Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009IE1697

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De impact van sociale netwerksites op burgers/consumenten” (initiatiefadvies)

PB C 128 van 18.5.2010, p. 69–73 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 128/69


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over „De impact van sociale netwerksites op burgers/consumenten”

(initiatiefadvies)

(2010/C 128/12)

Rapporteur: Jorge PEGADO LIZ

Tijdens de zitting van 26 februari 2009 besloot het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 29, lid 2 van zijn reglement van orde, een initiatiefadvies op te stellen over

De impact van sociale netwerksites op burgers/consumenten

De gespecialiseerde afdeling Vervoer, energie, infrastructuur en informatiemaatschappij, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 12 oktober 2009 goedgekeurd.

Tijdens zijn op 4 en 5 november 2009 gehouden 457e zitting (vergadering van 4 november 2009) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 108 stemmen vóór en 2 tegen, bij 10 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.   Het Comité erkent het culturele, politieke en sociale belang van sociale netwerksites als instrument voor communicatie en interactie tussen personen in het kader van de uitoefening van het fundamentele recht op vrije meningsuiting.

1.2.   Het Comité constateert tevens dat de ontwikkeling van sociale netwerksites ook van economisch belang is, met name vanwege de mogelijkheden die zij bieden op het gebied van reclame en marketing.

1.3.   Het Comité benadrukt de positieve aspecten die aan de ontwikkeling van sociale netwerksites zijn verbonden: zij dragen ertoe bij dat het recht op vrije meningsuiting in een bepaalde politieke context wordt gewaarborgd en kan worden uitgeoefend; zij bevorderen het ontstaan en de vorming van onlinegemeenschappen en het contact met familie en vrienden; zij helpen risicosituaties voor minderjarigen te voorkomen en bieden jongeren de mogelijkheid om via netwerksites hulp in te roepen; ook fungeren zij als podium voor het uitwisselen van informatie op het gebied van gezondheid.

1.4.   Maar het Comité maakt zich ook, net als veel maatschappelijke organisaties en verenigingen, gezinnen en burgers, terecht zorgen over de risico's van onrechtmatig gebruik en misbruik van sociale netwerksites en schending van bepaalde fundamentele rechten van de mens.

1.5.   Het Comité wijst vooral op de risico's die het gebruik van sociale netwerksites meebrengt voor minderjarigen en andere kwetsbare groepen, met name personen met beperkte digitale vaardigheden. Zij zijn immers vaak het slachtoffer van misbruik en van onrechtmatige handelingen die de menselijke waardigheid aantasten en hun geestelijke of lichamelijke gezondheid, of soms zelfs hun leven, in gevaar brengen.

1.6.   Het Comité is zeer te spreken over de recente initiatieven van de Commissie, vooral over het door DG Informatie en Media en DG Justitie gestarte overleg met netwerkbedrijven met het oog op de vaststelling van een gedragscode of van goede praktijken.

1.7.   Het Comité is echter van mening dat de EU en de lidstaten de burgers beter moeten informeren over de risico's die het gebruik van sociale netwerksites met zich meebrengt, evenals over de goede gewoonten die moeten worden aangeleerd.

1.8.   Het Comité is voorts van oordeel dat extra moeite moet worden gedaan om kinderen vanaf de eerste jaren van de basisschool beter voor te lichten en ouders beter te ondersteunen gezien het belang van ouderlijke begeleiding en controle op het internetgebruik van jongeren. Ook moet er betere filtersoftware worden ontwikkeld om de toegang tot bepaalde sites te blokkeren of te beperken, moet er betere risicopreventie komen en moeten illegale of schadelijke praktijken gemakkelijker kunnen worden stopgezet.

1.9.   Met het oog hierop vindt het Comité dat jongeren rechtstreeks moeten worden betrokken bij het uitwerken van maatregelen en oplossen van problemen in verband met sociale netwerken omdat zij waarschijnlijk beter en sneller op de hoogte zijn van de problemen die zich voordoen en adequate oplossingen kunnen aandragen.

