Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52009AE0344

Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Groenboek — Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen

PB C 218 van 11.9.2009, p. 85–90 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

11.9.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 218/85


Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het „Groenboek — Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen”

COM(2008) 423 final

2009/C 218/17

Op 3 juli 2008 heeft de Europese Commissie, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag, besloten het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het

Groenboek — Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen

De gespecialiseerde afdeling Werkgelegenheid, sociale zaken en burgerschap, die met de voorbereidende werkzaamheden terzake was belast, heeft haar advies op 10 december 2008 goedgekeurd; rapporteur was de heer SOARES.

Tijdens zijn op 25 en 26 februari 2009 gehouden 451e zitting (vergadering van 25 februari), heeft het Europees Economisch en Sociaal Comité het volgende advies uitgebracht, dat met 142 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 6 onthoudingen, werd goedgekeurd.

1.   Inleiding

1.1

In haar groenboek „Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen” (COM(2008) 423 final) brengt de Commissie een van de grote uitdagingen voor de onderwijssystemen vandaag de dag te berde. Het gaat om een probleem dat weliswaar niet nieuw is maar de afgelopen jaren meer op de voorgrond is getreden, nl. de aanwezigheid op school van grote aantallen kinderen met een migrantenachtergrond die in een zwakke sociaaleconomische positie verkeren.

1.2

De Commissie meent dat het waardevol zou zijn de betrokken partijen te raadplegen over het beleid inzake onderwijs aan kinderen met een migrantenachtergrond. Belanghebbenden worden uitgenodigd hun mening kenbaar te maken over:

de beleidsuitdaging;

de juiste beleidsreactie;

de manier waarop de Europese Unie de lidstaten eventueel kan helpen bij het aangaan van deze uitdaging; en

de volgende versie van Richtlijn 77/486/EEG.

1.3

Het Comité wijst erop dat het hier om een bijzonder complexe en moeilijke problematiek gaat, die op verschillende manieren kan worden benaderd en waarbij elk facet bijzonder relevant en belangrijk is. Toch kiest het ervoor zich in dit advies te beperken tot vijf grote thema's en daarnaast een aantal algemene opmerkingen te formuleren.

2.   Algemene opmerkingen

2.1

Dat de Commissie de aanwezigheid van immigrantenleerlingen niet als een probleem maar als een uitdaging ziet, kan door het Comité alleen maar worden toegejuicht. Positief is voorts dat de Commissie de zaken in het juiste perspectief plaatst en nagenoeg alle facetten van de problematiek onder de loep neemt.

2.2

Wel merkt het Comité op dat de Commissie haar toevlucht neemt tot bijzonder algemene omschrijvingen als „kinderen met een migrantenachtergrond”, „migrantenkinderen” en „migrantenleerlingen”, waarmee zij verwijst naar kinderen uit derde landen maar ook naar kinderen uit de EU die leven in een andere lidstaat dan die waar ze geboren zijn. De vlag dekt zo wel heel verschillende ladingen.

2.3

Iedereen is het er immers over eens dat de positie van EU-burgers niet te vergelijken valt met die van burgers uit derde landen. De Commissie erkent overigens zelf dat haar definitie niet helemaal sluitend is: zo wijst zij erop dat EU-burgers zich vrij in de EU kunnen bewegen, in tegenstelling tot burgers uit derde landen. Ter verdediging van haar keuze voert de Commissie aan dat ook haar bronnen (PIRLS en PISA) (1) geen onderscheid maken tussen beide groepen.

2.4

Het Comité begrijpt wel dat de Commissie alle kinderen van ouders die niet uit het gastland afkomstig zijn in haar voorstel opneemt, omdat zij immers stuk voor stuk specifieke aandacht nodig hebben. Toch zou het liever zien dat onderscheid werd gemaakt tussen kinderen van Europese burgers en kinderen van burgers uit derde landen.

