Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE1706

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Toekomstperspectieven van de strategie voor duurzame ontwikkeling” (verkennend advies)

PB C 128 van 18.5.2010, p. 18–22 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

18.5.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 128/18


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Toekomstperspectieven van de strategie voor duurzame ontwikkeling”

(verkennend advies)

(2010/C 128/04)

Rapporteur: de heer EHNMARK

Op 18 maart 2009 heeft de Europese Commissie besloten om, in overeenstemming met art. 262 van het EG-Verdrag, het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de

„Toekomstperspectieven van de strategie voor duurzame ontwikkeling”

(verkennend advies).

De gespecialiseerde afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 13 oktober 2009.

Tijdens zijn 457e zitting van 4 en 5 november 2009 (vergadering van 5 november) heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 178 stemmen vóór en 21 stemmen tegen, bij 18 onthoudingen:

1.   Conclusies en aanbevelingen

1.1.   Het Europees Economisch en Sociaal Comité (EESC) neemt met instemming kennis van de publicatie van het tweejaarlijkse verslag van de Europese Commissie over de strategie voor duurzame ontwikkeling (1). Dit verslag van de Commissie biedt de basis voor een hernieuwd debat over de wijze waarop de EU de strategie voor duurzame ontwikkeling in praktijk moet brengen.

1.2.   Het EESC is het met de Commissie eens dat de acties van de strategie tijdens de komende periode prioritair moeten worden gericht op vier hoofdthema's: de koolstofarme economie; bescherming van biodiversiteit, water en andere natuurlijke hulpbronnen; bevordering van sociale integratie, en versterking van de internationale dimensie van duurzame ontwikkeling. Wel betreurt het Comité dat de Commissie haar analyse niet nader heeft uitgewerkt en niet met specifieke voorstellen komt voor streefdoelen, tijdschema's en werkzaamheden op dit terrein.

1.3.   Ondanks enkele positieve ontwikkelingen is het duidelijk dat de strategie voor duurzame ontwikkeling van de EU in haar huidige vorm haar doel voorbijschiet.

1.4.   Als men wil dat er met de strategie voor duurzame ontwikkeling effectieve resultaten worden behaald, dan zal men hiervoor een geheel nieuwe governancestructuur in het leven moeten roepen, incl. adequate personele en financiële middelen en mechanismen waarmee de tenuitvoerlegging van de strategie kan worden gecontroleerd.

1.5.   Het EESC zou ook willen aandringen op meer coördinatie binnen de Commissie zelf. Misschien zou het goed zijn om een speciale commissaris met deze coördinatie te belasten. Verder beveelt het EESC aan, een onafhankelijk comité op hoog niveau op te richten dat wordt belast met de periodieke monitoring van de vooruitgang op het gebied van duurzame ontwikkeling, en dat openbare aanbevelingen tot de instellingen moet richten.

1.6.   Het EESC roept de Raad en de Commissie op om van de strategie voor duurzame ontwikkeling een overkoepelende strategie voor alle beleidsterreinen van de EU te maken. Alle andere EU-strategieën die op een kortere termijn zijn gericht, zullen ertoe moeten bijdragen dat de doelstellingen van de nieuwe strategie voor duurzame ontwikkeling worden verwezenlijkt. Veel beleidsmaatregelen waarover nu wordt besloten, hebben gevolgen voor de komende decennia. Korte-termijnmaatregelen mogen toekomstige generaties niet beperken in hun ontwikkelingsmogelijkheden.

1.7.   Het EESC wil in onderhavig advies wijzen op de noodzaak van een betere onderlinge afstemming van de Lissabonstrategie en de strategie voor duurzame ontwikkeling. Bij het opstellen van de nieuwe Lissabonstrategie voor 2020 zou de Commissie moeten worden gevraagd expliciet aan te tonen hoe de in die strategie voorgestelde acties op de lange termijn de overgang naar meer duurzame vormen van ontwikkeling ondersteunen. Ook in het geval van de toekomstige financiële vooruitzichten, de structuurfondsen, het GLB, de O&O-kaderprogramma's en alle andere belangrijke Europese strategieën en programma's zou op dezelfde wijze moeten worden aangetoond hoe deze bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen en streefcijfers van de duurzame-ontwikkelingsstrategie.