1.10.   Het Comité verzoekt de Commissie om haar uitgebreid onderzoek van sociale netwerksites voort te zetten om een volledig beeld te krijgen van dit verschijnsel, met name van de culturele, sociale en economische impact ervan, en na te gaan of deze sites eventueel kunnen worden gebruikt om de brede discussie over belangrijke onderwerpen als klimaatverandering of het initiatief „Communiceren over Europa” te bevorderen.

1.11.   Het Comité beveelt de Commissie aan om na te gaan of het, ter aanvulling van de goede praktijken op het gebied van zelfregulering, mogelijk is om tot een vorm van coregulering te komen waarbij effectief wordt gecontroleerd of de overeengekomen goede praktijken wel worden gevolgd, met als doel misbruik te voorkomen, overtredingen op te sporen en de overtreders ook echt te straffen. Aangezien de informatietechnologie het mogelijk maakt dat strafrechtelijke overtredingen in alle lidstaten tegelijk worden begaan, moet de Unie snel werk maken van een geharmoniseerde regeling voor inbeschuldigingstelling en sancties die door alle bevoegde nationale actoren in samenspraak wordt beheerd.

1.12.   Met het oog hierop verzoekt het Comité de Commissie om, na de hoorzitting die zij in juli 2008 heeft gehouden, een groenboek op te stellen over sociale netwerken waarin de belangrijkste opties voor de toekomst uiteen worden gezet, de gevolgen ervan worden geanalyseerd en het standpunt van de vele betrokken maatschappelijke organisaties, die vooraf zijn gehoord, wordt verwerkt.

1.13.   Het Comité stelt voor om na te gaan of de bevoegdheden van de bestaande communautaire organen kunnen worden uitgebreid en kunnen worden overgedragen aan een eventuele toekomstige Europese ombudsman voor alle kwesties die verband houden met de bescherming van de menselijke waardigheid, de persoonlijke levenssfeer en de bescherming van gegevens op het gebied van elektronische communicatie met behulp van audiovisuele media, die specifiek bevoegd is op het gebied van sociale netwerksites.

1.14.   Het Comité beveelt de lidstaten aan om hun nationale beleid beter te coördineren, zodat er een consistent kader ontstaat om dergelijke situaties aan te pakken, waarbij de bestaande nationale regelgevende instanties hun bevoegdheden gezamenlijk moeten uitoefenen of waarbij adequate reguleringsmechanismen in het leven worden geroepen.

1.15.   Het Comité verzoekt met name de leden van het Europees Parlement om deze kwestie op hun politieke agenda te zetten en de bezorgdheid van het maatschappelijk middenveld onder de aandacht te brengen.

2.   Inleiding

2.1.   Dit initiatiefadvies gaat over de impact van sociale netwerksites op burgers/consumenten. Dit zijn in wezen internetdiensten die tot doel hebben het ontstaan en de vorming van onlinegemeenschappen van mensen met bepaalde gemeenschappelijke activiteiten of interesses of met belangstelling voor de voorkeuren en activiteiten van anderen te bevorderen. Zij bieden een reeks faciliteiten aan die interactie tussen gebruikers mogelijk maken (http://www.saferinternet.org/ww/en/pub/insafe/safety_issues/faqs/social_networking.htm).

2.2.   Sociale netwerksites maken een stormachtige groei door: naar verluidt worden deze sites regelmatig bezocht door 211 miljoen mensen, oftewel ongeveer drie kwart van de naar schatting 282,7 miljoen internetgebruikers. Het zijn vooral jongeren vanaf 16 jaar die actief zijn op deze sites, hoewel dat in het geval van sommige sites valt te betwijfelen. De Commissie (1) schat dat in Europa ongeveer 40 miljoen mensen regelmatig gebruik maken van sociale netwerksites. Vorig jaar nam dat aantal met ongeveer 35 % toe en tegen 2012 wordt een ruime verdubbeling tot 107,4 miljoen gebruikers verwacht.

