This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52009AE1704
Opinion of the European Economic and Social Committee on the ‘Communication from the Commission to the European Parliament, the Council, the European Economic and Social Committee and the Committee of the Regions — Food prices in Europe’ (COM(2008) 821 final)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Voedselprijzen in Europa” (COM(2008) 821 definitief)
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Voedselprijzen in Europa” (COM(2008) 821 definitief)
PB C 128 van 18.5.2010, p. 111–115
(BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)
18.5.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 128/111 |
Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de „Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Voedselprijzen in Europa”
(COM(2008) 821 definitief)
(2010/C 128/21)
Rapporteur: de heer KAPUVÁRI
De Commissie heeft op 9 december 2008 besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig art. 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap te raadplegen over de
Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's – Voedselprijzen in Europa
COM(2008) 821 final.
De afdeling Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 2 september 2009 goedgekeurd.
Het Comité heeft tijdens zijn op 4 en 5 november 2009 gehouden 457e zitting (vergadering van 5 november) onderstaand advies uitgebracht, dat met 75 stemmen vóór en 5 tegen, bij 3 onthoudingen, is goedgekeurd.
1. Conclusies en aanbevelingen
1.1. Wie de werking van de voedselvoorzieningsketen wil verbeteren en haar meer concurrerend en efficiënter wil maken, moet dit niet doen om een daling van de voedselprijzen te bewerkstelligen. Dan blijven wij op de verkeerde weg. De prijs-kwaliteitverhouding moet de werkelijkheid weerspiegelen. Lagere prijzen in de productieketen leiden uiteindelijk tot een inkrimping van het investerings- en innovatievermogen van levensmiddelenproducenten en tot een minder uitgebreid aanbod voor de consument. De Commissie moet deze factoren, met alle neveneffecten van dien, meenemen in haar beschouwingen voor de middellange en lange termijn en zich niet langer blind staren op het voordeel van lagere prijzen op korte termijn. De bewering dat lagere voedselprijzen in het belang zijn van de consument klopt niet. De consument heeft juist baat bij realistische prijzen die hem de kwaliteit, kwantiteit en dienstverlening bieden die hij wenst. Wèl goed daarentegen is een aanpak om prijsschommelingen binnen de perken te houden, zodat de voedselvoorzieningsketen betrouwbaarder en voorspelbaarder wordt.
1.2. De Europese Unie moet de consument ook op lange termijn veilige voedingsmiddelen kunnen garanderen. Dit betekent dat wij in hoge mate in ons eigen voedsel moeten kunnen voorzien. Duurzame landbouw vergt onderzoek en ontwikkeling, innovatie en technologische ontwikkeling; dit gaat niet zonder financiële steun uit hoofde van het GLB. De toegang tot dergelijke steun moet zo worden geregeld dat aanpassing aan de marktwerking wordt gestimuleerd en er een verplichting komt om gegevens te verstrekken, samen te werken en ten volle rekening te houden met aspecten die vanuit het oogpunt van plattelandsontwikkeling relevant zijn.
1.3. Voorwaarde voor uitbreiding van de maatregelen is dat er op een zo breed mogelijke basis sociaal overleg plaatsvindt. Voor elk actieterrein geldt dat er achtergrondanalyses moeten worden gemaakt, een gedetailleerd actieplan moet worden opgesteld en bevoegdheden en verantwoordelijkheden nauwkeurig moeten worden afgebakend. Dit is van essentieel belang, aangezien elke maatregel m.b.t. voedselprijzen van invloed is op een complex geheel van factoren die allemaal op elkaar inwerken. Voedsel is het belangrijkste bindmiddel van de samenleving en een product van strategische waarde. Het vertrouwen van de consument in levensmiddelen is groot. De productieomstandigheden mogen in geen geval de duurzaamheid op lange termijn ondermijnen.
