Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004XC0427(04)

    Mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van klachten door de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (Voor de EER relevante tekst)

    PB C 101 van 27.4.2004, p. 65–77 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

    52004XC0427(04)

    Mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van klachten door de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (Voor de EER relevante tekst)

    Publicatieblad Nr. C 101 van 27/04/2004 blz. 0065 - 0077


    Mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van klachten door de Commissie op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag

    (2004/C 101/05)

    (Voor de EER relevante tekst)

    I. INLEIDING EN VOORWERP VAN DE MEDEDELING

    1. Bij Verordening (EG) nr. 1/2003(1) wordt een systeem van parallelle bevoegdheid ingevoerd voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag door de Commissie en de mededingingsautoriteiten en rechterlijke instanties van de lidstaten. De verordening onderkent met name de complementariteit van de taken van de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten als openbare handhavingsinstanties en van de nationale rechterlijke instanties die uitspraak doen in rechtszaken tussen particulieren ter bescherming van de rechten van personen welke voortvloeien uit de artikelen 81 en 82(2).

    2. Op grond van Verordening (EG) nr. 1/2003 kunnen de openbare handhavingsinstanties hun activiteiten richten op het onderzoek van ernstige inbreuken op de artikelen 81 en 82, die dikwijls moeilijk te ontdekken zijn. Zij maken voor hun handhavingswerkzaamheden gebruik van de informatie die zij van ondernemingen en consumenten ontvangen.

    3. De Commissie wil derhalve burgers en ondernemingen aanmoedigen zich tot de openbare handhavingsinstanties te wenden om hen in te lichten over vermeende inbreuken op de mededingingsregels. Er zijn, op het niveau van de Commissie, twee manieren om dit te doen. Zo kan een klacht worden ingediend op grond van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003. Krachtens de artikelen 5 tot en met 9 van Verordening (EG) nr. 773/2004(3), moeten dergelijke klachten aan bepaalde voorwaarden voldoen.

    4. De andere manier is om marktinformatie te verstrekken, die niet aan de voorwaarden behoeft te voldoen die op grond van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 voor klachten gelden. De Commissie heeft een speciale website opgezet om informatie van burgers en van ondernemingen en ondernemingsverenigingen te verzamelen die de Commissie willen inlichten over vermeende inbreuken op de artikelen 81 en 82. Deze informatie kan de aanleiding vormen voor een onderzoek door de Commissie(4). Informatie over vermeende inbreuken kan worden verstrekt op het volgende adres:

    http://europa.eu.int/dgcomp /info-on-anti-competitive-practices

    of worden gezonden naar: Europese Commissie DG Concurrentie B - 1049 Brussel.

    5. Onverminderd de uitlegging van Verordening (EG) nr. 1/2003 en Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie door de communautaire rechterlijke instanties, wordt met de onderhavige mededeling beoogd burgers en ondernemingen die bij vermeende inbreuken op de mededingingsregels verhaal nastreven, een leidraad te bieden. De mededeling bevat twee delen:

    - deel II bevat aanwijzingen voor de keuze tussen het indienen van een klacht bij de Commissie of aanhangigmaking bij een nationale rechter. Bovendien worden in dit deel de beginselen in herinnering gebracht inzake de taakverdeling tussen de Commissie en de nationale mededingingsautoriteiten in het kader van het bij Verordening (EG) nr. 1/2003 ingevoerde handhavingsstelsels, welke in de mededeling betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten zijn uiteengezet(5);

    - in deel III wordt de procedure voor de behandeling van klachten door de Commissie op grond van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 besproken.

    6. De volgende situaties komen in deze mededeling niet aan de orde:

    - klachten door lidstaten ingediend op grond van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003;

    - klachten waarbij de Commissie wordt verzocht maatregelen te nemen tegen een lidstaat overeenkomstig artikel 86, lid 3, in samenhang met de artikelen 81 of 82 van het Verdrag;

    - klachten in verband met artikel 87 van het Verdrag betreffende steunmaatregelen van de staten;

    - klachte over door lidstaten gemaakte inbreuken die de Commissie in het kader van artikel 226 van het Verdrag kan behandelen(6).

    II. VERSCHILLENDE METHODEN OM KLACHTEN IN TE DIENEN OVER VERMEENDE INBREUKEN OP DE ARTIKELEN 81 OF 82

    A. KLACHTEN IN HET KADER VAN HET NIEUWE, BIJ VERORDENING (EG) Nr. 1/2003 INGEVOERDE HANDHAVINGSSTELSEL

    7. Een klager kan zijn klacht, naargelang van de aard ervan, hetzij bij een nationale rechterlijke instantie, hetzij bij een mededingingsautoriteit die als openbare handhavingsinstantie optreedt indienen. In dit hoofdstuk van de mededeling wordt beoogd potentiële klagers te helpen om op weloverwogen wijze te kiezen of zij zich tot de Commissie, één van de mededingingsautoriteiten van de lidstaten of tot een nationale rechter zullen wenden.

