Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE1715

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake rookvrije ruimten” (COM(2009) 328 definitief — 2009/0088 (CNS))

PB C 128 van 18.5.2010, p. 89–93 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 128/89


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake rookvrije ruimten”

(COM(2009) 328 definitief — 2009/0088 (CNS))

(2010/C 128/15)

Rapporteur: de heer LUCAN

De Commissie heeft op 8 juli 2009 besloten, overeenkomstig de bepalingen van art. 262 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

„Voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake rookvrije ruimten”

COM(2009) 328 final – 2009/0088 (CNS).

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 15 oktober 2009 goedgekeurd.

Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 4 en 5 november 2009 gehouden 457e zitting (vergadering van 5 november) onderstaand advies met 81 stemmen vóór en 68 tegen, bij 9 onthoudingen, goedgekeurd.

1.   Specifieke aanbevelingen

Aanbevelingen, artikel 1

1.1.1.   In de bepaling inzake effectieve bescherming tegen blootstelling aan tabaksrook op de werkplek moet m.n. worden verwezen naar gesloten ruimten zonder speciale rookzone.

1.1.2.   De bepaling inzake „andere openbare ruimten” uit artikel 8, lid 2, van de WHO-kaderovereenkomst inzake de bestrijding van het tabaksgebruik, moet ook betrekking hebben op alle openbare ruimten waar kinderen of jongeren van onder de 18 komen.

1.1.3.   Het Comité dringt er bij de Raad op aan de door de Commissie voorgestelde termijn van drie jaar in te korten, omdat anders de hele huidige generatie schoolgaande adolescenten (14 – 18 jaar), die maar al te gemakkelijk van passief roken overstapt op actief roken, buiten het bereik van de aanbeveling dreigt te vallen.

Aanbevelingen, artikel 2

1.2.1.   Alle onderwijsinstellingen moeten specifieke aandacht besteden aan de Europese strategieën voor voorlichting en advies. Het Comité zou graag zien dat deze passage aan de tekst wordt toegevoegd, zodat duidelijk de nadruk wordt gelegd op het belang van voorlichting en advies in het lager en middelbaar onderwijs in heel Europa. Elk kind en elke jongere heeft immers het recht geregeld correcte en volledige informatie te krijgen over tabak en de schadelijke gevolgen daarvan, alsook over de kankerverwekkende eigenschappen van omgevingstabaksrook.

Aanbevelingen, artikel 3

1.3.1.   „Rookvrij”-beleid moet worden aangevuld met ondersteunende maatregelen, waaronder:

(c)

uitbreiding van het toepassingsgebied van Richtlijn 2004/37 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk, zodat ook omgevingstabaksrook onder de bepalingen van deze richtlijn komt te vallen;

(d)

verscherping van de in Richtlijn 89/654/EEG opgenomen eisen inzake de bescherming van werknemers tegen tabaksrook; zo moeten alle werkgevers worden verplicht een rookverbod in te stellen op de werkplek;

(e)

wijziging van Richtlijn 67/548/EEG (1991) betreffende gevaarlijke stoffen, zodat omgevingstabaksrook wordt opgenomen in de lijst van carcinogene agentia. Op die manier zou omgevingstabaksrook overigens automatisch onder het toepassingsgebied van de Richtlijn betreffende de blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk vallen en worden de minimumeisen inzake veiligheid en gezondheid op het werk hierop van toepassing;

(f)

het verzoek aan de lidstaten en de Commissie om de benaming „omgevingstabaksrook” officieel te wijzigen in „carcinogene omgevingstabaksrook”;

(g)

de uitwerking door de directoraten-generaal „onderwijs en cultuur” en „gezondheid en consumenten” van voorlichtingsstrategieën voor alle onderwijsnetten in de EU, zodat kinderen en jongeren geregeld correcte en volledige informatie krijgen over de gevolgen van tabaksgebruik en omgevingstabaksrook.

Aanbevelingen, artikel 4

1.4.1.   Aan het eind van dit artikel moet de volgende bepaling worden toegevoegd: „alsook het probleem van de bescherming tegen tabaksrook in openbare ruimten die worden bezocht door kinderen en jongeren” (speelruimten in de open lucht, ontspanningsruimten, (openlucht-) discotheken, clubs, cafés waar kinderen of jongeren onder de 18 komen, andere voor kinderen of jongeren bestemde ruimten).

