EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52012AE2417

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een waardig leven voor iedereen: armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven (COM(2013) 92 final)

PB C 271 van 19.9.2013, p. 144–150 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

19.9.2013   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 271/144


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Een waardig leven voor iedereen: armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven

(COM(2013) 92 final)

2013/C 271/28

Rapporteur: mevrouw PICHENOT

De Europese Commissie heeft op 18 maart 2013 besloten om het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig artikel 304 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) te raadplegen over het thema

Een waardig leven voor iedereen: armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven

COM(2013) 92 final.

De afdeling Externe Betrekkingen, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 25 april 2013 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 22 en 23 mei 2013 gehouden 490e zitting (vergadering van 23 mei 2013) onderstaand advies met 103 stemmen vóór, bij 6 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1   Post-2015: de millenniumdoelstellingen en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling op elkaar afstemmen

1.1.1

Voor het eerst in de geschiedenis beschikt de mensheid over de kennis, de middelen en de technieken om de armoede tegen 2030 overal ter wereld uit te bannen. Meer dan een miljard mensen die nu nog in extreme armoede leven kunnen de toekomst weer hoopvol tegemoet zien. Nooit eerder gezien is daarnaast dat van staten wordt verwacht dat zij er tegen 2050 in zullen slagen de natuurlijke rijkdommen van onze planeet beter te beheren; het gaat immers om rijkdommen die zoals iedereen weet beperkt zijn en in stand moeten worden gehouden voor de toekomstige generaties.

1.1.2

Centraal in de VN-onderhandelingen die in september 2013 van start gaan, staat het vinden van een universele definitie van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling; bedoeling is armoedebestrijding, duurzame productie en consumptie en bescherming van de natuurlijke hulpbronnen op de lange termijn met elkaar te verenigen. In 2015 worden de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling herzien. Zaak is het streven naar duurzame ontwikkeling hierop te doen aansluiten en deze twee streefdoelen samen te brengen. Het maatschappelijk middenveld, de internationale instellingen en de VN-landen zijn nu al bezig met de voorbereiding van deze internationale onderhandelingen. Het EESC neemt al sinds de Rio+20-conferentie (1) deel aan dit debat, zodat het mee kan bepalen welke rol het maatschappelijk middenveld in dit streven kan vervullen. Tot in 2015 zal het Comité zich hiervoor blijven inzetten met andere adviezen en initiatieven (2).

1.1.3

Het Comité kan zich vinden in de aanpak van de Commissie, die het Europese debat wil toespitsen op de noodzaak om de millenniumdoelstellingen en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling op elkaar af te stemmen en landen op hun verantwoordelijkheid wil wijzen via haar mededeling „Een waardig leven voor iedereen: armoede uitroeien en de wereld een duurzame toekomst geven”. Mogelijk zijn dankzij de millenniumdoelstellingen al een aantal sociale doelstellingen bereikt; het is echter nog te vroeg om nauwkeurige milieudoelstellingen en voor alle landen ter wereld aanvaardbare economische doelstellingen af te bakenen. Het Comité is ervan overtuigd dat billijke, eenvoudige en efficiënte oplossingen pas mogelijk zijn als we meer inzicht krijgen in de manier waarop deze drie dimensies van duurzame ontwikkeling met elkaar zijn vervlochten.

1.2   Aanbevelingen voor een op convergentie en inclusie gestoeld proces

1.2.1

Op dit moment wordt gewerkt aan een gemeenschappelijk Europees standpunt voor de algemene vergadering van de VN. De mededeling van de Commissie levert dan ook een belangrijke bijdrage aan het debat binnen de instellingen en de lidstaten. Het Comité is ingenomen met de gezamenlijke inspanningen van de DG's Milieu en DEVCO (3), die samen met de bijdrage van de Europese Dienst voor Extern Optreden - die zich met de veiligheidskwesties heeft bezighouden - getuigen van een samenhangende aanpak. Toch zou de tekst van de mededeling er nog op vooruitgaan als meer aandacht werd besteed aan het handels- en landbouwbeleid. Het Comité looft met name het overleg in de Raad en hoopt dat tijdens de Raad Buitenlandse Zaken in mei/juni 2013 gezamenlijke conclusies uit de bus zullen komen.

1.2.2

Er is een brede interne consensus vereist om de keuze voor een gemeenschappelijk algemeen kader met algemeen geldende doelstellingen, te presenteren aan de internationale gemeenschap, waarin alle partnerlanden als gelijkwaardig moeten worden behandeld, met name de armste landen en het honderdtal middeninkomenslanden, waaronder de opkomende economieën, die voortaan zwaar zullen wegen op de internationale onderhandelingen. De complexiteit van de onderhandelingen maakt dat Europa een cruciale positie inneemt in dit diplomatieke proces, waarbij het oude onderscheid tussen ontwikkelde landen en ontwikkelingslanden niet langer geldt.

1.2.3

De EU moet op het internationale toneel – én binnen de VN - haar stem laten horen op basis van dit kader voor convergentie van de millenniumdoelstellingen en de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling. Elk land moet in samenwerking met het maatschappelijk middenveld een inclusieve nationale ontwikkelingsstrategie uitwerken, waarbij rekening wordt gehouden met de uitgangssituatie, om zo de gemeenschappelijke doelstellingen voor duurzame ontwikkeling dichterbij te brengen. Dit houdt in dat procedures voor de beoordeling en de follow-up van de nationale verbintenissen worden vastgelegd in een wereldwijd register. Daarnaast is er ter aanvulling op het bbp behoefte aan betere statistische indicatoren.

