Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009PC0347

    Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op walsdraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van walsdraad van oorsprong uit de Republiek Moldavië en Turkije

    /* COM/2009/0347 def. */

    52009PC0347

    Voorstel voor een verordening van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op walsdraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van walsdraad van oorsprong uit de Republiek Moldavië en Turkije /* COM/2009/0347 def. */


    [pic] | COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN |

    Brussel, 7.7.2009

    COM(2009) 347 definitief

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op walsdraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van walsdraad van oorsprong uit de Republiek Moldavië en Turkije

    TOELICHTING

    1. Achtergrond van het voorstel |

    Motivering en doel van het voorstel Dit voorstel betreft de toepassing van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap ("de basisverordening"), in het kader van de procedure betreffende de invoer van walsdraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China ("de VRC"), de Republiek Moldavië ("de RM") en Turkije. |

    Algemene context Dit voorstel past in het kader van de tenuitvoerlegging van de basisverordening en is het resultaat van een onderzoek dat werd verricht in overeenstemming met de materiële en procedurele eisen in de basisverordening. |

    Bestaande bepalingen op het door het voorstel bestreken gebied Niet van toepassing. |

    Samenhang met andere beleidsgebieden van de EU Niet van toepassing. |

    2. Raadpleging van belanghebbende partijen en effectbeoordeling |

    Raadpleging van belanghebbende partijen |

    Partijen die belang hebben bij de procedure werden overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening in de loop van het onderzoek in de gelegenheid gesteld hun belangen te verdedigen. |

    Bijeenbrengen en benutten van deskundigheid |

    Er behoefde geen beroep te worden gedaan op externe deskundigheid. |

    Effectbeoordeling Dit voorstel vloeit voort uit de tenuitvoerlegging van de basisverordening. De basisverordening voorziet niet in een algemene effectbeoordeling, maar bevat wel een uitputtende lijst van factoren die moeten worden beoordeeld. |

    3. Juridische elementen van het voorstel |

    Samenvatting van de voorgestelde maatregel Op 8 mei 2008 heeft de Commissie een antidumpingprocedure betreffende de invoer van walsdraad van oorsprong uit de VRC, de RM en Turkije ingeleid. Bij Verordening (EG) nr. 112/2009 heeft de Commissie een voorlopig antidumpingrecht op de invoer uit de VRC en de RM ingesteld. Er zijn geen antidumpingrechten op de invoer van oorsprong uit Turkije ingesteld, omdat werd vastgesteld dat de desbetreffende producten geen schade aan de bedrijfstak van de Gemeenschap veroorzaakten. Bijgaand voorstel voor een verordening van de Raad is gebaseerd op de definitieve bevindingen inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap, die de voorlopige bevindingen betreffende de invoer uit de VRC en Turkije hebben bevestigd, terwijl werd vastgesteld dat de invoer van oorsprong uit de RM de bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade berokkende. Bovendien zijn de dumping- en de schademarge herzien op basis van aanvullende gegevens die bij de belanghebbenden zijn verzameld. Derhalve wordt de Raad verzocht bijgevoegd voorstel voor een verordening goed te keuren teneinde definitieve maatregelen ten aanzien van de invoer uit de VRC in te stellen. |

    Rechtsgrondslag Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad van 21 december 2005. |

    Subsidiariteitsbeginsel Het voorstel betreft een gebied dat onder de exclusieve bevoegdheid van de Gemeenschap valt. Het subsidiariteitsbeginsel is derhalve niet van toepassing. |

    Evenredigheidsbeginsel Het voorstel is in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel aangezien de vorm van de maatregel wordt voorgeschreven in de basisverordening en geen ruimte laat voor nationale besluitvorming. |

    Beschrijving van de wijze waarop de financiële en administratieve lasten voor de Gemeenschap, de nationale, regionale en plaatselijke overheden, marktdeelnemers en burgers zo veel mogelijk worden beperkt en hoe zij in verhouding staan tot het doel van het voorstel: niet van toepassing. |

    Keuze van instrumenten |

    Voorgesteld instrument: verordening. |

    Andere instrumenten zijn niet geschikt omdat de basisverordening niet in andere mogelijkheden voorziet. |

    4. Gevolgen voor de begroting |

    Het voorstel heeft geen gevolgen voor de begroting van de Gemeenschap. |

    Voorstel voor een

    VERORDENING VAN DE RAAD

    tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op walsdraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot beëindiging van de procedure betreffende de invoer van walsdraad van oorsprong uit de Republiek Moldavië en Turkije

    DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

    Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

    Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap[1] ("de basisverordening"), en met name op artikel 9,

    Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

    Overwegende hetgeen volgt:

    A. PROCEDURE

    .1. Voorlopige maatregelen

    (1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 112/2009[2] ("de voorlopige verordening") een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op walsdraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China ("de VRC") en de Republiek Moldavië ("de RM").

    (2) Er zij aan herinnerd dat de procedure werd ingeleid na een klacht die door Eurofer ("de klager") was ingediend namens producenten die goed zijn voor een groot gedeelte, in dit geval meer dan 25%, van de totale productie walsdraad in de Gemeenschap.

    .2. Vervolg van de procedure

    (3) Na de mededeling van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen in te stellen ("mededeling van de voorlopige bevindingen") hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijk opmerkingen over de voorlopige bevindingen gemaakt. De partijen die verzochten te worden gehoord, zagen hun verzoek ingewilligd. De Commissie heeft alle nadere informatie verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. Daartoe werd bij de volgende onderneming een aanvullende controle verricht:

    Producent in de Gemeenschap:

    - Celsa UK Holding Limited, Cardiff, Verenigd Koninkrijk

    (4) De Commissie heeft ook haar onderzoek in verband met het belang van de Gemeenschap voortgezet en de gegevens geanalyseerd die sommige gebruikers in de Gemeenschap in de vragenlijst hadden verstrekt.

    (5) Er zij aan herinnerd dat, zoals in overweging 13 van de voorlopige verordening is vermeld, het onderzoek naar de dumping en de schade betrekking had op de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008 ("het onderzoektijdvak” of "het OT"). Het onderzoek van de Commissie naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 2004 tot het eind van het OT ("de beoordelingsperiode").

    (6) Enkele belanghebbenden voerden aan dat de keuze van het jaar 2004 dat voor de risicobeoordeling in aanmerking was genomen onjuist was, omdat 2004 volgens hen een uitzonderlijk goed jaar was wat de vraag en de winstmarges betreft. Daarom betoogden zij dat 2004 van de beoordelingsperiode moest worden uitgesloten.