Aanbevelingen, artikel 6

1.5.1.   Aan de omschrijving van de nationale knooppunten voor de bestrijding van tabaksgebruik moet de volgende zinsnede worden toegevoegd: „alsook om de blootstelling van de bevolking aan omgevingstabaksrook te beperken of tegen te gaan”.

2.   Conclusies

2.1.   Het Comité is ingenomen met dit initiatief, dat ervoor moet zorgen dat de bepalingen inzake een volledig rookvrije omgeving uit artikel 8 van de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie voor de bestrijding van tabaksgebruik naar behoren worden uitgevoerd, conform beginsel 1, par. 6 van de richtsnoeren van art. 8 van de kaderovereenkomst (zie de bijlage bij het Commissievoorstel (1) (COM(2009) 328). Het is van oordeel dat de aanbeveling, hoewel zij nauwelijks garanties biedt, toch een stap in de goede richting is. Mocht bij de tenuitvoerlegging evenwel blijken dat niet de beoogde resultaten worden behaald, dan moet de Commissie zo snel mogelijk een bindend instrument voorstellen.

2.2.   Het Comité meent dat op Europees niveau moet worden nagegaan hoe de schadelijke gevolgen van tabaksgebruik voor kinderen en jongeren kunnen worden beperkt en hoe het staat met hun blootstelling aan omgevingstabaksrook. Met het oog op de uitwerking van doeltreffende strategieën en programma's voor de toekomst zouden onderzoekers daarnaast ook het gedrag van rokers in kaart moeten brengen; zo moeten zij nagaan wanneer mensen hun eerste sigaret roken en wat hen als kind of jongeren tot die keuze heeft gebracht.

2.3.   Het Europees Parlement heeft de lidstaten opgeroepen zich ertoe te verbinden het tabaksgebruik onder jongeren tegen 2025 met minstens 50 % te verminderen. Het Comité meent dat daarom ook moet worden getracht de schadelijke effecten voor jonge rokers in cijfers te vatten, zodat Europese doelstellingen voor het terugdringen van het tabaksgebruik bij jongeren kunnen worden afgebakend en de lidstaten zich daarnaar kunnen richten. Dit betekent echter niet dat maatregelen tegen tabaksgebruik mogen worden uitgesteld tot 2025, integendeel, gezien de zeer schadelijke gevolgen van roken voor de gezondheid en de daarmee verband houdende kosten moet zo snel mogelijk actie worden ondernomen.

2.4.   Het Comité is overtuigd voorstander van een rookverbod - waarmee er vanzelfsprekend ook een einde zou komen aan de blootstelling aan omgevingstabaksrook - op plaatsen waar kinderen of jongeren (van 0 tot 18 jaar) komen. Het denkt daarbij o.m. aan recreatieruimtes, clubs, discotheken, cafés, sportvelden, speelruimten, enz. Met een dergelijke maatregel kan een gedeelte van de huidige generatie jongeren in de leeftijd van 15 tot 18 jaar worden bereikt. Dat is belangrijk omdat juist deze jongeren de grootste kans lopen te gaan roken of te worden blootgesteld aan omgevingstabaksrook. Doorgaans zijn het immers de jongeren in de leeftijdscategorie van 15 tot 18 die besluiten hun eerste sigaret op te steken en de stap zetten van passief naar actief roken.

2.5.   Programma's voor het lager en middelbaar onderwijs die een gezonde en harmonieuze levensstijl promoten, zijn in de ogen van het Comité dan ook van kapitaal belang. Om kinderen en adolescenten de risico's van roken en blootstelling aan omgevingstabaksrook te doen inzien, moet er op Europees niveau voor worden gezorgd dat zij geregeld correcte en volledige informatie krijgen. Belangrijk is in elk geval dat regelmatig interactieve en vernieuwende campagnes worden opgezet, eventueel in samenwerking met ngo's, en dat de gegevens toegankelijk zijn en aangepast aan de verwachtingen van de doelgroep, zodat jongeren hun verantwoordelijkheid kunnen opnemen en volledig vrij en met kennis van zaken kunnen beslissen.

2.6.   Het Comité pleit voor voorlichtingscampagnes over een gezonde levensstijl voor alle leeftijden en alle sociale klassen. Alleen op die manier kunnen mensen bewuste en verantwoorde keuzes maken, zowel voor zichzelf als voor hun kinderen.