2.5

Onderwerp van dit advies is niet zozeer migratie als wel de rol van onderwijs in het bevorderen van de integratie van immigranten en, heel in het bijzonder, de kinderen van immigranten. In de tekst wordt rekening gehouden met een reeks adviezen over immigratie, die de basis vormen voor het standpunt van het EESC inzake deze materie (2).

2.6

Of immigranten erin slagen zich te integreren is sterk afhankelijk van het onderwijs dat hun kinderen genieten en de schoolresultaten die zij behalen. In hoeverre rekening wordt gehouden met dit verband, dat als een paal boven water staat, kan bepalend zijn voor het succes van het Europees beleid inzake sociale samenhang, de stabiliteit van onze democratieën en zelfs de economische ontwikkeling op lange termijn.

2.7

Hoe vroeger en vlotter de integratie van immigrantenkinderen op school, hoe beter hun resultaten. Vandaar dat moet worden gewezen op het belang van kleuteronderwijs, waarmee een kind de nodige instrumenten krijgt aangereikt voor later succes op school en in de maatschappij.

2.8

Hoewel de cijfers duidelijk aantonen dat kinderen van immigranten die zo vroeg mogelijk met school beginnen aanzienlijk betere resultaten halen, betekent dat niet noodzakelijk dat zij ook vlotter toegang krijgen tot de universiteit of meer kans maken op een betere baan.

2.9

Omgekeerd geldt ook dat het sociale, economische en politieke succes van immigrantenkinderen groter zal zijn als hun beroepskeuze een vrije en bewuste keuze is én als zij alles op alles zetten om goede studieresultaten te behalen.

2.10

De school is de eerste plaats buiten het gezin waar het socialisatieproces plaatsvindt, en dus de plaats bij uitstek waar kinderen leren zich te integreren. Integratie heeft nauwelijks kans van slagen als de school er niet in slaagt compensatie te bieden voor de sociaaleconomische achtergrond van immigrantengezinnen maar immigrantenkinderen integendeel afwijst, discrimineert of afzondert; in dat geval zal de hele maatschappij mee opdraaien voor de kosten van deze mislukking.

2.11

Hoewel de oprichting van scholen die hoofdzakelijk of uitsluitend bedoeld zijn voor migrantenkinderen op het eerste gezicht edelmoedig kan lijken, zijn dergelijke initiatieven uit den boze. De school moet de maatschappelijke structuur weerspiegelen en mag nooit een getto zijn. De fysieke en maatschappelijke afzondering van immigrantenleerlingen in speciaal voor hen opgerichte scholen gaat doorgaans gepaard met of is het gevolg van een andere vorm van segregatie, nl. het wonen in getto's.

2.12

De bevoegde autoriteiten dienen bijzondere aandacht te besteden aan het onderwijzend personeel, dat een sleutelrol vervult in het onderwijsproces. Docenten zijn immers rechtstreeks medeverantwoordelijk voor de resultaten van hun leerlingen. Een aantrekkelijke en goed betaalde baan en vooral ook opleiding en bijscholing die zijn afgestemd op de nieuwe situatie, zijn cruciaal voor succes (3).

2.13

Het zou daarom interessant zijn meer leraren met een andere etnische of culturele achtergrond aan te nemen; hun aanwezigheid kan stimulerend werken en het zelfvertrouwen van de leerlingen ten goede komen. Dit impliceert wel dat de criteria en procedures voor de aanwerving van leraren moeten worden herzien en dat de nodige middelen worden vrijgemaakt.

2.14

Kennis van de landstaal is een conditio sine qua non voor goede schoolresultaten. Dit is een heikel punt, aangezien communicatievaardigheden vaak worden verward met talenkennis. Een greep uit de mogelijke strategieën om dit bijzonder complexe probleem aan te pakken: gerichte steun verlenen, de integratie op school zo vroeg mogelijk laten beginnen (al bij de allerkleinsten), en zorgen voor interactie tussen school en ouders (aanbieden van cursussen om de landstaal te leren).