1.2.4

De EU beschikt over waarden, een traditie van consensus en andere troeven die het haar mogelijk maken – tenminste als de politieke wil aanwezig is - resoluut te kiezen voor duurzame ontwikkeling en daarmee haar internationale partners het voorbeeld te geven. Zoals blijkt uit de in de bijlage opgenomen concrete verbintenissen blijft de EU een lichtend voorbeeld op het vlak van milieubeleid, naleving van de mensenrechten, interne overdrachten met het oog op de territoriale samenhang en herverdeling in het kader van de sociale bescherming. In de bijlage worden de krijtlijnen uitgezet voor de follow-up van de beloften die op Europees en internationaal niveau werden gedaan op Rio+20.

1.2.5

De doelstellingen voor duurzame ontwikkeling, die zijn opgezet als universele doelstellingen, moeten nu worden opgesplitst in Europese beleidsmaatregelen en nationale hervormingsprogramma's. Het Comité zou graag zien dat hiermee rekening wordt gehouden bij de voorbereiding van de tussentijdse herziening van de EU 2020-strategie, conform de follow-up van de verbintenissen van Rio+20. Het is nu wachten op de „vergroening” van het Europees semester om een en ander in een stroomversnelling te brengen (4). Voor het Comité betekent dit een versmelting van de EU 2020-strategie met de Strategie voor duurzame ontwikkeling. Bijkomende voorwaarde is dat rekening wordt gehouden met een sociale Unie (5), die niet los kan worden gezien van de Economische en Monetaire Unie.

1.2.6

De nieuwe doelstellingen voor duurzame ontwikkeling onderscheiden zich onder meer door de universele opzet ervan; ze zijn van toepassing op alle landen en er wordt uitgegaan van de maximale draagkracht van de aarde. Gezien de fysieke beperkingen van natuurlijke hulpbronnen als onder meer land, schoon water en bossen, dienen de doelstellingen gericht te zijn op een efficiënter gebruik van deze hulpbronnen en op een eerlijkere verdeling. Tegelijkertijd dienen de doelstellingen gebaseerd te zijn op evenwichtig opgestelde streefcijfers inzake de terugdringing van broeikasgassen en andere vormen van vervuiling. Deze doelstellingen dienen te worden vertaald in concrete cijfers en tijdschema's met het oog op de al lang geleden gemaakte afspraak om te evolueren naar duurzamere consumptie- en productiepatronen. De overgang naar een duurzamere economie dient wereldwijd een feit te worden, anders blijven deze doelstellingen voor de ontwikkelingslanden dode letter. Momenteel blijken verbeteringen inzake enkele traditionelere doelstellingen regelmatig te worden ondermijnd door de groeiende wereldwijde problematiek van uitputting van de hulpbronnen, klimaatverandering en andere vormen van vervuiling.

1.2.7

Ontwikkelde en opkomende landen zijn verantwoordelijk voor het merendeel van de groeiende problemen van overconsumptie, afval, uitputting van natuurlijke hulpbronnen en vervuiling. De doelstellingen inzake duurzamere consumptie- en productiepatronen zijn voor deze landen dus van groot belang en er moet naar gestreefd worden om de lat hoog te leggen teneinde de komende 15 jaar daadwerkelijk verbetering te bereiken. De Europese Unie is altijd actief geweest op dit gebied en zou het voortouw moeten nemen bij het definiëren van adequate doelstellingen voor duurzame ontwikkeling voor de ontwikkelde landen.

1.3   Aanbevelingen voor een participatieproces mét het maatschappelijk middenveld

1.3.1

Rode draad door alle eerder vermelde adviezen is een reeks aanbevelingen inzake de rol van het maatschappelijk middenveld bij goed bestuur, steun voor de overgang naar een nieuw economisch model, bescherming van de armste en kwetsbaarste groepen, begeleiding van werknemers die getroffen worden door reorganisaties, de strijd tegen klimaatopwarming en de grenzen van onze planeet. Een onafhankelijk en sterk maatschappelijk middenveld, en een rechtsstelsel dat instaat voor zijn autonomie, vormen samen de hoeksteen van democratisering en de rechtsstaat, en zorgen voor de stabiliteit die nodig is om investeringen en duurzame groei mogelijk te maken (6).

1.3.2

Het Comité verzoekt de Commissie en de lidstaten om het maatschappelijk middenveld bij alle stadia van de uitwerking, uitvoering en follow-up te betrekken; vooral wat de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling betreft is deze participatie nog lang niet toereikend. Een reeks nationale debatten in 2013 en 2014, ook binnen de sociaaleconomische en milieuraden en/of de raden voor duurzame ontwikkeling, met deelname van alle maatschappelijke organisaties, alsook debatten met het middenveld in Europa en de partnerlanden, zou hieraan een bijdrage kunnen leveren. Deze activiteiten zouden moeten plaatsvinden in het kader van het Europees Jaar voor samenwerking en duurzame ontwikkeling 2015, zodat een gemeenschappelijke toekomstvisie kan worden uitgewerkt en de burgers weer de zin gaan inzien van het Europees extern optreden (7). Het Comité verzoekt de Commissie om met het oog op het Europees Jaar voor Ontwikkelingssamenwerking de nodige budgettaire middelen ter beschikking te stellen, de maatschappelijke organisaties nauw bij een en ander te betrekken, voorrang te geven aan bestaande initiatieven van de partners van het Europees Jaar en een diepgaande discussie op gang te brengen over de hier aangesneden thema's.

