EUR-Lex Dostop do prava EU

Nazaj na domačo stran EUR-Lex

Dokument je izvleček s spletišča EUR-Lex.

Dokument 52006AR0047

Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's Werk maken van duurzaam hulpbronnengebruik: een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling en over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen

PB C 229 van 22.9.2006, str. 1–18 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

22.9.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 229/1


Advies van het Comité van de Regio's over de Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's „Werk maken van duurzaam hulpbronnengebruik: een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling en over het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen”

(2006/C 229/01)

Het Comité van de Regio's,

Gezien de „Mededeling van de Commissie aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's — Werk maken van duurzaam hulpbronnengebruik: een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling” COM(2005) 666 final, en het Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende afvalstoffen, COM(2005) 667 final — 2005/0281 (COD);

Gezien het besluit van de Europese Commissie van 5 januari 2006 om het Comité overeenkomstig de artt. 175 en 265, eerste alinea, van het EG-Verdrag over dit onderwerp te raadplegen;

Gezien het besluit van zijn bureau van 12 april 2005 om de commissie Duurzame ontwikkeling met het opstellen van een advies ter zake te belasten;

Gezien zijn advies over de mededeling van de Commissie „Naar een thematische strategie inzake afvalpreventie en afvalrecycling” (COM(2003) 301 final — CdR 239/2003 (1));

Gezien zijn verkennend verslag over „De omzetting van Richtlijn 1999/31/EG betreffende het storten van afvalstoffen op lokaal en regionaal niveau” — CdR 254/2005);

Gezien het ontwerpadvies (CdR 47/2006 rev. 2) dat op 3 april 2006 door de commissie Duurzame ontwikkeling is goedgekeurd (rapporteur: Laust Grove Vejlstrup, gemeenteraadslid van Sydthy (DK/EVP);

heeft tijdens zijn 65e zitting op 14 en 15 juni 2006 (vergadering van 14 juni) onderstaand advies uitgebracht.

1.   Standpunten van het Comité van de Regio's

Algemene opmerkingen

1.1

Het Comité is verheugd over de thematische strategie van de Commissie, omdat de afvalproblematiek hiermee op geïntegreerde en holistische wijze wordt benaderd, waardoor verdere noodzakelijke milieubeschermingsmaatregelen op dit gebied doorgevoerd kunnen worden.

1.2

Het afvalstoffenbeleid is van fundamenteel belang voor het hele milieubeleid. Een milieuvriendelijker afvalstoffenbeleid zal het milieu als geheel dan ook sterk ten goede komen.

1.3

In de meeste lidstaten zijn de lokale en regionale overheden verantwoordelijk voor de implementatie van een zeer groot gedeelte van het EU-milieubeleid, waarvan afvalverwerking tot de belangrijkste aspecten behoort. Lokale en regionale overheden dienen een belangrijke rol te krijgen bij het ontwikkelen van nieuwe methoden en maatregelen op het gebied van afvalverwerking.

1.4

Om van alleen het verwijderen van afval over te schakelen op een duurzaam, op preventie, hergebruik, recycling en terugwinning gericht beleid zijn forse inspanningen en overleg met lokale overheden nodig. De lokale en regionale overheden hebben meer mankracht en middelen nodig om zich van deze taak te kunnen kwijten.

1.5

Het Comité vindt dat de hiërarchie inzake afvalbeheer het dragende en leidende beginsel binnen het afvalstoffenbeleid moet zijn, maar staat open voor alternatieven — zoals een evenredig gebruik van de levenscyclusbenadering, waarbij de hele levenscyclus van een product in aanmerking wordt genomen — wanneer afdoende is aangetoond dat die werken en uitvoerbaar zijn.

1.6

Wel bestaat het gevaar dat de uitvoering van de thematische strategie op een aantal gebieden, zoals end of waste (wanneer afval niet langer als zodanig wordt beschouwd) en het vermengen van gevaarlijk afval, onnodige en ondoelmatige belemmeringen kan opwerpen, die mogelijk schadelijke gevolgen voor het milieu hebben.

1.7

Er bestaat nog altijd behoefte aan duidelijke wetgeving, bijvoorbeeld wat de definitie van recycling en terugwinning betreft.

Doelstellingen van de strategie

1.8

Het Comité onderschrijft de doelstellingen van de strategie en is het ermee eens dat het afvalstoffenbeleid van de EU kan bijdragen tot een vermindering van de globale negatieve milieueffecten van hulpbronnengebruik, en dat de EU ernaar dient te streven een recyclingsamenleving te worden.

1.9

Uit de omschrijving van de doelstellingen maakt het Comité op dat de aandacht gericht is op de hiërarchie inzake afvalbeheer.

Voorgestelde actie

Uitvoering, vereenvoudiging en modernisering van de bestaande wetgeving

1.10

Het is verstandig dat de aandacht in de strategie uitgaat naar de problemen rond de implementatie en de aanpassing van de huidige wetgeving, rekening houdend met de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen.

1.11

Het Comité kan zich erin vinden dat de bestaande wetgeving vereenvoudigd en gemoderniseerd moet worden voor zover milieubeschermingsmaatregelen daardoor gemakkelijker uitgevoerd kunnen worden.

De nieuwe kaderrichtlijn afvalstoffen

Artikel 1

1.12

Het Comité is ingenomen met de verwijzing naar de hiërarchie inzake afvalbeheer, een belangrijk uitgangspunt voor de inspanningen op dit gebied en de basis van een gezond en succesvol afvalstoffenbeleid.

1.13

Wel is het spijtig dat de hiërarchie is beperkt tot drie niveaus. Hergebruik, recycling en terugwinning worden aan elkaar gelijkgesteld, maar dit is in strijd met de geest van diverse wetgevingsteksten.

1.14

Het Comité betwijfelt of de lidstaten met de interpretatieruimte die het artikel biedt, wel de nodige maatregelen zullen treffen en de meest geschikte instrumenten zullen inzetten om de doelstellingen van het artikel te realiseren.

Artikel 2

1.15

Het Comité betreurt dat de rechtsbasis voor wetgeving inzake specifieke afvalstromen is geschrapt.

Artikel 3

1.16

Het Comité wijst erop dat de definitie van producent impliceert dat een partij die afval behandelt, altijd wordt beschouwd als afvalproducent, ongeacht de vraag of de aard of samenstelling van het afval al dan niet worden gewijzigd. Dit is in strijd met het end of waste-concept van de Commissie zelf.

Artikel 5

1.17

Het Comité kan zich vinden in de nauwkeurigere definitie van terugwinning bij verbranding, maar wijst er wel op dat de definitie van terugwinning bij andere behandelingsvormen nog steeds erg onduidelijk is.

Artikel 8

1.18

Het Comité betreurt dat de verwijzing naar het beginsel dat de vervuiler betaalt — waarop de verantwoordelijkheid van producenten is gebaseerd — is geschrapt.

Artikel 11

1.19

Het Comité stelt bezorgd vast dat de invoering en definitie van end of waste grote gevolgen kan hebben, en ondoelmatig kan zijn, bijv. dat:

er niet langer eisen gesteld kunnen worden aan de behandeling van producten die niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt;

producten die niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt, niet opgespoord kunnen worden;

de regels inzake plaats en wijze van verwerking niet meer gelden voor producten die niet langer als afvalstoffen worden aangemerkt.

1.20

Afvalstoffen worden alleen als end of waste bestempeld indien dit concrete winst voor het milieu oplevert. Aangezien niet nader wordt aangegeven wat onder „concrete milieuwinst” verstaan wordt, is echter zeer onduidelijk wat precies onder end of waste valt.

Artikel 12

1.21

Het is een goede zaak dat de richtlijn gevaarlijke afvalstoffen en de kaderrichtlijn in één kaderrichtlijn worden bijeengebracht.

Artikel 16

1.22

Het Comité betreurt dat in de regels voor het scheiden van gevaarlijke afvalstoffen niet duidelijk wordt bepaald dat vermenging is verboden voor alle actoren (met inbegrip van producenten, inzamelaars en vervoerders) behalve installaties die daartoe overeenkomstig artikel 19 (zie lid 1a) en 1d)) een vergunning hebben gekregen.

Artikel 21

1.23

Het Comité steunt de Commissie in haar streven naar de vaststelling van minimumnormen voor afvalvergunningen op een niveau dat een hoge gezondheids- en milieubescherming waarborgt. Het Comité is er echter tegen dat de Commissie de bevoegdheid krijgt om deze minimumnormen vast te stellen volgens een ondemocratische comitéprocedure.