1.4. Investeringen in grondstoffen lopen normaliter via de beurs en kunnen niet worden tegengehouden. Toch moet er een manier worden gevonden om de effecten af te zwakken van factoren die een irrëele vraag weerspiegelen, omdat die de werking van de aanbodketens in de landbouwsector verstoren. De EU is zich ervan bewust dat zij op het gebied van voedselvoorziening een verantwoordelijkheid draagt tegenover ontwikkelingslanden, maar zij mag niet vergeten dat haar hoofdtaak eruit bestaat haar eigen burgers voldoende en veilige levensmiddelen te verschaffen door ervoor zorg te dragen dat zij niet te afhankelijk wordt van de wereldmarkt en tot op zekere hoogte zelfvoorzienend blijft.
1.5. Het Comité juicht de oprichting van een Groep op hoog niveau inzake het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie toe (Besluit van de Commissie van 28 april 2008 (2008/359/EG) en wacht vol belangstelling op de resultaten van de werkzaamheden van deze groep. Een van de hoofddoelstellingen van de groep zou moeten zijn om de situatie op de voedingsmiddelenmarkt zo veel mogelijk te stabiliseren.
2. Mededeling van de Commissie
2.1. Door de versnelde stijging van de landbouwgrondstoffenprijzen in de tweede helft van 2007 zijn ook de detailhandelprijzen van voedingsmiddelen aanmerkelijk gestegen. In reactie hierop heeft de Commissie een Mededeling uitgebracht getiteld „Het probleem van de stijging van de voedselprijzen aanpakken - Richtsnoeren voor maatregelen van de EU” (COM(2008) 321 final).
2.2. De Commissie is van mening dat in de eerste plaats de problemen in de voedselvoorzieningsketen die door regelgeving of concurrentievoorwaarden worden veroorzaakt, moeten worden opgespoord en aangepakt. In de Mededeling, die uit vijf hoofdstukken bestaat, wordt de huidige situatie tegen het licht gehouden en een reeks maatregelen voorgesteld.
2.3. Wij lezen dat de hoge levensmiddelenprijzen door een combinatie van tijdelijke en structurele factoren veroorzaakt worden. Als gevolg van structurele factoren, zoals de groei van de wereldbevolking, de inkomensstijging in opkomende economieën en het ontstaan van nieuwe afzetmarkten, is de mondiale vraag naar voedingsmiddelen gestegen.
2.4. „Tussen augustus 2007 en juli 2008 was de voedselprijsinflatie (exclusief alcohol en tabak) goed voor ongeveer 1,0 procentpunt (pp) van de totale inflatie.” De prijsontwikkelingen worden o.m. verklaard door verschillen in prijsverloop tussen bewerkte en onbewerkte voedingsmiddelen als gevolg van „samenstellingseffecten”.
2.5. De Commissie verwacht voor de komende twee jaar een vermindering van de voedselprijsinflatie en een kleinere bijdrage van de voedselprijzen aan de nominale inflatie.
2.6. De uitvoerbeperkingen die sommige landen vorig jaar voor landbouwproducten hebben ingevoerd, hebben naar haar mening meer schade berokkend dan goed gedaan, omdat er daardoor niet gereageerd kon worden op signalen van de markt.
2.7. Sinds begin 2006 is er sprake van een forse toename van de beleggingsstromen naar deze markten, hetgeen tot uiting komt in het totale aantal uitstaande futurescontracten dat door marktdeelnemers wordt aangehouden.
2.8. De Mededeling bevat ook een tabel waarin een overzicht wordt gegeven van praktijken die tot concurrentieproblemen kunnen leiden:
— |
kartels |
— |
inkoopovereenkomsten |
— |
verticale prijsbinding |
— |
merkexclusiviteit |
— |
huismerkproducten |
— |
koppelverkoop |
— |
exclusieve leveringsovereenkomsten |
— |
certificeringsregelingen |
2.9. Op basis van haar analyse stelt de Commissie een stappenplan ter verbetering van de werking van de voedselvoorzieningsketen voor, bestaande uit vier grote onderdelen.
2.10. De Commissie hoopt dat de aanbevelingen van de groep op hoog niveau inzake het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie, die in het voorjaar van 2008 werd opgericht, bijdragen tot een verbetering van de algemene concurrentiekracht van de voedselvoorzieningsketen.