2.15

Voorwaarden voor de integratie op school en in de maatschappij, zowel voor kinderen als voor de immigrantengemeenschap in het algemeen, zijn de betrokkenheid van immigrantenouders bij het hele onderwijsproces, contacten tussen immigrantenouders en autochtone gezinnen en waardering voor de kennis en ervaring van immigrantenouders. Het belang van onderwijsassistenten en culturele bemiddelaars mag in dit verband zeker niet worden onderschat (4).

3.   De bijdrage van het EESC

3.1   Om de respondenten op weg te helpen formuleert de Commissie in haar groenboek de volgende vier vragen:

„A.    De beleidsuitdaging:

Wat zijn de belangrijkste beleidsuitdagingen in verband met het verschaffen van goed onderwijs aan kinderen met een migrantenachtergrond? Zijn er, naast de in dit document vastgestelde uitdagingen, andere beleidsuitdagingen waarmee rekening moet worden gehouden?

B.    De beleidsreactie:

Wat zijn de juiste beleidsreacties op deze uitdagingen? Zijn er naast de in dit document vermelde nog andere beleidsgebieden en benaderingen waarmee rekening moet worden gehouden?

C.    De rol van de Europese Unie:

Welke maatregelen moeten worden genomen via Europese programma's om een positieve invloed uit te oefenen op het onderwijs aan kinderen met een migrantenachtergrond? Hoe dienen deze kwesties te worden aangepakt binnen de open coördinatiemethode voor onderwijs en opleiding? Hebt u het gevoel dat er een inventarisatie moet plaatsvinden van mogelijke indicatoren en/of benchmarks, als middel om de beleidsinspanningen sterker te concentreren op prestatiekloven?

D.    De toekomst van Richtlijn 77/486/EEG:

Hoe kan Richtlijn 77/486/EEG, rekening houdend met de geschiedenis van de tenuitvoerlegging ervan en met inachtneming van de veranderde aard van migratiestromen sinds de goedkeuring, een rol spelen ter ondersteuning van het beleid van de lidstaten ten aanzien van deze kwesties? Zou u aanbevelen dat de richtlijn in haar huidige vorm gehandhaafd blijft of dat zij gewijzigd of ingetrokken wordt? Zou u alternatieve benaderingen voorstellen ter ondersteuning van het beleid van de lidstaten met betrekking tot de kwesties die de richtlijn aan de orde stelt?”

3.2   De uitdaging voor het beleid

3.2.1

De grootste beleidsuitdaging op Europees niveau is vandaag ongetwijfeld de ontwikkeling van inclusieve scholen in een maatschappij die zich steeds minder inclusief opstelt: enerzijds zien we dat de kloof tussen rijk en arm zich verdiept en de maatschappelijke uitsluiting dus toeneemt, anderzijds krijgen we te maken met een steeds harder immigratiebeleid. Er dient m.n. bijzondere aandacht te worden besteed aan de sociaaleconomische situatie van immigranten; de slaagkansen op school van kinderen uit kansarme gezinnen zijn immers beduidend kleiner.

3.2.2

De integratie van miljoenen immigranten via het onderwijs is een enorme uitdaging. Om een juist beeld van de situatie te krijgen moet o.m. ook worden gekeken naar de juridische status van buitenlandse burgers, die van invloed kan zijn op de toegang tot het onderwijs, ook al is er leerplicht (5), de manier waarop de regularisatie van mensen „zonder papieren” verloopt, de struikelblokken voor gezinshereniging en de criteria voor de toekenning van visa, die in sommige gevallen indruisen tegen de grondrechten (verplichte DNA-testen om verwantschap te bewijzen).

3.2.3

Bij de uitwerking van het onderwijsbeleid, dat gevolgen heeft voor miljoenen immigrantenkinderen, mogen deze algemene kwesties niet terzijde worden geschoven. De inrichting en ontwikkeling van onderwijs kan niet los worden gezien van de maatschappelijke achtergrond. De school moet de maatschappelijke structuur weerspiegelen en mag nooit een getto zijn.

