeelhouders: toezicht op het beloningsbeleid; beter overzicht van de transacties met verbonden partijen; regels inzake volmachtadviseurs; verduidelijking van het concept „handelen in overleg”; stimulering van werknemersaandelen.

    2.2

    Daarnaast kondigt de Commissie nog andere initiatieven op vennootschapsrechtelijk gebied aan, die per definitie alle, dus niet alleen de beursgenoteerde, naamloze vennootschappen betreffen: een beter kader voor grensoverschrijdende operaties (fusies, splitsingen en eventueel overbrenging van de zetel), follow up van het voorstel voor een Europese besloten vennootschap (SPE), informatiecampagne over de statuten van de Europese vennootschap (SE) en de Europese coöperatieve vennootschap (SCE), maatregelen voor groepen vennootschappen (vooral erkenning van het concept „belang van de groep”) en codificatie van het EU-vennootschapsrecht. Al deze initiatieven zullen worden onderworpen aan een effectbeoordeling vooraf en kunnen dus nog worden gewijzigd.

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1   Het Comité kan zich wel vinden in het actieplan, dat, verderop besproken uitzonderingen daargelaten, eerder strekt tot consolidatie van governanceregels dan tot grondige wijziging ervan.

    3.2   De Commissie lijkt uit te zijn op een evenwicht tussen wettelijke voorschriften en „soft law” (aanbevelingen, governancecodes). Het Comité wil erop wijzen dat iedere bijkomende transparantieverplichting, met name wat het beloningsbeleid betreft, de functioneringskosten van een onderneming zal beïnvloeden.

    3.3   Weliswaar wil de Commissie de betrokkenheid van de aandeelhouders opvoeren, maar dat streven gaat helaas niet gepaard met meer participatie van de werknemers, en dat laatste werd door het Comité met nadruk bepleit in zijn advies over het Witboek van 2011 (1). Er zij nogmaals op gewezen dat die deelname aan de besluitvorming in het EU-recht wordt erkend als een bijdrage tot duurzame ontwikkeling en prestatievermogen van een bedrijf.

    3.4   Los van het actieplan moet die deelname met het oog op de grondtrekken van het vennootschapsrecht qua inhoud en reikwijdte nauwkeurig worden gedefinieerd en daarmee zou dat rechtsgebied wel eens aan wijzigingen onderworpen kunnen worden (2). Het Comité is voorstander van een „multi stakeholders benadering” waarmee ingespeeld kan worden op de uitdagingen voor bedrijven die zich duurzaam willen ontwikkelen en zich voor hun werknemers en het milieu willen inzetten. Dat impliceert een goede sociale dialoog en een vertrouwensklimaat die gebaseerd zijn op, als ze al bestaan, duidelijke regels voor informatie, consultatie en participatie. In dit licht zou het Comité graag zien dat er nieuwe concepten worden onderzocht, zoals dat van de „sustainable company” (3).

    3.5   Het wil aan zijn advies over genoemd Witboek nog toevoegen dat goede bedrijfsvoering zeker ook afhangt van de (vooral juridische en financiële) vaardigheden van de leden van de raad van bestuur. De opleiding van die mensen moet worden toegesneden op het soort (en de omvang) van de onderneming. Hier dient ieder initiatief voor uitwisseling van goede praktijken te worden gestimuleerd. De Commissie zou er goed aan doen om hier met een aanbeveling te komen. Voorts zou om redenen van transparantie en rechtszekerheid voor vooral kmo's en hun werknemers het Europees vennootschapsrecht moeten worden aangevuld met bepalingen ter voorkoming van „regime shopping” (registratie ex nihilo van bedrijven) of van scheiding van de wettelijke en de feitelijke hoofdzetel.

    3.6   Corporate governance

    3.6.1

    Het Comité heeft er reeds op gewezen dat corporate governance dient tot overleving en bloei van een bedrijf (4) door een vertrouwensklimaat te creëren (5). Evenals initiatieven op het gebied van het Europees vennootschapsrecht moeten de governance-initiatieven gericht zijn op het functioneren en het concurrentievermogen van de onderneming.