2.11. Om mogelijke nadelige concurrentiebeperkende praktijken, zoals beschreven in hoofdstuk vier van de Mededeling, op te sporen wil de Commissie in het kader van het European Competition Network de dialoog met de nationale mededingingsautoriteiten voortzetten teneinde overal in de EU een consequente en goed gecoördineerde handhaving van de mededingingsregels te garanderen, met alle voordelen van dien voor de Europese consument.
2.12. In verband met het toetsen op nationaal en/of EU-niveau van regelgeving waarvan is geconstateerd dat zij problemen kan opleveren voor de werking van de voedselvoorzieningsketen worden in de Mededeling de volgende soorten regelgeving en praktijken genoemd:
— |
regelgeving die de toegang van nieuwkomers tot de markt beperkt en |
— |
regelgeving die de prijsconcurrentie tussen ondernemingen beperkt: beide moeten kritisch worden bekeken |
— |
praktijken die de verhoudingen tussen leveranciers en detailhandelaren verstoren: deze moeten worden ontmoedigd. |
2.13. De Commissie zal samen met de toezichthouders op de grondstoffenmarkten en in nauw overleg met andere toezichthoudende autoriteiten uit derde landen (en met name de Verenigde Staten, waar zich de belangrijkste beurzen bevinden) nagaan welke maatregelen kunnen worden genomen die tot een vermindering van de prijsvolatiliteit op de landbouwgrondstoffenmarkten kunnen bijdragen.
2.14. Uitgaande van dit werkprogramma en de daarmee samenhangende maatregelen zal de Commissie de mogelijkheid onderzoeken om verdere actie te ondernemen. Zij stelt voor dat de Europese Raad zich in december 2009 weer over deze aangelegenheid buigt.
3. Algemene opmerkingen
3.1. De structurele factoren die aan de basis lagen van de stijging van de landbouwgrondstoffenprijzen, zullen op middellange termijn niet veranderen. Wel wijzen de prijsschommelingen van de laatste twee jaar erop dat de markt voor landbouwproducten te maken zal krijgen met een nog sterkere prijsvolatiliteit. De huidige economische crisis heeft de groei van de mondiale vraag hooguit afgeremd. Dit betekent dat de processen die zich medio 2007 voordeden zich elk moment opnieuw kunnen voordoen, waardoor de landbouwmarkt nog onvoorspelbaarder wordt. Afgezien daarvan kan men zich onmogelijk aanpassen aan een irreële, door speculatieve prijsmanipulatie in de hand gewerkte vraag. Dit vereist een mate van flexibiliteit die niet samengaat met de aard en mogelijkheden van de landbouwproductie.
3.2. De Europese Unie gaat ervan uit dat schommelingen van landbouwgrondstoffenprijzen niet alleen een weerslag hebben op de landbouwsector, maar – via de voedselprijzen – ook op de consument. Met het oog op de abrupte en sterke prijsschommelingen die verwacht worden, zullen wij ons moeten herbezinnen op de rol van de Europese landbouwsector. De Groep op hoog niveau inzake het concurrentievermogen van de voedingsmiddelenindustrie is hiervoor een geschikt forum. Wij moeten nadenken over de vraag (1) hoe wij de toekomst van de Europese agrarische sector zien en (2) welke plaats landbouw in het EU-beleid moet innemen. Tevens moeten wij ons afvragen (3) hoe wij omgaan met de gevolgen van de openstelling van de markt en (4) hoe wij de betrekkingen in de voedselvoorzieningsketen weer in evenwicht kunnen brengen.