1.3.3

Het is de taak van het maatschappelijk middenveld om bij de nationale beleidsmakers en internationale diplomaten een lans te breken voor een nieuw economisch model, waarbij economische activiteiten worden losgekoppeld van menselijke ontwikkeling en milieu-impact. Het Comité dringt erop aan dat met name tijdens het themajaar 2015 kennis en ervaringen worden gedeeld met het maatschappelijk middenveld in de partnerlanden en –regio's; het Comité zelf beschikt op dit gebied over uitgebreide ervaring.

1.3.4

Het Comité verzoekt de maatschappelijke organisaties hun steentje bij te dragen en zich te buigen over de resultaten van de internationale, nationale en thematische raadplegingen, in het bijzonder de raadpleging over milieuduurzaamheid die onlangs is opgestart in het kader van de VN-programma's voor ontwikkeling en milieu (UNDP en UNEP). De raadpleging is te vinden op www.worldwewant2015.org/sustainability

1.3.5

Het Comité zou graag zien dat in de agenda voor de periode na 2015 systematischer rekening wordt gehouden met effectbeoordelingen en de follow-up die m.n. met behulp van de maatschappelijke organisaties is uitgevoerd (bv. inzake mensenrechten, ecosystemen of arbeidsomstandigheden). Cruciaal voor de uitvoering en follow-up van de millenniumdoelstellingen en de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling is daarnaast de integratie van de dialoog tussen de sociale partners, die immers een idee geeft van de mate waarin de rechten van werknemers worden nageleefd.

1.3.6

Het maatschappelijk middenveld gaat een grotere rol spelen bij de planning, de follow-up en de evaluatie. Het is aan het Europees maatschappelijk middenveld om de nodige informatie te verzamelen, zodat het via mechanismen voor toezicht invloed kan uitoefenen op de interne samenhang van het Europees beleid inzake ontwikkeling, een beginsel dat is vastgelegd in het Verdrag van Lissabon. De maatschappelijke organisaties moeten worden betrokken bij de selectie van de indicatoren ter aanvulling van het bbp, de strijd tegen corruptie, de vredesonderhandelingen en de uitwerking van nationale strategische plannen. Ook zou het graag zien dat meer aandacht uitgaat naar sociale innovaties die pragmatisch ontstaan.

1.3.7

Het Comité wil een Europese voortrekkersrol spelen bij de overstap naar een ander economisch model en pleit daarom voor de oprichting van een overlegforum  (8) met alle betrokkenen, dat zich zou bezighouden met de bevordering van duurzame productie en consumptie in de EU. Per sector moet overleg plaatsvinden over de verschillende tussenstappen van een dergelijke overgang; daarnaast zijn flankerende maatregelen nodig voor de betrokken sectoren, ondernemingen, regio's en werknemers.

1.3.8

Bij de uitvoering van deze toekomstige agenda moet worden uitgegaan van sterkere partnerschappen tussen de betrokkenen, bv. op het gebied van gendergelijkheid. Ook coöperaties die gebaseerd zijn op vrijwillige contracten/partnerschappen, waarbij de betrokkenen op de verschillende territoriale niveaus zich ertoe verbinden bepaalde doelstellingen na te streven, verdienen aanmoediging. Zo zouden de openbare en de privésector en verenigingen een synergie-effect kunnen creëren door samen te werken aan bepaalde duidelijk afgebakende doelstellingen op regionaal of stedelijk vlak. Dit soort innovatieve benadering is onontbeerlijk willen we rekening houden met de meerdimensionale kant van armoede. Bovendien zouden dergelijke overeenkomsten ook voordelig zijn voor de Zuid/Zuid-samenwerking waaraan het Noorden financiële steun verleent.

1.4   Aanbevelingen voor de vooruitzichten van de agenda post-2015

1.4.1

De agenda voor de periode na 2015 komt neer op een koerswijziging: er wordt nu verder gekeken dan hulp en internationale samenwerking. Bedoeling is dat alle landen geleidelijk aan overschakelen op een groen en inclusief economisch model en een koolstofarme economie. Het Comité onderschrijft dan ook de vaststelling uit de mededeling dat het „essentieel (is) vooruitgang te boeken bij de totstandkoming van een inclusieve groene economie aan de hand van duurzame consumptie- en productiepatronen en energie-efficiëntie, in het bijzonder door gebruik te maken van energiesystemen met een lage emissie”.

1.4.2

Samenhang tussen financieel beleid en economisch en migratiebeleid. Niet alleen het economische aspect telt, in samenhang daarmee zijn ook andere beleidsmaatregelen nodig die bepalend kunnen zijn voor de overstap op duurzame ontwikkeling. We denken dan bv. aan heffingen op de CO2-uitstoot, het stimuleren van initiatieven die de gevolgen van de klimaatveranderingen helpen opvangen, een regeling voor tijdelijke of circulaire migratie uit arme landen, streng toezicht op de verkoop van wapens aan ontwikkelingslanden en een financiële regeling om witwassen tegen te gaan en belastingontduiking een halt toe te roepen.