3.2.4

Integratie is alvast niet gebaat bij onderwijshervormers voor wie onderwijs een banale commerciële aangelegenheid is, die gebruik maken van handelsterminologie (leerlingen en ouders zijn „consumenten” of „gebruikers”, leraren worden „dienstverleners”), en voorstander zijn van beoordelingen waarbij uitsluitend wordt gekeken naar de individuele resultaten. Het Comité pleit er juist voor om terug te keren naar de aloude omschrijving van onderwijs als een grondrecht van alle kinderen en jongeren.

3.2.5

Onderwijs is nog steeds een nationale bevoegdheid. Het zou dan ook een groot succes zijn mocht de Unie erin slagen om alle beleidsmaatregelen die gericht zijn op maximale integratie op elkaar af te stemmen. Hoewel immigratie gevolgen heeft op communautair niveau blijven de afzonderlijke lidstaten verantwoordelijk voor de uitwerking van het beleid. Om die paradox op te heffen moeten de beleidsmakers zich bereid tonen hun maatregelen op elkaar af stemmen.

3.2.6

Aan de Unie de taak om een draagvlak te creëren voor de stelling dat de massale migratiestromen niet door de afzonderlijke lidstaten in goede banen kunnen worden geleid en dat het stijgende aantal studenten van buiten de gemeenschap communautaire beleidsinstrumenten noodzakelijk maakt.

3.2.7

Ook in het volwassenenonderwijs kampen immigranten met een achterstand. Zij volgen minder vaak een vervolgopleiding en als ze al een cursus volgen is dat meestal een taalcursus. De instellingen voor volwassenenonderwijs moeten er beter op toezien dat zij alle doelgroepen bereiken. Het algemene cursusaanbod moet meer rekening houden met immigranten. Het volwassenenonderwijs moet worden uitgebreid tot gebieden als cultuur, politiek, gezin, maar ook gezondheid, sociale vaardigheden, enz.

3.2.8

Ook de gevolgen van de huidige economische crisis vormen een uitdaging voor de beleidsmakers. De stijgende werkloosheid en de problemen van de socialezekerheidsinstellingen, waardoor in een aantal landen zelfs het model van sociale bescherming op de helling komt te staan, kunnen leiden tot de opkomst van racisme en vreemdelingenhaat, twee fenomenen die haaks staan op de waarden van het democratische Europa. Zowel de school als de gemeenschap waarin die school thuishoort moeten oog hebben voor deze verschijnselen, niet alleen om preventieve maatregelen te kunnen nemen maar ook om in te grijpen waar en wanneer dat nodig is.

3.3   De beleidsreactie

3.3.1

Het zijn op de eerste plaats de lidstaten die verantwoordelijk zijn voor de integratie van immigranten. Dat impliceert dat zij er niet alleen op moeten toezien dat alle kinderen toegang krijgen tot het onderwijssysteem en dat niemand op grond van zijn maatschappelijke status uit de boot valt, maar zich er ook voor moeten inzetten dat goede leerprestaties worden beschouwd als een recht van immigrantenleerlingen.

3.3.2

Het onderwijsbeleid dient dan ook te berusten op de volgende pijlers:

gratis en algemeen toegankelijk kwaliteitsonderwijs;

aandacht voor o.m. etnische, sociaalculturele, economische en genderverschillen en de kunst om alle mogelijkheden aan te boren;

respect voor de specifieke kenmerken van de verschillende immigrantengemeenschappen, waarmee rekening dient te worden gehouden bij de uitwerking van de programma's; onderwijsinstellingen moeten immers open staan voor alle culturen;

docenten die inspelen op de behoeften van leerlingen uit andere landen; zij moeten daarbij worden begeleid en de nodige cursussen krijgen om de leerdoelstellingen te kunnen verwezenlijken en moeten kunnen rekenen op de steun van assistenten die de taal en cultuur van de op school vertegenwoordigde gemeenschappen kennen; de aanwezigheid van meer multidisciplinaire teams op school kan in dit verband nuttig zijn (we denken bv. aan allerhande sociale acties op school);

betere toegang tot het wereldwijde web als leerhulp voor immigrantenkinderen; het internet is immers van kapitaal belang voor goede studieresultaten in de EU; zo zou kunnen worden voorgesteld om jeugdclubs en gemeenschapscentra op te richten waar het internet kan worden geraadpleegd, om met steun van de gemeente partnerschappen aan te gaan met lokale bibliotheken of nog om partnerschappen te sluiten met bedrijven die hun oude IT-uitrusting willen afstaan;