3.3. Hoewel men in de EU nog geen stap verder is met territoriale specialisering sinds het GLB werd ingevoerd, zijn er op de internationale markt duidelijke tekenen die op een dergelijke trend wijzen. Nu de Europese markt geleidelijk wordt opengesteld voor producten uit derde landen, moeten Europese landbouwproducenten concurreren onder ongelijke omstandigheden en zien zij hun marktpositie verzwakken. Op de middellange termijn kan dit de plattelandseconomie in Europa ernstig in gevaar brengen. Dit betekent dat de EU alleen een open handelsbeleid kan voeren als de uiteenlopende steunregelingen voor landbouwproducenten behouden blijven en er voldoende stimuli zijn om de productie op peil te houden.
4. Bijzondere opmerkingen
4.1. Ontwikkeling van de landbouwgrondstoffen- en voedselprijzen
4.1.1. De vraag naar landbouwproducten zal waarschijnlijk opnieuw sneller stijgen dan het aanbod als de crisis eenmaal voorbij is. Te verwachten valt dat dit soort producten dan ook weer aantrekkelijker worden voor risicokapitaalfondsen. Als de fluctuerende landbouwprijzen lucratiever zijn dan andere financiële constructies kan dit leiden tot prijsschommelingen zoals wij die de afgelopen twee jaar hebben gekend. In een post-crisisconjunctuur is de kans dat dit gebeurt minder groot dan in 2007. Desalniettemin moeten wij op middellange termijn rekening blijven houden met prijsschommelingen.
4.1.2. Zoals ook het Europees Parlement in zijn resolutie van 26 maart 2009 (2008/2175(INI)) heeft benadrukt, ontvangen landbouwproducenten en verwerkende bedrijven een steeds minder groot aandeel van de detailhandelsprijs. Dit verklaart waarom prijsschommelingen aan het begin van de productieketen slechts een vrij gering effect, en dit pas na enige tijd, hebben op de detailhandelsprijs.
De stijgende detailhandelsprijzen van levensmiddelen hebben vooral gevolgen voor diegenen wier inkomen grotendeels opgaat aan het kopen van eten. Dit hangt nauw samen met het economisch ontwikkelingspeil van een land. De invloed van de voedselprijsstijging op de inflatie is dan ook het grootst in de nieuwe lidstaten van de EU. Het inkomen ligt in deze landen lager; de uitgaven voor eten kunnen hier 40 tot 50 % van het huishoudbudget opslorpen.
4.1.3. De komende jaren zullen de voedselprijzen boven het gemiddelde prijspeil uit de periode 2002-2006 liggen maar onder het peil van eind 2007. De volatiliteit zal zeer hoog blijven. Een ongunstige ontwikkeling van de afgelopen twee jaar is dat prijzen gevoeliger reageren op marktinformatie. Verwacht wordt dat de informatie over factoren aan aanbod- en vraagzijde zal toenemen, waardoor de prijzen zullen blijven schommelen. De media komt hier een belangrijke rol toe: als zij hun werk naar behoren doen, brengen zij de markt non stop op de hoogte van de laatste ontwikkelingen in de wereld.
4.1.4. De Europese landbouwers moeten zich voorbereiden op een verdere stijging van de vraag naar levensmiddelen. Zowel kwalitatief als kwantitatief moet de Europese landbouwproductie worden verbeterd. Taak van het GLB is ervoor te waken dat de geleidelijke openstelling van de Europese markt het concurrentievermogen van de Europese voedingsmiddelenindustrie ondermijnt. Er moet een langetermijnstrategie voor de landbouwsector komen waarin wordt vastgelegd in welke mate de Gemeenschap zelfvoorzienend wil zijn voor de verschillende producten. Voor de middellange termijn zullen wij evenwel moeten accepteren dat de EU een groot deel van de producten invoert.
4.2. De rol van speculatie in voedingsmiddelenprijzen
4.2.1. Het kapitaal van pensioen-, particuliere en staatsbeleggingsfondsen op de internationale financiële markt neemt voortdurend toe als gevolg van swap-overeenkomsten en het optreden van banken en multinationals. Door hun omvang hebben deze laatste grote invloed op de markt waarop zij actief zijn. Omdat zij er niet in slaagden op de gebruikelijke investeringsterreinen voldoende winst te maken, hebben zij hun pijlen op de grondstoffenmarkt gericht.