    (7) Opgemerkt zij dat het onderzoektijdvak overeenkomstig artikel 6, lid 1, van de basisverordening een onmiddellijk aan de procedure voorafgaande periode moet beslaan. Er zij aan herinnerd dat dit onderzoek op 8 mei 2008 werd geopend. Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling beslaat normaliter drie of vier jaar voorafgaand aan de procedure en eindigt met het einde van het tijdvak van het onderzoek naar dumping. Deze praktijk is ook in deze procedure gevolgd. Daarom is de vraag of het jaar 2004 of een ander in de beoordelingsperiode vallend jaar al dan niet uitzonderlijk was, niet relevant voor de keuze van deze periode.

    (8) Alle partijen werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de aanbeveling zou worden gedaan definitieve antidumpingmaatregelen in te stellen op walsdraad van oorsprong uit de VRC en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld, definitief te innen, en de procedure betreffende de invoer van walsdraad van oorsprong uit de RM en Turkije te beëindigen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken.

    (9) De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden onderzocht en waar nodig werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

    B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    1. Betrokken product en soortgelijk product

    (10) Bij het betrokken product gaat het om walsdraad van ijzer of van niet-gelegeerd staal en om walsdraad van gelegeerd staal, met uitzondering van dat van roestvrij staal, van oorsprong uit de VRC, de RM en Turkije ("het betrokken product" of "walsdraad"), doorgaans aangegeven onder de GN-codes 7213 10 00, 7213 20 00, 7213 91 10, 7213 91 20, 7213 91 41, 7213 91 49, 7213 91 70, 7213 91 90, 7213 99 10, 7213 99 90, 7227 10 00, 7227 20 00, 7227 90 10, 7227 90 50 en 7227 90 95. Het betrokken product omvat geen walsdraad van roestvrij staal.

    (11) Na de mededeling van de voorlopige bevindingen voerde één belanghebbende partij aan dat walsdraad dat onder GN-code 7213 91 90 valt, niet tot het betrokken product moet worden gerekend omdat de aan de klager en zijn wettelijk vertegenwoordiger verleende volmacht geen betrekking op dit specifieke producttype had.

    (12) In dit verband moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat de klacht de bovengenoemde GN-code omvatte. In de tweede plaats wordt het betrokken product bij het begin van het onderzoek gedefinieerd, voornamelijk op basis van de fysische, chemische en technische eigenschappen. Tot slot worden de desbetreffende GN-codes waaronder de invoer van het betrokken product wordt aangegeven, pas vastgesteld tijdens het onderzoek, en met name bij het instellen van de definitieve rechten. Dit blijkt ook duidelijk uit de tekst van het bericht van inleiding, waarin wordt vermeld dat de relevante GN-codes slechts ter informatie worden verstrekt[3]. Bovendien werd geconcludeerd dat het walsdraad dat onder de bovengenoemde GN-code wordt aangegeven de basiseigenschappen heeft die in het bericht van inleiding zijn aangegeven, en dat het daarom wel degelijk onder de beschrijving van het betrokken product valt. Deze claim werd dan ook afgewezen.

    (13) Eén producent-exporteur en één gebruiker voerden aan dat een specifiek type walsdraad, namelijk "bandenkoord", ingedeeld onder GN-code 7213 91 20, aanzienlijk verschilt van andere typen walsdraad wat betreft de fysische en technische eigenschappen, eindgebruik, uitwisselbaarheid en perceptie door de consument. Daarom betoogden zij dat bandenkoord van dit onderzoek moest worden uitgesloten.

    (14) Dit standpunt en specifieke argumenten zijn nauwkeurig geanalyseerd. In de eerste plaats werd vastgesteld dat de verschillende typen walsdraad, inclusief "bandenkoord", die onder de productdefinitie vielen, dezelfde fysische, chemische en technische eigenschappen hebben, hetgeen betekent dat zij tot dezelfde productcategorie behoren.

    (15) In de tweede plaats kan weliswaar worden betoogd dat bandenkoord een meer geperfectioneerd en duurder type is dan andere typen walsdraad die onder dit onderzoek vallen, maar dit betekent niet dat de eigenschappen van bandenkoord dat uit de VRC wordt ingevoerd, significant verschillen van die van bandenkoord dat in de Gemeenschap wordt geproduceerd.

    (16) Bovendien bleek uit het onderzoek dat tijdens de beoordelingsperiode bandenkoord uit het betrokken land werd ingevoerd. Hoewel er slechts beperkte hoeveelheden werden ingevoerd, bleek hieruit dat de bij dit onderzoek betrokken producenten-exporteurs dit type walsdraad konden produceren.

    (17) Op basis van de bovenstaande feiten en overwegingen kon bandendraad niet van dit onderzoek worden uitgesloten. Het argument moet daarom worden afgewezen.

    (18) Aangezien er geen opmerkingen over het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de overwegingen 13 en 14 van de voorlopige verordening bevestigd.

    C. DUMPING

    1. Behandeling als marktgerichte onderneming (BMO)

    1.1 Volksrepubliek China

    (19) Aangezien geen andere opmerkingen over de BMO-status van de Chinese producenten-exporteurs werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 27 tot en met 31 van de voorlopige verordening bevestigd.

    1.2 Republiek Moldavië

    (20) Er zij aan herinnerd dat de enige medewerkende Moldavische exporteur aan geen van de vijf BMO-criteria voldeed. Na de mededeling van de voorlopige bevindingen herhaalde de exporteur zijn eerdere opmerkingen over de beslissing van de Commissie om hem geen BMO toe te kennen. Deze opmerkingen waren reeds in de bevindingen betreffende de BMO en in de mededeling van de voorlopige bevindingen aan de orde gekomen. De Moldavische exporteur betwistte de bevindingen betreffende alle vijf BMO-criteria, maar leverde geen enkel bewijs om zijn standpunten te ondersteunen.

    (21) Met name betoogt de exporteur dat de Commissie zichzelf tegenspreekt door te stellen dat de zogenoemde autoriteiten van de regio Trans-Dnjestrië van de RM de rol van "de staat" spelen wanneer zij criterium 1 beoordeelt, maar niet wanneer zij criterium 4 beoordeelt. In dit verband moet worden opgemerkt dat de zogenoemde autoriteiten van de regio Trans-Dnjestrië duidelijk in staat zijn in te grijpen in het management van de onderneming. Dit heeft dan ook een direct effect op de beoordeling van criterium 1. Anderzijds zijn de zogenoemde autoriteiten van de regio Trans-Dnjestrië van de RM niet erkend en verschaffen zij daarom niet de rechtszekerheid en de stabiliteit die in criterium 4 worden vereist. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

    (22) Wat criterium 1 betreft, betoogde de exporteur met name dat de bedrijfsleiding uit privépersonen bestaat en dat er geen connectie is geconstateerd tussen zijn directie en de zogenoemde autoriteiten van de regio Trans-Dnjestrië van de RM. Uit het onderzoek is echter gebleken dat de voorzitter en andere directieleden van de onderneming actief deelnemen aan de wetgevende organen van de zogenoemde autoriteiten van de regio Trans-Dnjestrië van de RM. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

    (23) Wat criterium 2 betreft, betoogde de exporteur met name dat het terughoudende advies in het auditverslag over de jaarrekening van de onderneming irrelevant was. Dit terughoudende advies heeft echter betrekking op de waarde van alle vaste activa en kan daarom niet als irrelevant worden aangemerkt. Bij de verificatie was de onderneming niet beschikbaar om dit advies toe te lichten. Er is in dit verband geen aanvullend bewijs verschaft. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

    (24) Wat criterium 3 betreft, herhaalde de onderneming haar argument dat zij na haar privatisering aan haar huidige eigenaren was verkocht onder markconforme voorwaarden, en dat eventuele eerdere verstoringen zouden zijn weggenomen. Er werd echter geen bewijsmateriaal tot staving van deze bewering verstrekt en de conclusie in overweging 45 van de voorlopige verordening wordt bijgevolg bevestigd.