    8. Terwijl nationale rechterlijke instanties verplicht zijn de rechten van particulieren te beschermen en zij derhalve uitspraak moeten doen in zaken die bij hen aanhangig zijn gemaakt, kunnen openbare handhavingsinstanties niet alle klachten onderzoeken doch moeten zij bij de behandeling van zaken prioriteiten stellen. Het Hof van Justitie heeft verklaard dat de Commissie, die bij artikel 85, lid 1, van het EG-Verdrag belast is met de taak te waken over de toepassing van de in de artikelen 81 en 82 neergelegde beginselen, verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging en de oriëntatie van het communautaire mededingingsbeleid en dat zij, om deze taak naar behoren te kunnen vervullen, bevoegd is om aan de bij haar ingediende klachten verschillende prioriteiten toe te kennen(7).

    9. Verordening (EG) nr. 1/2003 verleent de rechterlijke instanties en mededingingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegdheid om naast de Commissie de artikelen 81 en 82 ten volle toe te passen. Een van de voornaamste doelstellingen van Verordening (EG) nr. 1/2003 is dat de rechterlijke instanties en mededingingsautoriteiten op doeltreffende wijze deelnemen aan de handhaving van de artikelen 81 en 82(8).

    10. Bovendien wordt in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1/2003 bepaald dat de rechterlijke instanties en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de artikelen 81 en 82 moeten toepassen op alle overeenkomsten of gedragingen die de handel tussen de lidstaten kunnen beïnvloeden en waarop zij het nationale mededingingsrecht toepassen. Voorts worden bij de artikelen 11 en 15 van de verordening een reeks mechanismen ingevoerd op grond waarvan de rechterlijke instanties en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten bij de handhaving van de artikelen 81 en 82 met de Commissie samenwerken.

    11. In het licht van dit nieuwe wetgevingskader is de Commissie voornemens de middelen die haar voor handhaving ter beschikking staan op de volgende wijze te heroriënteren:

    - zij zal de EG-mededingingsregels ten uitvoer leggen in zaken waarin zij de geschikte instantie is om op te treden(9), waarbij zij zich vooral toelegt op de zwaarste inbreuken(10);

    - zij zal de zaken behandelen ten aanzien waarvan een optreden van de Commissie vereist is om het mededingingsbeleid van de Gemeenschap te verduidelijken en/of te zorgen voor een samenhangende toepassing van artikel 81 of 82.

    B. DE COMPLEMENTARITEIT VAN PUBLIEKRECHTELIJKE EN PRIVAATRECHTELIJKE HANDHAVING

    12. De communautaire rechterlijke instanties hebben bij herhaling gesteld dat nationale rechterlijke instanties verplicht zijn de rechten van particulieren die rechtstreeks voortvloeien uit artikel 81, lid 1 en artikel 82, te beschermen(11).

    13. Nationale rechterlijke instanties kunnen beslissen over de nietigheid of rechtsgeldigheid van contracten, en alleen nationale rechterlijke instanties kunnen schadevergoeding toekennen aan particulieren in geval van een inbreuk op de artikelen 81 en 82. Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie kan eenieder vergoeding vorderen van schade die hem is berokkend door een overeenkomst of een gedraging die de mededinging kan beperken of vervalsen, om de volledige doeltreffendheid van de communautaire mededingingsregels te waarborgen. Dergelijke bij de nationale rechter ingediende schadevorderingen kunnen wezenlijk bijdragen tot de handhaving van een werkzame mededinging in de Gemeenschap, omdat zij het sluiten of toepassen van concurrentiebeperkende overeenkomsten of praktijken minder aantrekkelijk maken(12).

    14. Verordening (EG) nr. 1/2003 geeft uitdrukkelijk rekenschap van het feit dat nationale rechterlijke instanties bij de toepassing van de communautaire mededingingsregels een wezenlijke taak vervullen(13). Door de bevoegdheid om artikel 81, lid 3, toe te passen uit te breiden tot nationale rechterlijke instanties maakt de verordening een einde aan de mogelijkheid voor ondernemingen om nationale rechtszaken te vertragen door middel van een aanmelding bij de Commissie, en neemt zij aldus een obstakel voor het beslechten van geschillen tussen particulieren weg dat uit Verordening (EG) nr. 17 voortvloeide(14).

    15. Onverminderd het recht of de verplichting van nationale rechterlijke instanties om overeenkomstig artikel 234 EG een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie voor te leggen, bepaalt artikel 15, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 uitdrukkelijk dat nationale rechterlijke instanties de Commissie om advies of inlichtingen kunnen verzoeken. Deze bepaling beoogt de toepassing van de artikelen 81 en 82 door nationale rechterlijke instanties te vergemakkelijken(15).