1.8.   Het BBP zoals dat tegenwoordig wordt berekend, mag niet langer worden gehanteerd als beslissend criterium bij de politieke besluitvorming. Vooruitgang en menselijk welzijn moeten op een andere wijze worden gemeten dan tot nu toe gebruikelijk. Het EESC is er een groot voorstander van dat er vooruitgangsindicatoren worden ontwikkeld en toegepast die verder gaan dan alleen het BBP-criterium. In dit verband zal ook moeten worden gediscussieerd over de waarden waar de EU voor staat.

1.9.   Duurzame ontwikkeling vereist betrokkenheid en activiteiten op een niveau dat dicht bij de burger staat. Om een dergelijke betrokkenheid tot stand te brengen is de actieve medewerking van zowel de sociale partners als het gehele maatschappelijk middenveld vereist.

1.10.   Om de strategie voor duurzame ontwikkeling uit te voeren zal men de nodige politieke bereidheid moeten tonen. Dit geldt zowel voor het Europese als voor het nationale en lokale niveau. Er is ook een duidelijke rol weggelegd voor het Europees Parlement. Het EESC beveelt aan dat een mechanisme wordt ingevoerd waarmee de Commissie de balans kan opmaken van de vooruitgang in de lidstaten aan de hand van overeengekomen indicatoren, gevolgd door landenspecifieke richtsnoeren over belangrijke thema's die de aandacht verdienen. Als model hiervoor zou gebruik kunnen worden gemaakt van het succesvolle mechanisme voor het monitoren van de vooruitgang van de Lissabon-agenda.

1.11.   Het EESC vindt het jammer dat de Commissie het EESC en andere organisaties niet gevraagd heeft om een bijdrage te leveren aan het verslag alvorens haar eigen voorstellen te formuleren, ook al heeft de Raad hier in zijn Conclusies van 2006 op aangedrongen. Men had toch op zijn minst mogen verwachten dat er aandacht zou worden geschonken aan de standpunten van de maatschappelijke organisaties. Het EESC heeft zijn eigen capaciteit op het gebied van duurzame ontwikkeling versterkt met de oprichting drie jaar geleden van een waarnemingspost voor duurzame ontwikkeling, een orgaan dat regelmatig overleg pleegt met nationale raden voor duurzame ontwikkeling. Het Comité beveelt aan dit mechanisme systematischer in te zetten, om het maatschappelijk middenveld een creatieve input te geven bij het bijhouden en monitoren van de vooruitgang op het gebied van duurzame ontwikkeling in Europa.

1.12.   Het is van cruciaal belang dat we nog vóór de volgende Top van Rio in 2012 over duurzame ontwikkeling de beschikking hebben over een goed functionerende strategie op dit gebied.

2.   De mededeling van de Commissie

De mededeling van de Europese Commissie over de verdere verbetering van de strategie voor duurzame ontwikkeling (COM(2009) 400 final van 24.7.2009) betekent helaas slechts een bescheiden stap voorwaarts. In het document wordt weliswaar aandacht gevraagd voor de tekortkomingen bij het verwezenlijken van de strategie voor duurzame ontwikkeling, maar er worden geen gerichte maatregelen voorgesteld om deze tekortkomingen in de toekomst aan te pakken.

2.1.1.   Het EESC zou er in dit verband aan willen herinneren dat juist de behoefte aan duidelijke politieke signalen als een soort rode draad door de gesprekken met de Commisise, de Raad en het Parlement heen is gelopen.

2.1.2.   Besluiten over politieke signalen dienen goed te worden voorbereid. Het EESC betreurt het dat de Commissie dit jaar slechts in heel beperkte mate middelen heeft kunnen vrijmaken om de voorwaarden te scheppen voor de voorbereiding van het beleid inzake duurzame ontwikkeling.