4.2.2. Hoge-risico-investeringen hebben vanwege hun speculatieve karakter een invloed op de prijzen op korte termijn, maar niet op lange termijn. De landbouwsector moet met deze ontwikkeling, en met de ontwikkelingen op de financiële markt in het algemeen, rekening houden. Dergelijke financiële producten doen de prijzen van landbouwproducten aanzienlijk fluctueren zonder gebaseerd te zijn op een reële goederenstroom en hebben een negatief effect op de prijsbewegingen op de fysieke markt.
4.3. De werking van de voedselvoorzieningsketen
4.3.1. Zoals ook de Commissie in haar werkdocument over dit onderwerp aangeeft (SEC(2008) 2972), is er een nauw verband tussen de ontwikkelingen op de landbouwmarkt tijdens de afgelopen twee jaar en de storingen in de werking van de voedselvoorzieningsketen. De verdeling van de landbouwprijzen binnen de productieketen laat duidelijk zien hoe elke schakel zijn eigen belangen probeert door te zetten.
4.3.2. Mededingingsautoriteiten die willen onderzoeken in hoeverre de consolidatiebeweging in de voedselvoorzieningsketen een concurrentieverstorend effect heeft, staan niet voor een gemakkelijke opgave. Belangrijk is dat de door de Commissie aangehaalde concurrentieverstorende praktijken en problemen op het vlak van het mededingingsrecht die zich in bepaalde gevallen voordoen tussen levensmiddelenproducenten en het commerciële niveau in de productieketen worden aangepakt, om de voorwaarden aan te passen aan de economische en marktsituatie. Zoals door de Commissie wordt benadrukt, moet overal in de EU voor een consequente en goed gecoördineerde handhaving van de mededingingsregels worden gezorgd. Individuele transacties lijken geen concurrentieverstorend effect op de interne markt te hebben, omdat de voedselvoorzieningsketen voldoende gefragmenteerd is. Uit de praktijken die in het document beschreven worden, blijkt dat een zekere mate van concentratie – afhankelijk van het land en het product – de mededingingsvoorwaarden behoorlijk kan ondermijnen. De opkomst van verwerkende bedrijven die dankzij hun grootschaligheid een dominante positie op de markt kunnen verwerven, kan leiden tot minder keuzevrijheid voor de consument en tot het verdwijnen van kleine en middelgrote bedrijven. Sinds de huismerkproducten aan belang hebben gewonnen, is deze tendens alleen maar versterkt. Het feit dat ondernemingen zich in hun commerciële beleid vooral laten leiden door prijsconcurrentieoverwegingen kan ook ten koste gaan van de voedingswaarde van producten. Hoewel het niveau van de voedselveiligheid toeneemt, leidt de substitutie van natuurlijke ingrediënten door kunstmatige met een geringere voedingswaarde ertoe dat levensmiddelen steeds minder voldoen aan de hoge eisen die de consument aan de kwaliteit van levensmiddelen stelt.
4.3.3. Wij stellen voor om de in de groothandel gangbare terugbetalingsmethoden toe te voegen aan de lijst van concurrentieverstorende praktijken uit tabel 1. Door deze praktijk kan de leveranciersprijs namelijk worden losgekoppeld van de reële kosten en de detailhandelsprijs van de consumentenprijs. Dit leidt tot onrealistisch lage referentieprijzen, die ver onder het referentieniveau liggen dat door de toegenomen efficiëntie mogelijk zou zijn. Concurrentieverstorende praktijken zoals kartels en exclusieve leveringsovereenkomsten zijn zonder meer onaanvaardbaar evenals misbruik van de dominante marktpositie om leveranciers eenzijdig voorwaarden op te leggen. Tegelijkertijd verhult de dubbele winstmargetechniek de breedte van de commerciële winstmarges (door het terugbetalingssysteem maken handelaren niet alleen winst op de consument, maar ook op de leverancier) en leidt zij tot een scheve verdeling van de inkomsten in de voedselvoorzieningsketen. Dit verstoort de concurrentie in die zin dat leveranciers gedwongen worden zich aan te passen aan een prijs die in geen verhouding staat tot de productiekosten.