    3.6.2

    Momenteel laten er steeds minder bedrijven zich ter beurze noteren en trekken er steeds meer weg. Het Comité wijst er hier andermaal op dat toegang tot de financiële markt voor ondernemingen, en vooral kmo's, cruciaal is. De huidige financieringsbeperkingen vormen een forse belemmering voor hun ontwikkeling. Om die markt open te maken is het cruciaal dat de reeds zeer zware verplichtingen in verband met corporate governance die op beursgenoteerde ondernemingen, en vooral op kmo's, rusten niet verder worden verzwaard. Anders worden bedrijven nog meer ontmoedigd om een beursnotering aan te vragen. Bovendien vestigt het Comité de aandacht op het risico dat de mededinging tussen genoteerde en niet-genoteerde ondernemingen nog verder wordt scheefgetrokken. De tweede categorie is namelijk niet onderworpen aan transparantieverplichtingen en is bovendien de eerste die profiteert van de informatie die door de bedrijven van de eerste categorie moet worden vrijgegeven.

    3.6.3

    Weliswaar wil de Commissie rekening houden met de specificiteiten van kmo's, en zulks zowel in verband met hun omvang als met aandeelhouderschapstructuren, maar zij laat zich helaas slechts in zeer algemene termen uit en nergens werkt zij haar aangekondigde initiatieven concreet toegespitst op deze categorie uit.

    3.6.4

    Het Comité benadrukt hier dat de Europese definitie van kmo moet worden gewijzigd om beter te kunnen inspelen op de kenmerken van deze categorie ondernemingen.

    3.6.5

    Het is dan beter om niet tot gedetailleerde regelgeving over te gaan, maar, voor zover mogelijk, principes te formuleren die vervolgens door de lidstaten in het licht van de nationale situatie worden uitgewerkt. De Commissie wees reeds in 2003 (6) met klem op de opmerkelijke verschillen tussen de nationale codes voor corporate governance. Het Comité constateert met voldoening dat nu ook zij, wat de hoofdpunten van onderhavig actieplan betreft (met name de rapportageverplichtingen - „naleven of motiveren”), de beschreven werkwijze lijkt voor te staan.

    3.6.6

    Wat de algemene transparantiedoelstelling betreft, steunt het Comité de initiatieven van de Commissie om reeds in een aantal lidstaten bestaande regels voor de gehele Unie te generaliseren. Daarbij gaat het met name om de regels die langetermijn-bedrijfsprestaties ten goede komen. Het moeilijke punt is in dit verband om tot het juiste evenwicht te komen tussen enerzijds legitieme transparantievereisten en anderzijds voorkomen dat de groei van een onderneming wordt belemmerd door een overmaat aan administratieve lasten en de verplichting om gevoelige informatie aan de concurrentie te openbaren.

    3.6.7

    Het rapportagebeginsel „naleven of motiveren” behoort tot de hoekstenen van de governancebeginselen en de Commissie komt terecht met een initiatief om het veel strikter in de praktijk te brengen.

    3.6.8

    De Commissie wil de rol van de aandeelhouders versterken om tot een bevredigend evenwicht tussen de bevoegdheden van partijen te komen. Het Comité constateert daarbij wel met oplettendheid dat het hier niet alleen gaat om rechten van aandeelhouders op meer betrokkenheid, maar dat er zich daarachter ook verplichtingen voor hen aftekenen.

    3.6.9

    Daarom moet volgens het Comité de dialoog tussen aandeelhouder en emittent worden gestimuleerd want het hecht grote waarde aan het initiatief ten behoeve van meer bekendheid bij bedrijven over hun aandeelhouders. Die bekendheid is een conditio sine qua non voor die dialoog. Daarbij moet in het toekomstig Europees instrument ter zake rekening worden gehouden met de verschillen in wetgeving aangaande de bescherming van persoonsgegevens.

    3.6.10

    Ook kan het zich vinden in het voorstel om institutionele beleggers te verplichten om transparanter te zijn over hun stembeleid en betrokkenheid en met name over hun toekomstige beleggingsplannen betreffende de onderneming waarin zij aandelen nemen.

    3.6.11

    Wat het essentiële idee betreft om de aandeelhouders het recht te geven om te stemmen over het beloningsbeleid en beloningsverslag denkt het Comité dat een eventuele harmonisatie beperkt moet blijven tot een adviserende stem.