2.2.   Het Commissiedocument bevat een aantal momentopnamen van de stand van zaken op de zeven prioritaire actieterreinen en t.a.v. de horizontale thema's. Het is een waardevolle evaluatie waaruit kan worden opgemaakt aan welke terreinen een hogere prioriteit moet worden toegekend, en waar behoefte is aan een diepgaandere analyse.

2.3.   Uit het document blijkt dat het bijna overal de verkeerde kant opgaat. Er is laatste jaren veel geïnvesteerd in klimaat en energie, maar de resultaten zijn voor het grootste deel nog altijd onder de maat. Het vervoer is een ander terrein waar de politiek er niet in is geslaagd om het tij te doen keren: de uitstoot stijgt nog steeds. Eigenlijk zijn er alleen maar een aantal afzonderlijke initiatieven die als positief kunnen worden aangemerkt (prijzenswaardige wetsvoorstellen, innovatieve projecten e.d.), maar een algehele trend die een eind maakt aan de negatieve ontwikkeling, is er niet.

2.4.   Het EESC is niet van plan om commentaar te leveren op de systematische evaluatie van de afzonderlijke beleidsterreinen door de Commissie, maar beperkt zich tot de vaststelling dat de analyse van de Commissie een weinig rooskleurig beeld schetst. Geconcludeerd moet worden dat er behoefte is aan een krachtiger politiek engagement ter bevordering van duurzame ontwikkeling.

2.5.   Duurzame productie en consumptie staan al een aantal jaren hoog in het vaandel geschreven. Een ander voorbeeld is het gebruik van grondstoffen in de productie. Uit statistieken blijkt dat de EU en de VS tweemaal zoveel grondstoffen verbruiken per productie-eenheid als bijv. Japan. Hier valt via rationalisering nog heel wat te besparen.

2.6.   De Commissie heeft zich als bijzonder doel gesteld om de sociale dimensie en sociale vraagstukken te integreren in zowel de strategie voor duurzame ontwikkeling als andere bestaande strategieën voor de ontwikkeling van de EU (zoals de Lissabonstrategie). Hoe belangrijk dit wel niet is, laat zich illustreren aan de hand van het feit dat meer dan 70 miljoen Europeanen onder de armoedegrens leven (op grond van de definitie die o.m. wordt gehanteerd door het statistische bureau van de EU). We zullen moeten beseffen dat het armoedeprobleem geliëerd is aan het vraagstuk van de migratie.

3.   Een strategie in crisis?

3.1.   Het idee van duurzame ontwikkeling werd een kleine twintig jaar geleden gelanceerd tijdens de conferentie van Rio. Kort en krachtig kwam dit neer op het volgende: we moeten leven op een manier die de levensvoorwaarden van de toekomstige generaties niet in gevaar brengt. De conclusies van de Top van Johannesburg tien jaar later (VN-Wereldtop over duurzame ontwikkeling in 2002) vonden brede weerklank: eindelijk lag er een integraal pakket met voorstellen voor een rechtvaardige maatschappelijke ontwikkeling in de hele wereld op tafel.

3.2.   Tijdens de voorbereidingen op de Top van Johannesburg heeft de EU haar goedkeuring gehecht aan de eerste Europese strategie inzake duurzame ontwikkeling (COM(2001)264 final, „Duurzame ontwikkeling in Europa voor een betere wereld: Een strategie van de Europese Unie voor duurzame ontwikkeling”).

3.3.   Toen de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling in het voorjaar van 2001 werd goedgekeurd, heerste er een euforische stemming. Pas een paar jaar later werd alles wat gecompliceerder.

3.4.   Met de strategie op zich was eigenlijk nauwelijks iets mis. Ook had ze genoeg enthousiaste voorvechters in het maatschappelijk middenveld en onder politici en opiniemakers.