4.3.4. Het Comité deelt de bezwaren van de Commissie ten aanzien van concurrentieverstorende praktijken die de werking van de voedselvoorzieningsketen kunnen veranderen volledig. Het gebrek aan evenwicht in de machtsverhoudingen tussen producenten, verwerkers en distributeurs is in dit verband een punt dat duidelijk meer aandacht verdient. De machtsconcentratie aan het einde van de keten leidt tot een dominante positie van distributeurs tegenover producenten en verwerkers en werkt ongewenste concurrentieverstorende praktijken in de hand. Onze aanpak, waarin het belang van de consument vooropstaat, moet daarom niet alleen gericht zijn op lagere prijzen op korte termijn, maar ook op lange termijn. Bovendien moet er rekening worden gehouden met zowel directe als indirecte effecten, als wij niet willen dat leveranciers financiële problemen krijgen, het innovatievermogen op de tocht komt te staan, de consument minder keuze krijgt en de prijzen op lange termijn zelfs stijgen.
5. Een stappenplan om tot een beter werkende voedselvoorzieningsketen te komen
Zorgen voor een correcte beloning van alle schakels in de voedselvoorzieningsketen is een uitermate gecompliceerde opgave en vraagt om omvangrijk ingrijpen in marktmechanismen. Dit is evenwel nodig om het concurrentievermogen van Europese levensmiddelen op reële basis te verhogen.
5.1.1. Het Comité juicht de inspanningen van de Commissie toe om de markt transparanter te maken. Het is altijd nuttig om meer inzicht te krijgen in de manier waarop de markt werkt en in de rol die de verschillende schakels spelen. Een grondige analyse van de voedselvoorzieningsketen is zeer belangrijk, om de autoriteiten in de gelegenheid te stellen gepaste maatregelen te nemen wanneer de keten zwakke plekken of storingen vertoont. Het Comité steunt de maatregelen die de Commissie in haar Mededeling voorstelt daarom ten volle en zal onvoorwaardelijk meewerken aan de tenuitvoerlegging ervan.
Wel dient de Commissie zich rekenschap ervan te geven dat de omstandigheden per sector en zelfs per land kunnen variëren en dat de factoren die de prijs bepalen dus ook verschillen en veeleer dynamisch dan statisch van aard zijn.
Concept en opzet van een permanent instrument ter controle van de voedselprijzen en de inkomstenverdeling binnen de voedselvoorzieningsketen moeten hierop gebaseerd zijn. De resultaten moeten als referentie dienen en mogen niet beschouwd worden als een onomstotelijke waarheid.
5.1.2. Om de voedselvoorzieningsketen concurrerender te maken moet er binnen de keten veel nauwer worden samengewerkt. Het begrip „keten” geeft inderdaad aan dat elke schakel alleen samenwerkt met de schakels waarmee het verbonden is, maar een daadwerkelijk efficiënte werking kan alleen worden bereikt als alle schakels samenwerken in het algemeen belang. Als wij echt van mening zijn dat de wensen van de consument, via de producten, bepalend dienen te zijn voor de werking van de voedselvoorzieningsketen, is het hoog tijd dat men hierover binnen de branche serieus gaat nadenken.
5.1.3. De Europese Unie moet onder ogen zien dat een groot aantal zaken die in de Commissiemededeling aan de orde worden gesteld niet via het mededingingsbeleid kunnen worden opgelost. Harmonisering van het mededingingsrecht en samenwerking tussen mededingingsautoriteiten is alleen nuttig om traditionele concurrentieverstorende praktijken (zoals kartels en misleidende reclame) aan te pakken. De praktijk heeft uitgewezen dat het mededingingsbeleid geen geschikt instrument is voor de situaties die in tabel 1 worden beschreven, vanwege de ingewikkelde onderlinge verhoudingen en interdependentie van de betrokken actoren. De invloed van bepaalde detailhandelketens op de markt rechtvaardigt geen ingrijpen van de mededingingsautoriteiten op EU-niveau; anderzijds is het veelzeggend dat voor leveranciers de afhankelijkheid van individuele detailhandelketens en inkoopcentra van doorslaggevend belang is om zich te kunnen handhaven op de markt. De samenwerking tussen detailhandelaars en leveranciers is hierdoor eenzijdig geworden.