2.7.   Het Comité dringt er dan ook bij de ngo's en de maatschappelijke organisaties op aan actief mee te werken aan acties ter bestrijding van roken en blootstelling aan omgevingstabaksrook, en zich m.n. in te zetten voor acties die gericht zijn op kansarmen, die immers naarmate zij zieker worden en geleidelijk aan bepaalde vitale functies verliezen, niet alleen hun sociale maar ook hun persoonlijke autonomie dreigen kwijt te raken. Voorts moeten kansarme kinderen die thuis al in extreme mate worden blootgesteld aan omgevingstabaksrook, extra bescherming krijgen, net als straatkinderen en andere groepen die op straat leven.

3.   Achtergrond en algemene opmerkingen

3.1.   Medische en sociale kanttekeningen bij tabaksgebruik en de mate van blootstelling aan omgevingstabaksrook

3.1.1.   Onderzoek heeft aangetoond dat elke sigaret een roker acht minuten van zijn leven kan kosten. (2) Tabaksgebruik is de voornaamste oorzaak van sterfgevallen, ziekten en arbeidsongeschiktheid in de Europese Unie, en kost ongeveer 650 000 levens per jaar (3).

3.1.2.   Tabaksrook is een complex gifmengsel bestaande uit meer dan 4 000 stoffen, waaronder gifstoffen als blauwzuur, ammoniak en koolmonoxide alsmede meer dan 50 stoffen (69 om precies te zijn (4)) die aantoonbaar kankerverwekkend zijn, en is dan ook een belangrijke oorzaak van morbiditeit en mortaliteit in de EU. De wijziging van de benaming „omgevingstabaksrook” in „carcinogene omgevingstabaksrook” is dus wetenschappelijk gefundeerd.

3.1.3.   Het is bewezen dat een langdurige passieve blootstelling aan tabaksrook tot dezelfde ziekten kan leiden als actief roken, waaronder longkanker, hart- en vaataandoeningen en kinderziekten.

3.1.4.   Blootstelling aan omgevingstabaksrook kan bij volwassenen tot coronaire hartziekten en longkanker leiden. Voorts kan omgevingstabaksrook bij volwassenen beroerten, astma en chronische obstructieve longaandoeningen (COPD) (5) veroorzaken, en bestaande aandoeningen zoals astma en COPD verergeren (6).

3.1.5.   Het onderzoek naar de risico's van de blootstelling aan omgevingstabaksrook is in de loop der jaren geëvolueerd en de definities zijn aangepast. Uitdrukkingen zoals „passief roken” en „onvrijwillige blootstelling aan tabaksrook” moeten worden vermeden, omdat in Frankrijk en elders is gebleken dat de tabaksindustrie deze termen gebruikt om te suggereren dat blootstelling „vrijwillig” en dus aanvaardbaar zou zijn. Gezien de nieuwste wetenschappelijke bevindingen is het overigens aangewezen het niet meer te hebben over „omgevingstabaksrook” maar over „carcinogene omgevingstabaksrook”.

3.1.6.   Omgevingstabaksrook is bijzonder schadelijk voor kinderen en veroorzaakt astma, longontstekingen en bronchitis, ademhalingsproblemen, middenooraandoeningen en wiegendood (5).

3.1.7.   Volgens voorzichtige schattingen zijn in de EU-25 in 2002 7 300 volwassenen, waaronder 2 800 niet-rokers, overleden als gevolg van blootstelling aan omgevingstabaksrook op het werk. Nog eens 72 000 sterfgevallen, waaronder 16 400 niet-rokers, werden veroorzaakt door blootstelling aan omgevingstabaksrook thuis. (7)

3.1.8.   Het is aangetoond dat blootstelling aan tabaksrook, al dan niet op het werk, de kans op longkanker aanzienlijk verhoogt, en dat bijvoorbeeld werknemers in horecagelegenheden waar roken is toegestaan, 50 % meer kans hebben op longkanker dan werknemers die niet worden blootgesteld aan tabaksrook (8).

3.1.9.   Blootstelling aan tabaksrook tijdens de zwangerschap verhoogt de kans op misvormingen, miskramen en vroeggeboortes.