3.5.   Het probleem lag hem veeleer in een gebrek aan echte wil (of vermogen) om de mooie ideeën om te zetten in concrete actieprogramma's.

3.6.   In 2006 werd de duurzaamheidsstrategie aangepast via het besluit „Herziening van de EU-strategie voor duurzame ontwikkeling. Vernieuwde strategie”. Deze herziene versie bevatte echter geen nieuwe aanknopingspunten op het punt van doelstellingen en uitvoeringsmethoden. Tegelijkertijd ontwikkelde de EU een aantal nieuwe programma's op het gebied van o.a. economische groei en het scheppen van werkgelegenheid.

3.7.   De laatste jaren is het spanningsveld tussen enerzijds het idee van duurzame ontwikkeling en anderzijds de programma's ter stimulering van economische groei en concurrentievermogen steeds evidenter geworden. Het verschil zit hem o.a. in het tijdsperspectief: terwijl de Lissabonstrategie gericht is op de middellange termijn, wordt er bij duurzame ontwikkeling verder in de toekomst gekeken. Dit kan ertoe leiden dat in het kader van de Lissabonstrategie de voorkeur wordt gegeven aan korte-termijnmaatregelen die in strijd zijn met de lange-termijndoelstellingen van duurzame ontwikkeling.

3.8.   Er gaan steeds meer stemmen op om de actieterreinen van de twee strategieën op een andere manier te verdelen. Eén mogelijkheid is om de strategieën met elkaar te combineren, zodat er een doelmatiger gebruik kan worden gemaakt van de toegewezen middelen.

3.9.   In het nu verschenen verslag wordt echter getracht een antwoord te vinden op de vraag in hoeverre de strategie voor duurzame ontwikkeling nieuw leven moet worden ingeblazen en dusdanig moet worden bijgewerkt dat ze zowel in de EU als in de gehele wereld een toonaangevende rol kan spelen.

4.   Wat hebben we geleerd?

4.1.   Het EESC heeft de afgelopen jaren meer dan tien adviezen uitgebracht over verschillende deelaspecten van de strategie, terwijl ook in algemene zin is ingegaan op de vraag hoe de strategie verder ontwikkeld kan worden. Uitgangspunt was steeds dat de strategie voor duurzame ontwikkeling en de Lissabonstrategie op elkaar afgestemd moeten worden, ook al bestrijken ze verschillende terreinen (2).

4.2.   Volgens het EESC zijn er drie oorzaken aan te wijzen waarom de twee strategieën zo ver van elkaar zijn verwijderd:

het van de twee strategieën: met de Lissabonstrategie wordt gereageerd op zaken van actueel politiek belang, terwijl met duurzame ontwikkeling wordt gestreefd naar een antwoord op de lange termijn. Het verschil kan ook worden uitgelegd door aan te geven wie er verantwoordelijk is: in het geval van de Lissabonstrategie zijn dat de regeringsleiders, terwijl duurzame ontwikkeling een zaak is van de milieuministers. Dit verschillende politieke gewicht weerspiegelt zich ook in de toewijzing van middelen: zowel in de Commissie als in de lidstaten wordt veel minder personeel ingezet voor duurzame ontwikkeling dan voor de Lissabonstrategie.

de zeer : de Lissabonstrategie mag dan niet echt bekend zijn maar begint toch enigszins een vertrouwd begrip te worden in bredere lagen van de bevolking. Duurzame ontwikkeling daarentegen wordt beschouwd als een theoretisch bedenksel dat zich moeilijk laat vertalen in praktische politieke daden;

: de Lissabonstrategie kent een nauwgezet systeem van planning en follow-up op basis van gemeenschappelijke normen en tijdschema's. In het geval van duurzame ontwikkeling worden de gemeenschappelijke prioriteiten en evaluatiecriteria meer vrijblijvend vastgesteld. Het gevolg is dat er met de Lissabonstrategie meer druk kan worden uitgeoefend op de lidstaten, terwijl het bij duurzame ontwikkeling eerder bij algemene voornemens blijft.