1.4.3

Bij de uitwerking van een definitie van de doelstellingen voor duurzame ontwikkeling moet worden gekeken naar het spanningsveld tussen de problematiek van individuele en collectieve ontwikkeling en de vraag hoe we de planeet ecologisch in balans kunnen houden. Om hierop een antwoord te vinden en de drie dimensies van duurzame ontwikkeling met elkaar in evenwicht te brengen, moet de internationale gemeenschap van soevereine staten een wereldwijd beleid uitwerken om de mondiale collectieve goederen in stand te houden. Zo luidt de grote uitdaging van de toekomstige agenda.

1.4.4

Deze problematiek van de mondiale collectieve goederen, die in de periode na 2015 bovenaan de agenda zal staan, vergt een grotere coherentie tussen de internationale instellingen en beleidsmaatregelen. Ook de EU moet hierin een rol spelen. Het EESC heeft al een aantal keren getracht een aanzet tot een antwoord te formuleren, onder meer in adviezen over voedselzekerheid (9), een basispakket sociale bescherming, multilaterale regels voor handel en investeringen, het klimaat en biodiversiteit.

1.4.5

Het Comité betreurt dat hiernaar slechts zijdelings wordt verwezen in de Commissiemededeling „Een waardig leven voor iedereen”, en hoopt dat deze kwestie zal worden aangekaart in de mededeling over de financiële middelen, die halverwege 2013 wordt verwacht; het is immers zaak de nodige financiële middelen vrij te maken. Ontwikkelingshulp moet toegespitst blijven op armoedebestrijding. Het overleg over de Europese belasting op financiële transacties, die in principe in 2013 door 11 landen wordt ingevoerd, moet grotendeels worden toegespitst op het mondiale niveau.

1.4.6

Het feit dat nog niet alle landen het eens zijn over de afbakening van de doelstellingen inzake duurzame ontwikkeling mag voor de ontwikkelde landen geen excuus zijn om hun verbintenissen op het vlak van ontwikkelingssteun af te zwakken of op de lange baan te schuiven. Het Comité is bang dat het uitblijven van een akkoord in 2015 ertoe zou kunnen leiden dat de ontwikkelingshulp wordt stopgezet. Om dat risico tegen te gaan hamert het erop dat tegen die tijd voldoende financiële middelen worden vrijgemaakt voor de herziene millenniumdoelstellingen  (10). Het Comité dringt er bij de Unie en de lidstaten op aan dat zij ook in deze tijden van bezuinigingen hun verbintenissen nakomen en vanaf het begin van de nieuwe fase trachten gemiddeld de 0,7 % te halen.

1.4.7

De millenniumdoelstellingen moeten worden bijgesteld en aangepast aan de nieuwe uitdagingen van de XXIe eeuw; daarbij moet de balans worden opgemaakt en moeten lessen worden getrokken uit eerdere ervaringen. Het Comité meent dat om te beginnen ten minste drie nieuwe thema's aan de lijst moeten worden toegevoegd, nl. algemene toegang tot energie  (11), het recht op voedsel en water, en een basispakket sociale bescherming  (12). Daarnaast moet het thema fatsoenlijk werk, dat in het kader van de herziening van 2006 is opgenomen, opnieuw als prioriteit worden aangemerkt, en is het van kapitaal belang dat landbouwontwikkeling weer centraal komt te staan in de strijd tegen armoede.

Deze herziening, die niet meer is dan de eerste stap op weg naar een wereldwijde agenda, kan dus helpen de convergentie tussen de twee agenda's tot stand te brengen. Er is op dit moment verdeeldheid tussen de voorstanders van een „ideale” agenda en die van „de best mogelijke” oplossing; het heeft geen zin die spanningen en twijfels te ontkennen.

1.4.8

In het kader van de herziening van de millenniumdoelstellingen moet dringend een specifieke benadering worden uitgewerkt voor kwetsbare landen en landen die betrokken zijn bij een conflict. Zo moet het herstel van de instellingen een prioritaire doelstelling worden voor deze landen en moeten veiligheid en gerechtigheid voor allen hoog op de bestuurlijke agenda komen te staan.

2.   Lessen trekken uit de millenniumdoelstellingen

2.1

De millenniumverklaring: een vaste waarde. Als pact waarmee alle landen, rijk en arm, verbintenissen aangaan die ook na 2015 gelden, heeft de millenniumverklaring nog niets aan politieke en symbolische waarde ingeboet. De verklaring moet de basis blijven vormen voor de toekomstige agenda en de grote uitdagingen en kernwaarden vastleggen die ten grondslag moeten liggen aan de internationale betrekkingen in de XXIe eeuw, te weten vrede, veiligheid en ontwapening, de bescherming van ons milieu, mensenrechten, democratie en goed bestuur, de bescherming van de zwaksten, tegemoetkomen aan de specifieke behoeften van Afrika, het recht op ontwikkeling en het creëren van een gunstig ontwikkelingsklimaat. In navolging van de verklaring van Rio uit 1992 zijn de verschillende aspecten van duurzame ontwikkeling in de millenniumverklaring al duidelijk met elkaar in verband gebracht.