3.2.   Sociologische kanttekeningen van Eurobarometer bij beleidsmaatregelen tegen tabaksgebruik en de blootstelling aan omgevingstabaksrook

3.2.1.   Eurobarometer wijst erop dat beleidsmaatregelen ter bestrijding van tabaksgebruik zeer goed worden ontvangen door de bevolking. Zo blijkt resp. 84, 77 en 61 % van de Europese burgers voorstander te zijn van een rookverbod in kantoren en op andere afgesloten werkplekken, in restaurants, en in cafés en bars.

3.2.2.   Circa 70 % van de EU-burgers rookt niet (9)en studies hebben aangetoond dat de meerderheid van de rokers zou willen stoppen (10).

3.2.3.   Volgens een recente enquête van Eurobarometer over de houding van de Europeanen tegenover tabak beseft driekwart van de Europeanen dat tabaksrook een gezondheidsrisico inhoudt voor niet-rokers, terwijl 95 % erkent dat roken in gezelschap van een zwangere vrouw erg gevaarlijk kan zijn voor de baby.

3.2.4.   Volgens ramingen van eind 2006 werd 28 % van het kantoorpersoneel dagelijks blootgesteld aan omgevingstabaksrook op het werk; eind 2008 gold dat ook voor circa 39 % van het personeel van cafés en restaurants. Een andere recente enquête (2006) toont aan dat ongeveer 7,5 miljoen Europese werknemers op het werk dagelijks worden blootgesteld aan omgevingstabaksrook (11).

3.2.5.   Tabaksgebruik kost de gezondheidszorg in Europa elk jaar honderden miljarden. Niet alleen wie deze kosten veroorzaakt, maar de hele bevolking draait daarvoor op. Naar schatting kost alleen al de blootstelling aan omgevingstabaksrook op het werk in de EU-27 maar liefst 2,46 miljard euro per jaar (12), wat neerkomt op 1,3 miljard aan tabaksgebruik gerelateerde medische kosten (waarvan 560 miljoen voor niet-rokende werknemers) en meer dan 1,1 miljard indirecte kosten in verband met productiviteitsverlies (waarvan 480 miljoen voor niet-rokers).

3.3.   De plicht om de bevolking te beschermen tegen blootstelling aan omgevingstabaksrook maakt deel uit van de bescherming van de fundamentele rechten en vrijheden (het recht op leven en gezondheid)

3.3.1.   De plicht om mensen te beschermen tegen tabaksrook, zoals vastgelegd in artikel 8 van de WHO-kaderovereenkomst inzake de bestrijding van het tabaksgebruik, hangt samen met de fundamentele rechten en vrijheden. Gezien de gevaren van het inademen van secundaire tabaksrook vloeit de plicht om de bevolking te beschermen tegen tabaksrook indirect voort uit het recht op leven en het recht op de hoogst haalbare gezondheidsstandaard, zoals vastgelegd in diverse internationale wettelijke instrumenten (inclusief het Statuut van de Wereldgezondheidsorganisatie, het Verdrag inzake de rechten van het kind, het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten) en uitdrukkelijk vermeld in de preambule van de WHO-kaderovereenkomst en erkend in de grondwetten van verschillende naties.

3.3.2.   De plicht om mensen tegen tabaksrook te beschermen houdt in dat regeringen verplicht zijn wetgeving uit te vaardigen die erop gericht is de fundamentele rechten en vrijheden van de burgers te beschermen. Bovendien moet de hele bevolking, en niet alleen bepaalde groepen, worden beschermd.

3.4.   Internationale en Europese context

3.4.1.   In de VS hebben het bureau voor milieubescherming en het ministerie van Leefmilieu en sociale diensten omgevingstabaksrook opgenomen in de lijst van voor de mens carcinogene stoffen (resp. in 1993 en 2000). Het Internationaal Centrum voor kankeronderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) is hen daarin gevolgd in 2002.

3.4.2.   Op internationaal niveau wordt in de WHO-kaderovereenkomst inzake de bestrijding van het tabaksgebruik, die door 168 partijen is ondertekend en door 141 geratificeerd (waaronder de Europese Gemeenschap), erkend dat wetenschappelijke gegevens onomstotelijk het bewijs hebben geleverd dat blootstelling aan tabaksrook sterfgevallen, ziekten en arbeidsongeschiktheid veroorzaakt. Volgens deze overeenkomst zijn de Gemeenschap en de lidstaten verplicht het probleem van de blootstelling aan tabaksrook op afgesloten werkplekken in het openbaar vervoer en in afgesloten openbare ruimten aan te pakken. De verplichting om bescherming te bieden tegen blootstelling aan tabaksrook is vastgelegd in artikel 8 van de overeenkomst.

