Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52005AE0251

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (COM(2004) 490 def. — 2004/0161 CNS)

    PB C 234 van 22.9.2005, p. 32–40 (ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, NL, PL, PT, SK, SL, FI, SV)

    22.9.2005   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    C 234/32


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over het Voorstel voor een verordening van de Raad inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

    (COM(2004) 490 def. — 2004/0161 CNS)

    (2005/C 234/09)

    De Raad heeft op 10 november 2004 besloten om overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Europees Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over voornoemd voorstel.

    Het Europees Parlement heeft op 21 december 2004 per brief laten weten op 14 december 2004 besloten te hebben om het Europees Economisch en Sociaal Comité over dit voorstel te raadplegen.

    De gespecialiseerde afdeling „Landbouw, plattelandsontwikkeling, milieu”, die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 17 februari 2005 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Bros.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 9 en 10 maart 2005 gehouden 415e zitting (vergadering van 9 maart) onderstaand advies met 125 stemmen vóór en 6 stemmen tegen, bij 8 onthoudingen, goedgekeurd.

    1.   Inleiding

    1.1

    In de door de Europese Raad van maart 1999 te Berlijn goedgekeurde agenda 2000 werd als de tweede pijler van het gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) een plattelandsontwikkelingsbeleid vastgesteld. Dat beleid moet de hervorming van het marktbeleid in de hele EU begeleiden. Met het oog daarop werd bij de in juni 2003 gestarte nieuwe hervorming van het GLB de rol van de tweede pijler bekrachtigd: er werden nieuwe maatregelen genomen op het vlak van afzetbevordering, voedselveiligheid en dierenwelzijn. Die maatregelen zouden gepaard moeten gaan met meer geld voor plattelandsontwikkeling.

    1.2

    N.a.v. de uitkomsten van de conferentie van Salzburg (november 2003) heeft de Commissie in haar Mededeling over de financiële vooruitzichten en in onderhavig verordeningsvoorstel de drie in haar ogen belangrijkste kerndoelstellingen van het toekomstige plattelandsontwikkelingsbeleid geformuleerd:

    de landbouwsector concurrerender maken door herstructurering te ondersteunen;

    het milieu en de natuur verbeteren door steun te verlenen voor landbeheer;

    de kwaliteit van het bestaan in plattelandsgebieden verbeteren en diversificatie van de economische bedrijvigheid bevorderen door middel van maatregelen die de landbouwbedrijven en andere plattelandsactoren als doelgroep hebben.

    1.3

    Het EESC is bijzonder geïnteresseerd in deze plannen. In zijn initiatiefadvies „De tweede pijler van het GLB: mogelijke aanpassingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid” (1) legt het uit dat plattelandsontwikkeling deel uitmaakt van een veelomvattendere problematiek:

    de uitbreiding van de EU tot een succes maken (meer dan de helft van de inwoners van de EU-25 woont op het platteland);

    behoud van een hoog niveau van voedselveiligheid, wat past binnen het streven naar duurzame ontwikkeling;

    instandhouding van een Europees landbouwmodel dat past bij het multifunctionele karakter van de landbouw en ervoor zorgt dat landbouwactiviteiten evenwichtig verspreid over de hele EU kunnen worden uitgeoefend.

    1.4

    Teneinde al deze vraagstukken te kunnen behandelen, noemt het EESC in bovengenoemd initiatiefadvies ook de beginselen die voor het toekomstige plattelandsontwikkelingsbeleid als leidraad moeten gelden:

    de ontwikkeling van landelijke gebieden draagt bij aan de territoriale samenhang in de EU en moet daarom een van de hoofddoelstellingen van het regionale beleid blijven;

    met de tweede pijler van het GLB moet in de eerste plaats worden beoogd landbouwers te helpen zich aan te passen aan structurele veranderingen en aan de verwachtingen van de burgers te beantwoorden;

    er moeten voldoende financiële middelen voor het plattelandsontwikkelingsbeleid worden uitgetrokken omdat anders het gevaar bestaat dat minder EU-beleid ten behoeve van landelijke gebieden wordt uitgewerkt;

    alleen een multifunctionele landbouw draagt in verschillende opzichten bij tot de instandhouding van een leefbaar platteland;

    landbouw en plattelandsontwikkeling moeten onder de bevoegdheid van één eurocommissaris vallen.

    Het EESC is van plan de andere EU-instellingen zijn mening over het Commissievoorstel te geven en daarbij vooral in te gaan op de ondersteuning van plattelandsontwikkeling, wat een logische voortzetting van zijn werkzaamheden vormt.

    1.5

    De Commissie heeft alle betrokkenen uitvoerig geraadpleegd en het EESC heeft een aantal keren, o.a. in de adviescomités, zijn voorstellen kunnen presenteren. De door de Commissie opgezette grootschalige raadplegingsprocedure laat zien dat zij openstaat voor de meningen van anderen. Het EESC hoopt dat zij aldus gehoor kan geven aan de voorstellen die in het kader van het van start gegane wetgevingsproces zijn gedaan.

    1.6

    Het EESC zal een advies opstellen over de nieuwe rechtsgrondslag voor de financiering van de verschillende maatregelen die worden voorgesteld in het kader van het ELFPO en het ELGF (COM(2004) 489 def. — 2004/0164 CNS). (2) De administratieve aspecten van de uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma's zullen dus in dat advies aan de orde komen.

    2.   Het Commissievoorstel

    2.1

    Het Commissievoorstel past binnen het streven naar een duidelijker en transparanter EU-beleid inzake plattelandsontwikkeling. Om die reden wordt voorgesteld een specifiek fonds voor plattelandsontwikkeling in het leven te roepen (het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling, ELFPO). Met dat fonds moet een duurzame plattelandsontwikkeling in de hele EU worden bevorderd. Het ELFPO vormt een aanvulling op het marktbeleid en de inkomenssteun (beide onderdelen van het GLB), het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB).