Artikel 25

1.24

Het Comité kan zich vinden in de regels over registratie van de partijen die zich met de laatste fasen van afvalverwerking bezig houden.

Artikel 26

1.25

Het Comité staat positief tegenover de strengere eisen inzake afvalbeheerplannen; het beschouwt deze plannen als nuttige, flexibele instrumenten die bovendien tot uitbreiding van de „best practices” op dit gebied kunnen bijdragen.

1.26

Het stemt in met de oproep van de Commissie om in het afvalbeleid en bij afvalpreventie gebruik te maken van economische instrumenten, zoals heffingen op het gebruik van materialen en de verdere behandeling hiervan. Een aantal landen heeft al goede ervaringen opgedaan met dergelijke instrumenten, maar het uiteenlopende gebruik dat hiervan wordt gemaakt leidt tot concurrentiedistorsies. Dit is reden te meer om ervoor te zorgen dat de interne markt soepel blijft functioneren.

Artikel 30

1.27

Het feit dat de Commissie het aan de individuele lidstaat overlaat om indicatoren vast te stellen om de geboekte vooruitgang te evalueren, stemt het Comité tot zorg. Het verzoekt de Commissie dan ook met klem de bedoelde minimale streefcijfers en indicatoren op Gemeenschapsniveau vast te stellen.

Artikel 32

1.28

Het Comité staat positief tegenover de nieuwe bepalingen inzake inspecties van de inzameling en het vervoer van afvalstoffen.

Bijlage V

1.29

Het Comité beschouwt de concordantietabel als een nuttig instrument om ervoor te zorgen dat de richtlijn volledig geïmplementeerd wordt.

Invoering van de levenscyclusbenadering

1.30

Het Comité vindt de introductie van levenscyclusanalyses in de thematische strategie een nuttig initiatief, omdat dan rekening wordt gehouden met de milieugevolgen van een product gedurende zijn hele levenscyclus. Punt van kritiek is wel dat daarbij nauwelijks aandacht aan de beginfase van deze cyclus wordt geschonken, d.w.z. aan de producenten en hun verantwoordelijkheid om milieuvriendelijkere producten te maken. Het Comité is van mening dat een duidelijke link moet worden gelegd tussen deze richtlijn en de REACH-richtlijn, om de productie van gevaarlijk afval te voorkomen en de risicofactor van afval te verkleinen.

1.31

Het Comité plaatst ook vraagtekens bij de concrete uitwerking van de levenscyclusanalyses. Het is van doorslaggevend belang dat er duidelijk in richtsnoeren wordt vastgesteld wie de analyses gaat valideren, omdat de betekenis van de analyses anders wordt uitgehold en hun functie verloren gaat.

Verbetering van de kennisbasis

1.32

Het Comité steunt het streven van de Commissie naar de bevordering van kennisverwerving, onderzoek en ontwikkeling op afvalgebied, omdat dit van cruciaal belang is om de omgang van producenten en overheden met afvalstoffen te verbeteren en het gedrag van consumenten zodanig te veranderen dat zij minder afval produceren. Gezien de manier waarop in de meeste lidstaten de verantwoordelijkheden verdeeld zijn, zou hierbij de reeds aanzienlijke kennis van gemeenten en regio's als uitgangspunt moeten dienen. De strategie inzake afval weerspiegelt de versnippering van kennis op Gemeenschapsniveau in instanties als het Europees Milieuagentschap, Eurostat, het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek, het Europees Bureau in Sevilla en de nieuwe website van de Commissie „Science for Environment Policy, DG Environment News Alert Service”. Voor de lokale en regionale actoren is het van cruciaal belang dat de Commissie de opdrachten die elk van deze kenniscentra toekomen nauwkeuriger omschrijft, dat hun onderzoek wordt gecoördineerd en gestructureerd en dat bestaande kennis toegankelijker wordt gemaakt.

Afvalpreventie

1.33

Het Comité is het ermee eens dat er een ambitieuzer afvalpreventiebeleid in de lidstaten gevoerd moet worden en vindt het dan ook verstandig dat wordt aangedrongen op de ontwikkeling van afvalpreventieprogramma's.

Op weg naar een Europese recyclingsamenleving

1.34

Het creëren van eerlijke concurrentievoorwaarden tussen de lidstaten is van cruciaal belang om milieuvervuilende handelingen zoals dumping in lidstaten die de minst strenge normen hanteren te voorkomen. Het Comité schaart zich dan ook achter het initiatief van de Commissie op dit gebied.

1.35

Het is van groot belang dat het milieubeleid ook sociale elementen bevat. Het is goed dat de Commissie oog heeft voor de sterke groei en het arbeidsintensieve karakter van de afvalbeheer- en recyclingsector, al zou er wel een discussie moeten komen over de vraag of de strategie in heel Europa banen oplevert.

1.36

Om deze doelstelling van de strategie te kunnen verwezenlijken, moet de wetgeving bedrijven die het recycling-concept verder helpen ontwikkelen een hoge mate van zekerheid bieden voor hun investeringen en de uitvoering van hun plannen.

Monitoring en evaluatie

1.37

De lokale en regionale overheden spelen een belangrijke rol bij de uitvoering van de strategie en hebben op het vlak van monitoring en evaluatie dan ook een essentiële taak te vervullen. Zij zouden dan ook een hoofdrol moeten kunnen spelen bij de uitvoering van afvalbeheermaatregelen in de lidstaten.

2.   Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

2.1

Het Comité betreurt dat het verbod op vermenging fors wordt ingeperkt, in die zin dat het verbod wordt vervangen door aan voorwaarden gekoppelde vergunningen. Ook de beperktere definitie van vermenging is geen goede zaak en betekent een aanzienlijke versoepeling met grote milieurisico's als gevolg. Het Comité verzoekt de Commissie dan ook vast te houden aan het absolute verbod op het vermengen van gevaarlijk afval.

2.2

Het Comité zou graag zien dat bij de evaluatie in 2010 alsook bij toekomstige evaluaties wordt bekeken of het energierendement van nieuwe installaties gezien de technologische ontwikkelingen hoger moet komen te liggen dan de voorgestelde 65 %, en of er om diezelfde reden andere eisen aan recyclinginstallaties gesteld kunnen worden.

Aanbevelingen van het Comité van de Regio's

Aanbeveling 1

Overweging 17a)

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

Overweging 17a)

Met het oog op een adequate planning van hun behandelingscapaciteit kunnen lidstaten zich beroepen op het nabijheidsbeginsel en het zelfverzorgingsbeginsel en deze toepassen op afval dat is bestemd voor verbranding met energieterugwinning, om te waarborgen dat verbrandingsafval dat op hun grondgebied wordt geproduceerd, in hun eigen verbrandingsinstallaties verwerkt kan worden.

Motivering

Indien verbranding met terugwinning van energie zoals voorzien wordt beschouwd als een terugwinningshandeling zal zich in sommige landen mogelijk de situatie voordoen dat de bestaande verbrandingscapaciteit niet overeenkomt met de hoeveelheid afval die behandeld moet worden, ook al is de beschikbare capaciteit toereikend voor het afval dat in de lidstaat zelf wordt geproduceerd. De bevoegde autoriteiten zouden de import van verbrandingsafval in dergelijke gevallen aan banden moeten kunnen leggen, zodat het afval dat in hun rechtsgebied wordt geproduceerd gegarandeerd behandeld wordt.

Aanbeveling 2

Artikel 1

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Deze richtlijn stelt maatregelen vast ter vermindering van de met het gebruik van hulpbronnen samenhangende globale milieueffecten van de productie en het beheer van afvalstoffen.

Met hetzelfde doel bepaalt zij ook dat de lidstaten prioritair maatregelen dienen te treffen ter voorkoming of ter vermindering van de productie van afvalstoffen en de schadelijkheid daarvan en, op de tweede plaats, met het oog op de terugwinning van afvalstoffen door middel van hergebruik, recycling en andere terugwinningshandelingen.

(a)

 Deze richtlijn stelt maatregelen vast ter vermindering van de met het gebruik van hulpbronnen samenhangende globale milieueffecten van de productie en het beheer van afvalstoffen.