2.3.   Ook internationale bedrijven hebben dit nieuwe fenomeen ontdekt en maken er gebruik van om hun producten en diensten, soms op slinkse wijze, aan de man te brengen. En sinds de campagne van Obama hebben ook politieke partijen besloten om dit nieuwe medium te gebruiken, zoals is gebleken tijdens de recente Europese verkiezingen. Zelfs het Vaticaan is lid van Facebook (Pope2you.net).

2.4.   De belangrijkste kenmerken van sociale netwerksites kunnen als volgt worden samengevat: zij zijn meestal gratis, het aantal gebruikers groeit snel en exponentieel, zij zijn van buitengewoon economisch belang en gebruiksvriendelijk, en zij bieden faciliteiten aan die interactie tussen de gebruikers van de diensten mogelijk maken.

2.5.   In dit advies worden de meest recente communautaire maatregelen terzake in kaart gebracht, wordt de balans opgemaakt van het bestaande wettelijke kader, worden de kansen en risico's in verband met het gebruik van sociale netwerksites beschreven en worden aanbevelingen en voorstellen geformuleerd om de privacy van de gebruikers beter te beschermen.

3.   De impact van sociale netwerksites en de risico's die aan het gebruik ervan zijn verbonden

3.1.   Sociale netwerksites zijn een groeiend sociaal fenomeen, waarvan de techniek nog volop in ontwikkeling is en waarvan bekend is dat het de manier waarop mensen met elkaar in contact treden en communiceren via het internet zal veranderen.

3.2.   Om een idee te krijgen van de omvang van dit fenomeen: volgens ComScore wordt de sociale netwerksite Facebook, de op vijf na meest bezochte site ter wereld, ongeveer 275 miljoen keer per maand bezocht. In Europa werd Facebook in de maand februari door ongeveer 100 miljoen mensen bezocht en was deze site verantwoordelijk voor ongeveer vier minuten van elke honderd minuten die online werden doorgebracht en voor meer dan 30 % van de totale tijd die op sociale netwerksites werd doorgebracht, tegen slechts 12 % in het jaar daarvoor.

3.3.   De positieve aspecten die verbonden zijn aan de ontwikkeling van sociale netwerksites zijn onmiskenbaar. Zij dragen immers bij tot:

i)

de garantie en uitoefening van het recht op vrije meningsuiting in een bepaalde sociale en politieke context;

ii)

het ontstaan en de vorming van onlinegemeenschappen;

iii)

(vernieuwd) contact met familie en vrienden en de mogelijkheid om onderling te communiceren;

iv)

het voorkomen van risicosituaties voor minderjarigen, die via sociale netwerksites hulp kunnen inroepen;

v)

reclame voor goederen en diensten en een stijging van de elektronische handel.

3.4.   Ondanks de eerder genoemde positieve aspecten moet echter ook aandacht worden besteed aan de risico's in verband met het gebruik van sociale netwerksites voor onrechtmatige of schadelijke doeleinden, met name voor de gezonde ontwikkeling van minderjarigen (2). Daarbij valt te denken aan:

i)

psychische trauma's die zijn ontstaan door beledigingen die via deze sites zijn geuit;

ii)

seksuele intimidatie van kinderen en jongeren;

iii)

het tonen van foto's en video's van eigen of andersmans naakte of schaars geklede kinderen;

iv)

expliciete advertenties voor prostitutie en „escortservices”;

v)

herhaalde schending van de privacy, de eer en de persoonlijke waardigheid;

vi)

bedreiging van de lichamelijke en geestelijke gezondheid van de gebruikers;

vii)

oproepen tot geweld, racisme en vreemdelingenhaat;

viii)

verspreiding van totalitaire ideeën van fascistische of nazistische aard;

ix)

zelfmoord van jongeren als gevolg van de verspreiding van bepaalde intieme details via deze sites.