3.4.3.   Volgens de Europese strategie voor de bestrijding van tabaksgebruik van de WHO (2004) is de meest succesvolle maatregel om mensen op lange termijn van het roken af te houden intensieve counseling (meer dan tien minuten) door een dokter.

3.5.   Effectbeoordeling: wat is de beste van de vijf mogelijke Europese beleidsopties?

3.5.1.   Met haar Groenboek „Op weg naar een rookvrij Europa: beleidsopties op EU-niveau” (COM(2007) 27 final) van 30 januari 2007 heeft de Commissie het startsein geven voor een openbaar debat. De vijf mogelijke beleidsopties zijn: 1) status quo, 2) vrijwillige maatregelen, 3) open coördinatiemethode, 4) een aanbeveling van Commissie of Raad, en 5) bindende EU-wetgeving.

3.5.2.   In de effectbeoordeling geeft de Commissie aan dat optie vijf, omdat het om bindende wetgeving gaat, daadwerkelijk een einde zou maken aan de blootstelling aan omgevingstabaksrook op afgesloten werkplekken en de schadelijke gevolgen daarvan dus maximaal zou beperken. De uitvoering van een dergelijke maatregel zou evenwel veel meer tijd in beslag nemen dan de tenuitvoerlegging van een aanbeveling van de Raad (optie 4). Beleidsoptie 1 (status quo) zou de minst efficiënte keuze zijn om omgevingstabaksrook en de schadelijke gevolgen daarvan voor de gezondheid terug te dringen. De huidige trend om meer ruimten rookvrij te maken zou zich waarschijnlijk wel doorzetten, maar in een langzamer tempo. Beleidsopties 2 en 3 zouden een vergelijkbare impact hebben en de situatie in vergelijking met optie 1 (status quo) niet significant verbeteren. Optie 3, de toepassing van de open coördinatiemethode, zou veel tijd in beslag kunnen nemen en ongeschikt kunnen blijken voor de aanpak van een probleem als omgevingstabaksrook. De impact van optie 4, een aanbeveling van de Commissie, zou dan weer beperkt blijven omdat er geen gevoel van werkelijke betrokkenheid zou ontstaan bij de lidstaten. Een aanbeveling van de Raad daarentegen zou naar verwachting de gunstigste uitwerking hebben: de lidstaten krijgen het gevoel meer eigen inbreng te hebben en de impact op de volksgezondheid zou zich relatief snel doen voelen.

4.   De meest kwetsbare groepen en mogelijke strategieën

4.1.   De groepen die het gevoeligst zijn voor de blootstelling aan omgevingstabaksrook, zijn kinderen, jongeren, werklozen, kansarmen en werknemers in de horeca.

4.2.   Om het probleem bij de wortel te kunnen aanpakken moet worden gekeken naar het verband tussen de blootstelling aan omgevingstabaksrook enerzijds en tabaksgebruik en de specifieke kenmerken van de doelgroep anderzijds. 80 % van de Europese rokers verklaart ook thuis te roken. Strategieën om het tabaksgebruik en de blootstelling aan omgevingstabaksrook te verminderen moeten m.n. gericht zijn op kinderen, jongeren en ouders.

4.3.   31 % van de EU-burgers van boven de 15 rookt (26 % dagelijks, 5 % af en toe (13)). Vanaf de leeftijd van 11 jaar neemt het aantal rokende kinderen pijlsnel toe. Het zeer hoge percentage tabaksgebruikers onder de achttien staaft de bewering dat jongeren al beginnen te roken als zij nog minderjarig zijn (14). In de Eurobarometerenquête zijn geen gegevens opgenomen over de leeftijd waarop mensen hun eerste sigaret roken, maar bepaalde landen beschikken over nationale statistieken (15). Daaruit blijkt o.m. dat de meeste rokers (53 %) als kind zijn begonnen: 5,5 % rookte zijn eerste sigaret vóór de leeftijd van 15 jaar; 47 % was tussen de 15 en de 19 toen zij hun eerste sigaret rookten. Meer dan de helft van de mannelijke rokers (51,4 %) begon met roken toen ze tussen 15 en 19 jaar oud waren. Straatkinderen, die tot de meest kwetsbare maatschappelijke groepen horen, roken hun eerste sigaret als ze nog geen vijf jaar oud zijn (16). Kansarme kinderen en jongeren en volwassenen die op straat leven, zijn vaak verstokte rokers en worden voortdurend blootgesteld aan omgevingstabaksrook.