(b)

Met hetzelfde doel bepaalt zij ook dat de lidstaten prioritair maatregelen dienen te treffen ter voorkoming of ter vermindering van de productie van afvalstoffen en de schadelijkheid daarvan en, op de tweede plaats, met het oog op de terugwinning van afvalstoffen door middel van hergebruik, recycling en andere terugwinningshandelingen.

ter voorkoming of ter vermindering van de productie van afvalstoffen en de schadelijkheid daarvan;

voor hergebruik;

voor recycling;

voor andere terugwinningsbehandelingen;

voor afvalverwijdering.

(a)

 Op basis van door de EU vast te stellen milieu-indicatoren mogen lidstaten maatregelen nemen die afwijken van de in § 1 (b) vastgelegde prioriteiten.

(b)

Zolang deze indicatoren nog niet zijn vastgesteld mogen de lidstaten eveneens afwijken van de in § 1 (b) vastgelegde prioriteiten als effectrapportages duidelijk aantonen dat een alternatieve behandeling beter is voor een bepaalde afvalstroom.

3.   De bevoegde nationale autoriteiten zijn verantwoordelijk voor het bekrachtigen van de resultaten van de in §2 (b) genoemde beoordelingen. De bekrachtigde resultaten worden aan de Commissie gerapporteerd en vervolgens geëvalueerd conform de in artikel 36(2) genoemde procedure.

Motivering

Het levenscyclusconcept als leidend beginsel valt toe te juichen. Momenteel zijn levenscyclusinstrumenten echter nog geen operationeel alternatief voor de afvalhiërarchie. Het zal nog jaren duren eer de EU een gemeenschappelijke methode voor de toepassing van deze instrumenten goedkeurt. In de tussentijd moet het verband tussen het levenscyclusconcept en de politiek verankerde afvalhiërarchie worden verduidelijkt en moet erop worden gewezen dat de afvalhiërarchie de hoeksteen van het afvalbeleid blijft. De in §2 (a) en (b) genoemde mogelijkheden om hiervan af te wijken, bieden de nodige flexibiliteit en komen tegelijkertijd de verder ontwikkeling van levenscyclusinstrumenten ten goede. Lokale en regionale overheden hebben over een en ander al veel kennis vergaard en zouden daarom een belangrijke rol moeten krijgen bij het operationeel maken van deze instrumenten.

Lokale overheden en afvalbeheerders zouden duidelijke instructies moeten krijgen. Ten opzichte van het voorstel is het een duidelijke verbetering dat de verantwoordelijkheid voor het bekrachtigen van de resultaten van levenscyclusbeoordelingen wordt vastgelegd. De in §3 genoemde evaluatie zorgt ervoor dat beoordelingen niet worden gebruikt om nationale markten te beschermen en dat een levenscyclusaanpak de concurrentieverhoudingen niet scheeftrekt.

Aanbeveling 3

Artikel 2, lid 5 (nieuw)

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

 

5.   Bijzondere of aanvullende specifieke bepalingen voor het beheer van bepaalde categorieën afvalstoffen kunnen in aparte richtlijnen worden vastgesteld.

De Commissie zal afvalstromen regelmatig evalueren om na te gaan wat de prioriteiten zijn voor een verdere harmonisering van Europese eisen die bedoeld zijn om in het afvalbeheer de nadruk te leggen op de beste behandelingswijzen.

Motivering

In dit wijzigingsvoorstel is de tekst van artikel 2, lid 2, van de afvalkaderrichtlijn overgenomen. Deze tekst vormt de rechtsgrond voor het vaststellen van aparte richtlijnen voor bepaalde afvalstromen; aanvullende richtlijnen kunnen namelijk nodig blijken. De voorgestelde wijziging is ook een rechtsgrond voor de krachtens artikel 11 (zoals gewijzigd op basis van Aanbeveling 9) voor te stellen richtlijn. Bovendien bevat deze wijziging een extra eis m.b.t. de keuze van een methode voor afvalhandeling. Deze aanpak, bedoeld om de behandeling van specifieke afvalstromen te harmoniseren, zorgt voor eerlijke concurrentie en vult aldus de normen voor installaties aan.

Aanbeveling 4

Artikel 3

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a)

„afvalstof”: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

(b)

„producent”: elke persoon wiens activiteit afvalstoffen voortbrengt of elke persoon die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die leiden tot een wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen;

(c)

„houder”: de producent of de natuurlijke of rechtspersoon die in het bezit van de afvalstoffen is;

(d)

„beheer”: inzameling, vervoer, terugwinning en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting;

(e)

„inzameling”: het verzamelen van afvalstoffen teneinde deze te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie;

(f)

„hergebruik”: elke terugwinningshandeling waarbij producten of componenten die afvalstoffen zijn geworden, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren ontworpen;

(g)

„recycling”: de terugwinning van afvalstoffen in de vorm van producten, materialen of stoffen, hetzij bestemd voor het oorspronkelijke doel, hetzij voor een ander doel, met uitsluiting van de terugwinning van energie;

(h)

„afgewerkte minerale olie”: alle soorten minerale smeer- of industriële olie die ongeschikt is geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd, in het bijzonder afgewerkte olie van verbrandingsmotoren en transmissiesystemen, alsmede minerale olie voor machines, turbines en hydraulische systemen;

(i)

„verwerking”: terugwinning of verwijdering.

Artikel 3

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

(a)

„afvalstof”: elke stof of elk voorwerp waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen;

(b)

„gevaarlijke afvalstoffen”:

afvalstoffen met een of meer van de eigenschappen die zijn omschreven in Bijlage III in concentraties boven de grenswaarden die zijn vastgesteld in artikel xx van Richtlijn 88/379/EEG inzake gevaarlijke preparaten (zoals opgenomen in Bijlage IIIA);

of

afvalstoffen met een of meer van de eigenschappen die zijn omschreven in Bijlage III in concentraties boven de grenswaarden die zijn vastgesteld in artikel xx van Richtlijn 88/379/EEG inzake gevaarlijke preparaten (zoals opgenomen in Bijlage IIIA) en die zijn aangemerkt met een asterisk in de overeenkomstig artikel 4 vastgestelde lijst van afvalstoffen;

door huishoudens geproduceerde gevaarlijke afvalstoffen worden niet als gevaarlijke afvalstoffen aangemerkt vóór zij zijn ingezameld door een onderneming die afvalverwerkingshandelingen verricht of door een publieke of private inzamelaar van afvalstoffen;

(c)

„mengsel van afvalstoffen”: afvalstoffen die ontstaan door opzettelijke of onopzettelijke vermenging van twee of meer verschillende afvalstoffen, voor welk mengsel geen afzonderlijke code bestaat in de bijlagen III, III B, IV en IV A van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de overbrenging van afvalstoffen. Eén enkele overbrenging van afvalstoffen die twee of meer soorten afvalstoffen omvat die onderling gescheiden zijn, wordt niet beschouwd als een mengsel van afvalstoffen;

(d)

„afgewerkte minerale olie”: alle soorten minerale smeer- of industriële olie die ongeschikt is geworden voor het gebruik waarvoor zij oorspronkelijk was bestemd, in het bijzonder afgewerkte olie van verbrandingsmotoren en transmissiesystemen, alsmede minerale olie voor machines, turbines en hydraulische systemen;

(e)

„producent”: elke persoon wiens beroeps activiteit afvalstoffen voortbrengt (eerste producent) of elke persoon die voorbehandelingen, vermengingen of andere bewerkingen verricht die leiden tot een wijziging in de aard of de samenstelling van die afvalstoffen (nieuwe producent);

f)

„houder”: de producent of de natuurlijke of rechtspersoon die in het bezit van de afvalstoffen is;

(g)

„handelaar”: eenieder die als verantwoordelijke optreedt bij het aankopen en vervolgens verkopen van afval, met inbegrip van handelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;

(h)

„makelaar”: eenieder die ten behoeve van anderen de verwijdering of de nuttige toepassing van afvalstoffen organiseert, met inbegrip van makelaars die de afvalstoffen niet fysiek in hun bezit hebben;

(i)

„beheer”: inzameling, vervoer, terugwinning en verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op die handelingen en de nazorg voor de stortplaatsen na sluiting;

(j)

milieuhygiënisch verantwoord beheer”: het nemen van alle mogelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat afvalstoffen zodanig worden beheerd dat de gezondheid van de mens en het milieu worden beschermd tegen de mogelijke nadelige gevolgen van deze afvalstoffen;

(k)