3.5.   Ook moet rekening worden gehouden met de nieuwe generatie technologieën voor sociale netwerksites, met name toepassingen waarmee de geografische locatie van de gebruikers van dergelijke netwerken kan worden bepaald; deze toepassingen maken gebruik van gezichtsherkenningstechnologie om de link te leggen naar een netwerkaccount en bieden nieuwe mogelijkheden tot interactie met de laatste generatie mobiele telefoons.

3.6.   Daar komt nog bij dat dit soort netwerken gemakkelijk kan worden gebruikt voor de verspreiding van virussen. Zo werd Twitter in het weekend van 11 en 12 april 2009 getroffen door een virus dat meer dan 100 000 automatische berichten verspreidde en een onbekend aantal accounts infecteerde.

3.7.   In het kader van het Safer Internet Forum 2008 (3) heeft de Commissie een vragenlijst (4) opgesteld over sociale netwerksites en uit de antwoorden (5) daarop is gebleken dat cyberpesten, schending van de privacy en „grooming” de belangrijkste en meest voorkomende gevaren zijn waaraan jongeren die actief zijn op sociale netwerksites, worden blootgesteld.

3.8.   Gebleken is dat 54 % van de Europese ouders zich zorgen maakt over de kans dat hun kind het slachtoffer wordt van cyberpesten (6). Meer dan 80 % van de ouders in Frankrijk, Griekenland en Portugal vreest dat hun kind via het internet of zijn mobiele telefoon wordt gepest. In landen met een lange traditie op het gebied van de bescherming van de rechten van kinderen en hun opvoeding, Denemarken, Zweden en Finland, hebben ouders meer vertrouwen in de veiligheid van hun internettende kinderen: 69 % maakt zich geen zorgen over de kans op cyberpesten.

3.9.   Uit een recent onderzoek in het Verenigd Koninkrijk onder jongeren tussen de 11 en 18 jaar is gebleken dat één op de drie jongeren het slachtoffer is van cyberpesten via sociale netwerksites en sms. Meisjes lopen een vier keer zo grote kans om te worden gepest dan jongens.

3.10.   Een ander groot probleem in verband met het gebruik van sociale netwerksites is de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Op de 30e internationale conferentie van privacybeschermers in Straatsburg op 15-17 oktober 2008 werd een resolutie aangenomen over de privacybescherming op sociale netwerksites (7) waarvan de aanbevelingen bijzondere aandacht verdienen.

3.11.   Ook in het akkoord over veiliger sociaal netwerken dat op 10 februari 2009 (8) door de belangrijkste Europese netwerkbedrijven werd ondertekend (momenteel een twintigtal) worden de grootste potentiële risico's voor jongeren onder de 18 jaar duidelijk in kaart gebracht: intimidatie (intimidatie van kinderen via internet of sms), psychologische manipulatie (volwassenen die vriendschap aanknopen met een kind met als doel het seksueel te misbruiken) en risicovol gedrag, zoals het onrechtmatig bekendmaken van persoonlijke gegevens voor illegale doeleinden.

4.   Hoorzitting in het gebouw van het EESC

4.1.   Gezien de aard van dit sociale fenomeen en de snelle ontwikkeling ervan werd ter voorbereiding van dit advies een hoorzitting georganiseerd in het gebouw van het Comité. Hieraan werd deelgenomen door een aantal van de meest representatieve stakeholders, ngo's en consumenten, alsook door vertegenwoordigers van de Raad, de Commissie, de ENISA, de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming en betrokken nationale instanties.