„duurzaam” onderwijs; het stimuleren van taalvaardigheid mag niet beperkt blijven tot de eerste levensjaren of het kleuteronderwijs; tijdens de hele schoolcarrière moet aandacht uitgaan naar taal, en niet alleen naar de taal van het gastland. Taalonderwijs voor technische of beroepsdoeleinden vergt een multidisciplinaire aanpak en goed opgeleide docenten op alle vakgebieden. Naast het aanleren van de taal van het gastland moeten ook cursussen worden aangeboden om de talen die de leerlingen thuis praten te promoten. Het behouden en promoten van meertaligheid zou tot het basisaanbod van elke school moeten behoren;

het stimuleren van mentorschap: dit houdt in dat elke leerling begeleid wordt door een oudere, meer ervaren medeleerling;

de oprichting van een platform voor dialoog tussen autochtone en immigrantenleerlingen; dit kan vooroordelen als sneeuw voor de zon doen verdwijnen en de integratie versterken;

deelname van ouders van immigrantenleerlingen: ouders hebben een bijzondere rol te vervullen. Zij dienen dan ook meer vertrouwd te raken met het onderwijssysteem en de mogelijkheden op het vlak van beroepsopleiding en moeten om hun mening worden gevraagd;

een volledig aanbod cursussen voor volwassenen, waaruit immigranten – of zij nu schoolgaande kinderen hebben of niet – om de hierboven uiteengezette redenen (6) moeten kunnen kiezen;

stimuleren van „interculturele” vaardigheden, wat ook inhoudt dat studiebeurzen en financiële steun worden verleend om achterstanden weg te werken (deze maatregelen zijn niet alleen voor immigrantenleerlingen bedoeld).

3.3.3

Naast de maatregelen van algemene aard, waarbij steeds rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van de immigrantenbevolking, - we denken dan aan de verbetering van de toegang tot de gezondheidszorg en de arbeidsmarkt en het aanbieden van degelijke huisvesting – zijn ook specifieke initiatieven in de onderwijssector noodzakelijk. Zo moet worden bekeken of het lesmateriaal geen negatief beeld schetst van immigranten, moeten buitenschoolse activiteiten ter bevordering van integratie worden opgezet, en moeten scholen ook voor de allerkleinsten openstaan. Voorts moeten middelen worden vrijgemaakt voor de opleiding en bijscholing van docenten en het aanwerven van gekwalificeerde assistenten, liefst met dezelfde nationaliteit als de immigrantenleerlingen, enz.

3.3.4

Participatie van het maatschappelijk middenveld is in dit verband niet alleen wenselijk, maar een vereiste: de betrokkenheid van het middenveld is een betrouwbare graadmeter voor de kwaliteit van de sociale en onderwijsdemocratie en speelt een belangrijke rol bij de integratie van immigranten. Ouderverenigingen en maatschappelijk werkers uit de onderwijssector kunnen een bijdrage leveren tot de opbouw van een inclusieve maatschappij en het ontstaan van inclusief burgerschap, waarbij verschillen worden gerespecteerd en een sterke sociale samenhang naar waarde wordt geschat.

In verschillende landen hebben legale immigranten stemrecht bij de gemeenteraadsverkiezingen. Dergelijke initiatieven verdienen steun en aanmoediging: zij impliceren immers dat de immigranten in hun gastland geïntegreerd zijn en versterken het gevoel bij de gemeenschap te horen.