„inzameling”: het verzamelen van afvalstoffen teneinde deze te vervoeren naar een afvalverwerkingsinstallatie, met inbegrip van uitwisseling tijdens het vervoer en tijdelijke opslag voorafgaande aan de inzameling of het tijdens het vervoer;

(l)

„verwerking”: terugwinning of verwijdering, met inbegrip van tussentijdse handelingen zoals vermenging, herverpakking, uitwisseling en opslag voordat het afval voor terugwinning- of verwijderingshandelingen wordt aangeboden;

(m)

„preventie”: iedere actie die wordt ondernomen voordat producten of stoffen afval zijn worden en die is gericht op het verminderen van de productie van afval of van de schadelijkheid van afval of van de milieueffecten van hulpbronnengebruik in het algemeen;

(n)

„hergebruik”: elke terugwinningshandeling waarbij producten of componenten die afvalstoffen zijn geworden, opnieuw worden gebruikt voor hetzelfde doel als dat waarvoor zij waren ontworpen zonder andere voorafgaande behandeling dan reiniging of reparatie;

(o)

„recycling”: de terugwinning van afvalstoffen in de vorm van producten, materialen of stoffen, hetzij bestemd voor het oorspronkelijke doel, hetzij voor een ander doel, met uitsluiting van de terugwinning van energie;

(p)

„terugwinning”: iedere verwerkinghandeling:

waardoor afvalstoffen een nuttige toepassing kennen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie, andere hulpbronnen te vervangen die voor datzelfde doel zouden zijn gebruikt, of voor een dergelijk gebruik worden klaargemaakt;

die voldoet aan efficiëntiecriteria aan de hand waarvan wordt bepaald of de handeling geacht kan worden tot een nuttige toepassing te hebben geleid;

ervoor zorgt dat de totale milieugevolgen niet erger worden wanneer afval als vervanging van andere hulpbronnen wordt gebruikt;

ervoor zorgt dat verontreinigende stoffen tijdens het proces niet terechtkomen in het eindproduct;

(q)

„verwijdering”: iedere afvalverwerkingsmethode die niet voldoet aan de criteria om als terugwinning geclassificeerd te kunnen worden.

Motivering

In dit artikel zouden alle definities opgenomen moeten worden die relevant zijn voor de bepalingen van de Afvalrichtlijn. De definities dienen daarnaast ook overeen te komen met de definities die reeds in bestaande afvalwetgeving zijn vastgelegd, met name in de Verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen. Daarom wordt het volgende voorgesteld:

in artikel 3 worden de definities die in de tekst van het Commissievoorstel voorkomen, ondergebracht;

er worden enkele ontbrekende definities in opgenomen (bijv. de woorden „handelaar” en „makelaar” worden in artikel 25 genoemd, maar niet omschreven), hiervoor wordt gebruikt gemaakt van de definities die reeds in de codecisieprocedure in verband met de goedkeuring van de nieuwe verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen zijn vastgelegd;

sommige voorgestelde definities verduidelijken.

Aanbeveling 5

Artikel 4

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Door de Commissie wordt een lijst van afvalstoffen vastgesteld overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure.

De lijst omvat de afvalstoffen die overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 15 als gevaarlijk worden aangemerkt, rekening houdend met de oorsprong en samenstelling van de afvalstoffen en, indien nodig, concentratiegrenswaarden.

Door de Commissie wordt een lijst van afvalstoffen vastgesteld overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure, uiterlijk twee jaar na de in artikel 39 genoemde datum. De lijst wordt gebaseerd op de huidige lijst, die geldig blijft totdat de nieuwe lijst van kracht wordt. De nieuwe lijst zal ook gegevens bevatten over de belangrijkste stoffelijke eigenschappen van de stoffen (samenstelling en concentratie van bestanddelen).

De lijst omvat tevens de afvalstoffen die overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 15 als gevaarlijk worden aangemerkt, rekening houdend met de oorsprong en samenstelling van de afvalstoffen en, indien nodig, concentratiegrenswaarden.

Motivering

Deze aanvulling garandeert rechtszekerheid m.b.t. de lijst van afvalstoffen. De huidige lijst is via de comitologieprocedure keer op keer aangepast en daardoor geactualiseerd. En al kan de lijst altijd worden verbeterd, moet het tot dusverre verrichte werk aan de lijst niet zomaar worden genegeerd. Integendeel, het zou de basis moeten vormen voor verdere inspanningen ter zake en aldus autoriteiten en beheerders continuïteit moeten bieden. Na de intrekking van de Richtlijnen 75/442/EEG en 91/689/EEG dient ervoor gezorgd te worden dat de huidige lijst geldig blijft tot de nieuwe wordt goedgekeurd en dat voor deze nieuwe lijst een duidelijke deadline wordt vastgesteld. De ervaring wijst uit dat de voorkeur dient te worden gegeven aan een lijst waarin de aard van de afvalstoffen (met als centrale criteria de samenstelling en concentratie van bestanddelen) voorop staat, omdat daarmee beter de effecten op het milieu, de gezondheid en de veiligheid alsmede de risico's kunnen worden ingeschat en gemakkelijker kan worden bepaald welke terugwinningshandeling per geval vereist is. Het voorstel van de Commissie voor het opstellen van een nieuwe lijst is onnauwkeurig; er moet duidelijk gesteld worden dat de lijst zowel niet-gevaarlijke als gevaarlijke afvalstoffen zal omvatten.

Aanbeveling 6

Artikel 5

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle afvalstoffen worden onderworpen aan handelingen waardoor zij een nuttige toepassing kennen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie, andere hulpbronnen te vervangen die voor datzelfde doel zouden zijn gebruikt, of voor een dergelijk gebruik worden klaargemaakt, hierna „terugwinningshandelingen” genoemd. Zij merken ten minste de in bijlage II genoemde handelingen als terugwinningshandelingen aan.

2.   De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen aannemen om efficiëntiecriteria vast te stellen aan de hand waarvan wordt bepaald of de in bijlage II genoemde handelingen geacht kunnen worden tot een nuttige toepassing zoals bedoeld in lid 1 te hebben geleid.

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat alle afvalstoffen worden onderworpen aan handelingen waardoor zij een nuttige toepassing kennen door hetzij in de betrokken installatie, hetzij in de ruimere economie, andere hulpbronnen te vervangen die voor datzelfde doel zouden zijn gebruikt, of voor een dergelijk gebruik worden klaargemaakt, hierna „terugwinningshandelingen” genoemd. Zij merken ten minste de in bijlage II van Verordening Xxxxx van het Europees Parlement en de Raad inzake de rangschikking van afvalbehandelingsmethoden genoemde handelingen als terugwinningshandelingen aan.

2.   De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure Uitvoeringsmaatregelen zullen worden vastgesteld in de in lid 1 genoemde Verordening aannemen om efficiëntiecriteria vast te stellen aan de hand waarvan wordt bepaald of de in bijlage II genoemde handelingen geacht kunnen worden tot een nuttige toepassing zoals bedoeld in lid 1 te hebben geleid.

Motivering

De rangschikking van afvalbehandelingsmethoden is van grote invloed op het vermogen om de capaciteit voor de middellange en lange termijn in te schatten en is bepalend voor de concurrentievoorwaarden voor afvalverwerkingsinstallaties. In dit wijzigingsvoorstel wordt er daarom op aangedrongen om een politieke besluitvormingsprocedure te doorlopen waarbij de actoren in kwestie worden betrokken. Met een verordening inzake de rangschikking van afvalbehandelingsmethoden kan de politiek toezicht houden op de selectie van efficiëntiecriteria en de vaststelling van de bijbehorende drempelwaarden. Bovendien wordt zo de mogelijkheid geschapen om maatregelen te nemen zonder keer op keer de afvalrichtlijn te moeten herzien. Gezien de kennis die lokale en regionale overheden hebben en hun verantwoordelijkheden en bevoegdheden op afvalgebied, zouden zij op zijn minst geraadpleegd moeten worden voordat uitvoeringsmaatregelen worden voorgesteld. Wordt gevolg gegeven aan de wijzigingsvoorstellen 5 en 6, dan worden de bijlagen I en II van de afvalrichtlijn overgeheveld naar de Verordening Xxxxx van het Europees Parlement en de Raad inzake de rangschikking van afvalbehandelingsmethoden.

Aanbeveling 7

Artikel 6

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle afvalstoffen in gevallen waarin terugwinning overeenkomstig artikel 5, lid 1, niet mogelijk is, aan verwijderingshandelingen worden onderworpen.