    3.7   Het vennootschapsrecht

    3.7.1

    Het Comité heeft een andere prioriteitenstelling dan door de Commissie wordt voorgesteld.

    3.7.2

    In tegenstelling tot de Commissie denkt het namelijk dat moet worden doorgegaan met het SPE-project en moet worden gezocht naar een op consensus berustende oplossing.

    3.7.3

    Verder is het tevens prioritair om de overbrenging van de zetel binnen de Unie te vergemakkelijken en moet verder worden gewerkt aan dit wenselijke initiatief, waarbij de actieve betrokkenheid van de werknemers gewaarborgd en versterkt dient te worden.

    4   Bijzondere opmerkingen

    4.1   Corporate governance

    4.1.1

    Het Comité beseft dat de kwaliteit van de toelichtingen die moeten worden verstrekt door vennootschappen die van de governancecodes afwijken, moet worden verbeterd. Die toelichtingen lijken soms uitsluitend retoriek te bevatten, maar zouden toch substantieel en gedetailleerd moeten zijn en in voorkomend geval eventuele oplossingen moeten herbergen.

    4.1.2

    Wel is het goed dat de Commissie het aan de lidstaten en hun codes wil overlaten om de modaliteiten vast te stellen voor de verbetering van de rapportage over governance.

    4.1.3

    Het Comité heeft reeds met nadruk opgemerkt (7) dat een goede rapportagekwaliteit in de eerste plaats in het belang van het bedrijf zelf is. Schiet die kwaliteit tekort, dan zal de markt dat immers afstraffen.

    4.1.4

    Mocht de Commissie de rapportage aan de markten willen laten controleren (of zelfs certificeren), dan is het Comité geen voorstander van dwingende voorschriften. Bovendien wijst het op de technische moeilijkheden waarop dat zou stuiten. Evenals het geval was met de richtlijn wettelijke controles van jaarrekeningen en het desbetreffend comité zouden er op EU-niveau homogene criteria moeten worden geformuleerd die op alle bedrijven van toepassing zouden moeten zijn.

    4.1.5

    Waar het bedrijfsleven qua administratieve rompslomp het meest last van zou kunnen krijgen, zijn de transparantieverplichtingen betreffende het beloningsbeleid en de details van de individuele bestuurdersbeloningen. Momenteel is dat nog een zaak van aanbevelingen en nationale governancecodes, maar de Commissie plant in haar actieplan een dwingend EU-instrument. Het Comité kan daar alleen mee akkoord gaan wanneer de nalevingskosten voor het bedrijfsleven daardoor niet fors gaan stijgen. En dat moet tijdens een effectbeoordeling vooraf zeer goed worden bekeken. Ook waarschuwt het ervoor dat openbaarmaking van de criteria voor het variabele deel van de beloning voor de uitvoerende bestuurders het „zakengeheim” wel eens zou kunnen schenden. Wel moeten de aandeelhouders niet alleen over de bedragen in kwestie worden geïnformeerd, maar ook duidelijk en integraal over de wijze van en de criteria voor de berekening.

    4.1.6

    Het Comité kijkt met argusogen naar het idee om de aandeelhouders het recht te geven om te stemmen over het beloningsbeleid en het beloningsverslag. De Commissie blijft daar relatief vaag en zwijgt over de reikwijdte van het stemrecht: adviserend of dwingend.

    4.1.7

    Los van juridische en technische uitvoeringsproblemen vergt een dwingend stemrecht bevoegdheidsoverdracht van de raad van bestuur naar de aandeelhouders. Zelfs al zou iedere lidstaat (uiteraard) bevoegd blijven voor de aard van het recht (dwingend, adviserend), dan nog kan het Comité zich niet vinden in dit idee, dat significant in het vennootschapsrecht zou ingrijpen.

    4.1.8

    Het Comité heeft zich al eens in zekere zin uitgesproken voor een goedkeuringsrecht maar voegde daaraan toe dat het tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders voor te leggen voorstel eerst door de raad van bestuur moet zijn goedgekeurd, zoals reeds in Duitsland het geval is (8).

    4.1.9

    Aangaande het variabele deel van de beloning voor uitvoerende bestuurders herinnert het Comité aan zijn standpunt dat de goedkeuring door de algemene vergadering betrekking moet hebben op het systeem en de gehanteerde regels (vooraf geformuleerde en meetbare prestatiecriteria) en op het overeenkomstig die regels over te maken bedrag als zodanig (9).

