EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52011XC0228(01)

Verklaringen van de Commissie

PB L 55 van 28.2.2011, p. 19–20 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

52011XC0228(01)

Verklaringen van de Commissie

Publicatieblad Nr. L 055 van 28/02/2011 blz. 019 - 019


Verklaringen van de Commissie

De Commissie zal alle vigerende wetgevingshandelingen onderzoeken die niet vóór de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon werden aangepast aan de regelgevingsprocedure met toetsing, teneinde te beoordelen of deze instrumenten moeten worden aangepast aan de bij artikel 290 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie ingevoerde regeling voor gedelegeerde handelingen. De Commissie zal zo snel mogelijk en niet later dan op de data die worden genoemd in de bij deze verklaring gevoegde indicatieve tabel, passende voorstellen doen.

Gedurende deze aanpassingsoperatie zal de Commissie het Europees Parlement regelmatig op de hoogte houden van de ontwerp-uitvoeringsmaatregelen inzake deze instrumenten, die in een later stadium gedelegeerde handelingen moeten worden.

Wat vigerende wetgevingshandelingen betreft die thans verwijzingen bevatten naar de regelgevingsprocedure met toetsing, zal de Commissie in elk instrument dat zij van plan is te wijzigen de bepalingen ter zake van deze procedure bezien teneinde deze te zijner tijd aan te passen aan de in het Verdrag neergelegde criteria. Bovendien zullen het Europees Parlement en de Raad het recht hebben om te wijzen op basisbesluiten die naar hun mening met voorrang moeten worden aangepast.

De Commissie zal de resultaten van deze aanpak tegen het einde van 2012 beoordelen, om bij benadering te kunnen vaststellen hoeveel wetgevingshandelingen die verwijzingen bevatten naar de regelgevingsprocedure met toetsing, van kracht zullen blijven. De Commissie zal vervolgens de noodzakelijke wetgevingsinitiatieven voorbereiden om de aanpassing te voltooien. Het is het uiteindelijke doel van de Commissie om tegen het einde van de 7e zittingsperiode van het Parlement alle bepalingen die verwijzen naar de regelgevingsprocedure met toetsing uit alle wetgevingsinstrumenten te hebben verwijderd.

De Commissie wijst erop dat zij onlangs een studie heeft aangevangen die een volledige en objectieve evaluatie zal bieden van alle aspecten van het beleid en de praktijk van de EU op het gebied van handelsbescherming, met inbegrip van een evaluatie van de resultaten, de methoden, de toepassing en de effectiviteit van de huidige regeling inzake handelsbeschermingsinstrumenten bij het bereiken van de doelstellingen van het EU-handelsbeleid, een evaluatie van de effectiviteit van de bestaande en potentiële beleidsbesluiten van de Europese Unie (bijvoorbeeld de test om het belang voor de Unie te bepalen, de regel van het laagste recht, het systeem voor de inning van rechten) in vergelijking met de beleidsbesluiten van bepaalde handelspartners en een onderzoek van antidumping- en antisubsidiebasisverordeningen in het licht van de administratieve praktijk van de EU-instellingen, de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en de aanbevelingen en de uitspraken van het Orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO.

De Commissie is voornemens om in het licht van de resultaten van de studie en van de ontwikkelingen van de onderhandelingen in het kader van de ontwikkelingsagenda van Doha, na te gaan of en hoe de handelsbeschermingsinstrumenten van de EU verder moeten worden bijgewerkt en geactualiseerd.

De Commissie herinnert ook aan de recente initiatieven die zij heeft genomen om de werking van de handelsbeschermingsinstrumenten transparanter te maken (zoals de aanstelling van een raadadviseur-auditeur) en aan de werkzaamheden die zij samen met lidstaten heeft verricht om de voornaamste elementen van de handelsbeschermingspraktijk te verduidelijken. De Commissie hecht wezenlijk belang aan dit werk en zal in overleg met de lidstaten bekijken welke andere initiatieven er in dit opzicht kunnen worden genomen.

Wanneer een beheerscomité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid een negatief advies heeft uitgebracht, moet de Commissie op grond van de op Besluit 1999/468/EG van de Raad gebaseerde comitologieregels de betrokken ontwerp-maatregel aan de Raad voorleggen, die binnen een maand een ander besluit kan nemen. Het is de Commissie echter niet verboden te handelen; zij heeft de keuze tussen het invoeren van de maatregel of het uitstellen van de toepassing ervan. De Commissie mag de maatregel dan ook nemen wanneer zij alles overwegende van mening is dat het uitstellen van de toepassing ervan bijvoorbeeld onherstelbare negatieve gevolgen voor de markt zou hebben. Wanneer de Raad naderhand anders besluit, wordt de door de Commissie in werking gestelde maatregel natuurlijk overbodig. De huidige regels bieden de Commissie dus een instrument dat het mogelijk maakt het gemeenschappelijk belang van de gehele Unie te beschermen door tenminste een voorlopige maatregel vast te stellen.

Artikel 7 van deze verordening streeft ernaar deze benadering binnen de nieuwe comitologieregelingen te handhaven, maar dan beperkt tot uitzonderlijke situaties en op grond van duidelijk gedefinieerde en restrictieve criteria. Het zou de Commissie in staat stellen om ondanks het ongunstige advies van het onderzoekscomité een ontwerp-maatregel vast te stellen mits "het niet vaststellen van de ontwerp-maatregelen binnen een dwingende termijn zou resulteren in een aanzienlijke verstoring van de markten of een risico […] voor de financiële belangen van de Unie zou veroorzaken." De bepaling verwijst naar situaties waarin het niet mogelijk is om te wachten tot het comité weer over dezelfde of een andere ontwerp-maatregel stemt omdat anders de markt ondertussen ernstig zou worden verstoord, bijvoorbeeld als gevolg van het speculatieve gedrag van marktdeelnemers. De verordening zou de lidstaten en de Commissie de kans bieden om andermaal met kennis van zaken over de ontwerp-maatregel te discussiëren zonder een en ander onbeslist en ongewis te laten, met alle negatieve gevolgen voor de markten en de begroting van dien, zodat ervoor wordt gezorgd dat de Unie in staat blijft te handelen.

Zulke situaties kunnen zich met name voordoen in de context van het dagelijks beheer van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (bijvoorbeeld het vaststellen van restituties bij uitvoer, beheer van vergunningen, bijzondere vrijwaringsclausule) waar vaak snel besluiten moeten worden genomen die belangrijke economische gevolgen kunnen hebben voor de markten en dus voor landbouwers en exploitanten, maar ook voor de begroting van de Unie.

In gevallen waarin het Europees Parlement of de Raad de Commissie te kennen geven dat zij van mening zijn dat een ontwerp-uitvoeringshandeling de bij het basisbesluit verleende uitvoeringsbevoegdheden overschrijdt, zal de Commissie de ontwerp-uitvoeringshandeling onmiddellijk aan een hernieuwd onderzoek onderwerpen met inachtneming van de standpunten van het Europees Parlement en de Raad.

De Commissie zal handelen op een wijze die recht doet aan de urgentie van de zaak.

Alvorens te besluiten of de ontwerp-uitvoeringshandeling zal worden aangenomen, gewijzigd of ingetrokken brengt de Commissie het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van de actie die zij overweegt te ondernemen en van de redenen daarvoor.

--------------------------------------------------

Top