    16. Het aanhangig maken van een zaak bij een nationale rechterlijke instantie houdt voor klagers de volgende voordelen in:

    - nationale rechters kunnen schadevergoeding toekennen voor schade die als gevolg van een inbreuk op artikel 81 of 82 werd geleden;

    - nationale rechters kunnen uitspraak doen over vorderingen tot betaling of contractuele vorderingen op basis van een overeenkomst die zij in het licht van artikel 81 onderzoeken;

    - de nationale rechters moeten de civiele sanctie van nietigheid van artikel 81, lid 2, toepassen in de contractuele betrekkingen tussen particulieren(16). Met name kunnen zij naar nationaal recht beoordelen wat de draagwijdte en de gevolgen voor het geheel van de contractuele betrekkingen zijn, indien sommige bepalingen van de overeenkomst op grond van artikel 81, lid 2, nietig zouden zijn, met name wat alle andere onderdelen van de overeenkomst betreft(17);

    - nationale rechters zijn gewoonlijk beter dan de Commissie in staat om voorlopige maatregelen te nemen(18);

    - voor de nationale rechter kan een vordering uit hoofde van het communautaire mededingingsrecht in combinatie met andere vorderingen op grond van het nationale recht worden ingesteld;

    - nationale rechters hebben gewoonlijk de bevoegdheid om, wanneer de eiser in het gelijk wordt gesteld, de gerechtskosten ten laste van de wederpartij te leggen. Dit is in een administratieve procedure voor de Commissie niet mogelijk.

    17. Dat een klager de bescherming van zijn rechten kan waarborgen door een beroep in te stellen bij een nationale rechtbank is een belangrijk element waarmee de Commissie rekening kan houden wanneer zij nagaat of het communautair belang het onderzoek van een klacht rechtvaardigt(19).

    18. De Commissie is van mening dat het nieuwe, bij Verordening (EG) nr. 1/2003 ingevoerde handhavingsstelsel de mogelijkheden waarover klagers beschikken om succesvol genoegdoening te zoeken en te verkrijgen van de nationale rechtelijke instanties, uitbreidt.

    C. TAAKVERDELING TUSSEN DE OPENBARE HANDHAVINGSINSTANTIES IN DE EUROPESE GEMEENSCHAP

    19. Bij Verordening (EG) nr. 1/2003 wordt een stelsel van parallelle bevoegdheid voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 ingevoerd doordat de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegdheid wordt verleend de artikelen 81 en 82 ten volle toe te passen (artikel 5). De decentrale toepassing door de mededingingsautoriteiten van de lidstaten wordt verder aangemoedigd door de mogelijkheid om informatie uit te wisselen (artikel 12) en om elkaar bij onderzoeken bijstand te verlenen (artikel 22).

    20. De taakverdeling tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten wordt in de verordening niet geregeld; de verdeling van zaken wordt overgelaten aan het European Competition Network (ECN), waarin de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten samenwerken. De verordening beoogt een doeltreffende handhaving van de artikelen 81 en 82 door middel van een flexibele verdeling van mededingingszaken onder de openbare handhavingsinstanties in de Gemeenschap.

    21. De richtsnoeren voor de taakverdeling tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten zijn in een afzonderlijke mededeling opgenomen(20). Deze mededeling over de betrekkingen tussen de openbare handhavingsinstanties vormt een belangrijke leidraad voor klagers omdat zij hen in staat stelt hun klacht tot die autoriteit te richten die het meest geschikt is om hun zaak in behandeling te nemen.

    22. De mededeling betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten stelt met name(21):

    "Een autoriteit kan geschikt worden geacht een zaak te behandelen indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden is voldaan:

    - de overeenkomst of gedraging heeft aanzienlijke rechtstreekse feitelijke of vermoedelijke gevolgen voor de mededinging op haar grondgebied, wordt op haar grondgebied ten uitvoer gelegd of heeft zich daar voor het eerst voorgedaan;

    - de autoriteit kan de volledige inbreuk daadwerkelijk beëindigen, d.w.z. zij kan een administratief verbod uitvaardigen dat voldoende effect sorteert om een einde te maken aan de inbreuk en zij kan, zo nodig, de inbreuk naar behoren bestraffen;

    - zij kan, eventueel bijgestaan door andere autoriteiten, het feitenmateriaal verzamelen dat nodig is om de inbreuk te bewijzen.

    Uit bovengenoemde criteria blijkt dat er een concreet verband moet bestaan tussen de inbreuk en het grondgebied van een lidstaat, wil de mededingingsautoriteit van die lidstaat geschikt worden geacht om een zaak te behandelen. Het valt te verwachten dat de autoriteiten van lidstaten waar de mededinging merkbaar wordt beïnvloed door een inbreuk, geschikt zullen zijn om de zaak te behandelen, mits zij door afzonderlijk dan wel parallel optreden daadwerkelijk een einde kunnen maken aan de inbreuk, tenzij de Commissie terzake beter is toegerust (zie hieronder [...]).