2.2

Hoewel de balans matig is, zijn de millenniumdoelstellingen er dankzij hun eenvoud en helderheid ontegenzeggelijk in geslaagd de publieke opinie in de ontwikkelde landen wakker te schudden. Wel valt nog te bezien of die steun van de publieke opinie er ook daadwerkelijk toe heeft geleid dat nu meer geld wordt vrijgemaakt voor de landen die het verst achterop hinken, voor een doeltreffende aanpak van corruptie en voor de landen met de grootste achterstand. Evenmin is duidelijk of de steun nu is aangepast aan landen in oorlog of landen die door interne conflicten zijn ontwricht.

2.3

Regio's, ongelijkheid en armoede. Het Comité heeft zijn bedenkingen bij de inkomstenindicator die wordt gebruikt in de strijd tegen extreme armoede en die is vastgelegd op minder dan 1,25 $ per dag; ook plaatst het kanttekeningen bij het gebruik van nationale gemiddelden. De enorme verschillen die ook binnen een land kunnen bestaan blijven op die manier verborgen, net als de regionale ongelijkheid waarvan vooral de plattelandsbevolking het slachtoffer is. Als het platteland zich ontwikkelt kan de vlucht naar de steden worden tegengegaan en kan de bevolkingstoename van de komende decennia gedeeltelijk worden opgevangen. De ongebreidelde verstedelijking daarentegen voedt en versterkt de toenemende armoede in steden en moet beter worden onderzocht.

2.4

Gendergelijkheid blijft de sleutel tot verandering (13). Dat heeft niet alleen te maken met het lot van vrouwen, maar ook met het feit dat vrouwendiscriminatie als een rode draad door alle andere vormen van ongelijkheid loopt, en de gevolgen daarvan nog versterkt. Aandacht voor non-discriminatie en de rechten van de vrouw is cruciaal in de overstap naar een nieuwe samenleving. De rol van vrouwen, die instaan voor vrede, ontwikkeling, economische activiteit en veiligheid, kan een belangrijke troef blijken voor een toekomstige agenda. Waar het om gaat is dat vrouwen én mannen deze waarden erkennen.

2.5

Kwantitatieve resultaten en methodologische hulpmiddelen. De bijgewerkte routekaart moet adequate doelstellingen en voortgangsindicatoren bevatten. De follow-uprapporten inzake de millenniumdoelstellingen die regelmatig werden gepubliceerd hebben wezenlijke vooruitgang laten zien maar ook tekortkomingen blootgelegd. De kwaliteit van de evaluaties is een bepalende troef van deze op doelstellingen gebaseerde aanpak. Met het oog op de toekomstige agenda moeten de nationale statistische methoden worden verbeterd en op elkaar worden afgestemd; dat geldt m.n. voor de genderspecifieke gegevens en de gegevens inzake gehandicapten. Dit houdt in dat de openbare registers worden verbeterd en dat kwalitatieve onderzoeken worden verricht, m.n. op onderwijsgebied.

2.6

Verder kijken dan het bbp. De duurzame-ontwikkelingsindicatoren (14) voor de post 2015-agenda, waarmee het welzijn wordt gemeten, moeten bestaan uit een beperkt aantal economische, sociale en milieu-indicatoren; dat is beter dan te werken met een gemeenschappelijke samengestelde indicator. Het is mogelijk om op internationaal niveau het bbp aan te vullen met andere criteria; dat is immers ook gelukt bij het definiëren van de minst ontwikkelde landen, waarbij gebruik wordt gemaakt van criteria als menselijke-ontwikkelingsachterstand en economische kwetsbaarheid, de indicator inzake menselijke ontwikkeling en meer recent ook de UNDP-indicator inzake ongelijkheid.

Om de kloof tussen economisch beleid, welzijn en sociale vooruitgang te dichten moet niet alleen worden uitgegaan van het bbp maar ook van andere, aanvullende indicatoren. Een nieuwe benadering houdt in dat de verschillende aspecten van vooruitgang worden afgebakend en dat in de nationale rekeningen ook sociale en milieugegevens worden opgenomen, dat samengestelde indicatoren worden gebruikt en dat sleutelindicatoren worden ontwikkeld. Wat ontbreekt zijn efficiency- en verantwoordingsinstrumenten, die noodzakelijk zijn om budgettaire en beleidskeuzes te verbinden aan de prestaties van de indicatoren. Het meten van welzijn en vooruitgang is niet alleen een technische kwestie. Uit het feit alleen al dat wordt verwezen naar welzijn kan worden afgeleid hoe de collectieve voorkeuren en kernwaarden van een samenleving eruitzien. Om verder te gaan op deze weg is het o.m. belangrijk dat burgers en maatschappelijke organisaties worden betrokken bij het universitair onderzoek, zodat zij de indicatoren mee kunnen vastleggen en kunnen zien hoe deze worden gebruikt.

2.7

Het is aan de nationale en lokale overheden om een basispakket sociale bescherming aan te bieden zodat mensen verzekerd zijn tegen de grote risico's van het leven, en dan vooral op het vlak van gezondheid, handicaps, pensioenen en werkloosheid. Maatschappelijke organisaties (vakverenigingen, ngo's, stichtingen, onderlinge-waarborgmaatschappijen, coöperaties, kleine en middelgrote ondernemingen, gezinsbonden en consumentenorganisaties) kunnen een overeenkomst aangaan met de overheid, zodat zij een beslissende rol kunnen spelen bij het plannen, de follow-up en het leveren van diensten en overheidssteun kunnen krijgen, met name in het geval van de minst ontwikkelde landen.