4.2.   De schriftelijke antwoorden op de eerder verstuurde vragenlijst, de verschillende meningen die naar voren werden gebracht en de enthousiaste uitwisseling van ideeën en voorstellen (de samenvatting hiervan is na te lezen op de EESC-site via http://www.eesc.europa.eu/sections/ten/index_en.asp? id =7000tenen) hebben absoluut een positieve bijdrage geleverd aan de inhoud van dit advies en hebben duidelijk aangetoond dat het belangrijk is het maatschappelijk middenveld rechtstreeks te betrekken bij het formuleren van voorstellen en aanbevelingen voor de politieke besluitvormers en voor de netwerkbedrijven en gebruikers van netwerksites.

4.3.   De vertegenwoordigers van de Commissie en van de Europese Toezichthouder voor Gegevensbescherming zijn het met de meeste voorstellen in dit advies eens. Vermeldenswaardig is ook dat de Commissie al flinke vooruitgang heeft geboekt met het beter omschrijven van bepaalde doelstellingen van lopende of toekomstige initiatieven en het verwezenlijken van andere. Dat zijn gunstige voortekenen voor een vruchtbare interinstitutionele samenwerking in de toekomst.

5.   Noodzakelijke maatregelen en verwachte resultaten

5.1.   Het Comité complimenteert de Commissie met de reeds verrichte werkzaamheden op het gebied van de bescherming van kinderen op het internet en verwijst daarbij naar zijn eerder uitgebrachte advies over het voorstel voor een meerjarenprogramma van de Gemeenschap betreffende de bescherming van kinderen die gebruik maken van het internet en van andere communicatietechnologieën (9).

5.2.   Ook het eerder genoemde zelfreguleringsinitiatief, dat een reeks maatregelen omvat om de belangrijkste risico's tot een minimum te beperken, is opportuun en nuttig.

5.3.   Met het oog op de uitvoering van het programma Safer Internet (2009-2013) is het belangrijk dat meer wordt overlegd met degenen die bij de sociale netwerksites zijn betrokken, met name jongeren; zij moeten meer worden betrokken bij het nadenken over en het bedenken en uitvoeren van oplossingen die het internet veiliger moeten maken.

5.4.   Het Comité vindt dat jongeren rechtstreeks moeten worden betrokken bij het uitwerken van maatregelen en oplossen van problemen in verband met sociale netwerken omdat zij waarschijnlijk beter en sneller op de hoogte zijn van de problemen die zich voordoen en adequate oplossingen kunnen aandragen.

5.5.   Het Comité stelt ook voor om na te denken over de eventuele invoering van een internationaal of Europees studieprogramma voor de opleiding van adviseurs en hulpverleners die gespecialiseerd zijn in de begeleiding van slachtoffers van met name online pesten en „grooming”. Het Comité stelt voor om in het kader van het programma Safer Internet een vorm van algemene, met name online, hulpverlening in te voeren en preventieprogramma's voor kinderen en jongeren op te zetten.

5.6.   Voorts moeten, eveneens in het kader van de uitvoering van het programma Safer Internet (2009-2013), maatregelen worden genomen om „digitale alfabetisering” en met name een veilig gebruik van sociale netwerken te bevorderen; deze maatregelen moeten niet alleen op kinderen en jongeren zijn gericht, maar op alle groepen van de bevolking, vooral op ouders van jonge kinderen en ouderen.

5.7.   Anderzijds is het Comité van mening dat de netwerkbedrijven aan zelfregulering moeten doen, vooral waar het gaat om de bescherming van minderjarigen. Voorwaarde is wel dat door een onafhankelijke toezichthouder wordt nagegaan of dit toch wel echt gebeurt en dat er eventueel wettelijke minimumnormen kunnen worden vastgesteld.

5.8.   Het Comité is overigens voorstander van de ontwikkeling van zelfreguleringsmechanismen die uitgaan van coregulering, hetzij op communautair hetzij op nationaal niveau, en waaraan wordt deelgenomen door regelgevende instanties zodat erop wordt toegezien dat de gesloten overeenkomsten worden nageleefd, misbruik wordt voorkomen, schendingen worden bestraft en overtreders worden beboet.