    (25) Wat criterium 5 betreft, betoogde de onderneming met name dat deze kwestie irrelevant was omdat haar jaarrekeningen in VS-dollars zijn opgesteld, en niet in zogenaamde Trans-Dnjestrische roebels (TMR-roebels). Het blijft echter een feit dat de TMR-roebel in diverse dagelijkse transacties van de onderneming wordt gebruikt, en dat de wisselkoers van de TMR-roebel ten opzichte van andere valuta niet irrelevant is voor de beoordeling voor dit criterium. Dit argument moest daarom worden afgewezen.

    (26) Daarom leidden deze argumenten niet tot een wijziging van de voorlopige beslissing om de Moldavische medewerkende producent-exporteur geen BMO toe te kennen en worden de conclusies van de overwegingen 32 tot en met 49 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2. Individuele behandeling ("IB")

    (27) Aangezien er geen andere opmerkingen over IB werden ontvangen, worden de overwegingen 50 tot en met 53 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3. Normale waarde

    3.1 Turkije

    (28) Eén producent-exporteur betoogde dat bepaalde herziene en gecontroleerde gegevens over zijn binnenlandse verkoop niet in aanmerking waren genomen bij de vaststelling van de normale waarde. Volgens een andere producent-exporteur was de door berekening vastgestelde normale waarde onjuist berekend als gevolg van een administratieve fout. Deze argumenten zijn onderzocht en voor zover nodig zijn er correcties aangebracht.

    (29) Weer een andere producent-exporteur bracht naar voren dat hij alleen een "niet-standaard" type van het betrokken product uitvoert, terwijl zijn binnenlandse verkoop zowel "standaard" als "niet-standaard"-producten betreft. Volgens hem leidde deze methode tot een oneerlijke vergelijking en moest de normale waarde worden berekend door alleen de prijzen van de uitvoer en de binnenlandse verkoop van "niet-standaard" producten te vergelijken.

    (30) Uit het onderzoek bleek echter niet dat er zoveel verschillen tussen "standaard" en "niet-standaard"-producten waren – zoals de producent-exporteur wel beweerde – dat dit ten koste ging van de vergelijkbaarheid. Beide categorieën vallen onder de productbeschrijving van het soortgelijke product. Bovendien bleek uit het onderzoek dat de onderneming beide typen voor dezelfde prijs verkocht. Dit argument moest daarom buiten beschouwing worden gelaten.

    (31) Aangezien geen andere opmerkingen over de methode voor de berekening van de normale waarde voor Turkije werden ontvangen, worden de voorlopige conclusies in de overwegingen 54 tot en met 63 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3.2 Volksrepubliek China en de Republiek Moldavië

    (32) Er zijn geen opmerkingen ontvangen over de normale waarde voor de VRC en de RM die zijn vastgesteld zoals omschreven in overweging 64 van de voorlopige verordening. De voorlopige conclusies worden dan ook bevestigd.

    4. Referentieland

    (33) Turkije was om de in de overwegingen 65 tot en met 74 van de voorlopige verordening vermelde redenen voorlopig gekozen als referentieland. Na de mededeling van de voorlopige bevindingen maakte de klager, Eurofer, bezwaar tegen het gebruik van Turkije als referentieland in plaats van Brazilië zoals aanvankelijk was beoogd. Eurofer herhaalde de eerder naar voren gebrachte argumenten, namelijk a) dat er voldoende mededinging op de Braziliaanse markt is en b) dat de Turkse staalindustrie gesubsidieerd wordt en daardoor ongeschikt is om de normale waarde vast te stellen. Bovendien betoogde Eurofer dat aangezien uit het onderzoek was gebleken dat Turkije zich aan dumping schuldig maakte, dit land volgens het gebruik van de Commissie niet als referentieland mag worden gebruikt.

    (34) Er zij aan herinnerd dat de binnenlandse prijzen in Brazilië boven de gepubliceerde wereldmarktprijzen bleken te liggen. Ook de winstmarge van de Braziliaanse producent op de binnenlandse markt bleek zeer hoog te zijn, vooral in vergelijking met de winstmarge die voor de bedrijfstak van de Gemeenschap redelijk wordt geacht. Zoals in de voorlopige verordening is vermeld, wordt dit beschouwd als een aanwijzing dat de mededinging op de Braziliaanse markt onvoldoende is.

    (35) In Turkije blijkt er duidelijk meer mededinging op de binnenlandse markt te zijn dan in Brazilië. Weliswaar is vastgesteld dat de Turkse exporteurs zich schuldig maken aan dumping, maar dit betekent niet noodzakelijkerwijze dat de voor dat land vastgestelde normale waarde onbetrouwbaar is.

    (36) Eurofer voerde ook aan dat Turkije niet geschikt was als referentieland omdat de Turkse ondernemingen kennelijk werden gesubsidieerd. Er werd echter geen bewijs geleverd om deze bewering te staven.

    (37) Gezien het bovenstaande worden de conclusies van de overwegingen 65 tot en met 74 van de voorlopige verordening bevestigd en is Turkije in deze procedure gebruikt als referentieland overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

    5. Uitvoerprijs

    (38) Volgens één producent-exporteur had de uitvoerprijs niet door berekening moeten worden vastgesteld, zoals uiteengezet in overweging 76 van de voorlopige verordening. Uit onderzoek bleek dit argument gerechtvaardigd te zijn, vooral omdat de functies van de onderneming, die haar transacties buiten de Gemeenschap verrichtte, de toepassing van artikel 2, lid 9, van de basisverordening niet rechtvaardigden.

    (39) Een andere producent-exporteur betoogde dat aftrek voor commissies op de verkoop via een verbonden onderneming niet gerechtvaardigd was. Bij onderzoek bleek dit argument gegrond te zijn, vooral omdat de verbonden onderneming geen soortgelijke functies als die van een agent vervulde. De uitvoerprijzen zijn daarom dienovereenkomstig herzien.