    2.2

    De Commissie stelt verder voor een communautaire strategie voor plattelandsontwikkeling uit te werken om de samenhang tussen de Europese doelstellingen en de uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma's te verbeteren. Die strategie zal door de Raad worden bekrachtigd. De lidstaten zouden op basis daarvan nationale plattelandsontwikkelingsstrategieën moeten opstellen en die, evenals de plattelandsontwikkelingsprogramma's, in nauw overleg met de Commissie en daartoe aangewezen nationale instanties (lokale en regionale overheden, sociaal-economische partners en andere maatschappelijk representatieve organisaties) moeten uitwerken.

    2.3

    Als aanvulling op de evaluatie van de programma's stelt de Commissie voor om de lidstaten jaarlijks een samenvattend verslag te laten opstellen over o.a. de resultaten die met deze programma's zijn behaald, afgezet tegen de in de nationale strategieën vastgestelde criteria, en de uitkomsten van de permanente evaluaties van elk programma afzonderlijk. Aan de hand daarvan zal de Commissie jaarlijks verslag uitbrengen aan de Raad, het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's.

    2.4

    De 26 bestaande en de voorgestelde nieuwe maatregelen (zoals voor de financiering van Natura 2000, bosbouw en milieubescherming, en de scholing van lokaal verkozenen in de uitwerking van plattelandsprojecten) zouden volgens de Commissie moeten worden ingedeeld in drie groepen prioritaire (thematische) zwaartepunten met aparte doelstellingen en minimum medefinancieringspercentages:

    15 % voor prioritair zwaartepunt 1 „verbetering van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector” en zwaartepunt 3 „diversificatie van de plattelandseconomie en de kwaliteit van het bestaan op het platteland”;

    25 % voor prioritair zwaartepunt 2 „milieu en landbeheer”.

    2.4.1

    In het kader van prioritair zwaartepunt 1 „verbetering van de concurrentiekracht van de land- en bosbouwsector” worden vier soorten maatregelen voorgesteld:

    verbetering van het menselijke potentieel;

    herstructurering van het fysische potentieel;

    verbetering van de kwaliteit van de landbouwproductie en van de landbouwproducten;

    overgangsmaatregelen voor de nieuwe lidstaten: steun voor semi-zelfvoorzieningsbedrijven en instelling van producentengroeperingen.

    2.4.2

    Met prioritair zwaartepunt 2 „Milieu en landbeheer” wordt een duurzaam gebruik van land- en bosbouwgrond beoogd. De bestaande maatregel voor agrarische probleemgebieden wordt herzien voorzover het gaat om de begrenzing van andere probleemgebieden dan bergstreken en gebieden die met specifieke belemmeringen te kampen hebben (alleen op basis van natuurlijke criteria). Bovendien dient de algemene regel dat de communautaire en nationale verplichtingen inzake land- en bosbouw moeten worden nagekomen (de voorwaarde voor directe steun uit de eerste pijler van het GLB), nu door de begunstigden te worden nageleefd.

    2.4.3

    Prioritair zwaartepunt 3 „diversificatie van de plattelandseconomie en de kwaliteit van het bestaan op het platteland” omvat maatregelen om de plattelandseconomie te diversifiëren (steun voor niet-agrarische activiteiten van landbouwers en niet-landbouwers), maatregelen om de kwaliteit van het bestaan op het platteland te verbeteren (steun voor basisvoorzieningen voor de plattelandsbevolking), en voor lokaal verkozenen bestemde maatregelen voor de verwerving van vakkundigheid en dynamisering met het oog op de uitvoering van een plaatselijke ontwikkelingsstrategie.

    2.5

    Voor de drie prioritaire zwaartepunten wordt de Leader-aanpak gevolgd: ten minste 7 % van de voor plattelandsontwikkeling beschikbare middelen zou daaraan moeten worden besteed. De Commissie stelt ook voor om de reserve (3 % van de ELFPO-middelen) hieraan te besteden.

    2.6

    De Commissie stelt voor om in de periode 2007-2013 88,75 miljard euro uit te trekken voor plattelandsontwikkeling in het kader van het ELFPO. Via modulatie zullen bovendien elk jaar extra middelen naar het ELFPO toevloeien, die voor alle prioritaire zwaartepunten kunnen worden gebruikt (ongeveer 8 miljard euro voor dezelfde periode).

    3.   Algemene opmerkingen

    3.1

    Het EESC is ingenomen met het Commissievoorstel, dat de instelling behelst van een specifiek fonds voor plattelandsontwikkeling (het ELFPO) en een fonds voor het beleid inzake de landbouwmarkten en rechtstreekse steunverlening (het ELGF). Dit wetgevingsvoorstel sluit aan op de uitkomsten van de conferentie van Salzburg (een conferentie over de plattelandsontwikkeling in de EU na de uitbreiding). Het EESC wil het Europees Parlement en de Raad echter wijzen op een aantal wijzigingen die in dit voorstel zouden moeten worden aangebracht, teneinde dat in overeenstemming te brengen met de beginselen voor het toekomstige plattelandsontwikkelingsbeleid zoals het EESC die in zijn initiatiefadvies terzake heeft genoemd.

    3.2

    Om te beginnen móet het voorstel voor de instelling van één fonds voor plattelandsontwikkeling binnen bestaand Europees beleid passen. In de uitkomsten van de conferentie van Salzburg, de verklaring van de Raad van Luxemburg van juni 2003 en de aanbevelingen van het EESC (3) wordt onderstreept dat het plattelandsontwikkelingsbeleid (tweede pijler van het GLB) niet los kan worden gezien van de hervorming van de landbouw (eerste pijler van het GLB). Daarom moet volgens het EESC in artikel 3 van het verordeningsvoorstel worden verwezen naar artikel 33 van het Verdrag, waarin de algemene doelstellingen van het GLB zijn vastgelegd.

    3.2.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel: „Artikel 3Taken

    1.

    Het Fonds levert een bijdrage aan de bevordering van duurzame plattelandsontwikkeling in de hele Gemeenschap op zodanige wijze dat die bijdrage complementair is aan de andere instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ( beleidsvormen voor markt- en inkomenssteun van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ). , aan het cohesiebeleid en aan het gemeenschappelijk visserijbeleid. Zo draagt het Fonds bij aan de verwezenlijking van de in artikel 33 van het Verdrag genoemde doelstellingen.

    2.

    Het Fonds sluit ook aan op het cohesiebeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid.