4.3.   De meest recente grootschalige evaluatie heeft plaatsgevonden aan de vooravond van de herziening van de strategie in 2006. De Ministerraad heeft in de herziene richtsnoeren voor de strategie beklemtoond dat het essentieel is, de samenwerking en coördinatie tussen de nationale en de Europese beleidsvorming op het gebied van duurzame ontwikkeling te verbeteren. Het werd vooral van belang geacht om in dit verband duidelijke doelstellingen te formuleren. In een van de evaluaties die voorafgingen aan het tweejaarlijke verslag van de Commissie in 2008, werd verder nog vastgesteld dat er vooruitgang is geboekt op het gebied van het levenscyclusconcept en afvalminimalisering, en dat er tal van geslaagde milieubeschermingsinitiatieven zijn geweest (zie Progress on EU Sustainable Development Strategy, Final Report, ECORYS).

4.4.   Tekenend in dit verband is het feit dat de structuurfondsen en de strategie voor duurzame ontwikkeling nog altijd maar beperkt op elkaar aansluiten. Met name op de terreinen waar de EU zich aanzienlijke financiële inspanningen getroost, moet absolute prioriteit worden toegekend aan de duurzaamheid van investeringen.

5.   Een nieuw elan voor de strategie inzake duurzame ontwikkeling: enkele uitgangspunten

5.1.   De EU heeft een centrale rol gespeeld bij het uitwerken van een globale aanpak op het gebied van duurzame ontwikkeling. Tal van landen en organisaties van landen zien de EU hier als de motor. Indien de EU ook een leidende rol kan spelen als het erom gaat de strategie voor duurzame ontwikkeling een nieuw elan te geven, dan is hiermee al een belangrijke stap gezet.

5.2.   Een van de vele problemen met de strategie in haar huidige vorm is het grote aantal doelstellingen: zeven prioritaire gebieden en vier horizontale thema's. Het lijkt aannemelijk dat duidelijker omschreven doelstellingen de strategie er werkbaarder op zullen maken. In dit verband is het ook van cruciaal belang dat er in de strategie voor duurzame ontwikkeling heldere en kwantificeerbare doelstellingen worden opgenomen.

5.3.   Verder zal men er niet langer omheen kunnen dat duurzame ontwikkeling weliswaar op drie pijlers berust, maar dat niet alle maatregelen zowel goed zijn voor het milieu als positief uitpakken in sociale en economische zin. Er zijn niet alleen maar „win-win-win”-situaties. Veeleer is het zo dat er – vaak pijnlijke – prioriteiten moeten worden gesteld. In het verleden hebben op de korte termijn gerichte economische belangen maar al te vaak de voorrang gekregen. Helaas lijkt deze situatie zich in de huidige tijden van economische crisis te herhalen bij de herstructureringsprogramma’s.

5.4.   De openbare sector zal bij het bevorderen van duurzaamheid een belangrijke leidende rol op zich moeten nemen. D.m.v. wetgeving, fiscale stmulansen en subsidies (incl. afschaffing van milieu-onvriendelijke subsidies) alsmede via haar aanbestedingenbeleid kunnen bestuurders wezenlijk bijdragen tot een ontwikkeling in de richting van meer duurzaamheid.

5.5.   De nieuwe financiële vooruitzichten voor de periode vanaf 2014 moeten worden afgestemd op de doelstellingen van de toekomstige strategie voor duurzame ontwikkeling.

5.6.   Via de strategie voor duurzame ontwikkeling moet het probleem van milieu-onvriendelijke subsidies worden aangepakt. Het EESC roept de Commissie op om eindelijk het stappenplan voor de hervorming van milieu-onvriendelijke subsidies te presenteren, dat al sinds 2008 op zich laat wachten.