    (40) Daar geen andere opmerkingen over de vaststellingsmethode van de uitvoerprijs werden ontvangen, worden de voorlopige conclusies in overweging 75 van de voorlopige verordening bevestigd.

    6. Vergelijking

    (41) De normale waarde en de uitvoerprijs werden vergeleken in het stadium af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

    (42) Zoals vermeld in overweging 79 van de voorlopige verordening, werden – voor zover dit van toepassing en gerechtvaardigd was – correcties uitgevoerd voor verschillen in de kosten van vervoer, verscheping, verzekering, verpakking, bankkosten, kredietkosten en commissies.

    (43) Verscheidene exporteurs betwistten de berekening van de correcties voor de kosten van binnenlands vervoer, verscheping, bankkosten, kredietkosten en commissies en stelden alternatieve berekeningen voor. Gezien het verschafte bewijs in de antwoorden op de vragenlijsten en informatie en bewijzen die tijdens de controlebezoeken werden verzameld, werden de meeste van deze argumenten niet gegrond verklaard en werden de correcties zoals die in het voorlopige stadium berekend waren, dan ook gehandhaafd. Toch zijn enkele van de argumenten aanvaard, voor zover gerechtvaardigd, en zijn er correcties toegepast in verband met de kredietkosten, commissies en douanekosten bij uitvoer.

    7. Dumpingmarges

    (44) Voor de onderneming waaraan IB werd toegekend, werd de gewogen gemiddelde normale waarde vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs, zoals bepaald in artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening.

    7.1. Volksrepubliek China

    (45) Na de correcties op de normale waarden in het referentieland zijn de definitieve antidumpingmarges voor de Chinese producenten-exporteurs als volgt:

    Onderneming | Dumpingmarge |

    Valin Group | 38,6% |

    Alle andere ondernemingen | 52,3% |

    7.2. Republiek Moldavië

    (46) Na de instelling van voorlopige maatregelen werd overwogen dat het gebruik van alle beschikbare uitvoergegevens voor de RM een nauwkeuriger beeld van de door dat land gehanteerde dumpingpraktijken zou verschaffen. Dienovereenkomstig werd de voor het gehele land geldende dumpingmarge berekend op basis van de uitvoerprijzen van alle bekende producenten.

    (47) Na de correcties van de normale waarden van het referentieland en de uitvoerprijs en na aanpassingen zoals hierboven omschreven, werd de voor het gehele land geldende definitieve dumpingmarge voor de RM vastgesteld op 16,2%.

    7.3 De Turkse producenten-exporteurs

    (48) Gezien het bovenstaande zijn de definitieve antidumpingmarges voor de Turkse producenten-exporteurs als volgt:

    Naam van de onderneming | Dumpingmarge |

    Kroman Çelik Sanayli AS | 18,8% |

    Çolakoglu Metalurji AS | 7,6% |

    Iskenderun Demir ve Çelik AŞ | 10,5% |

    Habas Sinai ve Tibbi Gazlar Istihsal Endustri AS | 7,1% |

    Icdas Celik Enerji Tersane ve Ulasim Sanayii AS | 3,9% |

    Alle andere ondernemingen | 18,8% |

    D. SCHADE

    1. Communautaire productie

    (49) Omdat opmerkingen over de communautaire productie uitbleven en bij gebrek aan samenwerking van de in overweging 91 van de voorlopige verordening genoemde stille producenten worden de overwegingen 89 tot en met 92 van de voorlopige verordening bevestigd.

    2. Definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (50) Aangezien er geen opmerkingen over de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ontvangen, wordt overweging 93 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (51) Er zij aan herinnerd dat er geen steekproeven zijn genomen voor de schadeanalyse, aangezien de twintig medewerkende producenten bestonden uit vier groepen ondernemingen en twee onafhankelijke producenten. In vervolg op de instelling van de voorlopige maatregelen zoals genoemd in overweging 3 werd bij nog een communautaire producent een controle ter plaatse verricht om de in de vragenlijst verschafte gegevens te verifiëren.

    3. Verbruik in de Gemeenschap

    (52) Er zij aan herinnerd dat het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van Eurostatgegevens over de totale invoer en gegevens over de totale verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap en de andere communautaire producenten op de communautaire markt, waaronder een op de gegevens in de klacht gebaseerde schatting van de verkoop door de stille producenten.

    (53) Eén belanghebbende betwistte de gebruikte methode om het totale verbruik in de Gemeenschap vast te stellen. Volgens hem moest de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor intern gebruik en interne verkoop worden meegeteld in het verbruik van de Gemeenschap en bij de schadebeoordeling, aangezien dit interne gebruik en deze interne verkoop rechtstreeks concurreerden met de verkoop op de vrije markt, inclusief invoer.

    (54) Opgemerkt moet worden dat, zoals in de overwegingen 119 tot en met 143 van de voorlopige verordening wordt vermeld, de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor intern gebruik bij de beoordeling van de schade is onderzocht. Volgens de vaste praktijk van de instellingen van de Gemeenschap is het intern gebruik, d.w.z. interne overdrachten van hetzelfde product door de geïntegreerde communautaire producenten voor verdere verwerking, echter niet opgenomen in het verbruikscijfer in de Gemeenschap omdat deze overdrachten niet concurreren met verkopen door onafhankelijke verkopers op de vrije markt.

    (55) Het verzoek om de interne verkoop – d.w.z. de verkoop aan verbonden ondernemingen – mee te tellen in het verbruik van de Gemeenschap is toegewezen, omdat het de verbonden ondernemingen volgens de bij het onderzoek verzamelde gegevens vrij stond om walsdraad van andere leveranciers te kopen. Bovendien bleken de gemiddelde prijzen van de verkoop door communautaire producenten aan verbonden partijen te stroken met de gemiddelde prijzen van de verkoop aan niet-verbonden partijen.

    (56) Na de controle van de gegevens die door nog een communautaire producent waren verstrekt, zoals vermeld in de overwegingen 3 en 51, zijn de gegevens over de totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt lichtelijk herzien. Daarom zijn de gegevens over het verbruik in de Gemeenschap in tabel 1 van de voorlopige verordening als volgt aangepast:

    Tabel 1

    Verbruik in de Gemeenschap | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | OT |

    Ton | 22 510 446 | 21 324 498 | 23 330 122 | 23 919 163 | 23 558 858 |

    Index | 100 | 95 | 104 | 106 | 105 |

    Bron: Eurostat, gegevens in de klacht en antwoorden op de vragenlijst

    (57) Over de beoordelingsperiode genomen is het verbruik in de Gemeenschap met 5% toegenomen. De toename is begonnen in 2006, na een tijdelijke daling met 5% in 2005. Daarna heeft het verbruik zich hersteld en is het tot in 2007 gestegen, gevolgd door een lichte afname tijdens het OT. Het inzinken van het verbruik in 2005 was voornamelijk het gevolg van een lagere vraag in de bouwnijverheid.