Wel kunnen strengere sancties in het mededingingsrecht effectief zijn om misleiding van de consument te ontmoedigen.
De komende jaren zal verder worden gewerkt aan een betere consumentenbescherming. De reden hiervoor is de kwaliteit van levensmiddelen uit derde landen die in Europa arriveren als gevolg van de openstelling van de markt en de omstandigheden waaronder deze worden geproduceerd. Zo ligt de nadruk op de prijs en op goedkope levensmiddelen, waardoor er meer geïmporteerd wordt. Dit gaat gepaard met grotere risico's vanuit het oogpunt van de voedselveiligheid en de consumentenbescherming, aangezien de meeste producten uit gebieden komen waar de voedselproductiecultuur op een veel lager niveau ligt dan in Europa.
5.1.4. Er zijn weinig mogelijkheden om in te grijpen in het commerciële beleid van detailhandelsbedrijven. Toch moeten wij alle mogelijke maatregelen onderzoeken om de grote detailhandelsketens te doen afstappen van een commercieel beleid gericht op lage (en in sommige gevallen zelfs de laagste) prijzen. Dit leidt namelijk tot een onevenwichtige inkomstenverdeling in de voedselvoorzieningsketen en beïnvloedt het consumentengedrag.
5.1.5. De Europese Unie kan slechts doeltreffend optreden om storingen in de werking van de voedselvoorzieningsketen te verhelpen en het geheel efficiënter te maken als zij over de nodige informatie beschikt. Een andere belangrijke taak van de EU is de bewustmaking van de Europese consument, zodat deze zijn keuzes beter kan afwegen. De consument speelt een cruciale rol in het voortbestaan en de duurzame ontwikkeling van de Europese landbouw en voedingsmiddelenindustrie. Een Europese consument die bewuste keuzes maakt, kan helpen om een van de basisprincipes van de Gemeenschap in de praktijk te brengen, nl. de voorkeur voor in de EU vervaardigde producten, een beginsel dat tijdens de GATT- en WTO-onderhandelingen noodgedwongen op de achtergrond is geraakt.
Bij het ontwikkelen van een controle-instrument moeten ook incentives worden ingebouwd om actoren op de markt te stimuleren betrouwbare informatie over het systeem te verstrekken. Gedacht kan worden aan belastingcontroles, belastingverlagingen en subsidies. Transparantie op basis van vrijwilligheid is niet echt een alternatief.
5.1.6. Om de negatieve effecten van speculatie te verzachten, zou kunnen worden overwogen om de regelgeving aan te passen zodat alleen beurstransacties zijn toegestaan die gedekt worden door goederen, in tegenstelling tot de huidige marktpraktijk waarbij een minimale goederenstroom een aanzienlijke invloed uitoefent op de marktprijzen met prijsschommelingen op de fysieke markt als gevolg.
5.1.7. Een kortere voedselvoorzieningsketen
Minder tussenpersonen tussen de landbouwproducent en de consument zou de werking van de voedselvoorzieningsketen kunnen verbeteren. Het directe contact tussen producent en consument dient te worden aangemoedigd, zoals dit al gebeurt in programma's waarin melk en fruit wordt uitgedeeld aan schoolkinderen. Een van de meest voor de hand liggende manieren om dit te doen is door de traditionele boerenmarkt in ere te herstellen. Naast vele andere voordelen zou dit helpen om de landelijke levenswijze in stand te houden en kleine en middelgrote boerenbedrijven de kans te bieden commercieel het hoofd boven water te houden.
Brussel, 5 november 2009.
De voorzitter van het Europees Economisch en Sociaal Comité
Mario SEPI