5.7.   Wanneer de strategie voor duurzame ontwikkeling nieuw leven wordt ingeblazen, mag dit niet gepaard gaan met een verdere centralisering van de controlemechanismen. Duurzame ontwikkeling dient hand in hand te gaan met een nieuwe aanpak die gericht is op het delegeren van bevoegdheden en het decentraliseren van de besluitvorming.

5.8.   Duurzame ontwikkeling is afhankelijk van de betrokkenheid van krachten in de samenleving en inspanningen aan de basis. In de jaren '90 van de vorige eeuw hebben maatschappelijke organsaties, waaronder de sociale partners, er in belangrijke mate toe bijgedragen dat de EU de reputatie van dynamische stuwende kracht op het gebied van duurzame ontwikkeling heeft verworven. Wanneer de strategie nieuw leven wordt ingeblazen, dient ervoor gezorgd te worden dat de maatschappelijke organisaties hier een vitale rol kunnen spelen.

5.9.   Een andere belangrijke rol bij de toekomstige werkzaamheden wordt gespeeld door de regionale en vooral gemeentelijke autoriteiten.

5.10.   Van veel kanten wordt aangedrongen op meer betrokkenheid van de kant van het bedrijfsleven. In een hernieuwde strategie voor duurzame ontwikkeling spelen ondernemingen een evidente en duidelijke rol. Het lijdt geen twijfel dat binnen het bedrijfsleven de belangstelling voor kwesties op het gebied van klimaat en duurzame ontwikkeling groeiende is.

6.   Argumenten om de strategie voor duurzame ontwikkeling nieuw leven in te blazen

6.1.   Is het belangrijk dat de strategie voor duurzame ontwikkeling nieuw leven wordt ingeblazen? Deze vraag lijkt overbodig. Wij krijgen dagelijks zoveel informatie over kwesties op het gebied van klimaat, energie, landbouw, biodiversiteit e.d. dat er redenen te over zijn om concreet aan de slag te gaan met duurzame ontwikkeling.

6.2.   De concrete opwarmingsproblematiek heeft veel aandacht gekregen en hierover zijn een groot aantal alarmerende rapporten verschenen. Daarnaast is er op het gebied van ecosystemen dankzij het TEEB-project (The Economics of Ecosystems and Biodiversity) meer aandacht gekomen voor de gevaren die er zijn als we doorgaan met de aantasting van de biodiversiteit en de overbelasting van ecosystemen.

6.3.   De landbouw zal op grote schaal te maken krijgen met nieuwe problemen die het gevolg zijn van de stijgende temperaturen. Hoe de agrarische sector zijn productie moet afstemmen op de nieuwe omstandigheden, is een van de hamvragen van het toekomstige landbouwbeleid.

6.4.   De lijst kan zonder moeite worden uitgebreid. Veruit de meeste kwesties zijn ons bekend uit het brede maatschappelijke debat. Waar veel minder op gewezen wordt, is dat de gevolgen voor ons dagelijkse leven zich eerder lijken te doen gevoelen dan aanvankelijk werd aangenomen.

6.5.   Het EESC roept de Commissie op om van de strategie voor duurzame ontwikkeling een overkoepelende strategie voor alle beleidsterreinen van de EU te maken. Alle andere EU-strategieën zullen ertoe moeten bijdragen dat de doelstellingen van deze toekomstige strategie worden verwezenlijkt en dat de duurzaamheid wordt versterkt.

6.6.   Het EESC is er een groot voorstander van dat er vooruitgangsindicatoren worden ontwikkeld en worden toegepast die verder gaan dan alleen het BBP-criterium. Het zopas verschenen rapport van de commissie Stiglitz heeft ons weer eens duidelijk gemaakt dat het BBP niet kan worden gebruikt als basis voor de ingrijpende beslissingen die nu zullen moeten worden genomen. In tegendeel: het werkt misleidend, omdat de ware problemen erdoor worden verdoezeld en oplossingen op de lange baan worden geschoven. Onlangs heeft het EESC een advies goedgekeurd waarin wordt ingegaan op de gevolgen van een nieuwe benadering van de BBP-problematiek (3). Het debat mag zich echter niet uitsluitend toespitsen op meetbare indicatoren. De hamvraag zal moeten zijn hoe wij op een duurzame wijze welvaart en welzijn in onze maatschappij willen realiseren en hoe wij een low-input/high-output economie tot stand willen brengen.