    4. Invoer in de Gemeenschap uit de VRC, de RM en Turkije

    4.1. Cumulatie

    (58) Om een definitieve beoordeling van de voorwaarden voor de cumulatie van de invoer uit de betrokken landen te maken, werd dezelfde methode als uiteengezet in overweging 99 van de voorlopige verordening toegepast, in het licht van de opmerkingen die na de instelling van de voorlopige maatregelen van de partijen zijn ontvangen. Wat de RM betreft, werd er ook rekening mee gehouden dat – zoals in overweging 46 reeds werd vermeld – ook andere Moldavische producenten het betrokken product naar de Gemeenschap uitvoerden.

    (59) Zoals in overweging 101 van de voorlopige verordening werd uiteengezet, is de invoer uit Turkije niet gecumuleerd met de invoer uit de VRC en de RM, aangezien overwogen werd dat de voorwaarden voor de mededinging tussen de Turkse en de andere relevante marktdeelnemers, vooral wat hun prijsbeleid betreft, niet gelijk waren. De verkoopprijzen van alle medewerkende producenten-exporteurs in Turkije waren namelijk niet lager dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap en zij waren relatief hoog in vergelijking met die van andere marktdeelnemers op de communautaire markt.

    (60) Eén belanghebbende voerde aan dat de argumenten in overweging 101 van de voorlopige verordening niet verenigbaar waren met de basisverordening.Volgens hem was het voldoende dat de dumpingmarge van de Turkse invoer aanzienlijk boven de de minimis -drempel lag en dat het volume van de invoer niet verwaarloosbaar was om deze invoer te cumuleren met andere invoer met dumping uit de RM en de VRC. Ook betoogde hij dat het uitblijven van maatregelen zou leiden tot een sterke toename van invoer met dumping uit Turkije naar de communautaire markt.

    (61) Benadrukt moet worden dat artikel 3, lid 4, van de basisverordening specifiek voorschrijft dat de mededingingsvoorwaarden van de relevante marktdeelnemers op de communautaire markt zorgvuldig moeten worden onderzocht in de context van een cumulatieve beoordeling van de invoer uit landen die aan een antidumpingonderzoek zijn onderworpen. Bovendien lag het prijsniveau van de Turkse marktdeelnemers in alle gevallen boven de geen schade veroorzakende prijzen die volgens de in overweging 179 van de voorlopige verordening beschreven methode waren vastgesteld. Daarom was er geen reden om een cumulatieve beoordeling van Turkse invoer met invoer uit de VRC en de RM toe te laten of om antidumpingmaatregelen in te stellen om de beweerde sterke toename van invoer uit dat land te voorkomen. Daarom moest het argument worden afgewezen.

    (62) Een andere belanghebbende betwistte de voorlopige conclusie dat invoer uit de RM moest worden gecumuleerd met die uit de VRC, met als argument dat het volume van de invoer uit de RM zeer gering was in vergelijking met dat uit de VRC, en dat zij de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT in wezen niet onderboden.

    (63) Na de mededeling van de voorlopige bevindingen werd aanvullende informatie over de Moldavische uitvoer naar de Gemeenschap ontvangen, die tot herziene berekeningen van de prijsonderbieding en de schademarges voor de RM leidde, zoals in de overwegingen 71 en 107 nader wordt uiteengezet.

    (64) Uit de herziene berekeningen bleek dat de invoer uit de RM de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt tijdens het OT niet onderbood. Bovendien bleek de schademarge lager te zijn dan de de minimis -drempel die naar analogie van artikel 9, lid 3, van de basisverordening werd toegepast. Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat de invoer van walsdraad van oorsprong uit de RM afzonderlijk moet worden beoordeeld.

    4.2. Invoer met dumping uit de VRC

    (65) Aangezien de verbruikscijfers enigszins werden aangepast zoals vermeld in overweging 56, werd het marktaandeel van de invoer uit de VRC dienovereenkomstig herzien. De invoer uit de VRC ontwikkelde zich tijdens de beoordelingsperiode als volgt:

    Tabel 2

    Totale invoer met dumping uit de VRC | 2004 | 2005 | 2006 | 2007 | OT |

    Hoeveelheid (ton) Index | 70 816 100 | 134 176 189 | 633 631 895 | 1 459 968 2062 | 1 174 556 1659 |

    Marktaandeel Index | 0,3% 100 | 0,6% 200 | 2,7% 863 | 6,1% 1940 | 5,0% 1585 |

    Prijzen (euro/ton) Index | 374 100 | 430 115 | 378 101 | 409 109 | 419 112 |

    Bron: Eurostat.

    (66) De invoer met dumping uit de VRC nam in het OT aanzienlijk toe van 70 000 ton in 2004 tot 1,1 miljoen ton in 2007, dus werd bijna verzeventienvoudigd. De piek van deze invoer lag in 2007, waarna, in overeenstemming met de ontwikkeling van het verbruik in de Gemeenschap, een lichte daling werd ingezet.

    (67) Hoewel de gemiddelde prijzen van de invoer met dumping uit de VRC tijdens de beoordelingsperiode met 12% stegen, werd geconstateerd dat zij, met name tijdens het OT, de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden, zodat het marktaandeel van de betrokken landen aanzienlijk steeg van 0,3% in 2004 tot 5,0% aan het eind van het OT, hetgeen neerkomt op een stijging met 4,7 procentpunt.

    4.3. Prijsonderbieding

    (68) De in overweging 106 van de voorlopige verordening beschreven methode voor vaststelling van prijsonderbieding wordt bevestigd. Naar aanleiding van het controlebezoek ter plaatse bij één communautaire producent, die in overweging 3 wordt vermeld, werd de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap opnieuw vastgesteld, waarbij rekening werd gehouden met de gecontroleerde gegevens die van deze communautaire producent werden verkregen.

    (69) Eén partij betoogde dat aangezien aan geen enkele producent in de RM een BMO of een IB was toegekend, de Commissie de prijsonderbieding en de schademarge voor de RM moest berekenen met behulp van Eurostatgegevens, en niet met de gegevens die van de producenten-exporteurs in de RM waren verkregen.

    (70) Het is de praktijk van de instelling om in een antidumpingonderzoek, en vooral bij de prijsvergelijking, de meest betrouwbare gegevens te gebruiken die beschikbaar zijn. Dit zijn doorgaans de gegevens die ter plaatse bij de medewerkende partijen zijn verzameld en geverifieerd. In dit geval waren prijsgegevens die ter plaatse bij de medewerkende producent in de RM waren verzameld beschikbaar en werden deze gebruikt om de voorlopige prijsonderbiedingsmarge voor de medewerkende producent in de RM vast te stellen. Het argument dat Eurostatgegevens gebruikt moeten worden, wordt daarom niet aanvaard.