3.   Bovenaan de agenda voor de periode na 2015: mensenrechten, inspraak van maatschappelijke organisaties, democratisering en overeenkomsten/partnerschappen

3.1

Democratisering en mensenrechten, grondslag voor de overgang naar een inclusieve samenleving en duurzame economie. Niet-aflatende steun voor het streven naar meer democratie is de snelste weg naar een open en transparante samenleving die verantwoording aflegt aan haar burgers. Participatie, eigen inbreng, betrokkenheid en medeverantwoordelijkheid zijn onmisbare voorwaarden om in de open samenlevingen van de XXIe eeuw ingrijpende veranderingen mogelijk te maken. Het Comité verheugt zich erover dat zowel in het financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld als in de mededeling over de rol van het maatschappelijk middenveld bij ontwikkeling, volop aandacht wordt besteed aan de opkomst van een onafhankelijk maatschappelijk middenveld (15). Dankzij deze ontwikkeling kan de strijd tegen alle vormen van corruptie worden opgevoerd, wordt voldaan aan de verantwoordingsplicht tegenover de burger, worden de economische actoren betrokken bij effectbeoordelingen en de follow-up van handelsovereenkomsten, en krijgen actievoerders voor de rechten van de vrouw meer slagkracht en milieuverenigingen meer steun.

3.2

Transparantie en verantwoordelijkheid van de partnerlanden, grondslagen van de toekomstige agenda. De millenniumdoelstellingen en de agenda voor doeltreffende hulp, die in het verlengde daarvan ligt (beginselen van Parijs, Accra, Busan), hebben ertoe bijgedragen dat de partnerlanden zich meer bewust zijn geworden van hun verantwoordelijkheid; daarnaast wordt nu ook meer rekening gehouden met de specifieke situatie van kwetsbare landen. Om een van de grootste tekortkomingen van ontwikkelingssamenwerking recht te zetten, moeten de begunstigde landen in de nieuwe agenda op gelijke voet komen te staan met de donorlanden. In het bijzonder moet rekening worden gehouden met de situatie in landen waar een intern conflict woedt, landen in oorlog en landen die lijden onder natuurrampen. Voor deze landen moeten op maat gesneden oplossingen worden uitgewerkt, met van te voren afgebakende prioritaire doelstellingen inzake de wederopbouw van instellingen en garanties op het vlak van veiligheid, politie en justitie.

3.3

Samenwerking tussen samenlevingen en vruchtbare uitwisseling tussen actoren en internationale netwerken. Ontwikkelingspartners in zowel Noord als Zuid moeten verder kijken dan de traditionele diplomatieke contacten op regeringsniveau en zich ook richten op de andere actoren. Een meer inclusieve visie van het maatschappelijke middenveld is gebaseerd op contracten of partnerschappen waarbij de partijen hun doelstellingen en middelen vastleggen in een contract. Een dergelijke aanpak houdt in dat meer rekening wordt gehouden met de initiatieven van steden en lokale overheden (netwerk van groene steden, de beweging van de Transition Towns), maatschappelijke organisaties (niet-gouvernementele diplomatie, zoals de top van Rio), allerhande ondernemingen (zakenwereld, zoals de netwerken van verantwoordelijke ondernemingen en de sociale economie), internationale vakverenigingen (sleutelactoren in het streven naar fatsoenlijk werk) en ten slotte ook van universiteiten en onderzoekcentra; we hebben het dan niet alleen over de afbakening van doelstellingen maar ook over de uitvoering en follow-up. Het Comité zou graag zien dat contracten tussen particuliere en publieke partners en verenigingen in de toekomstige agenda de nodige aandacht krijgen, net als de talloze internationale solidariteitsacties die van de burgers zelf uitgaan. Gelijke behandeling van al deze verschillende actoren is de sleutel tot een doeltreffend en inclusief bestuur waarbij ook de stem van de armsten wordt gehoord.

3.4

Het Comité schaart zich dan ook achter de vele waarnemers die een lans breken voor ingrijpende verbeteringen op het vlak van goed bestuur en democratische instellingen, zodat de partnerlanden zich meer verantwoordelijk gaan voelen voor hun eigen nationale ontwikkelingsstrategieën. In bepaalde gevallen is het maatschappelijk middenveld uit de ontwikkelingslanden er dankzij de millenniumdoelstellingen in geslaagd zijn positie te versterken en meer invloed uit te oefenen op de beleidskeuzes op het vlak van investeringen en overheidsuitgaven. Dankzij de toekomstige, meer inclusieve agenda zal het middenveld duidelijker zijn stempel kunnen drukken op strategische documenten over armoedebestrijding en innovatieve oplossingen kunnen aandragen op het vlak van fatsoenlijk werk en sociale bescherming. Daarnaast zal het zijn deskundigheid en planningscapaciteit kunnen verbeteren, wat het bestuur ten goede zal komen. Het Comité stelt voor de aid for trade-steun gedeeltelijk toe te spitsen op de versterking van de rol die de sociale partners en de maatschappelijk organisaties spelen op handelsgebied, zodat zij kunnen bijdragen aan de integratie van handel en voedselzekerheid in de nationale ontwikkelingsstrategieën.