Zij verbieden het achterlaten, dumpen en ongecontroleerd verwijderen van afvalstoffen.

2.   De lidstaten merken ten minste de in bijlage I genoemde handelingen als verwijderingshandelingen aan, zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen.

3.   Wanneer, ondanks het feit dat vervanging van hulpbronnen plaatsvindt, uit de resultaten van een handeling blijkt dat zij met het oog op de doelstellingen van artikel 1 slechts een gering effect kan sorteren, kan de Commissie overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen aannemen waardoor die specifieke handeling aan de lijst van bijlage I wordt toegevoegd.

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat alle afvalstoffen in gevallen waarin terugwinning overeenkomstig artikel 5, lid 1, niet mogelijk is, aan verwijderingshandelingen worden onderworpen.

Zij verbieden het achterlaten, dumpen en ongecontroleerd verwijderen van afvalstoffen.

2.   De lidstaten merken ten minste de in bijlage I van Verordening Xxxxx van het Europees Parlement en de Raad inzake de rangschikking van afvalbehandelingsmethoden genoemde handelingen als verwijderingshandelingen aan, zelfs indien de handeling er in tweede instantie toe leidt dat stoffen of energie worden teruggewonnen.

3.   Wanneer, ondanks het feit dat vervanging van hulpbronnen plaatsvindt, uit de resultaten van een handeling blijkt dat zij met het oog op de doelstellingen van artikel 1 slechts een gering effect kan sorteren, kan de Commissie overeenkomstig de in artikel 36, lid 32, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen nemen waardoor wordt die specifieke handeling aan de in lid 2 genoemde lijst van bijlage I toegevoegd.

Motivering

Om dezelfde redenen als die welke in de motivering bij Aanbeveling 5 worden aangevoerd, zou het onderwerp van dit artikel niet alleen aan een technische, maar ook aan een politieke discussie moeten worden onderworpen. De rangschikking van afvalbehandelingsmethoden — in dit geval verwijdering — is van grote invloed op het vermogen van de bevoegde autoriteiten en particuliere exploitanten om de capaciteit voor de middellange en lange termijn in te schatten en is bepalend voor de concurrentievoorwaarden voor afvalverwerkingsinstallaties.

Daarom zou er vóór het nemen van uitvoeringsmaatregelen eerst een politieke besluitvormingsprocedure moeten worden doorlopen waarbij de actoren in kwestie worden betrokken. Gezien de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van lokale en regionale overheden op afvalgebied zouden zij op zijn minst geraadpleegd moeten worden voordat uitvoeringsmaatregelen worden voorgesteld en de kans moeten krijgen hun licht te laten schijnen over de milieu-effectbeoordeling die de Commissie moet uitvoeren voordat zij met een voorstel komt.

Aanbeveling 8

Artikel 9

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De lidstaten zorgen ervoor dat de kosten die aan de terugwinning of verwijdering van afvalstoffen zijn verbonden, op passende wijze worden omgeslagen over de houder, de eerdere houders en de producent.

In overeenstemming met het beginsel dat de vervuiler betaalt, zorgen de lidstaten zorgen ervoor dat de kosten die aan de terugwinning of verwijdering van afvalstoffen zijn verbonden, op passende wijze worden omgeslagen over de houder, de eerdere houders en de producent.

Motivering

Het zesde milieuactieprogramma van de EU (op 22 juli 2002 goedgekeurd door het Europees Parlement en de Raad) is grotendeels gebaseerd op het beginsel dat de vervuiler betaalt. Dit beginsel, dat van fundamenteel belang is voor het milieubeleid, zou ook in deze Richtlijn een plaats moeten krijgen.

Aanbeveling 9

Artikel 11, lid 1, punt c (nieuw)

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Teneinde te bepalen of het passend is om bepaalde afvalstoffen na het volledig doorlopen van een hergebruik-, recycling- of terugwinningshandeling niet langer als afvalstoffen aan te merken en deze afvalstoffen herin te delen als secundaire producten, materialen of stoffen, beoordeelt de Commissie of aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)

 herindeling leidt globaal niet tot negatieve milieueffecten;

(b)

 er bestaat een markt voor dat secundaire product of materiaal of die secundaire stof.

1.   Teneinde te bepalen of het passend is om bepaalde afvalstoffen na het volledig doorlopen van een hergebruik-, recycling- of terugwinningshandeling niet langer als afvalstoffen aan te merken en deze afvalstoffen herin te delen als secundaire producten, materialen of stoffen, beoordeelt de Commissie of aan de volgende voorwaarden is voldaan:

(a)

herindeling leidt globaal niet tot negatieve milieueffecten;

(b)

er bestaat een markt voor dat secundaire product of materiaal of die secundaire stof.

(c)

het secundaire product of materiaal of de secundaire stof heeft een behandeling ondergaan en staat op het punt om een nieuwe cyclus in te gaan als een product of materiaal met eigenschappen die vergelijkbaar zijn met die van onbehandelde materialen of stoffen.

Motivering

Aanbevolen wordt criteria ter beantwoording van de vraag wanneer afval ophoudt afval te zijn, alleen toe te passen als afval behandeld is. Op die manier kan afval niet aan de afvalwetgeving worden onttrokken voordat het een nieuwe productiecyclus ingaat en eigenschappen vertoont die gelijkwaardig zijn aan die van onbehandelde materialen of stoffen.

Aanbeveling 10

Artikel 11, lid 2

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.    Op basis van haar beoordeling overeenkomstig lid 1 stelt de Commissie overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure uitvoeringsmaatregelen vast met betrekking tot specifieke categorieën afvalstoffen (producten, materialen of stoffen) en specificeert zij daarbij de milieu- en kwaliteitscriteria waaraan moet worden voldaan opdat de afvalstoffen in kwestie geacht kunnen worden secundaire producten, materialen stoffen te zijn geworden..

2.   Op basis van haar beoordeling overeenkomstig lid 1 stelt de Commissie overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure op grond van een richtlijn inzake de vraag wanneer afval ophoudt afval te zijn uitvoeringsmaatregelen vast met betrekking tot specifieke categorieën afvalstoffen (producten, materialen of stoffen) en specificeert zij daarbij de milieu- en kwaliteitscriteria waaraan moet worden voldaan opdat de afvalstoffen in kwestie geacht kunnen worden secundaire producten, materialen stoffen te zijn geworden. De Commissie zal over de voorgestelde maatregelen een effectrapportage opstellen.

Motivering

Artikel 11 bevat de criteria ter beantwoording van de vraag wanneer afval ophoudt afval te zijn en geeft daarmee een beeld van de toekomstige reikwijdte van de afvalwetgeving. De keuze van dergelijke milieucriteria is niet alleen een technische, maar ook een politieke kwestie. Het gebrek aan strikte criteria inzake de toepassing van zo'n concept kan verwarring stichten en zelfs discussies tussen groepen met conflicterende belangen in de hand werken. Over uitvoeringsmaatregelen moet daarom politieke discussie plaatsvinden. Met voorstellen voor een richtlijn over de vraag wanneer afval ophoudt afval te zijn wordt voorkomen dat de afvalrichtlijn keer op keer herzien moet worden. Omdat dergelijke voorstellen milieu- economische en sociale gevolgen hebben, moeten ze vergezeld gaan van een milieu-effectrapportage. Bij het opstellen hiervan dienen alle betrokken partijen te worden geraadpleegd.

Aanbeveling 11

Artikel 13

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure een lijst van gevaarlijke afvalstoffen vast, hierna „de lijst” genoemd.

In de lijst worden de oorsprong en de samenstelling van de afvalstoffen en indien nodig de concentratiegrenswaarden in aanmerking genomen.

De Commissie stelt overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure een lijst van gevaarlijke afvalstoffen vast, hierna „de lijst” genoemd.

In de lijst worden de oorsprong en de samenstelling van de afvalstoffen en indien nodig de concentratiegrenswaarden in aanmerking genomen.

Motivering

Dit artikel is overbodig, aangezien artikel 4 al eisen bevat inzake het vaststellen van een lijst van gevaarlijke afvalstoffen.

Aanbeveling 12

Artikel 15

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   Indien een lidstaat over gegevens beschikt waaruit blijkt dat een bepaalde afvalstof die in de lijst als gevaarlijke afvalstof is opgenomen, geen enkele in bijlage III genoemde eigenschap bezit, mag hij die afvalstof als niet-gevaarlijke afvalstof behandelen.