    (71) Niettemin werd overwogen dat bij de berekening van de definitieve onderbiedingsmarge voor de RM de beschikbare prijsgegevens over alle invoer uit de RM in de Gemeenschap – inclusief de invoer van andere Moldavische producenten zoals genoemd in overweging 46 – in aanmerking moeten worden genomen. Daarom werd gebruikgemaakt van alle beschikbare prijsgegevens, naar behoren gecorrigeerd zodat zij de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen naar de eerste onafhankelijke afnemer op cif-basis weerspiegelden. Op deze basis bleek de invoer uit de RM de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet te onderbieden; de definitieve prijsonderbiedingsmarge voor de RM is zelfs negatief, namelijk gemiddeld -1,2%.

    (72) Wat de invoer uit de VRC betreft, wordt eraan herinnerd dat slechts één Chinese producent-exporteur meewerkte aan het onderzoek. Op basis van de hierboven beschreven methode en correcties op de gegevens van de bedrijfstak van de Gemeenschap en op basis van vergelijkbare producttypen werd voor de enige medewerkende Chinese exporteur een prijsonderbiedingsmarge van 4,2% vastgesteld. Voor alle andere producenten in de VRC werd de prijsonderbieding vastgesteld volgens de in overweging 108 van de voorlopige verordening uiteengezette methode. Op grond hiervan werd voor de Chinese invoer een gemiddelde prijsonderbiedingsmarge van 7,3% vastgesteld.

    5. Economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

    (73) Gezien de conclusie dat de invoer uit de RM niet moet worden gecumuleerd met de invoer uit de VRC en afzonderlijk moet worden beoordeeld, zoals uiteengezet in overweging 64, heeft het onderzoek van het effect van de invoer met dumping op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap betrekking op de invoer van oorsprong uit de VRC.

    (74) Zoals vermeld in overweging 3, werd nog een communautaire producent ter plaatse gecontroleerd. Naar aanleiding hiervan werden enkele schade-indicatoren dienovereenkomstig gecorrigeerd. Deze betreffen de verkoopvolumes aan de eerste onafhankelijke afnemer op de communautaire markt, gemiddelde verkoopprijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers, voorraadgegevens, winstgevendheid, kasstroom, rendement van investeringen en werkgelegenheid.

    (75) Tabel 3 geeft het herziene volume, verkocht aan de eerste onafhankelijke afnemer op de communautaire markt weer. Opgemerkt moet worden dat de tendens, ondanks de herziene cijfers, vergelijkbaar is met de tendens die in de voorlopige verordening wordt weergegeven.

    Tabel 3

    2004 | 2005 | 2006 | 2007 | OT |

    Verkoopvolume (ton) Index | 7 505 684 100 | 6 738 112 90 | 7 522 435 100 | 7 548 130 101 | 7 489 831 100 |

    Marktaandeel Index | 33,4% 100 | 31,6% 95 | 32,2% 97 | 31,6% 95 | 31,8% 95 |

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (76) Gezien het bovenstaande zijn de gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers op de communautaire markt dienovereenkomstig herzien. Daarom zijn de gemiddelde verkoopprijzen voor de jaren 2006 tot het eind van het OT licht gewijzigd ten opzichte van de cijfers in de voorlopige verordening.

    Tabel 4

    2004 | 2005 | 2006 | 2007 | OT |

    Gemiddelde prijs (euro/ton) Index | 414 100 | 409 99 | 434 105 | 468 113 | 475 115 |

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (77) Wat de voorraadgegevens betreft, moet worden opgemerkt dat de lichte wijzigingen die in de gegevens over de bedrijfstak van de Gemeenschap voor de jaren 2006 tot het eind van het OT zijn aangebracht, de in overweging 119 van de voorlopige verordening weergegeven analyse van de tendens niet hebben veranderd.

    Tabel 5

    2004 | 2005 | 2006 | 2007 | OT |

    Voorraden (ton) Index | 657 667 100 | 530 578 81 | 691 338 105 | 699 511 106 | 594 420 90 |

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (78) In vervolg op de voorlopige verordening zijn ook de werkgelegenheidscijfers van de jaren 2004 tot het eind van het OT licht gewijzigd. Aangezien er geen nadere opmerkingen van de belanghebbenden werden ontvangen, worden de overwegingen 120 tot en met 122 van de voorlopige verordening bevestigd.

    Tabel 6

    2004 | 2005 | 2006 | 2007 | OT |

    Werkgelegenheid - voltijdequivalent (VTE) Index | 4 216 100 | 4 029 96 | 3 920 93 | 4 195 100 | 4 310 102 |

    Arbeidskosten (euro/VTE) Index | 41 300 100 | 43 200 104 | 45 400 110 | 45 300 110 | 44 700 108 |

    Productiviteit (Index) | 100 | 95 | 107 | 98 | 95 |

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    (79) De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap is vastgesteld volgens dezelfde methode die in overweging 123 van de voorlopige verordening is uiteengezet. In vervolg op de herzieningen van de gegevens van de bedrijfstak van de Gemeenschap naar aanleiding van de controle ter plaatse van nog een communautaire producent, zoals beschreven in overweging 3, zijn ook deze cijfers lichtelijk herzien. Tijdens de beoordelingsperiode nam de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap af van 14,2% in 2004 tot 7,3% aan het eind van het OT. Aangezien er geen nadere opmerkingen ter zake werden ontvangen, worden de overwegingen 124, 125 en 126 van de voorlopige verordening bevestigd.

    Tabel 7

    2004 | 2005 | 2006 | 2007 | OT |

    Winstgevendheid Index | 14,2% 100 | 8,0% 56 | 8,4% 59 | 7,9% 55 | 7,3% 51 |

    Kasstroom (1000 euro) Index | 493 954 100 | 272 166 55 | 361 573 73 | 286 917 55 | 278 604 56 |

    Investeringen (1000 euro) Index | 147 897 100 | 136 031 92 | 231 726 157 | 221 808 150 | 200 126 135 |

    Rendement van investeringen Index | 68% 100 | 49% 72 | 50% 74 | 46% 68 | 47% 68 |

    Bron: Antwoorden op de vragenlijst.

    5.1 Groei

    (80) Gezien het bovenstaande kan worden gesteld dat de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt stagneerde tussen 2004 en het eind van het OT, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap geen voordeel kon behalen uit de groei van het verbruik in de Gemeenschap, die tussen 2004 en het eind van het OT 5% bedroeg. Dit had tot gevolg dat zijn marktaandeel in die periode met 1,6 procentpunten daalde.

    5.2 Hoogte van de werkelijke dumpingmarge

    (81) Aangezien hierover geen andere opmerkingen werden ontvangen, wordt overweging 128 van de voorlopige verordening bevestigd.