4.4.   In recreatieruimten (clubs, cafés, (openlucht-) discotheken enz.) is er vaak erg veel omgevingstabaksrook die de gezondheid van zowel de klanten (adolescenten, jongeren en anderen) als de werknemers (in de horeca en de amusementsindustrie) in gevaar brengt. Een vier uur durende blootstelling aan omgevingstabaksrook in een discotheek staat gelijk aan een maand samenleven met een roker (17).

4.5.   Voorlichting via de media is noodzakelijk, maar er is een nog grotere behoefte aan preventiecampagnes op school. Ngo's hebben al een aantal vernieuwende diensten voor voorlichting, onderwijs en preventie opgericht om kinderen en adolescenten vertrouwd te maken met de risico's van roken en blootstelling aan omgevingstabaksrook. Deze goede praktijkvoorbeelden zouden op Europees niveau kunnen worden nagevolgd: scholen zouden gebruik kunnen gaan maken van specifieke educatieve programma's, de Europese netwerken van adviesbureaus zouden counselingdiensten kunnen verlenen aan burgers en adviesbureaus van scholen zouden ouders en kinderen kunnen bijstaan. Verenigingen voor kinderen en ouders en educatieve initiatieven in de trant van „scholen” of „universiteiten” voor ouders zijn navolgenswaardige praktijkvoorbeelden en nuttige wapens in de strijd tegen tabaksgebruik en de blootstelling aan omgevingstabaksrook, niet alleen op school maar vooral ook thuis (waar de Europese wetgeving de privésfeer beschermt).

5.   Positieve, goed onderbouwde mediacampagnes voor een gezond leven zullen het tabaksgebruik en de blootstelling aan omgevingstabaksrook automatisch doen afnemen

5.1.   In het verleden zijn op Europees niveau al twee campagnes tegen roken gelanceerd, nl. „Durf nee zeggen” (2001 – 2004) en „Help — Voor een leven zonder tabak” (2005-2008). Hiermee werden de schadelijke effecten van passief roken belicht en werd een rookvrije leefwijze gepromoot, vooral onder jongeren.

5.2.   Het Comité wijst erop dat waarschuwingen zoals bedoeld in Beschikking 2003/641/EG van de Commissie van 5 september 2003 ook duidelijke details zouden moeten bevatten over de bestanddelen van sigaretten, de aard van de kankerverwekkende gifstoffen, in het bijzonder de conserveringsmiddelen en andere ingrediënten, alsook details zoals een gratis telefoonnummer of een internetadres waar rokers die willen stoppen, hulp kunnen krijgen.

5.3.   Het mag dan zo zijn dat 80 % van de rokers of ex-rokers in de EU zich nog wel een campagne tegen roken voor de geest kan halen, 68 % geeft ook aan dat dergelijke acties geen stimulans zijn om te stoppen (18). Het Comité wijst er daarom op dat bij het opzetten van voorlichtings- of bewustmakingscampagnes rekening moet worden gehouden met de volgende punten:

het accent moet worden gelegd op het belang van ademhaling als een vitale functie van de mens en op het verband tussen de kwaliteit van de lucht die we inademen, en de kwaliteit van ons bestaan („"We zijn wat we inademen!”);

de verstrekte informatie moet correct en volledig zijn;

er moet gebruik worden gemaakt van de beginselen van „positieve suggestie”: door de aandacht te richten op een gezonde levensstijl zullen sigaretten en de plekken waar gerookt wordt, naar de achtergrond verdwijnen;

de boodschap moet op maat worden gesneden van de verschillende doelgroepen en er moet worden gekeken naar de motivatie van elke afzonderlijke leeftijdscategorie (voor jongeren bv. zijn prestaties en zelfbeeld belangrijk);