5.9.   Het Comité kan zich vinden in de meeste aanbevelingen van de resolutie over de bescherming van privacy in sociale netwerken, die op 17 oktober 2008, tijdens de 30e internationale conferentie van regelgevende instanties op het gebied van gegevens- en privacybescherming (10), werd aangenomen, alsook in het recente advies van de Article 29 Working Party on online social networking  (11) en verzoekt de Commissie om deze aanbevelingen ter harte te nemen en te laten onderschrijven door de betreffende netwerkbedrijven.

5.10.   Het Comité is ook van mening dat er extra moeite moet worden gedaan om de informatievoorziening te verbeteren en dat reeds vanaf de eerste jaren van de basisschool aandacht moet worden besteed aan dit onderwerp om de risico's beter in de hand te houden en het gebruik van netwerksites veiliger te maken. Met het oog hierop moeten zowel op Europese als nationale schaal bewustmakingscampagnes worden gelanceerd. In dit verband en als aanvulling op de initiatieven die in het kader van het programma Safer Internet worden ontplooid zou een „eYouGuide” voor gebruikers van sociale netwerksites erg nuttig zijn. Dit is een soort portaal van gebruikersrechten voor sociale netwerksites, waar misbruik kan worden gemeld en conflicten kunnen worden opgelost op pan-Europees niveau, een site waar de rechten van de gebruiker kunnen worden beheerd, de communautaire coördinatie kan worden geëvalueerd, maatregelen en beleidsopties kunnen worden besproken en de samenwerking tussen nationale instanties kan worden beoordeeld.

5.11.   Het Comité vindt ook dat de nationale en Europese onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma's alsook de netwerkbeheerders zelf meer moeten investeren in de ontwikkeling en verfijning van internetfilters die ouders helpen om het voorzorgsbeginsel verstandig maar consequent toe te passen.

5.12.   Gezien de aard van het verschijnsel en het dynamische karakter ervan zou het Comité het toejuichten als de Commissie een groenboek zou opstellen waarin de resultaten van de hoorzitting in juli 2008 worden besproken, de belangrijkste opties voor toekomstige ontwikkelingen worden geschetst en de respectieve impact wordt geanalyseerd samen met deelnemers uit het bedrijfsleven, de beroepssector, studenten en belangstellende maatschappelijke organisaties en verenigingen.

5.13.   In dit verband moet worden nagegaan of een samenhangend wettelijk kader voor de hele EU, dat het resultaat is van meer samenwerking en coördinatie tussen nationale beleidslijnen, haalbaar is. Bijzondere aandacht dient uit te gaan naar de algemene voorwaarden voor toegang tot de netwerken, die veelal bol staan van de misleidende bepalingen, vooral waar het gaat om het toepasselijk recht en de bevoegde rechtbank.

Aangezien het hier hoofdzakelijk om een internationaal fenomeen gaat en de belangrijkste sociale netwerksites onder de jurisdictie vallen van niet-EU-landen, pleit het Comité voor de volgende maatregelen:

5.14.1.   er moet een internationale gedragscode komen voor sociale netwerksites, met name voor internetdiensten die op jongeren zijn gericht;

5.14.2.   het toezicht op de naleving van deze gedragscode moet worden uitgeoefend door speciaal daarvoor op te richten instanties die, gezien de aard van de diensten, grensoverschrijdende bevoegdheden moeten hebben;

5.14.3.   de Europese Unie moet beter en gemakkelijker kunnen samenwerken met Europese en niet-Europese derde landen om zowel op beleids- als operationeel vlak de risico's en problemen in verband met het gebruik van sociale netwerksites in kaart te brengen, hiervoor de beste oplossingen te zoeken en, voor zover dat volgens het internationale recht mogelijk is, een eind te maken aan situaties die de rechten van burgers/consumenten in gevaar brengen.