    6. Conclusie inzake schade

    (82) Geconcludeerd kan worden dat de kleine herzieningen van enkele schade-indicatoren naar aanleiding van de controle ter plaatse van nog een communautaire producent, zoals weergegeven in de tabellen 2 tot en met 7, de conclusie in overweging 132 van de voorlopige verordening niet hebben gewijzigd.

    (83) Uitgaande van bovenstaande overwegingen kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak va de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

    F. OORZAKELIJK VERBAND

    1. Gevolgen van de invoer uit de VRC

    (84) Onderzocht is of de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC zodanige schade heeft geleden dat deze als aanmerkelijk kan worden beschouwd.

    (85) Uit het onderzoek is gebleken dat de invoer met dumping uit de VRC in de beoordelingsperiode bijna is verzeventienvoudigd, namelijk tot 1,1 miljoen ton tussen 2004 en het eind van het OT. De stijging was vooral zeer groot tussen 2006 en het eind van het OT. Het marktaandeel van de invoer met dumping uit de VRC op de communautaire markt steeg van 0,3% in 2004 tot 5,0% aan het eind van het OT. In de praktijk komt dit overeen met de gehele toename van het verbruik in de Gemeenschap in de beoordelingsperiode.

    (86) In hetzelfde tijdvak bleef het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt weliswaar stabiel, maar daalde zijn marktaandeel met 1,6 procentpunten van 33,4% naar 31,8%.

    (87) Hoewel de invoer met dumping in de beoordelingsperiode overeenkomstig de gestegen grondstofprijzen 12% duurder werd, was er toch sprake van prijsonderbieding van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt in rekening gebrachte prijzen. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon de stijging van de grondstofprijzen daarom niet volledig doorberekenen. De winstgevendheid van de verkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt nam daardoor af van 14,2% in 2004 tot 7,3% tijdens het OT.

    (88) Aangenomen wordt dat door de voortdurende druk die werd uitgeoefend door laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC op de communautaire markt, de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat was om de prijzen in lijn te brengen met de gestegen productiekosten. Daarom wordt geconcludeerd dat de snelle toename van laaggeprijsde invoer met dumping uit de VRC een sterk negatief effect had op de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

    2. Gevolgen van andere factoren

    (89) Aangezien er geen andere opmerkingen over de ontwikkeling van de vraag, productie voor intern gebruik, verkoop van hoogwaardige producten, invoer uit derde landen en van andere producenten in de Gemeenschap werden ontvangen, worden de overwegingen 139, 143 tot en met 149 en 151 tot en met 155 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (90) Eén partij achtte de vaststelling van de toename van grondstofprijzen, genoemd in overweging 142 van de voorlopige verordening, niet correct. Volgens haar is het moeilijk de kostenstijging volledig op de klanten af te wentelen. Bovendien stelden zij dat de negatieve uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verklaarde.

    (91) Wat het effect van de grondstofprijzen betreft, wordt eraan herinnerd dat uit het onderzoek bleek dat de productiekosten van walsdraad voor de bedrijfstak van de Gemeenschap met 25% zijn gestegen. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van een stijging met slechts 15% van de gemiddelde verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het is goed mogelijk dat het in sommige markten moeilijk is de kostenstijging volledig op de afnemers af te wentelen, maar tijdens dit onderzoek is niet gebleken dat dit geldt voor de walsdraadmarkt. Integendeel: walsdraad is te beschouwen als een basisproduct dat wordt verkocht in een transparante markt waarin alle deelnemers het prijsniveau kennen. Wanneer er effectieve handelsvoorwaarden heersen, moet het mogelijk zijn de stijgingen van de kostprijs door te berekenen in de verkoopprijs van walsdraad. Daarom is de conclusie in overweging 142 als steekhoudend aan te merken en moet het argument worden verworpen.

    (92) Wat de uitvoerprestaties betreft, was er inderdaad, om de in overweging 150 van de voorlopige verordening vermelde redenen, een dalende tendens in de uitvoerverkopen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Aangezien het aandeel van de uitvoer in verhouding tot de verkoop aan afnemers binnen de Gemeenschap relatief laag is, en de verkoopprijzen van de laatstgenoemde relatief lager waren, kan de daling van het uitvoervolume geen verklaring voor de hoogte van de geleden schade zijn. Er werd geen bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat deze conclusie onjuist is. Daarom wordt de conclusie in overweging 150 van de voorlopige verordening bevestigd.

    (93) Op basis van het bovenstaande en aangezien er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 156 tot en met 159 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3. Invoer uit Turkije

    (94) Naar aanleiding van de overwegingen 60 en 61, en omdat er geen opmerkingen over de invoer uit Turkije werden ontvangen, worden de overwegingen 160, 161 en 162 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4. Invoer uit de RM

    (95) In vervolg op de herzieningen van de gegevens van de bedrijfstak van de Gemeenschap, gebaseerd op de verificatie van het antwoord van nog een communautaire producent en rekening houdend met alle invoerverkoop van oorsprong uit de RM, werd geconcludeerd dat de invoer uit de RM de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT niet onderbood. Bovendien bleek overeenkomstig overweging 64 uit de vergelijking van de Moldavische uitvoerprijs met de geen schade veroorzakende prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dat de schademarge onder de de minimis -drempel lag.

    (96) Gezien het bovenstaande luidde de conclusie dat er geen duidelijk oorzakelijk verband is tussen de invoer uit de RM en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

    G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

    1. Opmerking vooraf

    (97) Gezien het bovenstaande moet worden opgemerkt dat alleen het effect van de instelling van antidumpingrechten op de invoer van oorsprong uit de VRC is beoordeeld voor de analyse van het belang van de Gemeenschap.

    2. Bedrijfstak van de Gemeenschap

    (98) In vervolg op de voorlopige verordening is opnieuw onderzocht of de instelling van antidumpingmaatregelen op de invoer van oorsprong uit de VRC in het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap is.

    (99) Gezien het bovenstaande en aangezien er geen opmerkingen over het belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden ontvangen, worden de overwegingen 164 tot en met 167 van de voorlopige verordening bevestigd.

    3. Importeurs

    (100) Aangezien er geen opmerkingen over de importeurs werden ontvangen, worden de overwegingen 168 en 169 van de voorlopige verordening bevestigd.

    4. Gebruikers

    (101) Eén belanghebbende betwijfelde of alle invoer in de communautaire markt uit landen die voorwerp van dit onderzoek waren, was inbegrepen in het in overweging 171 van de voorlopige verordening genoemde percentage, dat aangeeft welk deel van de invoer van walsdraad bepaalde gebruikers voor hun rekening nemen. Bovendien betoogden sommige belanghebbenden dat er geen alternatieve leveranciers beschikbaar zouden zijn als er antidumpingmaatregelen zouden worden ingesteld, en dat dit tot een tekort in de aanvoer zou leiden.