De lidstaat brengt alle dergelijke gevallen ter kennis van de Commissie middels het verslag waarin artikel 34, lid 1, voorziet, en verstrekt de Commissie de vereiste gegevens.

2.    In het licht van de ontvangen kennisgevingen herbeziet de Commissie de lijst met het oog op een besluit over de aanpassing daarvan, overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure.

1.   Indien een lidstaat over gegevens beschikt waaruit blijkt dat een bepaalde afvalstof die in de lijst als gevaarlijke afvalstof is opgenomen, geen enkele in bijlage III genoemde eigenschap bezit, mag hij die afvalstof als niet-gevaarlijke afvalstof behandelen. De lidstaat brengt alle dergelijke gevallen brengt hij dit ter kennis van de Commissie middels het verslag waarin artikel 34, lid 1, voorziet, en verstrekt hij de Commissie de vereiste gegevens.

2.   In het licht van de ontvangen kennisgevingen herbeziet de Commissie de lijst met het oog op een besluit over de aanpassing daarvan, overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure.

Motivering

Een uniforme classificatie van afval als al dan niet gevaarlijk is een belangrijke voorwaarde voor uitvoering van de communautaire wetgeving, waaronder Verordening 93/25g(EG) van de Raad inzake het grensoverschrijdend vervoer van afval. Over deze classificatie wordt binnen het Comité voor technische aanpassingen voortdurend overleg gevoerd. Wijzigingen mogen niet aan individuele lidstaten worden overgelaten; vertegenwoordigers van de lidstaten en de Commissie dienen hierover eerst te overleggen.

Aanbeveling 13

Artikel 16

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

Artikel 16

Scheiding

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat wanneer gevaarlijke afvalstoffen hetzij met andere gevaarlijke afvalstoffen met verschillende eigenschappen, hetzij met andere afvalstoffen, stoffen of materialen worden vermengd, aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

(a)

de handeling van het vermengen wordt verricht door een inrichting of onderneming die over een vergunning overeenkomstig artikel 19 beschikt;

(b)

er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7;

(c)

de negatieve milieueffecten van het beheer van de afvalstoffen worden daardoor niet vergroot;

(d)

de handeling in kwestie is in overeenstemming met de beste beschikbare technieken.

2.   Afhankelijk van door de lidstaten vast te stellen technische en economische haalbaarheidscriteria moet, indien gevaarlijke afvalstoffen in strijd met lid 1 vermengd zijn met andere gevaarlijke afvalstoffen met verschillende eigenschappen of met andere afvalstoffen, stoffen of materialen, een scheiding worden uitgevoerd indien zulks nodig is om te voldoen aan artikel 7.

Artikel 16

Scheiding

1.   De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

(a)

het is producenten, inzamelaars en vervoerders van afval verboden gevaarlijk afval te vermengen, hetzij met andere gevaarlijke afvalstoffen met verschillende eigenschappen hetzij met andere afvalstoffen, stoffen of materialen;

(b)

wanneer gevaarlijke afvalstoffen worden vermengd geldt het volgende:

(a)(i)

de handeling van het vermengen wordt verricht door een inrichting of onderneming die over een vergunning overeenkomstig artikel 19 beschikt;

(b)(ii)

er wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 7;

(c) (iii)

de negatieve milieueffecten van het beheer van de afvalstoffen worden daardoor niet vergroot;

(d)(iv)

de handeling in kwestie is in overeenstemming met de beste beschikbare technieken.

(v)

het mengsel dat uit de vermengingshandeling ontstaat wordt behandeld conform de regels die van toepassing zijn op gevaarlijke afvalstoffen, ongeacht de uiteindelijke samenstelling ervan.

2.   Afhankelijk van door de lidstaten vast te stellen technische en economische haalbaarheidscriteria moet, indien gevaarlijke afvalstoffen in strijd met lid 1 vermengd zijn met andere gevaarlijke afvalstoffen met verschillende eigenschappen of met andere afvalstoffen, stoffen of materialen, een scheiding worden uitgevoerd indien zulks nodig is om te voldoen aan artikel 7.

Motivering

Alleen installaties die daartoe een vergunning hebben gekregen mogen afvalstoffen vermengen. In artikel 16, lid 2, wordt echter bepaald dat alleen afvalstoffen die niet volgens de regels zijn vermengd, gescheiden moeten worden „afhankelijk van door de lidstaten vast te stellen technische en economische haalbaarheidscriteria”. In de tekst van de richtlijn moet duidelijk worden aangegeven dat vermenging voor producenten, inzamelaars en vervoerders van afval verboden is. Om te voorkomen dat afvalstoffen uitsluitend worden vermengd om verontreinigende stoffen te verdunnen, dient ervoor gezorgd te worden dat het vermengde afval conform de regels voor gevaarlijk afval wordt behandeld.

Aanbeveling 14

Artikel 19, lid 1

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten bepalen dat alle inrichtingen of ondernemingen die voornemens zijn verwijderings- of terugwinningshandelingen te verrichten, van de bevoegde nationale instanties een vergunning daartoe dienen te verkrijgen.

In die vergunningen worden de volgende elementen gespecificeerd:

(a)

 soort en hoeveelheid van de afvalstoffen die kunnen worden behandeld;

(b)

 voor elk type toegestane handeling, de technische voorschriften die op de betrokken locatie van toepassing zijn;

(c)

de te nemen voorzorgsmaatregelen inzake veiligheid;

(d)

de voor elk type handeling toe te passen methode.

In de vergunningen kunnen bijkomende voorwaarden en verplichtingen worden opgelegd.

1.   De lidstaten bepalen dat alle inrichtingen of ondernemingen die voornemens zijn verwijderings- of terugwinningshandelingen te verrichten, van de bevoegde nationale instanties een vergunning daartoe dienen te verkrijgen.

In die vergunningen worden de volgende elementen gespecificeerd:

(a)

soort en hoeveelheid van de afvalstoffen die kunnen worden behandeld;

(b)

voor elk type toegestane handeling, de technische voorschriften die op de betrokken locatie van toepassing zijn;

(c)

 de te nemen voorzorgsmaatregelen inzake veiligheid;

(d)

de voor elk type handeling toe te passen methode.

In de vergunningen kunnen bijkomende voorwaarden en verplichtingen worden opgelegd, zoals eisen inzake de kwaliteit van de behandeling.

Motivering

Gezien zijn verdere implicaties voor het milieu zou in artikel 19 moeten komen te staan dat er eisen aan de kwaliteit van de behandeling mogen worden gesteld.

Aanbeveling 15

Artikel 21

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure minimumnormen voor vergunningen vaststellen die garanderen dat de afvalstoffen op milieuvriendelijke wijze worden verwerkt.

De Commissie kan overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure een politieke procedure waarbij de relevante actoren worden betrokken en na een effectrapportage van de voorgestelde maatregelen te hebben opgesteld, minimumnormen voor vergunningen vaststellen die garanderen dat de afvalstoffen op milieuvriendelijke wijze worden verwerkt.

De lidstaten mogen, uitgaande van een inschatting van hun eigen behoeften en met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel alsook overeenkomstig het EG-Verdrag, strengere normen voor vergunningen vaststellen.

Motivering

Evenals in de wijzigingsvoorstellen 5, 6 en 9 wordt in dit wijzigingsvoorstel aangedrongen op een politieke en niet alleen technische discussie. Minimumnormen voor vergunningen vaststellen die garanderen dat de afvalstoffen op milieuvriendelijke wijze worden verwerkt, is een zaak waarover een politieke discussie moet plaatsvinden waarbij de relevante actoren worden betrokken. Gezien de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van lokale en regionale overheden op afvalgebied, zouden zij op zijn minst geraadpleegd moeten worden voordat uitvoeringsmaatregelen worden voorgesteld en de kans moeten krijgen hun gedachten te laten gaan over de effectrapportage die de Commissie moet opstellen voordat zij met een voorstel komt.

Aanbeveling 16

Artikel 26, lid 1

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde instanties overeenkomstig artikel 1 een of meer afvalbeheerplannen vaststellen, die ten minste om de vijf jaar worden herzien.

Die plannen bestrijken, afzonderlijk of gezamenlijk, het hele geografische grondgebied van de betrokken lidstaat.