    Hieruit volgt dat één enkele nationale mededingingsautoriteit gewoonlijk geschikt is om overeenkomsten of gedragingen aan te pakken die met name op haar grondgebied, de mededinging merkbaar beïnvloeden [...]

    Verder kan het optreden van één NMA eveneens passend zijn wanneer een dergelijk optreden volstaat om de volledige inbreuk te beëindigen, ook al kan meer dan één NMA geschikt worden geacht om de zaak te behandelen [...]

    Een parallelle behandeling door twee of drie NMA's kan passend zijn wanneer een overeenkomst of gedraging, in hoofdzaak op het grondgebied van deze autoriteiten, de mededinging merkbaar beïnvloedt en het optreden van één enkele NMA niet volstaat om de volledige inbreuk te beëindigen en/of deze naar behoren te bestraffen [...]

    De autoriteiten die een zaak in het kader van een parallel optreden behandelen, zullen trachten hun optreden zoveel mogelijk te coördineren. Daartoe kunnen zij het nuttig achten een van hen als leidende autoriteit aan te wijzen en bepaalde taken aan deze autoriteit te delegeren, zoals bijvoorbeeld de coördinatie van onderzoeksmaatregelen, met dien verstande dat elke autoriteit verantwoordelijk blijft voor het verloop van haar eigen procedures.

    De Commissie is bij uitstek geschikt om een zaak te behandelen wanneer een of meer overeenkomsten of gedragingen, netwerken van soortgelijke overeenkomsten of gedragingen inbegrepen, in meer dan drie lidstaten gevolgen hebben voor de mededinging (grensoverschrijdende markten die meer dan drie lidstaten omvatten of verschillende nationale markten) [...]

    Bovendien is de Commissie bij uitstek geschikt om een zaak te behandelen wanneer deze nauw verband houdt met andere communautaire bepalingen waarvoor de Commissie uitsluitend bevoegd is, of die door de Commissie doeltreffender kunnen worden toegepast, dan wel wanneer het communautaire belang vereist dat er een besluit van de Commissie wordt vastgesteld teneinde het communautaire mededingingsbeleid verder te ontwikkelen ter ondervanging van nieuwe mededingingsvraagstukken, of om een daadwerkelijke handhaving te waarborgen."

    23. In het European Competition Network wordt informatie over zaken die naar aanleiding van een klacht worden onderzocht, vóór of onmiddellijk na het begin van de eerste formele onderzoeksmaatregel aan de overige leden van het netwerk meegedeeld(22). Wanneer eenzelfde klacht bij verschillende autoriteiten is ingediend of wanneer een zaak aanhangig is gemaakt bij een autoriteit die niet geschikt is om deze te behandelen, zullen de leden van het netwerk binnen een indicatieve termijn van twee maanden trachten vast te stellen door welke autoriteit of autoriteiten de zaak zou moeten worden behandeld.

    24. Klagers kunnen in belangrijke mate helpen voorkomen dat de zaak die naar aanleiding van hun klacht is ontstaan aan een andere autoriteit moet worden doorverwezen door, alvorens te beslissen bij welke autoriteit zij hun klacht indienen, gebruik te maken van de richtsnoeren inzake de taakverdeling binnen het netwerk die in dit hoofdstuk worden uiteengezet. Wanneer een zaak toch binnen het netwerk wordt doorverwezen, dan worden de betrokken ondernemingen en de klager(s) zo spoedig mogelijk door de betrokken mededingingsautoriteiten op de hoogte gebracht(23).

    25. Overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1/2003 kan de Commissie een klacht afwijzen op grond van het feit dat een mededingingsautoriteit van een lidstaat de zaak behandelt of behandeld heeft. In dit geval moet de Commissie, overeenkomstig artikel 9 van Verordening (EG) nr. 773/2004, de klager onverwijld meedelen welke nationale mededingingsautoriteit de zaak behandelt of reeds behandeld heeft.

    III. DE BEHANDELING VAN KLACHTEN DOOR DE COMMISSIE OP GROND VAN ARTIKEL 7, LID 2 VAN VERORDENING (EG) Nr. 1/2003

    A. ALGEMEEN

    26. Krachtens artikel 7, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1/2003 zijn natuurlijke personen en rechtspersonen die een rechtmatig belang(24) kunnen aantonen, gerechtigd tot het indienen van een klacht waarbij zij de Commissie verzoeken een inbreuk op de artikelen 81 en 82 EG vast te stellen en te gelasten hieraan overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003 een einde te maken. In dit deel van de onderhavige mededeling worden de voorwaarden waaraan klachten op grond van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 moeten voldoen, alsmede de beoordeling ervan en de door de Commissie gevolgde procedure uiteengezet.