6.7.   De EU zal ook op het gebied van duurzame ontwikkeling haar communicatie met de burgers moeten verbeteren.

7.   Politieke verantwoordelijkheid en de behoefte aan leiderschap

7.1.   Het EESC heeft in een reeks documenten over duurzame ontwikkeling beklemtoond dat hiervoor politieke leiderschap vereist is en dat er een bereidheid moet zijn om het voortouw te nemen. Dit is wat anders dan vragen om centrale beslissingen. Het gaat hier eerder om het nemen van initiatieven, het creëren van netwerken en het nemen van verantwoordelijkheden.

7.2.   Het EESC herhaalt zijn reeds in eerdere adviezen verwoorde standpunt dat een succesvol beleid inzake duurzame ontwikkeling vraagt om actieve politieke verantwoordelijkheid en een actief engagement, ook op lokaal en regionaal niveau. Het EESC wil er ook de nadruk op leggen dat de sociale partners en het maatschappelijk middenveld in zijn algemeenheid de kans moeten krijgen om actief deel te nemen aan de voorbereiding en uitvoering van het beleid.

7.3.   In dit verband zij erop gewezen dat de twee grote ontwikkelingsstrategieën – de Lissabonstrategie en de strategie voor duurzame ontwikkeling – op elkaar moeten worden afgestemd. De vraag wanneer de twee strategieën eventueel in elkaar opgaan, is minder relevant. Op dit moment gaat het erom dat bij het nemen van maatregelen in het kader van de ene strategie rekening wordt gehouden met de maatregelen in het kader van de andere. In ieder geval mag er geen twijfel over bestaan dat maatregelen in het kader van de Lissabonstrategie dienen bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de meer omvattende strategie voor duurzame ontwikkeling.

7.4.   Als men de strategie voor duurzame ontwikkeling met succes wil uitvoeren, is versterking van de governancestructuur absoluut noodzakelijk. Het EESC roept de Raad op om voor deze strategie eenzelfde soort governancecyclus op te zetten als voor de Lissabonstrategie, incl. jaarlijkse rapportages, benchmarking en open-coördinatiemethode, zodat de lidstaten onderling beter kunnen worden vergeleken en elkaar zullen proberen te overtreffen op het vlak van duurzaamheid. Daarnaast moeten zowel in de lidstaten als in de Commissie meer middelen worden uitgetrokken om de strategie voor duurzame ontwikkeling in praktijk te brengen.

8.   Kennis en attitudes

8.1.   De Commissie besteedt veel aandacht aan kwesties op het gebied van onderwijs en geeft een opsomming van de verschillende EU-programma's. Daarentegen plaatst zij de kwestie van onderwijs en kennis niet in een breder democratisch perspectrief. Duurzame ontwikkeling vraagt net als klimaatbeleid om besluiten die niet altijd in dank worden afgenomen. Zowel voor duurzame ontwikkeling als voor het klimaat- en energiebeleid moet aan de basis een draagvlak worden gecreëerd.

8.2.   Hoe kan zo'n draagvlak worden gecreërd, hoe kan steun worden verkregen? De sleutel ligt hier in het onderwijs, althans in een bepaalde vorm van onderwijs die aansluit op de opleidingen aan bijv. de Noord-Europese volkshogescholen, waar veel belang wordt gehecht aan de democratische dimensie. Ook onderwijs met aandacht voor de sociale dimensie draagt in sterke mate bij aan de opbouw van democratische structuren. In Noord-Europa hebben de volkshogescholen er in sterke mate toe bijgedragen dat alle soorten maatschappelijke organisaties medewerkers hebben kunnen aanwerven.