    3.3

    Volgens het EESC berust de economische ontwikkeling van het platteland ook op de complementariteit van agrarische en niet-agrarische actoren. Het is dan ook ingenomen met de voorgestelde maatregelen ter bevordering van niet-agrarische activiteiten en ter ondersteuning van kleine en micro-ondernemingen, overeenkomstig het Europees Handvest voor het Kleinbedrijf. De betekenis van dit soort ondernemingen voor de werkgelegenheid op het platteland dient te worden benadrukt.

    3.4

    De procedures voor evaluatie en bijstelling van de doelstellingen van het ELFPO volgen niet het tijdschema voor de hervorming van het GLB. De Commissie heeft namelijk benadrukt dat de gevolgen van die hervorming (waartoe in juni 2003 is besloten) per gebied zullen verschillen en dat in de periode 2008-2009 de nieuwe lidstaten het vereenvoudigde beleid moeten opgeven en zijzelf de verschillende toegepaste ontkoppelingsregelingen zal evalueren. Het lijkt dan ook noodzakelijk bij de strategische, op Europees niveau uit te voeren evaluatie van het plattelandsontwikkelingsbeleid het tijdschema voor de hervorming van de eerste pijler van het GLB in het oog te houden.

    3.4.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel (wijziging van de eerste alinea van lid 1 van artikel 13): „Artikel 13Jaarverslag van de Commissie

    1.

    Voor het eerst in 2009 en aan het begin van elk jaar brengt de Commissie een jaarverslag uit waarin de belangrijkste ontwikkelingen, tendensen en uitdagingen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de nationale strategische plannen en van de communautaire strategische richtsnoeren worden samengevat en een overzicht wordt gegeven van de gevolgen van de hervorming van het GLB en de belangrijkste ontwikkelingen op de internationale landbouwmarkten voor de plattelandsregio's.

    3.5

    Het EESC heeft zich in zijn initiatiefadvies van 1 juli 2004 (4) reeds uitgesproken over het ten opzichte van de geformuleerde doelstellingen bescheiden financieringsvoorstel van de Commissie. Het totale budget voor plattelandsontwikkeling zou in de periode 2007-2013 namelijk bijna 96 miljard euro moeten bedragen voor de EU-25. In de huidige programmaperiode is dat 65 miljard voor de EU-15. Weliswaar erkent de Commissie in de toelichting bij haar voorstel (COM(2004) 490 def.) dat meer dan de helft van de EU-bevolking in plattelandsgebieden woont, maar het budget dat ze voor het ELFPO vaststelt, bedraagt 28 % van de middelen die voor het regionaal beleid worden uitgetrokken en 32,5 % van de uitgaven in het kader van de eerste pijler van het GLB (m.i.v. modulatie). Derhalve moet worden vermeden dat het ELFPO het enige financieringsinstrument voor plattelandsontwikkeling wordt, aangezien dat erop zou neerkomen dat landelijke gebieden getto's worden.

    3.5.1

    Het plattelandsontwikkelingsbeleid dient daarom beter op het regionaal beleid en het beleid voor de ontwikkeling van het menselijk kapitaal (Europees Sociaal Fonds, ESF) te worden afgestemd. Het EESC vraagt zich dan ook af of het nodig is kleinschalige landelijke infrastructuurprojecten alléén via het plattelandsontwikkelingsbeleid te financieren en van de scholing van lokaal verkozenen een actie te maken, terwijl een en ander binnen het toepassingsgebied van het ESF valt.

    3.5.2

    Het EESC juicht toe dat voor gebieden met een structurele ontwikkelingsachterstand een minimumbedrag aan middelen wordt gereserveerd (31 miljard euro). Dat is hoger dan het huidige desbetreffende budget van 21 miljard euro.

    3.5.3

    Voor de Leader-aanpak zou in plaats van 2,2 miljard 8,8 miljard euro worden uitgetrokken (7 % van het ELFPO + de prestatiereserve van 3 %), wat procentueel de belangrijkste budgettaire verhoging zou betekenen. Het EESC is tevreden dat het Leader-concept nu als volwaardig zwaartepunt in het plattelandsontwikkelingsbeleid wordt geïntegreerd. Dat maakt het mogelijk de bijdrage die de civiele samenleving aan plattelandsontwikkeling levert een blijvend karakter te geven. Hoewel de manier waarop een en ander wordt uitgevoerd even belangrijk is als de achterliggende doelstellingen, betreurt het EESC dat de nadruk niet langer meer ligt op de doelstelling om innovatieve of proefprojecten op te zetten. Daarnaast wijst het de Commissie op de — in dit verband daadwerkelijk bestaande — risico's van te hoge financiële verplichtingen. Het zou namelijk jammer zijn als, bij de huidige beperkte begrotingsruimte, om administratieve redenen of omdat op lokaal niveau onvoldoende overheidsgeld beschikbaar is, de Leader-aanpak te weinig zou worden benut. Daarom stelt het EESC voor om het vereiste minimumpercentage voor alle lidstaten te verlagen (een minimumpercentage van 4 % zou gelet op de huidige programma's gepaster zijn). Zo'n lager percentage doet niets af aan de vrijheid van elke lidstaat om aan de Leader-aanpak meer gewicht toe te kennen.

    3.5.4

    Er zou dus ongeveer 50 miljard euro overblijven voor de financiering via het plattelandsontwikkelingsfonds van 'traditionele projecten'. Daar zal alleen nog 8 miljard euro bijkomen ten gevolge van de overheveling van geld uit de eerste naar de tweede pijler van het GLB. Het EESC dringt er daarom op aan om de middelen die via modulatie vrijkomen alleen voor de prioritaire zwaartepunten 1 en 2 te gebruiken, zodat de doelstelling „ondersteuning van de hervorming van de landbouw” kan worden gerealiseerd. Ook dat doet niets af aan de vrijheid van de lidstaten om voor één of meer prioritaire zwaartepunten meer geld uit te trekken wanneer de plattelandsontwikkelingsprogramma's worden goedgekeurd. Bovendien zal voor de via modulatie beschikbare middelen logischerwijs het in artikel 10 van Verordening 1782/2003 beschreven beginsel van cross compliance gelden. Alleen de bij prioritaire zwaartepunten 1 en 2 horende maatregelen staan toepassing van dat beginsel toe.

    Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel (wijziging van lid 6 van artikel 70): „Artikel 70Middelen en verdeling ervan

    6.

    Voor de programmering rekenen de lidstaten naast de in lid 5 bedoelde bedragen ook de bedragen mee die voortvloeien uit de overeenkomstig artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. …/… [financiering van het GLB] verrichte modulatie. Deze bedragen zullen worden aangewend voor de prioritaire zwaartepunten 1 en 2 uit Verordening (EG) nr. …/… [ELFPO].

    3.5.5

    De Commissie stelt voor om, op basis van de cross compliance van de steunverlening in het kader van de eerste pijler van het GLB, de sanctieregeling voor landbouwers voor de bij prioritair zwaartepunt 2 horende maatregelen te laten gelden. Het EESC kan zich niet vinden in dit voorstel, waarmee de invoering van een louter op het beroep berustend onderscheid wordt beoogd, aangezien de cross compliance alleen voor landbouwers geldt. Het herhaalt dat het voorstander is van de gelijke behandeling van allen die publieke steun krijgen.

    3.5.6

    Volgens de ramingen van de Commissie kost de uitvoering van het programma Natura 2000 6,1 miljard euro per jaar, waarvan een groot deel in het kader van de medefinanciering door de EU zal worden opgebracht. De EU-bijdrage, bijvoorbeeld de schadevergoedingen die moeten worden betaald aan eigenaren en gebruikers van gronden, zou uit het fonds voor plattelandsontwikkeling kunnen worden betaald. Het EESC heeft over het financieringsvoorstel van de Commissie voor Natura 2000 een apart advies uitgebracht. (5) Daarin stelt het vast dat de financiering van Natura 2000 een nieuwe, extra taak is, waarvoor een financieringsinstrument wordt voorgesteld, maar waarvoor het budget nauwelijks wordt verhoogd, in tegenstelling tot eerdere politieke beloften. Voor het EESC is dit financieringsvoorstel alleen aanvaardbaar als:

    de voor de uitvoering van Natura 2000 benodigde middelen bovenop de middelen komen die in de financiële vooruitzichten voor plattelandsontwikkeling worden uitgetrokken (Natura 2000 mag dus niet ten koste gaan van bestaande programma's); en

    deze middelen vervolgens enkel voor de Natura 2000-maatregelen mogen worden gebruikt (zodat ze alleen voor dit belangrijke programma kunnen worden aangewend).

    3.5.6.1

    Derhalve stelt het EESC voor om de in de artikelen 36 en 43 van de ontwerpverordening genoemde maatregelen (ter compensatie van de gederfde inkomsten als gevolg van nadelen die in de Natura 2000-gebieden worden ondervonden) te behouden. Het beveelt echter aan in artikel 53 het gedeelte over de financiering van Natura 2000 te schrappen. Die zou deel moeten uitmaken van een apart programma.

    Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel: „Artikel 53Bescherming, valorisatie en beheer van het natuurlijke erfgoed

    De in artikel 49, onder a), punt iv), bedoelde steun wordt verleend voor acties om het milieubewustzijn te vergroten, en voor valorisatie dankzij het toerisme en voor de opstelling van beschermings- en beheersplannen voor de NATURA 2000-gebieden en voor andere gebieden met een hoge natuurwaarde.”

    3.6

    Tot tevredenheid van het EESC erkent de Commissie dat berggebieden compensatie moeten krijgen voor natuurlijke handicaps die hun ontwikkeling afremmen. Het EESC plaatst echter wel vraagtekens bij de oplossing die de Commissie voor gewone kansarme regio's voorstelt en die inhoudt dat minder regio's voor EU-steun in aanmerking zullen komen én dat die steun zelf minder om het lijf zal hebben. Daarom benadrukt het dat bij de klassering van gebieden met gewone natuurlijke handicaps de nadelige natuurlijke factoren (landbouwkundige en klimatologische factoren en factoren die samenhangen met de waterhuishouding) bij elkaar moeten worden opgeteld. De opeenstapeling van een aantal kleine natuurlijke handicaps vormt namelijk echt een obstakel voor de ontwikkeling van een plattelandsregio. Het EESC stelt verder voor om de gemeenschapssteun voor gebieden die niet meer zullen worden aangemerkt als regio's met een gewone natuurlijke handicap, geleidelijk aan af te bouwen, zoals bij de steunverlening in het kader van het regionaal beleid zal gebeuren. Met een dergelijke uitfasering moeten de negatieve economische effecten voor landbouwbedrijven worden verzacht.

    3.6.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel (toevoeging van een nieuw lid 5 aan artikel 37): „Artikel 37Agromilieu- en dierenwelzijnsbetalingen

    5.

    Er komt een uitfaseringsperiode van vijf jaar waarin de betalingen worden afgebouwd, ten behoeve van de landbouwers uit de gebieden die vanwege een verandering in de statistische nomenclatuur niet meer zullen worden aangemerkt als gebieden die te kampen hebben met gewone natuurlijke handicaps (artikel 47, lid 2, onder a)).

    3.7

    De bereidheid van de Commissie om in de Plattelandsontwikkelingsverordening geen uitvoeringsbepalingen vast te leggen én om flexibelere financieringsregels toe te passen, zou ertoe moeten leiden dat de nieuwe Plattelandsontwikkelingsverordening daadwerkelijk beter ten uitvoer kan worden gelegd. Hoewel het EESC in principe voorstander is van minimale medefinancieringspercentages per prioritair zwaartepunt, vindt het dat de concreet door de Commissie voorgestelde percentages niet passen bij de beleidslijnen die zij heeft uitgezet. Een studie toont namelijk aan dat het gebruik van de in het kader van de Plattelandsontwikkelingsverordening beschikbare fondsen tot nu toe sterk samenhangt met de kenmerken van de landbouw en het platteland in de lidstaten en regio's van de EU. Bovendien heeft de Commissie zelf benadrukt dat de in juni 2003 goedgekeurde hervorming van het GLB in verschillende plattelandsregio's uiteenlopende gevolgen zal hebben. Daarom zou de optelsom per prioritair zwaartepunt van de minimale medefinancieringspercentages onder de 50 % moeten uitkomen, zodat het subsidiariteitsbeginsel wordt nageleefd en met de kenmerken van iedere plattelandsregio rekening kan worden gehouden.