4.   Werken aan een brede consensus over een nieuwe weg naar duurzame ontwikkeling

4.1

Mondiaal bestuur en collectieve economische, sociale en milieugoederen. De Commissie verwijst in de bijlage bij haar mededeling naar de „basispijlers van het leven”, goederen en diensten die belangrijk zijn voor de hele planeet, zoals lucht, water, de oceanen, de ecosystemen, fatsoenlijk werk, sociale bescherming, voedselzekerheid en de handelsregels. Deze mondiale collectieve goederen (16) moeten worden opgenomen in de agenda voor de periode na 2015, dat wil zeggen dat een wereldwijd beleid moet worden uitgewerkt voor de drie dimensies van duurzame ontwikkeling. In dit verband is een algemeen kader nodig, maar bovenal ook internationale verbintenissen, financiële middelen en nationale acties, die op lokaal niveau de vorm kunnen aannemen van collectieve of individuele acties.

4.2

Uiteenlopende vormen van internationale financiering met het oog op de koerswijziging tegen 2050. Volgens ramingen van de Verenigde Naties zou jaarlijks 800 miljard euro nodig zijn voor een duurzame aanpak van armoede en de milieuproblematiek. Dat komt neer op 1,5 % van het wereldwijde bbp. De officiële ontwikkelingshulp kan maar 10 % tot 15 % van deze internationale financieringsbehoefte dekken. Aanvullende nationale en internationale middelen zijn dus onontbeerlijk. Er moet in het licht van de toekomstige mededeling over de financieringsbronnen serieus worden nagedacht over de vraag hoe internationale belastinginkomsten kunnen worden ingezet om de nodige middelen vrij te maken - en dat op transparante en voorspelbare wijze - voor het uitbannen van armoede, de bescherming van het milieu en het beheer van de mondiale collectieve goederen. De opbrengst van innovatieve vormen van financiering en de belasting op financiële transacties – de pijlers van een dergelijk beleid – zou op de eerste plaats naar deze wereldwijde uitdagingen moeten gaan. Voorts moge duidelijk zijn dat deze op lokaal niveau vastgelegde doelstellingen onmogelijk kunnen worden gerealiseerd als geen gebruik wordt gemaakt van de nationale belastingopbrengsten en als overmakingen van migranten niet productief worden ingezet.

4.3

Meer banen in een groene en inclusieve economie. Door de huidige economische malaise, die zware gevolgen heeft voor de werkgelegenheid en het bedrijfsleven, komt de realisatie van de millenniumdoelstellingen tegen 2015 op losse schroeven te staan. De crisis kan echter ook worden aangegrepen om meer in te zetten op een groene economie, waarmee een nieuwe weg naar duurzame ontwikkeling kan worden ingeslagen. Belangrijk in dit verband is het mondiale banenplan van de IAO, een nieuw instrument dat de werkgelegenheid een nieuwe impuls moet geven door de vraag naar arbeid en vaardigheden te stimuleren, wereldwijd een pakket maatregelen voor sociale bescherming in te voeren en met nationale plannen voor fatsoenlijk werk te streven naar integratie van de informele sector.

4.4

M.n. de internationale landbouw is door de internationale financiële instellingen vergeten op de millenniumagenda. Investeringen ter bevordering van de werkgelegenheid moeten dan ook hoogst dringend worden toegespitst op biologische en familielandbouw.

4.5

De rol van het bedrijfsleven bij de uitwerking van een jaarlijks duurzaamheidsverslag. De particuliere sector wordt binnen de Verenigde Naties vertegenwoordigd door het Global Compact-initiatief (2000): door de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemerschap na te leven draagt het bedrijfsleven bij aan de realisatie van de millenniumdoelstellingen. Zo hebben maar liefst 8 700 ondernemingen uit 130 landen zich ertoe verbonden de mensenrechten en de rechten van werknemers na te leven en zich in te zetten voor milieubescherming en corruptiebestrijding. Vrijwillige verbintenissen, die het streven naar duurzame ontwikkeling weerspiegelen op bedrijfsniveau, kunnen een cruciale rol spelen in onderaannemingsketens. Initiatieven op het vlak van ecologisch ontwerp, ecologische productie, zuinig omspringen met het milieu, eerlijke handel en spaarzaam gebruik van hulpbronnen zijn volgens het Comité stuk voor stuk innovatieve oplossingen die de doelstellingen van duurzame ontwikkeling dichterbij brengen (17). Het Comité dringt dan ook aan op naleving van de aanbeveling uit de Rio+20-verklaring, die inhoudt dat bedrijven jaarlijks niet alleen een financieel verslag maar ook een verslag over duurzame bedrijfsvoering („Corporate Sustainability Report”) moeten voorleggen.

5.   Duurzame economische ontwikkeling: meer verantwoordelijkheid en een grotere rol voor de privésector

5.1

Hoewel het er bij het begin van de crisis in 2008 even naar uitzag dat het protectionisme weer de kop zou opsteken, is het systeem er over het algemeen toch in geslaagd restrictieve handelspraktijken te vermijden. De impasse waarin de multilaterale ontwikkelingsonderhandelingen zijn beland en de kloof tussen de belangen van de ontwikkelde en de ontwikkelingslanden, zorgen voor een diepe malaise. Wie vooral garen spinnen bij de groei van de handel zijn de opkomende economieën. Nadeel is dan weer dat hun interne ongelijkheid hierdoor nog wordt versterkt, behalve dan in een handvol landen zoals bv. Brazilië, die zich richten op herverdeling en armoedebestrijding.