    27. De Commissie is, anders dan burgerlijke rechterlijke instanties, die tot taak hebben de individuele rechten van particulieren te beschermen, een administratieve autoriteit die in het openbaar belang moet handelen. Het is inherent aan de taak van de Commissie als openbare handhavingsinstantie dat zij over de discretionaire bevoegdheid beschikt om bij haar handhavingstaak prioriteiten te stellen(25).

    28. De Commissie mag aan de bij haar aanhangig gemaakte zaken verschillende prioriteiten toekennen en mag ter bepaling van de prioriteit die aan een zaak moet worden toegekend, naar het communautair belang verwijzen(26). De Commissie mag een klacht afwijzen wanneer zij van oordeel is dat er geen sprake is van een zodanig communautair belang, dat onderzoeksmaatregelen gerechtvaardigd zijn. Wanneer de Commissie een klacht verwerpt, heeft de klager recht op een beschikking van de Commissie(27) onverminderd artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 773/2004.

    B. DE INDIENING VAN EEN KLACHT OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 7, LID 2 VAN VERORDENING (EG) Nr. 1/2003

    a) Klachtenformulier

    29. Een klacht in de zin van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 kan uitsluitend worden ingediend met betrekking tot een vermeende inbreuk op artikel 81 of 82 met het oog op de vaststelling van maatregelen door de Commissie uit hoofde van artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1/2003. Een klacht uit hoofde van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 moet in overeenstemming zijn met formulier C als bedoeld in artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004, dat in de bijlage bij die verordening is opgenomen.

    30. Formulier C is verkrijgbaar op http://europa.eu.int/dgcomp/complaints-form en is tevens in de bijlage bij deze mededeling opgenomen. De klacht moet in drie papieren exemplaren evenals, indien mogelijk, langs elektronische weg worden ingediend. Daarnaast moet de klager een niet-vertrouwelijke versie van de klacht indienen (artikel 5, lid 2, van Verordening (EG) nr. 773/2004). Elektronische toezending naar de Commissie kan geschieden via de genoemde website, de papieren exemplaren moeten naar het volgende adres worden gezonden: Europese Commissie DG Concurrentie B - 1049 Brussel.

    31. Formulier C verzoekt klagers om uitvoerige informatie te verstrekken met betrekking tot hun klacht. Verder dienen zij afschriften te overleggen van relevante documentatie die hen redelijkerwijs ter beschikking staat en dienen zij zo mogelijk aan te geven waar relevante informatie en documenten waarover zij niet kunnen beschikken door de Commissie kunnen worden verkregen. In bijzondere gevallen kan de Commissie een klager ontslaan van de verplichting informatie te verschaffen voor een deel van de in formulier C gevraagde informatie (artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004). De Commissie is van oordeel dat deze mogelijkheid met name de indiening van klachten door consumentenverenigingen kan vergemakkelijken wanneer zij, in het kader van een overigens gemotiveerde klacht, geen toegang hebben tot specifieke gegevens van de ondernemingen waarop de klacht betrekking heeft.

    32. Aan de Commissie gezonden brieven die niet voldoen aan de vereisten van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 773/2004 en daarom geen klacht vormen in de zin van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003, worden door de Commissie als algemene informatie beschouwd op grond waarvan zij, indien zij dit zinvol acht, ambtshalve een onderzoek kan instellen (zie punt 4).

    b) Rechtmatig belang

    33. De formele status van klager ingevolge artikel 7, lid 2, van Verordening (EG)nr. 1/2003 is voorbehouden aan rechtspersonen en natuurlijke personen die een rechtmatig belang kunnen aantonen(28). Lidstaten worden geacht ten aanzien van alle klachten die zij indienen een rechtmatig belang te hebben.

    34. In het verleden gaf de voorwaarde inzake rechtmatig belang niet dikwijls aanleiding tot twijfel omdat de meeste klagers rechtstreeks door de vermeende inbreuk werden benadeeld. Er zijn evenwel situaties waarin nader onderzoek is vereist om na te gaan of aan de voorwaarde inzake een "rechtmatig belang" volgens artikel 7, lid 2, is voldaan. Dit kan het best worden geïllustreerd aan de hand van een - niet-uitputtende - reeks voorbeelden.

    35. Het Gerecht van eerste aanleg heeft geoordeeld dat een ondernemersvereniging een rechtmatig belang bij de indiening van een klacht kan doen gelden, ook al wordt zij als onderneming die op de betrokken markt actief is niet rechtstreeks door het gewraakte gedrag geraakt, op voorwaarde dat zij gerechtigd is de belangen van haar leden te vertegenwoordigen en het gewraakte gedrag de belangen van die leden kan schaden(29). Daarentegen is eveneens gesteld dat de Commissie gerechtigd was een klacht van een ondernemersvereniging waarvan de leden zich niet bezighielden met het soort zakelijke transacties die het voorwerp waren van de klacht(30), zonder gevolg te laten.