1.    De lidstaten zorgen ervoor dat hun bevoegde instanties overeenkomstig artikel 1 een of meer afvalbeheerplannen vaststellen, die ten minste om de vijf vier jaar worden herzien.

Die plannen bestrijken, afzonderlijk of gezamenlijk, het hele geografische grondgebied van de betrokken lidstaat.

Motivering

Afvalbeheerplannen zouden even vaak moeten worden herzien als de in artikel 29 genoemde afvalpreventieprogramma's. De herziening van deze programma's wordt geregeld in artikel 31 en is gekoppeld aan artikel 34, waarin staat dat de lidstaten om de drie jaar verslag moeten uitbrengen. Door de herziening van afvalbeheerplannen, afvalpreventieprogramma's en sectorale verslagen te synchroniseren, krijgen de betrokken autoriteiten te maken met een op gezette tijden uit te voeren taak en zijn zij beter in staat om de voldoen aan de verslagleggingseisen van de richtlijn.

Wat deze criteria betreft is het belangrijk dat de bevoegde autoriteiten genoeg middelen tot hun beschikking krijgen.

Aanbeveling 17

Artikel 29, lid 1

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.   De lidstaten stellen overeenkomstig artikel 1 uiterlijk [drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] afvalpreventieprogramma's vast.

Ofwel worden die programma's geïntegreerd in de in artikel 26 bedoelde afvalbeheerplannen, ofwel betreft het op zichzelf staande programma's. Zij worden opgesteld op het meest geschikte geografische niveau voor de doeltreffende toepassing ervan.

1.   De lidstaten stellen overeenkomstig artikel 1 uiterlijk [drie jaar na de inwerkingtreding van deze richtlijn] afvalpreventieprogramma's vast. De programma's worden ten minste om de vier jaar herzien.

Met deze programma's en de daarin vervatte maatregelen zou op zijn minst gestreefd moeten worden naar een stabilisering van de afvalproductie in 2010 en nog substantiëlere reducties vóór 2020.

Ofwel worden die programma's geïntegreerd in de in artikel 26 bedoelde afvalbeheerplannen, ofwel betreft het op zichzelf staande programma's. Zij worden opgesteld op het meest geschikte geografische niveau voor de doeltreffende toepassing ervan.

Motivering

Zoals al gezegd in de motivering bij wijzigingsvoorstel 14 zouden afvalbeheerplannen even vaak moeten worden herzien als afvalpreventieprogramma's. De herziening van deze programma's wordt geregeld in artikel 31 en is gekoppeld aan artikel 34, waarin staat dat de lidstaten om de drie jaar verslag moeten uitbrengen. De verslagleggingseisen zouden om dezelfde reden moeten worden gesynchroniseerd als die welke worden aangevoerd in de motivering bij wijzigingsvoorstel 14.

Afvalpreventieprogramma's zijn bedoeld om een van de belangrijkste doelstellingen van het afvalbeleid, namelijk een lagere afvalproductie, te verwezenlijken. De herziene kaderrichtlijn zou streefcijfers moeten bevatten aan de hand waarvan vorderingen kunnen worden beoordeeld. Duidelijke reductiedoelstellingen sluiten ook aan bij de doelstellingen en prioriteiten inzake afval van het zesde milieu-actieprogramma van de EU.

Krachtens artikel 29 moeten afvalpreventieprogramma's worden opgesteld op het meest geschikte geografische niveau voor de doeltreffende toepassing ervan. Dat niveau moet dan ook adequate middelen krijgen.

Aanbeveling 18

Artikel 30, lid 2

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

2.   De lidstaten stellen voor elke maatregel of combinatie van maatregelen die zij aannemen, specifieke kwalitatieve en kwantitatieve streefcijfers en indicatoren vast teneinde de voortgang van de afzonderlijke maatregelen te bewaken en te evalueren.

2.   De lidstaten stellen specifieke kwalitatieve en kwantitatieve streefcijfers vast voor elke maatregel of combinatie van maatregelen die zij aannemen, specifieke kwalitatieve en kwantitatieve streefcijfers Overeenkomstig de in artikel 36(2) genoemde procedure stelt de Commissie kwalitatieve en kwantitatieve streefcijfers en indicatoren vast die de lidstaten moeten gebruiken teneinde de voortgang van de afzonderlijke maatregelen te bewaken en te evalueren.

Motivering

Als de lidstaten kwalitatieve en kwantitatieve streefcijfers vaststellen, kan dat een beeld geven van de verschillen tussen de stand van zaken in de lidstaten. Op basis van de bewaking en evaluatie van de voortgang via een overeengekomen methode kan de EU verder werken aan haar preventiebeleid.

Aanbeveling 19

Artikel 34, lid 1

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

1.    Elke drie jaar verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over de uitvoering van deze richtlijn in de vorm van een sectoraal verslag.

Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, vastgesteld door de Commissie volgens de procedure bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG16. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na het verstrijken van de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.

In deze verslagen nemen de lidstaten informatie op over de vooruitgang die zij boeken bij de uitvoering van hun afvalpreventieprogramma's.

In de context van de verslagleggingsplicht worden gegevens verzameld over catering-afval met het oog op de vaststelling van regels voor de veilige benutting, terugwinning, recycling en verwijdering daarvan.

1.   Elke drie vier jaar verstrekken de lidstaten de Commissie informatie over de uitvoering van deze richtlijn in de vorm van een sectoraal verslag.

Dit verslag wordt opgesteld aan de hand van een vragenlijst of een schema, vastgesteld door de Commissie volgens de procedure bedoeld in artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG16. Het verslag wordt aan de Commissie voorgelegd binnen negen maanden na het verstrijken van de periode van drie jaar waarop het betrekking heeft.

In deze verslagen nemen de lidstaten informatie op over de vooruitgang die zij boeken bij de uitvoering van hun afvalpreventieprogramma's.

In de context van de verslagleggingsplicht worden gegevens verzameld over catering-afval met het oog op de vaststelling van regels voor de veilige benutting, terugwinning, recycling en verwijdering daarvan.

Motivering

De frequentie waarmee sectorale rapporten moeten worden opgesteld, zou om dezelfde redenen als die welke in wijzigingsvoorstellen 14 en 15 worden aangevoerd, gelijkgeschakeld moeten worden met de frequentie waarmee afvalpreventieprogramma's en afvalbeheerplannen herzien dienen te worden.

Aanbeveling 20

Artikel 35

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

De Commissie neemt overeenkomstig de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure de wijzigingen aan die noodzakelijk zijn om de bijlagen aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

De Commissie neemt overeenkomstig een politieke procedure waarbij de relevante actoren worden betrokken en na een effectrapportage van de voorgestelde maatregelen te hebben opgesteld de in artikel 36, lid 2, bedoelde procedure de wijzigingen aan die noodzakelijk zijn om de bijlagen aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Motivering

De bijlagen van de richtlijn zijn van groot belang voor de toekomstige reikwijdte van de afvalwetgeving. In de aanbevelingen 5 en 6 wordt voorgesteld om de bijlagen I en II (inzake de behandeling van toekomstige afvalbehandelingen) naar een apart op te stellen richtlijn over te hevelen. Het is echter van algemeen belang om te onderkennen dat er voor de aanpassing van de bijlagen van de richtlijn aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang een politieke en niet alleen een technische discussie nodig is. Hier zouden de relevante actoren bij betrokken moeten worden, en gezien de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van lokale en regionale overheden op afvalgebied, zouden zij op zijn minst geraadpleegd moeten worden voordat uitvoeringsmaatregelen worden voorgesteld. Zoals al in aanbeveling 5 is opgemerkt, zouden de relevante actoren de kans moeten krijgen hun licht te laten schijnen over de milieu-effectbeoordeling die de Commissie moet uitvoeren voordat zij met een voorstel voor dergelijke wetswijzigingen komt.

Aanbeveling 21

Bijlage I

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

D 1 Storten op of in de bodem (b.v. op een vuilstortplaats, enz.)

D 2 Uitrijden (b.v. biologische afbraak van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem, enz.)

D 3  Injectie in de diepe ondergrond (b.v. injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of natuurlijk gevormde holten, enz.)

D 4  Opslag in waterbekkens (b.v. het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers of lagunen, enz.)

D 5  Verwijderen op speciaal ingerichte locaties (b.v. in afzonderlijke beklede, afgedekte cellen die onderling en van de omgeving afgeschermd zijn, enz.)