5.15.   Het Comité wijst ook op de behoefte aan een goede samenwerking en internationale coördinatie tussen de diverse belanghebbende partijen om ervoor te zorgen dat de maatregelen die een veiliger gebruik van het internet (12) mogelijk moeten maken, het maximale effect sorteren. Ook is een actievere internationale aanpak vereist om de verspreiding en uitwisseling van kennis, het opstellen en toepassen van wetten en het verkrijgen van de noodzakelijke financiering voor de uitvoering van de noodzakelijke maatregelen, binnen en buiten de EU, te garanderen.

5.16.   Het Comité beklemtoont voorts dat de lidstaten de akkoorden van de Raad van Europa over cybercrime en de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en seksueel misbruik (13) moeten ratificeren. Dat is nl. een belangrijke stap om de Europese Unie met één stem te laten spreken op het wereldtoneel.

5.17.   Tot slot vraagt het Comité zich af of, parallel aan bovenstaande initiatieven, niet moet worden nagegaan of de bevoegdheden die thans over verschillende instanties zijn verspreid niet kunnen worden uitgebreid en kunnen worden overgedragen aan een eventuele toekomstige Europese Ombudsman voor alle vraagstukken in verband met audiovisuele media (privacy, gegevensbescherming, menselijke waardigheid, recht van weerwoord, vrijheid van meningsuiting), dus ook sociale netwerksites, naar het voorbeeld van de „privacy commissioner” in Canada. Deze lag onlangs nog, in het kader van haar verruimde bevoegdheden, in de clinch met Facebook omdat het bedrijf slordig zou omspringen met persoonlijke gegevens (14).

Brussel, 4 november 2009

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  IP/09/232 Brussel, 10 februari 2009.

(2)  Zie hiervoor met name het rapport van ENISA (European Network and Information Security Agency) getiteld „Security Issues and Recommendations for Online Social Networks” op <www.enisa.europa.eu/doc/pdf/deliverables/enisa_pp_social_networks.pdf>

(3)  http://ec.europa.eu/information_society/activities/sip/events/forum/forum_sepet_2008/index_en.htm

(4)  http://ec.europa.eu/information_society/activities/sip/policy/consultations/ageverif_sns/index_en.htm

(5)  http://ec.europa.eu/information_society/activities/sip/docs/pub_consult_age_rating_sns/summaryreport.pdf.

(6)  Flash Eurobarometer Survey 2008: Towards a Safer Use of the Internet for children in the EU - a parents' perspective, http://ec.europa.eu/public_opinion/flash/fl_248_en.pdf

(7)  Resolution on Privacy Protection in Social Network Services, http://www.privacyconference2008.org./adopted_resolutions/STRASBOURG2008/resolution_social_networks_en.pdf

(8)  „Safer Social Networking principles for the EU”, te raadplegen via http://ec.europa.eu/information_society/activities/social_networking/eu_action/selfreg/index_en.htm#self_decl

(9)  PB C 224 van 30-8-2008, blz. 61.

(10)  De tekst van de aanbevelingen kan worden geraadpleegd op http://www.privacyconference2008.org/adopted_resolutions/STRASBOURG2008/resolution_social_networks_en.pdf

(11)  Advies van de Article 29 Working Party on online social networking, goedgekeurd op 12 juni 2009.

(12)  Standpunt verdedigd door Janos Tóth, voorzitter van de EESC-afdeling TEN, tijdens de publieke presentatie van het EESC-advies over „Bescherming van kinderen bij internetgebruik” op 5 mei jl. (voor meer informatie zie: http://www.eesc.europa.eu/sections/ten/index_en.asp? id =4300003tenen

(13)  http://conventions.coe.int/Treaty/Commun/QueVoulezVous.asp? NT =201 & CL = ENG

(14)  Zie http://www.priv.gc.ca/aboutUs/mm_e.cfm#contenttop voor een functieomschrijving van de Canadese privacy commissioner en http://www.priv.gc.ca/media/nr/-c/2009/nr-c_090716_e.cfm voor haar conflict met Facebook.


Top