    36. Uit deze rechtspraak kan worden afgeleid dat ondernemingen (de ondernemingen zelf of de verenigingen die bevoegd zijn hun belangen te vertegenwoordigen) een rechtmatig belang kunnen aanvoeren wanneer zij op de relevante markt actief zijn of wanneer het gedrag waarop de klacht betrekking heeft hun belangen rechtstreeks kan schaden. Hiermee wordt de vaste praktijk van de Commissie bevestigd, waarin wordt gesteld dat een rechtmatig belang bijvoorbeeld kan worden aangevoerd door de partijen bij de overeenkomst of gedraging die het voorwerp is van de klacht, door concurrerende ondernemingen die menen dat hun belangen door het gewraakte gedrag zijn geschaad of door ondernemingen die van een distributiesysteem zijn uitgesloten.

    37. Ook consumentenverenigingen kunnen bij de Commissie klachten indienen(31). Bovendien is de Commissie van oordeel dat individuele consumenten wier economische belangen rechtstreeks worden geschaad omdat zij de kopers zijn van goederen of diensten die het voorwerp van een inbreuk zijn, mogelijk een rechtmatig belang kunnen aantonen(32).

    38. De Commissie beschouwt evenwel het belang van personen of organisaties die redenen van algemeen belang aanvoeren zonder aan te tonen dat zij of hun leden rechtstreeks door de inbreuk dreigen te worden benadeeld, niet als een rechtmatig belang in de zin van artikel 7, lid 2.

    39. Lokale of regionale openbare autoriteiten kunnen een rechtmatig belang aantonen in hun hoedanigheid van kopers of gebruikers van goederen of diensten die door het gedrag waarop de klacht betrekking heeft zijn benadeeld. Daarentegen kunnen zij niet worden geacht een rechtmatig belang aan te tonen in de zin van artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 indien zij de Commissie om redenen van het algemeen belang in kennis stellen van vermeende inbreuken.

    40. Klagers moeten hun rechtmatige belang aantonen. Wanneer een natuurlijke of rechtspersoon die een klacht indient geen rechtmatig belang kan aantonen, is de Commissie gerechtigd de klacht zonder gevolg te laten zonder dat dit afbreuk doet aan haar bevoegdheid om ambtshalve een procedure in te leiden. De Commissie mag in elke fase van het onderzoek nagaan of aan deze voorwaarde is voldaan(33).

    C. BEOORDELING VAN KLACHTEN

    a) Communautair belang

    41. Volgens de vaste rechtspraak van de communautaire rechterlijke instanties is de Commissie niet verplicht in elke zaak een onderzoek in te stellen(34) of, a fortiori, een beschikking te geven in de zin van artikel 249 EG over het al dan niet bestaan van een inbreuk op artikel 81 of 82(35), maar mag zij aan de bij haar ingediende klachten een verschillende prioriteit toekennen en ter bepaling van deze prioriteit naar het communautair belang verwijzen(36). Dit geldt slechts dan niet wanneer het voorwerp van de klacht tot de exclusieve bevoegdheid van de Commissie behoort(37).

    42. De Commissie moet evenwel de feitelijke en juridische elementen waarvan de klagers haar in kennis hebben gesteld, zorgvuldig onderzoeken om het communautair belang van verder onderzoek in een zaak te beoordelen(38).

    43. Bij de beoordeling van het in een klacht aan de orde gestelde communautair belang moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van elk individueel geval. Daarom moet het aantal beoordelingscriteria waarnaar de Commissie kan verwijzen niet worden beperkt, en mag zij evenmin worden verplicht uitsluitend bepaalde criteria te gebruiken. Aangezien de feitelijke en juridische context van geval tot geval aanmerkelijk kan verschillen, is het geoorloofd om nieuwe criteria te gebruiken die voorheen nog niet in aanmerking waren genomen(39). Zo nodig mag de Commissie de voorkeur geven aan één enkel criterium ter beoordeling van het communautair belang(40).

    44. De criteria die in de rechtspraak relevant zijn verklaard voor de beoordeling van het communautair belang in het (verdere) onderzoek van een zaak zijn als volgt:

    - de Commissie kan een klacht afwijzen op grond van het feit dat de klager zijn rechten voor de nationale rechter kan doen gelden(41);

    - de Commissie mag niet bepaalde situaties die tot de haar bij het Verdrag opgedragen taak behoren, als bij voorbaat van haar werkterrein uitgesloten beschouwen, maar zij dient in elk individueel geval de ernst van de vermeende inbreuken op de mededinging alsmede het voortduren van de gevolgen ervan te beoordelen. Deze verplichting brengt met name mee, dat zij rekening houdt met de duur en de omvang van de gestelde inbreuken alsmede met de invloed ervan op de mededingingssituatie binnen de Gemeenschap(42);

    - het is mogelijk dat de Commissie een afweging moet maken tussen het belang van de gestelde inbreuk voor de werking van de gemeenschappelijke markt, de waarschijnlijkheid dat zij het bestaan ervan kan aantonen en de omvang van de onderzoeksmiddelen die nodig zijn om haar taak, te waken over de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, te kunnen vervullen(43);