    3.7.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel: „Artikel 16Evenwicht tussen de prioritaire zwaartepunten

    Wat de financiële bijdrage van de Gemeenschap voor elk van de in artikel 4 genoemde drie doelstellingen betreft, wordt van de totale bijdrage uit het Fonds voor het programma telkens ten minste 15 10 % aan elk van de prioritaire zwaartepunten 1 en 3 zoals bedoeld in afdeling 1, respectievelijk afdeling 3 van hoofdstuk I van titel IV besteed, en ten minste 25 20 % aan prioritair zwaartepunt 2 zoals bedoeld in afdeling 2 van dat hoofdstuk I.”

    3.8

    Door de plattelandsontwikkelingsprogramma's te evalueren kan ervoor worden gezorgd dat het beschikbare EU-geld goed gebruikt en efficiënter besteed wordt. Het EESC wijst erop dat de doelstellingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid óók dienen te worden vastgesteld in het licht van toekomstige uitdagingen, en niet alleen aan de hand van de uitkomsten van de verschillende programma's. Het effect van de door de Commissie beoogde administratieve vereenvoudiging zal door evaluatieprocedures weer worden afgezwakt en voor de uiteindelijke begunstigden nog nauwelijks merkbaar zijn.

    3.9

    Daarnaast is de in het Commissiedocument voorgestelde administratieve vereenvoudiging niet doorgetrokken tot de uiteindelijke begunstigden. Hoewel administratieve vereenvoudiging ruimschoots aan bod komt in het advies over de financiering van het GLB (6), uit het EESC hier zijn bezorgdheid over het feit dat de vereenvoudiging van de administratieve procedures op deze manier per saldo voor de uiteindelijke begunstigden maar weinig om het lijf heeft. De Commissie stelt in artikel 25 bijvoorbeeld voor om de voorwaarden voor de modernisering van bedrijven te versoepelen door de investeringssteun voor landbouwbedrijven niet langer te koppelen aan het bestaan van normale marktkansen (betrokken producten, soort investering en verwachte capaciteit). In artikel 73 echter wordt de terugbetalingstermijn op zeven jaar vastgesteld ingeval de investering in belangrijke mate wordt gewijzigd. Deze nieuwe bepaling vereist dus strengere controles en daarom ook nieuwe criteria inzake de economische kans van slagen van projecten die zich nog in de programmeringsfase bevinden. De voorgestelde termijn lijkt voorts buitensporig lang gelet op aard en doelstellingen van de gesteunde projecten.

    3.10

    Het EESC is ermee ingenomen dat bij de uitwerking, het beheer en de evaluatie van de plattelandsontwikkelingsprogramma's het partnerschapsbeginsel in acht moet worden genomen (artikel 6), wat betekent dat ook de sociaal-economische partners moeten worden geraadpleegd. De betreffende bepaling zou een verplicht karakter moeten krijgen en vertegenwoordigers van alle op het platteland actieve representatieve sociaal-economische organisaties zouden van rechtswege aan de Europese, nationale en regionale plattelandsontwikkelingsnetwerken moeten deelnemen. Tevens wil het EESC als waarnemer kunnen deelnemen aan het in artikel 95 genoemde „comité voor plattelandsontwikkeling” (zoals op grond van artikel 7 van Raadsbesluit 1999/468/EG mogelijk is), zodat het maatschappelijk middenveld aan elke fase van de uitvoering van het EU-beleid kan deelnemen.

    3.10.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel: „Artikel 68Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling

    Overeenkomstig artikel 67, lid 1, wordt een Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling opgericht om op communautair niveau een netwerk te vormen van de nationale netwerken, en de op het gebied van plattelandsontwikkeling werkzame representatieve sociaal-economische organisaties en overheidsdiensten en het Europees Economisch en Sociaal Comité.

    3.10.2   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel (wijziging van lid 1 van artikel 69): „Artikel 69Nationaal netwerk voor het platteland

    Elke lidstaat richt een nationaal netwerk voor het platteland op dat alle bij de plattelandsontwikkeling betrokken representatieve sociaal-economische organisaties en overheidsdiensten en de instelling die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigt, bijeenbrengt.”

    4.   Bijzondere opmerkingen

    4.1

    Het EESC vindt de onderverdeling van de 26 plattelandsontwikkelingsmaatregelen in drie verschillende prioritaire zwaartepunten erg verhelderend. Enkele maatregelen hadden beter bij zwaartepunt 3 ingedeeld kunnen worden, omdat de uitvoering daarvan steeds meer betrekking zal hebben op de ruimtelijke ordening van het platteland in al zijn aspecten. Het EESC stelt daarom voor de in de artikelen 28, 38 en 46 geformuleerde maatregelen (resp. m.b.t. voor de ontwikkeling van de land- en bosbouw nodige infrastructuur, niet-productieve investeringen in de landbouw en niet-productieve investeringen in de bosbouw) bij prioritair zwaartepunt 3 te noemen.

    4.2

    Het EESC heeft in een in 2001 uitgebracht advies reeds gewezen op het belang van vestigingssteun voor jonge landbouwers en de continuering van landbouwactiviteiten. (7) Deze onderwerpen moeten dan ook prioriteit krijgen in de toekomstige strategie voor plattelandsontwikkeling. Bovendien zou de vestigingssteun niet mogen worden beperkt tot een eenmalige premie, zoals de Commissie in artikel 21 van de ontwerpverordening voorstelt, en zou er vooral op moeten worden gelet dat de toegekende bedragen niet lager uitvallen.

    4.2.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel (wijziging van lid 2 van artikel 21): „Artikel 21Vestiging van jonge landbouwers

    2.

    De steun wordt verleend in de vorm van:

    een eenmalige premie tot het in bijlage I vastgestelde maximumbedrag;

    een rentesubsidie voor de leningen die zijn aangegaan om de vestigingskosten te financieren; de gekapitaliseerde waarde van deze subsidie mag niet meer bedragen dan de eenmalige premie.