    4.1.10

    Voor de volmachtadviseurs moet er inderdaad striktere regelgeving komen. Zij dienen met name tot het volgende gehouden te zijn: openbaarmaking van hun stembeleid (met motivering van de strekking van hun aanbevelingen), overlegging van hun ontwerpanalyse aan de vennootschap alvorens dit aan de beleggers te zenden (zodat de vennootschap haar opmerkingen aan de beleggers kan doen toekomen), aanduiding van eventuele belangenconflicten die hun activiteiten zouden kunnen raken (met name eventuele betrekkingen met de vennootschap en/of de aandeelhouders) en maatregelen om dergelijke conflicten te vermijden.

    4.2   Het vennootschapsrecht

    4.2.1

    Het SPE-project moet worden voortgezet overeenkomstig de Verdragsbepalingen en het toepasselijke vennootschapsrecht. Los van harmonisatie heeft een dergelijk uniform instrument een belangrijke hefboomwerking voor de grensoverschrijdende activiteiten van kmo's. De actieve betrokkenheid van de werknemers binnen de SPE (volgens dezelfde regels als die voor de SE en de SCE gelden) is cruciaal om het project niet te laten verwateren en voor het bereiken van het door het Comité zeer gewenste akkoord erover.

    4.2.2

    Hoewel de Commissie erkent dat Europese regelgeving voor vergemakkelijking van de overbrenging van de zetel van de ene naar de andere lidstaat zeker noodzakelijk is, ontbreekt het haar in dit verband aan vastbeslotenheid. Ook het op zich zeer welkome initiatief ter zake dient dusdanig te worden uitgewerkt dat voor meer betrokkenheid van de werknemers wordt gezorgd. Overeenkomstig artikel 4 van Richtlijn 2002/14/EG en de Richtlijn betreffende de Europese ondernemingsraad moeten zij worden geïnformeerd en geraadpleegd over een geplande overbrenging.

    4.2.3

    Verder staat het Comité afwijzend tegenover een EU-initiatief voor de erkenning van het concept „belang van de groep”. Op termijn resulteert dat er namelijk in dat de onafhankelijkheid van vooral niet EU-rechtspersonen/groepsleden wordt aangetast. Bovendien lijkt het, ondanks de voorzichtige opstelling van de Commissie, geen goede zaak wanneer een dochter zou worden opgeofferd aan het groepsbelang. Maar mocht de Commissie willen voortgaan op de door haar ingeslagen weg, dan moet ze eerst maar eens aan een uniforme juridische EU-definitie van dat concept gaan werken. Gegeven de zeer uiteenlopende nationale concepten wordt dat echter een hels karwei.

    4.2.4

    Het actieplan is veelomvattend en daarom lijkt het niet prioritair om dit jaar nog tot codificatie van het Europees vennootschapsrecht over te gaan, hetgeen overigens een zeer tijdrovende bezigheid zal zijn.

    4.2.5

    Bovendien toont ook de Commissie zich bezorgd over het opvullen van rechtsleemten en elkaar overlappende richtlijnen.

    4.2.6

    Ten slotte wijst het Comité erop dat veel van de bij te stellen richtlijnen optioneel van karakter en reeds omgezet zijn.

    Brussel, 22 mei 2013

    De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Henri MALOSSE


    (1)  PB C 24 van 28 januari 2012, blz. 91.

    (2)  Het vennootschapsrecht blijft in wezen gebaseerd op de verhouding tussen de aandeelhouders, de raad van bestuur en de directie.

    (3)  PB C 161 van 6 juni 2013, blz. 35.

    (4)  PB C 84 van 17 maart 2011, blz. 13.

    (5)  Directie, werknemersvertegenwoordigers, beleggers, territoriale lichamen.

    (6)  Mededeling Modernisering van het vennootschapsrecht en verbetering van de Corporate Governance in de Europese Unie - Een actieplan, COM(2003) 284 final

    (7)  PB C 24 van 28 januari 2012, blz. 91.

    (8)  PB C 24 van 28 januari 2012, blz. 91.

    (9)  Zoals door de Commissie geformuleerd in haar aanbeveling van 2004.


    Top