5.2

In veel landen waar volop landbouwproducten en grondstoffen aanwezig zijn, heeft de vrijmaking van de handel daarentegen niet de beoogde resultaten opgeleverd. Dat is te wijten aan een gebrek aan diversificatie, verwerking en infrastructuur. Het is betreurenswaardig dat de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten met de ACS-landen in het slop zijn geraakt. Het Comité wijst erop dat de preferentiële toegang  (18) van de minst ontwikkelde landen tot de EU maar weinig zoden aan de dijk zet, net als de aid for trade-steun, een vorm van multilaterale samenwerking die steeds meer aan belang wint. Het Comité pleit ervoor de bevordering van de handel, waarover binnen de WTO al afspraken zijn gemaakt ten voordele van de armste landen, voort te zetten, en zou graag zien dat de opkomende economieën hun markten openstellen voor de armste landen, zonder dat er sprake is van heffingen of quota.

5.3

Het Comité hamert erop dat het beginsel van het recht op voeding  (19) als een rode draad door het handelsbeleid van de EU moet lopen. Daarnaast moet de EU binnen de WTO en met alle andere grote handelspartners overleg plegen om ervoor te zorgen dat dit beginsel een vast onderdeel wordt van het beleid inzake multilaterale en bilaterale handel. Ten slotte is het Comité ook voorstander van liberalisering van de markt voor milieugoederen en -diensten, los van een eventuele Doha-overeenkomst, en dringt het erop aan dat in bilaterale handelsovereenkomsten wordt verwezen naar het bevorderen van de overdracht van groene technologie (20).

5.4

Zowel de economische sector als de infrastructuur moeten resoluut op duurzame ontwikkeling worden gericht. Infrastructuur  (21) en netwerken voor uitwisseling kunnen helpen buitenlandse investeerders aan te trekken en fungeren als hefboom voor de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen, de grondstoffenverwerkende industrie en de elektronische handel.

Brussel, 23 mei 2013

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Henri MALOSSE


(1)  EESC-conferentie februari 2012 „Go sustainable, be responsible! Het Europees maatschappelijk middenveld op weg naar Rio+20”.

(2)  EESC-advies over Rio+20: balans en vooruitzichten (vervolgadvies), PB C 44 van 15.2.2013, blz. 64–67.

(3)  Ontwikkelingssamenwerking-EuropeAid.

(4)  EESC-advies Groene economie – bevordering van duurzame ontwikkeling in Europa (Zie bladzijde 18 van dit Publicatieblad).

(5)  EESC-advies Voor een sociale dimensie van de Economische en Monetaire Unie, (Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad).

(6)  EESC-advies: Naar een algemeen Europees internationaal investeringsbeleid, rapporteur Peel, PB C 318 van 29.10.2011, blz. 150–154.

(7)  „Beyond 2015” is een internationaal platform van ontwikkelingsorganisaties, dat een bewustwordingscampagne heeft opgezet over de inzet van dit debat; bijdragen kunnen worden ingediend op de site, www.beyond2015.org

(8)  Verkennend EESC-advies over Meer duurzame productie en consumptie in de EU, rapporteur Le Nouail Marlière, PB C 191 van 29.6.2012, blz. 6–10.

(9)  EESC-advies over Handel en voedselzekerheid, rapporteur Campli, corapporteur Peel, PB C 255 van 22.9.2010, blz. 1–9.

(10)  Europees rapport over Ontwikkeling 2013.

(11)  EESC-advies De „energie-eilanden” van de EU met elkaar verbinden: groei, concurrentievermogen, solidariteit en duurzame ontwikkeling op de interne Europese energiemarkt, rapporteur Coulon, PB C 44 van 15.2.2013, blz. 9–15.

(12)  EESC-advies Sociale bescherming in de ontwikkelingssamenwerking, rapporteur Zufiaur, PB C 161 van 6.6.2013, blz. 82–86.

(13)  Gendergelijkheid in het EU-ontwikkelingsbeleid plan 2010 – 2015.

(14)  EESC-advies Het bbp en verder – Rol van maatschappelijke organisaties bij de vaststelling van aanvullende indicatoren, rapporteur Palmieri, PB C 181 van 21.6.2012, blz. 14–20

(15)  EESC-advies over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een financieringsinstrument voor de bevordering van democratie en mensenrechten in de wereld, rapporteur Iuliano, PB C 11 van 15.1.2013, blz. 81–83.

(16)  In de bijlage bij de mededeling is een overzicht opgenomen van de belangrijkste mondiale publieke goederen.

(17)  Studie Concord: „Apport du secteur privé au développement”, december 2012.

(18)  EESC-advies over het Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de toepassing van een stelsel van algemene tariefpreferenties, rapporteur Peel, PB C 43 van 15.2.2012, blz. 82–88.

(19)  EESC-advies over Handel en voedselzekerheid, rapporteur Campli, corapporteur Peel, PB C 255 van 22.9.2010, blz. 1–9.

(20)  EESC-advies over Internationale handel en klimaatverandering, rapporteur Pichenot, PB C 21 van 21.1.2011, blz. 15–20.

(21)  EESC-advies over De strategie EU-Afrika, rapporteur Dantin, PB C 77 van 31.3.2009, blz. 148–156.


Top