    4.2.2   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel (toevoeging van een punt c) aan lid 1 van artikel 23): „Artikel 23Gebruik van adviesdiensten

    c)

    toekomstige landbouwers en bosbezitters te helpen de kosten te dragen die voortvloeien uit de uitwerking van een „business plan” voor hun voorgenomen land- of bosbouwactiviteiten.

    4.3

    Het EESC wijst erop dat in diverse nieuwe lidstaten een problematische agrarische omschakeling plaatsvindt die nog lang niet is voltooid. De eis dat de landbouw tien jaar moet zijn beoefend om in aanmerking te komen voor steun in het kader van vervroegde uittreding, is in dergelijke gevallen dan ook onredelijk streng. Het EESC pleit voor een overgangsperiode, waarbij een kortere periode van activiteit in de landbouw voldoende zou zijn met als bijkomende eis dat de aanvrager het grootste deel van zijn beroepsleven in de landbouw werkzaam moet zijn geweest.

    4.3.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel (toevoeging van een punt d) aan lid 2 — onder „De cedent” — van artikel 22): Artikel 22Vervroegde uittreding

    d)

    Voor landbouwers uit lidstaten die op 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, geldt een overgangsperiode van tien jaar; voorafgaande aan de overdracht moet de aanvrager vijf jaar de landbouw hebben beoefend, en in de voorafgaande vijftien jaar ten minste de helft van de tijd als werknemer in de landbouw aan werkzaamheden op landbouwbedrijven hebben besteed.

    4.4

    De Commissie stelt voor om via investeringssteun het concurrentievermogen van de landbouw te verbeteren en diversificatie van de plattelandseconomie mogelijk te maken. Het EESC merkt in dit verband op dat investeringssteun niet uitsluitend letterlijk, dus in de zin van fysieke investeringen, mag worden opgevat. De betreffende maatregelen (geformuleerd in de artikelen 25, 27, 31 en 50) moeten ook betrekking hebben op immateriële investeringen, die bijvoorbeeld kunnen worden gerealiseerd via de verspreiding van technologische ontwikkelingen en de overdracht van kennis aan landbouwbedrijven, zowel m.b.t. kwaliteitsaspecten, de benutting van die ontwikkelingen en kennis en/of milieubescherming.

    4.4.1

    Opvallend is dat in de landbouwsector bijzonder weinig vrouwen werken, zoals blijkt uit gegevens van de Commissie. Daardoor gaat het leeuwendeel van de directe en de structurele steunverlening nog steeds naar mannen. Het is dus duidelijk dat aan vrouwen meer aandacht moet worden besteed in de besluitvorming. De EU moet maatregelen nemen om een eind te maken aan de huidige situatie en steun verlenen aan vrouwen die een bedrijf willen opzetten. Het EESC beveelt aan om in het communautaire strategisch plan een apart hoofdstuk aan dit thema te wijden.

    4.5

    Artikel 27 betreft investeringen waarmee „de toegevoegde waarde van de primaire land- en bosbouwproductie” moet worden verhoogd. Of krachtens dit artikel steun wordt verleend, hangt af van de omvang van een onderneming. Het EESC wijst erop dat — gelet op het streven om de economische bedrijvigheid op het platteland te versterken — de voor de bedrijfsomvang voorgestelde criteria te streng zijn om de economische ontwikkeling op het platteland écht te stimuleren. Ondernemingen als landbouwcoöperaties en bedrijven uit de agroalimentaire sector met een omzet hoger dan 10 miljoen euro en meer dan 50 werknemers komen namelijk niet noodzakelijkerwijs gemakkelijker dan kleine ondernemingen in aanmerking voor krediet, maar leveren wel een aanzienlijke bijdrage aan de werkgelegenheid.

    4.5.1

    Deze via het ELFPO verleende steun t.a.v. de toegevoegde waarde van de primaire land- en bosbouwproductie moet echter voorbehouden zijn voor verwerkende activiteiten die echt waarde toevoegen aan de primaire lokale en regionale land- en bosbouwproductie, en waarbij knowhow, streekproducten, regionale tradities en innovatie hoog in het vaandel staan. In dit verband moet het ELFPO ook als doel hebben om de samenwerking en het overleg tussen de verschillende betrokkenen uit de agroalimentaire productieketen en de bosbouw te bevorderen.

    4.5.2   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel (wijziging van de eerste alinea van lid 2 van artikel 27): „Artikel 27Verhoging van de toegevoegde waarde van de primaire land- en bosbouwproductie

    2.

    De in lid 1 bedoelde steun wordt beperkt tot micro- , en kleine en middelgrote ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie , en tot samenwerkingsvennootschappen van landbouwers . In het geval van bosbouwproductie wordt de steun beperkt tot micro-ondernemingen.”

    4.6

    De formulering van artikel 28 wekt de indruk dat niet voor alle acties die op grond van de huidige Plattelandsontwikkelingsverordening voor financiering in aanmerking komen, steun zal worden verleend. Daarom stelt het EESC voor de term „herverkaveling” in dit artikel expliciet te vermelden. Bij herverkavelingen dient niet enkel met landbouwkundige aspecten, maar ook met het landschap rekening te worden gehouden.

    4.6.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel: „Artikel 28Voor de ontwikkeling en aanpassing van de land- en bosbouw nodige infrastructuur

    De in artikel 19, onder b), punt iv), bedoelde steun kan met name worden verleend voor concrete acties in het kader van herverkavelingen of die betrekking hebben op de toegankelijkheid van landbouw- en bosgrond, de energievoorziening en het waterbeheer.”

    4.7

    Voorts merkt het EESC op dat o.a. uit de Franse versie van het Commissievoorstel niet duidelijk blijkt of de geformuleerde maatregelen wel of geen verplicht karakter hebben. Om die reden stelt het EESC voor om artikel 37 (dat aansluit op de agromilieu- en dierenwelzijnsmaatregelen) aan te passen en daarin te benadrukken dat de betreffende, op grond van de huidige verordening verplichte maatregelen ook in de toekomst verplicht blijven.