op het gebied van sport, onderwijs en cultuur moeten jongeren ertoe worden aangezet keuzes te maken die roken per definitie uitsluiten: men denke aan uithoudingssporten (zwemmen, voetbal, wielrennen, handbal), aan bepaalde trainingsmethoden, zelfverdediging of sporten die het zelfbewustzijn versterken (karate, taichi, yoga (19), qigong enz.), en ten slotte ook aan filosofieën die roken afwijzen; de blootstelling aan omgevingstabaksrook op de plekken waar dergelijke educatieve programma's worden gevolgd, moet worden afgebouwd tot 0 %;

de schijnwerper moet worden gericht op sporters, politici en bekende persoonlijkheden uit de culturele wereld die gezond leven en niet roken.

Brussel, 5 november 2009

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

M. SEPI


(1)  Doeltreffende maatregelen om tegen blootstelling aan tabaksrook bescherming te bieden, zoals bepaald in artikel 8 van de WHO-kaderovereenkomst, vereisen de volledige uitbanning van roken en tabaksrook in een bepaalde ruimte of omgeving teneinde een 100 % rookvrije omgeving te scheppen. Er bestaat geen veilig niveau van blootstelling aan tabaksrook en noties zoals een drempelwaarde voor toxiciteit door secundaire tabaksrook moeten worden verworpen, omdat deze door wetenschappelijk bewijsmateriaal worden tegengesproken (COM(2009) 328 final, bijlage, beginsel 1, blz. 12).

(2)  Roken, Stichting Soros, 888 Seventh Avenue, New-York 10106, 1992.

(3)  Tobacco or health in the European Union: Past, present and future, Consortium ASPECT, oktober 2004.

(4)  Effectbeoordeling Rand, Rand Corporation.

(5)  Surgeon General (2006). op. cit.

(6)  Foreman, M. G., D. L. DeMeo, et al., „Clinical determinants of exacerbations in severe, early-onset COPD.” European Respiratory Journal 30(6): 1124-1130.

(7)  The Smoke free Partnership (2006). Lifting the smokescreen: 10 reasons for a smoke free Europe, European Respiratory Society, Brussel, België.

(8)  Siegel M., Involuntary smoking in the restaurant workplace. A review of employee exposure and health effects, Journal of the American Medical Association, juli 1993, 28; 270(4), 490-493.

(9)  Gezondheidsindicatoren van de Europese Gemeenschap, indicator no 23, „regelmatige rokers”:http://ec.europa.eu/health/ph_information/dissemination/echi/echi_fr.htm.

(10)  Fong G.T., Hammond D., Laux F.L., Zanna M.P., Cummings K.M., Borland R., Ross H., The near-universal experience of regret among smokers in four countries: findings from the International Tobacco Control Policy Evaluation Survey. Nicotine and Tobacco Research, december 2004; 6 suppl. 3, blz. S341-S351.

(11)  Jaakkola M. Jaakkola J. (2006), Impact of smoke-free workplace legislation on exposure and health: possibilities of prevention, European Respiratory Journal 28, 397-408.

(12)  SEC(2009) 895, blz.3, par. 2.1.2.

(13)  Eurobarometer 253, maart 2009, Survey on Tobacco, auteur: The Gallup Organisation, Hongarije, blz. 7, par. 1

(14)  Tobacco Free Policy Review Group. (2000), Towards a tobacco free society: report of the Tobacco Free Policy Review Group, Government Publication. Stationery Office, Dublin, (http://www.drugsandalcohol.ie/5337/), blz. 29, par. 1.

(15)  Nationaal Instituut voor statistiek van Roemenië.

(16)  Terapii Asociate pentru Integrarea Copiilor Străzii („Therapieën voor de integratie van straatkinderen”), Eugen Lucan, onderzoek in het kader van masterstudies, 1996.

(17)  M. Nebot et al., Environmental tobacco smoke exposure in public places of European cities, Tobacco Control, februari 2005; 14(1), blz. 60-63.

(18)  Eurobarometer 239/2005, januari 2006, blz. 58-59.

(19)  Een studie op het internet beklemtoont dat 37 % van de respondenten aangeeft dat zij rookten vóór ze met yoga begonnen, maar daarna zijn gestopt. Overigens gebruikte niemand van de respondenten verdovende middelen (zie http://yogaesoteric.net/content.aspx?lang=RO&item=3869).


Top