D 6 Lozen/storten in wateren, behalve zeeën en oceanen

D 7 Lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de zeebodem

D 8 Biologische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde methodes

D 9 Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze, waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde methodes (b.v. verdampen, drogen, calcineren, enz.)

D 10  Verbranding op het land

D 11  Verbranding op zee

D 12 Permanente opslag (b.v. plaatsen van houders in mijnen, enz.)

D 13  Vermengen vóór een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde behandelingen

D 14  Herverpakken vóór een van de onder D 1 tot en met D 13 vermelde behandelingen

D 15  Opslag in afwachting van een van de onder D 1 tot en met D 14 vermelde behandelingen (met uitsluiting van voorlopige opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie)

D 1

 Storten op of in de bodem (b.v. op een vuilstortplaats, enz.)

D 2

Uitrijden (b.v. biologische afbraak van vloeibaar of slibachtig afval in de bodem, enz.)

D 3

Injectie in de diepe ondergrond (b.v. injectie van verpompbare afvalstoffen in putten, zoutkoepels of natuurlijk gevormde holten, enz.)

D 4

 Opslag in waterbekkens (b.v. het lozen van vloeibaar of slibachtig afval in putten, vijvers of lagunen, enz.)

D 5

Verwijderen op speciaal ingerichte locaties (b.v. in afzonderlijke beklede, afgedekte cellen die onderling en van de omgeving afgeschermd zijn, enz.)

D 6

Lozen/storten in wateren, behalve zeeën en oceanen

D 7

 Lozen/storten in zeeën en oceanen, inclusief inbrengen in de zeebodem

D 8

 Biologische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde methodes

D 9

Fysisch-chemische behandeling op een niet elders in deze bijlage aangegeven wijze, waardoor verbindingen of mengsels ontstaan die worden verwijderd op een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde methodes (b.v. verdampen, drogen, calcineren, enz.)

D 10

Verbranding op het land

D 11

 Verbranding op zee

D 12

 Permanente opslag (b.v. plaatsen van houders in mijnen, enz.)

D 13

 Vermengen vóór een van de onder D 1 tot en met D 12 vermelde behandelingen

D 14

 Herverpakken vóór een van de onder D 1 tot en met D 13 vermelde behandelingen

D 15

 Opslag in afwachting van een van de onder D 1 tot en met D 14 vermelde behandelingen (met uitsluiting van voorlopige opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie)

Motivering

Bijlage I van de afvalrichtlijn zou moeten worden overgeheveld naar Verordening Xxxxx en dient overeenkomstig de voor aanbeveling 5 aangevoerde redenen hier geschrapt te worden.

Aanbeveling 22

Bijlage II

Tekst van de Commissie

Wijzigingsvoorstel van het CvdR

R1 Hoofdgebruik als brandstof of als ander middel voor energieopwekking

Hieronder vallen ook verbrandingsinstallaties die specifiek bestemd zijn om vast huishoudelijk afval te verwerken, mits hun energie-efficiëntie ten minste:

0,60 bedraagt in het geval van installaties die vóór 1 januari 2009 in bedrijf zijn en over een vergunning beschikken overeenkomstig het toepasselijke Gemeenschapsrecht,

0,65 bedraagt in het geval van installaties waarvoor na 31 december 2008 een vergunning wordt afgegeven,

zoals berekend met de volgende formule17:

Energie-efficiëntie = (Ep — (Ef + Ei))/(0,97 x (Ew + Ef))

waarin:

Ep = de hoeveelheid energie die jaarlijks als warmte of elektriciteit wordt geproduceerd. Bij de berekening wordt energie in de vorm van elektriciteit vermenigvuldigd met een factor 2,6 en warmte die wordt geproduceerd voor commerciële toepassingen met een factor 1,1 (in GJ/jaar)

Ef = de jaarlijkse energie-input in het systeem afkomstig van brandstoffen die voor de productie van stoom worden gebruikt (in GJ/jaar)

Ew = de hoeveelheid energie die is besloten in de jaarlijks verwerkte hoeveelheid afvalstoffen, berekend aan de hand van de netto calorische onderwaarde van de afvalstoffen (in GJ/jaar)

Ei = de hoeveelheid energie die jaarlijks wordt geïmporteerd, Ew en Ef niet meegerekend (in GJ/jaar)

0,97 = correctiefactor om rekening te houden met energieverliezen via bodemas en straling

R 2  Terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen

R 3 Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddel worden gebruikt (met inbegrip van compostering en andere biologische omzettingsprocessen)

R 4  Recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen

R 5  Recycling/terugwinning van andere anorganische materialen

R 6 Terugwinning van zuren of basen

R 7 Terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan

R 8 Terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren

R 9 Herraffinage van olie en ander hergebruik van olie

R 10  Uitrijden voor landbouwkundige of ecologische verbetering

R 11 Gebruik van afvalstoffen die bij een van de onder R 1 tot en met R 10 genoemde behandelingen vrijkomen

R 12 Uitwisseling van afvalstoffen voor een van de onder R 1 tot en met R 11 genoemde behandelingen

R 13 Opslag van afvalstoffen bestemd voor een van de onder R 1 tot en met R 12 genoemde behandelingen (met uitsluiting van voorlopige opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie)

R1  Hoofdgebruik als brandstof of als ander middel voor energieopwekking

Hieronder vallen ook verbrandingsinstallaties die specifiek bestemd zijn om vast huishoudelijk afval te verwerken, mits hun energie-efficiëntie ten minste:

0,60 bedraagt in het geval van installaties die vóór 1 januari 2009 in bedrijf zijn en over een vergunning beschikken overeenkomstig het toepasselijke Gemeenschapsrecht,

0,65 bedraagt in het geval van installaties waarvoor na 31 december 2008 een vergunning wordt afgegeven,

zoals berekend met de volgende formule17:

Energie-efficiëntie = (Ep — (Ef + Ei))/(0,97 x (Ew + Ef))

waarin:

Ep = de hoeveelheid energie die jaarlijks als warmte of elektriciteit wordt geproduceerd. Bij de berekening wordt energie in de vorm van elektriciteit vermenigvuldigd met een factor 2,6 en warmte die wordt geproduceerd voor commerciële toepassingen met een factor 1,1 (in GJ/jaar)

Ef = de jaarlijkse energie-input in het systeem afkomstig van brandstoffen die voor de productie van stoom worden gebruikt (in GJ/jaar)

Ew = de hoeveelheid energie die is besloten in de jaarlijks verwerkte hoeveelheid afvalstoffen, berekend aan de hand van de netto calorische onderwaarde van de afvalstoffen (in GJ/jaar)

Ei = de hoeveelheid energie die jaarlijks wordt geïmporteerd, Ew en Ef niet meegerekend (in GJ/jaar)

0,97 = correctiefactor om rekening te houden met energieverliezen via bodemas en straling

R 2

Terugwinning/regeneratie van oplosmiddelen

R 3

 Recycling/terugwinning van organische stoffen die niet als oplosmiddel worden gebruikt (met inbegrip van compostering en andere biologische omzettingsprocessen)

R 4

Recycling/terugwinning van metalen en metaalverbindingen

R 5

 Recycling/terugwinning van andere anorganische materialen

R 6

Terugwinning van zuren of basen

R 7

 Terugwinning van bestanddelen die worden gebruikt om vervuiling tegen te gaan

R 8

Terugwinning van bestanddelen uit katalysatoren

R 9

 Herraffinage van olie en ander hergebruik van olie

R 10

 Uitrijden voor landbouwkundige of ecologische verbetering

R 11

 Gebruik van afvalstoffen die bij een van de onder R 1 tot en met R 10 genoemde behandelingen vrijkomen

R 12

Uitwisseling van afvalstoffen voor een van de onder R 1 tot en met R 11 genoemde behandelingen

R 13

 Opslag van afvalstoffen bestemd voor een van de onder R 1 tot en met R 12 genoemde behandelingen (met uitsluiting van voorlopige opslag voorafgaande aan inzameling op de plaats van productie)

Motivering

Bijlage II van de afvalrichtlijn zou overeenkomstig de voor aanbeveling 5 aangevoerde redenen moeten worden overgeheveld naar een apart op te stellen verordening en dient hier, in overeenstemming met eerdere aanbevelingen, geschrapt te worden.

Brussel, 14 juni 2006

De voorzitter

van het Comité van de Regio's

Michel DELEBARRE


(1)  PB C 73 van 23 maart 2004, blz. 63.


Na vrh