    - hoewel het bestaan van de discretionaire bevoegdheid van de Commissie niet afhangt van de vraag hoe ver het onderzoek in een zaak gevorderd is, maakt dit element wel deel uit van de omstandigheden van het concrete geval waarmee de Commissie eventueel rekening moet houden(44);

    - de Commissie kan besluiten dat het niet passend is een klacht te onderzoeken wanneer de desbetreffende praktijken zijn beëindigd. De Commissie zal in dit geval echter wel moeten verifiëren of de mededingingsverstorende effecten niet voortduren en of de ernst van de inbreuken of het voortduren van de gevolgen ervan niet van dien aard zijn dat aan de klacht een communautair belang moet worden gehecht(45);

    - de Commissie kan eveneens besluiten dat het niet passend is een klacht te onderzoeken wanneer de betrokken ondernemingen ermee instemmen hun gedrag zodanig te veranderen dat zij van oordeel is dat er niet langer voldoende communautair belang bestaat om op te treden(46).

    45. Wanneer de Commissie van oordeel is dat een zaak niet blijk geeft van voldoende communautair belang om (verder) onderzoek te rechtvaardigen, kan de Commissie de klacht om die reden afwijzen. Dit besluit kan ofwel vóór de aanvang van een onderzoek, ofwel na de vaststelling van onderzoeksmaatregelen worden genomen(47). De Commissie is evenwel niet verplicht een klacht af te wijzen wegens gebrek aan communautair belang(48).

    b) Beoordeling op grond van de artikelen 81 en 82

    46. Het onderzoek van een klacht op grond van de artikelen 81 en 82 omvat twee aspecten; het ene heeft betrekking op de feiten die moeten worden vastgesteld om een inbreuk op artikel 81 of 82 aan te tonen en het andere houdt verband met de juridische beoordeling van het gedrag waarop de klacht betrekking heeft.

    47. Wanneer de klacht wel voldoet aan de vereisten van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 773/2004 en formulier C, doch niet volstaat om de gegrondheid van de beweringen aan te tonen, kan hij om die reden worden afgewezen(49). De Commissie is niet verplicht feitelijke elementen die de klager haar niet ter kennis heeft gebracht en die zij enkel op basis van een onderzoek had kunnen ontdekken, in aanmerking te nemen om die klacht te kunnen afwijzen op grond van het feit dat het gedrag waarop de klacht betrekking heeft de communautaire mededingingsregels niet schendt of niet binnen de werkingssfeer ervan valt(50).

    48. De criteria voor de juridische beoordeling van overeenkomsten of gedragingen in het licht van de artikelen 81 en 82 kunnen in deze mededeling niet uitputtend worden behandeld. Potentiële klagers kunnen evenwel een beroep doen op de uitvoerige informatie van de Commissie(51), naast andere bronnen en met name de rechtspraak van de communautaire rechterlijke instanties en de praktijk van de Commissie. In de navolgende punten worden vier specifieke onderwerpen genoemd en wordt aangegeven waar verdere informatie kan worden gevonden.

    49. Overeenkomsten en gedragingen vallen in het toepassingsgebied van de artikelen 81 en 82 wanneer zij de handel tussen lidstaten kunnen beïnvloeden. Wanneer een overeenkomst of gedraging niet aan deze voorwaarde voldoet kan het nationale mededingingsrecht van toepassing zijn, maar niet het communautaire mededingingsrecht. Een uitgebreide toelichting op dit onderwerp kan worden gevonden in de mededeling betreffende het begrip "beïnvloeding van de handel"(52).

    50. Overeenkomsten die in het toepassingsgebied van artikel 81 vallen kunnen overeenkomsten van geringe betekenis zijn die geacht worden de mededinging niet merkbaar te beperken. Dit onderwerp wordt nader uiteengezet in de minimis-bekendmaking van de Commissie(53).

    51. Overeenkomsten die aan de voorwaarden van een groepsvrijstellingsverordening voldoen worden geacht te voldoen aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3(54). De Commissie kan, overeenkomstig artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1/2003, een groepsvrijstelling slechts intrekken wanneer zij van oordeel is dat in een bepaald geval een overeenkomst waarop de vrijstellingsverordening van toepassing is, bepaalde met artikel 81, lid 3, onverenigbare gevolgen heeft.

    52. Het is mogelijk dat overeenkomsten die de mededinging beperken in de zin van artikel 81, lid 1, EG voldoen aan de voorwaarden van artikel 81, lid 3, EG. Volgens artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 zijn dergelijke overeenkomsten niet verboden, zonder dat hiertoe een voorafgaande beslissing vereist is. Een nadere toelichting op de voorwaarden waaraan een overeenkomst uit hoofde van artikel 81, lid 3, moet voldoen is opgenomen in de mededeling betreffende artikel 81, lid 3(55).