    (102) Naar aanleiding van het argument met betrekking tot de totale invoer is het totaal van de invoer van walsdraad opnieuw beoordeeld. Inderdaad bleek uit onderzoek dat de totale hoeveelheid ingevoerd walsdraad die door de medewerkende gebruikers werd verbruikt hoger is dan eerder in het voorlopige stadium werd vastgesteld. Hierdoor is de in overweging 171 van de voorlopige verordening genoemde totale invoer van de gebruikers verhoogd met 30%. Hieruit is te concluderen dat de in overweging 171 van de voorlopige verordening genoemde gebruikers tijdens het OT samen goed waren voor ongeveer 20% van alle invoer van walsdraad uit de VRC.

    (103) Wat betreft het argument dat er geen alternatieve leveranciers zouden zijn wanneer er antidumpingmaatregelen worden ingesteld, bleek uit het onderzoek dat er inderdaad enige problemen waren in de toelevering door communautaire producenten aan bepaalde gebruikers. Uit het onderzoek kwam echter geen bewijs naar voren dat deze problemen van blijvende aard waren. Bovendien moet worden opgemerkt dat er andere leveranciers beschikbaar zijn, namelijk in andere derde landen die niet aan maatregelen zijn onderworpen. Dit argument werd dan ook afgewezen.

    (104) Gezien het bovenstaande en omdat er geen andere opmerkingen werden ontvangen, worden de overwegingen 173 tot en met 175 van de voorlopige verordening bevestigd.

    5. Conclusie over het belang van de Gemeenschap

    (105) Op grond van het bovenstaande luidt de conclusie dat er in deze zaak geen dwingende redenen zijn die tegen de instelling van antidumpingrechten op walsdraad van oorsprong uit de VRC pleiten.

    H. DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

    1. Schademarge

    (106) Aangezien er geen opmerkingen zijn ontvangen, werd de in overweging 179 van de voorlopige verordening vermelde methode om de geen schade veroorzakende prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap te bepalen, bevestigd. Dezelfde herzieningen als beschreven in de overwegingen 68 en 72 zijn echter ook toegepast op de definitieve berekening van de schademarges. Bovendien werd de winstmarge die in de berekeningen van de schademarge werd gebruikt, vastgesteld op basis van de prijs af fabriek om de geen schade veroorzakende prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap af fabriek tijdens het OT te verkrijgen.

    (107) Wat de RM betreft, werd het overeenkomstig de inhoud van overweging 71 passend geacht om bij de berekening van de definitieve schademarge de prijsgegevens te gebruiken die voor alle uitvoer vanuit de RM naar de Gemeenschap beschikbaar zijn. Daarom werd gebruikgemaakt van alle beschikbare prijsgegevens, naar behoren gecorrigeerd zodat zij de gewogen gemiddelde uitvoerprijzen naar de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap op cif-basis weerspiegelden. Op die basis bleek de definitieve schademarge voor invoer vanuit de RM onder de in overweging 64 genoemde de minimis -drempel te liggen.

    (108) Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap moeten definitieve antidumpingmaatregelen worden ingesteld om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog meer schade lijdt door invoer uit de VRC.

    (109) De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de instelling van definitieve antidumpingrechten aan te bevelen. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn na deze mededeling opmerkingen maken. De opmerkingen van de partijen werden naar behoren onderzocht en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

    2. Definitieve maatregelen

    (110) Gelet op het voorgaande moeten overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, definitieve antidumpingrechten op invoer uit de VRC worden ingesteld die overeenstemmen met de dumpingmarge of met de schademarge indien deze lager is. In dit geval moeten alle antidumpingrechten dus op het niveau van de vastgestelde schademarges worden vastgesteld. Gelet op artikel 9, lid 3, van de basisverordening dient het onderzoek betreffende de RM en Turkije beëindigd te worden, aangezien de schademarge voor die landen onder het de minimis -niveau ligt.

    (111) Er behoeven geen definitieve antidumpingrechten te worden ingesteld op invoer van oorsprong uit de RM en Turkije.

    (112) De voorgestelde antidumpingrechten zijn als volgt:

    Onderneming | Schademarge | Dumpingmarge | Antidumpingrecht |

    Valin Group (VRC) | 7,9% | 38,6% | 7,9% |

    VRC, residueel recht | 24,0% | 52,3% | 24,0% |

    3. Definitieve inning van de voorlopige rechten

    (113) Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het bij de voorlopige verordening ingestelde voorlopige antidumpingrecht, definitief te innen tot het bedrag van de ingestelde definitieve rechten. Wanneer het definitieve recht lager is dan het voorlopige recht, moeten de voorlopige, als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, worden uitsluitend de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid werden gesteld, definitief geïnd.

    I. BEËINDIGING VAN DE PROCEDURE

    (114) Gezien de bevindingen met betrekking tot de invoer van oorsprong uit de RM en Turkije moet de procedure betreffende die twee landen worden beëindigd,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op walsdraad van ijzer of van niet-gelegeerd staal en op walsdraad van gelegeerd staal, met uitzondering van dat van roestvrij staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China, ingedeeld onder de GN-codes 7213 10 00, 7213 20 00, 7213 91 10, 7213 91 20, 7213 91 41, 7213 91 49, 7213 91 70, 7213 91 90, 7213 99 10, 7213 99 90, 7227 10 00, 7227 20 00, 7227 90 10, 7227 90 50 en 7227 90 95.

    2. Het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor de in lid 1 omschreven producten die door onderstaande bedrijven zijn geproduceerd, is als volgt:

    Land | Onderneming | Recht | Aanvullende TARIC-codes |

    Volksrepubliek China | Valin Group | 7,9% | A930 |

    Alle andere ondernemingen | 24,0% | A999 |

    3. Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen betreffende douanerechten van toepassing.

    Artikel 2

    De antidumpingprocedure betreffende walsdraad van oorsprong uit de Republiek Moldavië en Turkije wordt beëindigd.

    Artikel 3

    De bedragen die als zekerheid zijn gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die op grond van Verordening (EG) nr. 112/2009 van de Commissie zijn ingesteld op walsdraad van oorsprong uit de Volksrepubliek China worden definitief geïnd tot het bedrag van het in artikel 1 ingestelde definitieve recht. De bedragen die als zekerheid zijn gesteld en die het definitieve bedrag van het antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven. De bedragen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 112/2009 van de Commissie als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht op walsdraad van oorsprong uit de Republiek Moldavië, worden vrijgegeven.

    Artikel 4

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie .

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, op [...].

    Voor de Raad

    De Voorzitter

    [1] PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

    [2] PB L 38 van 7.2.2009, blz. 3.

    [3] PB C 113 van 8.5.2008, blz. 20.

    Top