    4.7.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel (wijziging van lid 1 van artikel 37): „Artikel 37Agromilieu- en dierenwelzijnsbetalingen

    1.

    De lidstaten moeten stellen de in artikel 34, onder a), punt iv), bedoelde steun op hun gehele grondgebied beschikbaar stellen in overeenstemming met hun specifieke behoeften.”

    4.8

    In paragraaf 3.5 heeft het EESC reeds beklemtoond dat het ELFPO niet het enige financieringsinstrument voor plattelandsontwikkeling mag worden, alleen omdat de andere fondsen niet zodanig worden aangepast dat daaruit ook steun voor plattelandsontwikkeling kan worden verleend. Daarom stelt het EESC voor om sub c) en sub d) van artikel 57 „Verwerving van vakkundigheid en dynamisering” te schrappen. De opleiding van lokaal verkozenen en andere personen met een dynamiseringstaak die met de uitvoering van een lokaal ontwikkelingsproject zijn belast, moet uit het Europees Sociaal Fonds kunnen worden gefinancierd. Als het betreffende project bovendien binnen de Leader-aanpak valt, zal de dynamisering van een gebied op die manier gedeeltelijk kunnen worden ondersteund.

    4.9

    Het EESC is geen voorstander van het voorstel om een prestatiereserve te creëren (net als in het regionaal beleid is gebeurd) en daarmee de tenuitvoerlegging van de Leader-aanpak te ondersteunen. Uit de ervaring met de instelling van zo'n reserve in het regionaal beleid is namelijk gebleken dat de lidstaten een dergelijke maatregel vaker als frustrerend dan als stimulerend ervaren. Bovendien legt de Commissie niet uit in welk opzicht de reserve verband houdt met de communautaire strategische doelstellingen, ook al zijn de in artikel 92 opgesomde evaluatiecriteria opzettelijk ruim gedefinieerd. Tot slot zal het besluit over de toewijzing van de reserve pas op zijn vroegst in 2011 door de plaatselijke groepen kunnen worden genomen. Er zullen dan dus niet meer dan twee programmajaren over zijn om bij de aanzienlijke budgetten (2,6 miljard euro) nieuwe projecten te vinden en te zorgen voor nieuwe nationale medefinanciering, die op het tijdstip van programmering niet kan worden gegarandeerd. Daarom beveelt het EESC aan om artikel 92 te schrappen en verzoekt het de Commissie om in de communautaire strategie en bij de goedkeuring van de plattelandsontwikkelingsprogramma's meer aandacht aan de Leader-aanpak te schenken.

    4.10

    Het EESC is ingenomen met het voorstel van de Commissie om steun te verlenen voor de oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviseringsdiensten. In het verleden bleek een dergelijke maatregel een plattelandsregio aantrekkelijker te maken en te leiden tot meer werkgelegenheid. De genoemde maximumtermijn van vijf jaar te rekenen vanaf de oprichting van zulke diensten lijkt echter te kort om ervoor te zorgen dat dit soort dienstverlening een blijvend karakter krijgt.

    4.10.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel: „Artikel 24Oprichting van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviseringsdiensten

    De in artikel 19, onder a), punt v), bedoelde steun wordt verleend ter dekking van kosten die zijn gemoeid met de oprichting en ontwikkeling van diensten ter ondersteuning van het bedrijfsbeheer, bedrijfsverzorgingsdiensten en bedrijfsadviseringsdiensten en is degressief over een maximumperiode van vijf zeven jaar vanaf de oprichting.”

    4.11

    De in artikel 49 bedoelde maatregelen ter bevordering van ondernemerschap en ontwikkeling van de economische structuur mogen niet alleen steun voor de oprichting en ontwikkeling van micro-ondernemingen inhouden, maar moeten ook betrekking hebben op steun voor overnames van bestaande ondernemingen en bedrijfsoverdrachten. Gelet op zijn eerder gedane uitspraken over het ondernemingsbeleid verzoekt het EESC de Commissie om artikel 49, punt a), sub ii), daarom als volgt te formuleren: „steun voor de oprichting , overname en ontwikkeling van micro-ondernemingen”.

    4.12

    Het agromilieuprogramma heeft ook een positieve externe invloed op het milieu (terugdringen van erosie en woestijnvorming, verbetering van de kwaliteit van het water en waterbesparing, verbetering van de biodiversiteit door bescherming van bepaalde soorten enz.). Het is zaak deze externe invloed te erkennen en te stimuleren.

    4.12.1   Door het EESC voorgestelde wijzigingen in het Commissievoorstel (wijziging van lid 4 van artikel 37): Artikel 37Agromilieu- en dierenwelzijnsbetalingen

    „4.

    De betalingen worden jaarlijks verleend en dekken de extra kosten en de gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de nakoming van de aangegane verbintenis . Zij betekenen tevens een aanmoedigingspremie ter compensatie van milieudiensten die uit de uitvoering van milieumaatregelen voortvloeien ; zo nodig kunnen zij ook transactiekosten dekken.

    Wanneer dat dienstig is, worden de begunstigden geselecteerd door middel van een inschrijving waarbij criteria van doelmatigheid in economisch opzicht en doelmatigheid op het gebied van milieu en dierenwelzijn worden gehanteerd.

    De steun wordt beperkt tot de in bijlage I vastgestelde maxima.”

    4.13

    Ter ondersteuning en aanmoediging van de oprichting en overname van kleine en micro-ondernemingen op het platteland en overeenkomstig de aan het Besluit van de Raad en het Europees Parlement van 12 juli 2004 inzake het meerjarenplan voorafgaande overwegingen, vraagt het EESC de Commissie en het Europees Investeringsfonds (EIF) nieuwe maatregelen te nemen om het gebruik van financiële instrumenten, met name de MKB-garantiefaciliteit, door op het platteland gevestigde bedrijven te bevorderen en te ontwikkelen. Het verzoekt het EIF en de Commissie bovendien om te onderzoeken hoe het ELFPO, het ESF, het EFRO en de instrumenten van het EIF elkaar zouden kunnen aanvullen, teneinde voor oprichtingen of overnames van ondernemingen in landelijke gebieden op een eenvoudigere manier meer investeringssteun te kunnen bieden.