8.3.   Een en ander houdt niet in dat er minder belang wordt toegekend aan scholen en jongerenonderwijs. Het komt erop aan dat het onderwijs aan zowel jongeren als volwassenen wordt verbeterd en dat er wordt gezocht naar nieuwe pedagogische methoden.

8.4.   Het EESC zou willen dat de educatieve kanten van de strategie voor duurzame ontwikkeling breder aan bod komen.

9.   Onderzoek en lange-termijnontwikkeling

9.1.   Sinds de eerste besluiten op het gebied van duurzame ontwikkeling is altijd gehamerd op het belang van onderzoek. Er zijn verschillende besluiten genomen die specifiek zijn bedoeld om het onderwijs en de opleiding van onderzoekers door de jaren heen uit te bouwen. Een van de belangrijkste besluiten, genomen in Barcelona, komt erop neer dat de EU-lidstaten ernaar moeten streven om binnen een overzienbare termijn, i.c. vóór 2010, het aandeel van het BBP dat aan onderzoek wordt besteed, op te voeren tot 3 %.

9.2.   Het EESC dringt erop aan dat alle lidstaten hun best doen om de doelstelling van Barcelona te halen. Daarom dienen ze de middelen voor onderzoek substantieel op te voeren.

9.3.   Ook zullen het onderzoeksbeleid en de Lissabonstrategie duidelijker op elkaar moeten worden afgestemd met het oog op het bereiken van synergie-effecten tussen de strategie voor duurzame ontwikkeling en de Lissabonstrategie.

9.4.   De samenwerking tussen onderzoeksinstituten op het gebied van klimaatproblematiek is goed van de grond gekomen. Voor instituten die zich bezighouden met lange-termijnonderzoek, zou het echter wel eens moeilijk kunnen worden om in de concurrentieslag met andere instituten aan voldoende middelen te komen. Daarom stelt het EESC aan de Commissie voor om in het kader van de EU-onderzoeksprogramma's een studie te verrichten naar de huidige behoefte aan onderzoek op het gebied van klimaat, energie en duurzame ontwikkeling.

10.   Betere organisatie van de voorbereidende werkzaamheden

10.1.   Het EESC heeft bij verschillende gelegenheden gewezen op de behoefte aan politiek leiderschap bij het voorbereiden van maatregelen op het gebied van duurzame ontwikkeling of dat van het klimaat- en energiebeleid. Het heeft meermalen de voormalige Franse premier Michel Rocard geciteerd, die tijdens een belangrijke EESC-conferentie heeft verklaard dat duurzame ontwikkeling ongetwijfeld maatregelen vergt die niet altijd even gemakkelijk of populair zullen zijn. De Luxemburgse premier zat op dezelfde lijn toen hij enkele jaren geleden de volgende uitspraak liet noteren: „In de Ministerraad weten wij precies wat voor maatregelen er moeten worden genomen. Het probleem is dat we niet weten hoe we na het nemen van die maatregelen in het parlement kunnen worden herkozen!”

10.2.   De oplossing van dit probleem ligt in het vroegtijdig en systematisch creëren van overleg- en dialoogstructuren. Het komt er vooral op aan om dit bottom-up te doen. Participatie is hier essentieel, evenals trouwens solidariteit.

10.3.   Het EESC heeft er herhaaldelijk op gewezen dat er behoefte is aan effectievere samenwerking binnen de Commissie zelf. Vertaald naar de huidige situatie zou dat kunnen neerkomen op een speciale commissaris (met de functie van vicevoorzitter) die als taak krijgt, de drie grote strategieën van het moment – duurzame ontwikkeling, klimaat & energie en de Lissabonstrategie – op elkaar af te stemmen en te coördineren.

Brussel, 5 november 2009

De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  COM(2009) 400 final.

(2)  Zie bijv. PB C 195, 18.8.2006, blz. 29 en PB C 256, 27.10.2007, blz. 76.

(3)  PB C 100 van 30.4.2009, blz. 53.


Top