3.4   De rol van de Europese Unie

3.4.1

In het kader van de goedkeuring en tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon moet de EU erop toezien dat de lidstaten zich blijven inzetten voor de integratie van immigranten, m.n. via het recht op onderwijs, onderwijs van de moedertaal en ouderparticipatie, zodat ook de ouders van immigrantenleerlingen hun vaardigheden kunnen verbeteren en hun kinderen kunnen steunen bij hun keuzes en tijdens hun schoolcarrière.

3.4.2

De EU zou de lidstaten ertoe moeten aanzetten gebruik te maken van de open coördinatiemethode en kan zelf een steentje bijdragen door het stimuleren van vergelijkende studies en onderzoekprogramma's die erop gericht zijn goede praktijkvoorbeelden in kaart te brengen en te verspreiden. Ook kan zij steun verlenen aan innovatieve initiatieven die op Europees niveau de schijnwerper richten op kwesties die op louter nationaal niveau vaak minder in het oog springen. Hieronder volgen enkele concrete voorstellen in dit verband.

3.4.3

Het vastleggen van indicatoren en benchmarks kan een bijzonder relevante beleidsmaatregel zijn, niet alleen om een eind te maken aan onderpresteren, maar ook om oplossingen te bieden voor de objectieve moeilijkheden waarmee immigrantenleerlingen die in een specifieke context terechtkomen, te maken krijgen. Om schooluitval en spijbelen te voorkomen zijn dan weer specifieke programma's nodig om concrete sociale initiatieven op school op te starten.

3.4.4

In het kader van de open coördinatiemethode zou o.m. gebruik kunnen worden gemaakt van de volgende benchmarks: de sociaaleconomische situatie van immigranten en anderen; de vraag of immigranten en anderen hun studies hebben afgerond (leerplicht); het percentage docenten met een immigrantenachtergrond; de interculturele vaardigheden van het docentenkorps; de mate waarin de school openstaat voor alle maatschappelijke geledingen; het stimuleren van meertaligheid in het openbaar onderwijs; en de mate waarin het onderwijs openstaat voor alle kinderen en jongeren.

3.4.5

Voorts is het in de ogen van het Comité enorm belangrijk dat het EP rechtstreeks wordt betrokken bij de uitwerking, follow-up en beoordeling van voorstellen en maatregelen om een Europese ruimte tot stand te brengen waaruit elke vorm van uitsluiting of marginalisatie wordt geweerd.

3.5   De nieuwe versie van Richtlijn 77/486/EEG

3.5.1

Het is mede dankzij Richtlijn 77/486 dat het recht op onderwijs voor alle kinderen van immigranten op de beleidsagenda is komen te staan. Anderzijds kan niet worden ontkend dat de richtlijn enkel gericht was op kinderen van Europese burgers en integratie gelijk stelde met talenkennis. Bovendien hebben bepaalde landen het niet zo nauw genomen met de tenuitvoerlegging van de richtlijn: dertig jaar na de inwerkingtreding hebben de huidige EU-lidstaten de bepalingen nog steeds niet volledig omgezet.

3.5.2

Richtlijn 77/486 is zowel in historisch als politiek opzicht verouderd en is niet aangepast aan de vereisten van de huidige immigratieproblematiek. De tekst dient dan ook ingrijpend te worden gewijzigd, rekening houdend met de evolutie van het migratiefenomeen. Hoewel de Unie en de lidstaten zich vanzelfsprekend ten volle moeten blijven inzetten voor de verbetering van de talenkennis, wil het Comité er toch op wijzen dat een richtlijn die bedoeld is om de sociale, economische en politieke integratie van immigranten en hun kinderen te versterken, veel verder moet gaan en meer aspecten moet behandelen.

3.5.3

In de nieuwe richtlijn moet rekening worden gehouden met het feit dat de integratie van immigranten in hun gastland niet beperkt blijft tot de integratie van hun kinderen in het onderwijs, hoewel integratie in het onderwijs wel van doorslaggevend belang kan zijn voor integratie in het algemeen.