    4.14

    De Commissie benadrukt in haar voorstel dat de maatregelen in het kader van het zwaartepunt „verbetering van het landbeheer” met name landbouwers en bosbezitters moeten stimuleren om vormen van grondgebruik toe te passen die verenigbaar zijn met de noodzaak het landschap in stand te houden. Het EESC merkt in dit verband op dat de Commissie niet heeft voorgesteld om de steunplafonds voor de agromilieumaatregelen t.o.v. het voorstel uit 1999 te herzien.

    4.15

    Het EESC hoopt dat in de Verordening ook de mogelijkheid wordt gecreëerd om via het ELFPO-programma ondersteuning te bieden voor maatregelen van de lidstaten en regio's voor de instandhouding en het gebruik van genetische hulpbronnen, met name in de landbouw.

    5.   Conclusies

    5.1

    Het wetgevingsvoorstel van de Commissie voor steun voor plattelandsontwikkeling sluit grotendeels aan op de uitkomsten van de conferentie van Salzburg. Het EESC hecht zeer veel belang aan plattelandsontwikkeling en dankt de Commissie dan ook voor de manier waarop zij zijn leden bij het opstellen van dit voorstel heeft betrokken. Het wil in de eerste plaats benadrukken dat het ELFPO geen oplossing biedt voor álle problemen die samenhangen met plattelandsontwikkeling. Daarom dient dit fonds beter op het EFRO (het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) en het ESF (het Europees Sociaal Fonds) te worden afgestemd.

    5.2

    Plattelandsontwikkeling maakt uiteraard deel uit van het streven naar territoriale samenhang. Het EESC benadrukt echter dat voor de totstandbrenging of instandhouding van een in sociaal-economisch opzicht duurzaam platteland ook dient te worden gekeken naar de bijdrage die de twee pijlers van het GLB aan behoud en groei van werkgelegenheid in heel Europa leveren, o.a. via de ontwikkeling van concurrerende agrarische en niet-agrarische activiteiten met een innovatief karakter. Derhalve verzoekt het EESC de Commissie en de Raad bij de tussentijdse evaluatie van de Lissabonstrategie oog te hebben voor de nieuwe richtsnoeren voor het GLB.

    5.3

    De begroting vormt een van de belangrijkste punten van zorg voor het EESC. Het heeft het voorstel van de Commissie (1,24 % van het BNP) bescheiden maar evenwichtig genoemd, en staat op grond daarvan kritisch tegenover de volledige integratie van Natura 2000 in het ELFPO, omdat dat bijna de helft van de voor het EFLPO beschikbare middelen zou opslokken. Evenzo is de verdrievoudiging van het voor de Leader-aanpak beschikbare budget tegenstrijdig met de veranderingen in de medefinanciering door de lidstaten. Het financieringsvoorstel van de Commissie vormt voor het EESC het absolute minimum en dus het uitgangspunt voor verdere discussie. Zonder de voorgestelde financiering zou het toekomstige plattelandsontwikkelingsbeleid niet concreet passen in de duurzameontwikkelingsstrategie noch in de Lissabonstrategie voor een Europese economie met een sterke concurrentiepositie en volledige werkgelegenheid.

    5.4

    Het EESC maakt zich daarnaast ongerust over de consequenties van de op handen zijnde begrotingsdiscussies voor de uitvoering van het toekomstige plattelandsontwikkelingsbeleid. Volgens de planning van de Commissie zouden de plattelandsontwikkelingsprogramma's namelijk vóór eind 2006 moeten worden goedgekeurd, maar de lidstaten zullen grote moeite hebben om snel tot een interinstitutioneel akkoord over de financiële vooruitzichten te komen. Het EESC zou dan ook graag zien dat de Commissie zo snel mogelijk de belangrijkste punten uit de communautaire strategie presenteert, ook al wordt de betreffende regelgeving pas op een veel later tijdstip goedgekeurd.

    5.5

    Het EESC stelt de Commissie, het Europees Parlement en de Raad tevens een aantal aanpassingen voor van de beleidslijnen die n.a.v. de conferentie van Salzburg zijn uitgezet, zoals behoud van het verband tussen de eerste en tweede pijler van het GLB, inachtneming van het subsidiariteitsbeginsel bij de programmering van de maatregelen en eenvoudigere regels voor de uiteindelijke begunstigden. Het EESC vraagt de Commissie om aan dit laatste aspect speciale aandacht te besteden, met name als zij plattelandsontwikkelingsprogramma's goedkeurt. Zij zou de lidstaten dan moeten vragen welke bijdrage die hebben geleverd om de regelgeving ook voor de uiteindelijke begunstigden te vereenvoudigen.

    5.6

    Het EESC zou in het vervolg nauwer bij de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsbeleid en het bijbehorende besluitvormingsproces betrokken willen worden, zodat het zich over de communautaire strategie kan uitspreken en erop kan toezien dat de georganiseerde civiele samenleving goed wordt geraadpleegd als plattelandsontwikkelingsprogramma's worden uitgewerkt.

    Brussel, 9 maart 2005

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Anne-Marie SIGMUND


    (1)  PB C 302 van 7 december 2004, blz. 53-59

    (2)  Advies: CESE 126/2005; rapporteur: de heer Kienle.

    (3)  PB C 302 van 7 december 2004, blz. 53-59

    (4)  PB C 302 van 7 december 2004, blz. 53-59

    (5)  Advies: CESE 136/2005; rapporteur: de heer Ribbe.

    (6)  Advies: CESE 126/2005; rapporteur: de heer Kienle.

    (7)  EESC-advies over het thema „Nieuwe economie, kennismaatschappij en plattelandsontwikkeling - perspectieven voor jonge boeren”, rapporteur: mevrouw Sánchez Miguel, van 17 oktober 2001, PB C 36 van 8 februari 2002.


    BIJLAGE

    bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Het volgende wijzigingsvoorstel is verworpen maar kreeg ten minste een kwart van de uitgebrachte stemmen:

    Wijzigingsvoorstel 3

    Parr. 3.5.3 en 3.5.4 schrappen

    Stemuitslag

    Stemmen vóór: 31

    Stemmen tegen: 69

    Onthoudingen: 10


    Top