3.5.4

In de nieuwe richtlijn dient daarom niet alleen aandacht te worden besteed aan de taalproblematiek (die nog steeds centraal staat) maar moet een algemene en coherente aanpak worden uitgewerkt voor de integratie van kinderen en jongeren in het onderwijssysteem.

Brussel, 25 februari 2009.

De voorzitter

van het Europees Economisch en Sociaal Comité

Mario SEPI


(1)  PIRLS: „Progress in Internacional Reading Literacy Study”, een studie van de Internacional Association for the Evaluation of Educational Achievement (IEA); PISA: „Programme for International Student Assessment” (Internationaal programma voor leerlingenbeoordeling), studie gecoördineerd door de OESO.

(2)  Een greep uit de meer dan 50 EESC-adviezen over immigratie: „Mededeling over een open coördinatiemethode voor het communautaire immigratiebeleid en het gemeenschappelijk asielbeleid”, rapporteur: ZU EULENBURG (PB C 221 van 17/09/2002); „De voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op studie, beroepsopleiding of vrijwilligerswerk”, rapporteur: PARIZA CASTAÑOS (PB C-133 van 06/06/2003); „Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en van de Raad tot instelling van een programma voor financiële en technische bijstand aan derde landen op het gebied van migratie en asiel”, rapporteur: CASSINAPB (C-32 van 05/02/2004); „Mededeling over immigratie, integratie en werkgelegenheid”, rapporteur: PARIZA CASTAÑOS (PB C-80 van 30/03/2004); „Toegang tot het burgerschap van de Europese Unie” (initiatiefadvies), rapporteur: PARIZA CASTAÑOS (PB C-208 van 03/09/2003) „De internationale conventie inzake arbeidsmigranten” (initiatiefadvies), rapporteur: PARIZA CASTAÑOS (PB C-302 van 7/12/2004); „Immigratie binnen de EU en het integratiebeleid: samenwerking tussen regionale en lokale overheden en het maatschappelijk middenveld”, rapporteur: PARIZA CASTAÑOS (PB C-318 van 23.12.06); „Het Europese immigratiebeleid en de ontwikkelingssamenwerking met de landen van herkomst” (initiatiefadvies), rapporteur: PARIZA CASTAÑOS (PB C-44 van 16/02/2008); „Elementen voor de opzet, organisatie en werking van een platform om het maatschappelijk middenveld nauwer te betrekken bij communautaire maatregelen ter versterking van het beleid inzake integratie van burgers uit derde landen” (verkennend advies), rapporteur: PARIZA CASTAÑOS (PB C 27 van 03/02/2009); „Integratie van minderheden - Roma”, rapporteur: SIGMUND, corapporteur: SHARMA (PB C 27 van 03/02/2009); „Een gemeenschappelijk immigratiebeleid voor Europa: beginselen, maatregelen en instrumenten”, rapporteur: PARIZA CASTAÑOS, CESE 342/2009 van 25/02/2009 (Nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  Zie het EESC-advies „De kwaliteit van de lerarenopleiding verbeteren”, rapporteur: de heer SOARES PB C 151 van 17.06.2008).

(4)  Deze en andere ideeën zijn terug te vinden in het rapport van april 2008 „Education and Migration - Strategies for integrating migrant children in European schools and societies. A synthesis of research findings for policy-makers” van het netwerk van deskundigen NESSE (netwerk van deskundigen inzake de maatschappelijke aspecten van onderwijs en opleiding, onder auspiciën van de Commissie) (http//www.nesse.fr-nesse-nesse_top-activites-education-and-migration).

(5)  In Duitsland gaat de juridische status van „buitenlander” vaak gepaard met vrijstelling van de schoolplicht. Nochtans hebben alle kinderen conform art. 14 van het Handvest van grondrechten van de EU „recht op onderwijs en op (…) de mogelijkheid (…) verplicht onderwijs (…) te volgen”.

(6)  Zie par. 3.2.7


Top