    D. DE DOOR DE COMMISSIE GEVOLGDE PROCEDURES BIJ DE BEHANDELING VAN KLACHTEN

    a) Overzicht

    53. Zoals in het bovenstaande is opgemerkt is de Commissie niet verplicht op basis van elke klacht die wordt ingediend een onderzoek te verrichten om vast te stellen of er sprake is van een inbreuk. De Commissie is echter wel gehouden de feitelijke en juridische elementen waarvan klagers haar op de hoogte hebben gebracht, aandachtig te onderzoeken om te beoordelen of deze elementen op gedragingen wijzen die een inbreuk kunnen vormen op de artikelen 81 en 82(56).

    54. In de procedure die de Commissie volgt om klachten te behandelen, kunnen verschillende fasen worden onderscheiden(57).

    55. Tijdens de eerste fase, die volgt op de indiening van de klacht, verzamelt de Commissie de nodige gegevens om te beoordelen welk gevolg aan de klacht moet worden gegeven. Deze fase kan een informele uitwisseling van standpunten tussen de Commissie en de klager omvatten, bedoeld om de feitelijke en juridische elementen die het voorwerp van de klacht zijn, te preciseren. In deze fase kan de Commissie een eerste reactie op de klacht geven en de klager in staat stellen, zijn beweringen in het licht van die eerste reactie nader toe te lichten.

    56. In de tweede fase kan de Commissie de zaak nader onderzoeken met het oog op de inleiding van de procedure van artikel 7, lid 1 van Verordening (EG) nr. 1/2003 tegen de ondernemingen waartegen de klacht is gericht. Wanneer de Commissie van oordeel is dat er onvoldoende grond is om gevolg te geven aan de klacht, zal zij de klager hiervan met opgave van redenen in kennis stellen en biedt zij hem de mogelijkheid om, binnen een termijn die zij vaststelt, eventuele nadere opmerkingen kenbaar te maken (artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004).

    57. Indien de klager zijn standpunt niet binnen de door de Commissie vastgestelde termijn kenbaar maakt, wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken (artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 773/2004). In alle andere gevallen neemt de Commissie in de derde fase van de procedure kennis van de door de klager ingediende opmerkingen waarna zij hetzij een procedure inleidt tegen de persoon waartegen de klacht is gericht, hetzij een beschikking tot afwijzing van de klacht geeft(58).

    58. Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1/2003 een klacht afwijst op grond van het feit dat een mededingingsautoriteit van een lidstaat de zaak behandelt of heeft behandeld, gaat zij volgens artikel 9 van Verordening (EG) nr. 773/2004 te werk.

    59. Gedurende het gehele verloop van de procedure beschikken klagers over een aantal rechten welke met name in de artikelen 6 tot en met 8 van Verordening (EG) nr. 773/2004 zijn vastgelegd. De handelingen van de Commissie in mededingingszaken vormen evenwel geen contradictoire procedure tussen de klager enerzijds en de ondernemingen waarop het onderzoek betrekking heeft anderzijds. De procedurele rechten van klagers gaan dan ook minder ver dan het recht van verweer van de ondernemingen waartegen een inbreukprocedure is ingeleid(59).

    b) Indicatieve termijn waarbinnen de Commissie de klager in kennis moet stellen van de voorgenomen maatregelen

    60. De Commissie is verplicht om binnen een redelijke termijn uitspraak te doen over een klacht(60). Wat onder een redelijke termijn moet worden verstaan hangt van de omstandigheden van elke zaak af en in het bijzonder van de context ervan, de verschillende fasen van de procedure die de Commissie heeft gevolgd, het gedrag van de partijen tijdens de procedure, de ingewikkeldheid van de zaak, alsmede het belang ervan voor de verschillende betrokken partijen(61).

    61. De Commissie zal in beginsel trachten klagers binnen een indicatieve termijn van vier maanden na de ontvangst van de klacht in kennis te stellen van het gevolg dat zij voornemens is hieraan te geven. Zo zal de Commissie, in het licht van de omstandigheden van het individuele geval en met name de eventuele noodzaak om de klager of derden om aanvullende inlichtingen te verzoeken, de klager in beginsel binnen vier maanden meedelen of zij voornemens is de zaak aan een nader onderzoek te onderwerpen. Deze termijn is niet wettelijk bindend.

    62. Binnen deze periode van vier maanden kan de Commissie de klager bij wijze van eerste reactie in de eerste fase van de procedure meedelen welk gevolg zij voornemens is aan de klacht te geven (zie punt 55 hierboven). Ook kan de Commissie, wanneer het onderzoek van de klacht de tweede fase heeft bereikt (zie punt 56 hierboven), de klager door middel van een brief overeenkomstig artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 rechtstreeks in kennis stellen van haar voorlopige beoordeling.

    63. Om ervoor te zorgen dat hun klacht zo snel mogelijk wordt behandeld is het wenselijk dat klagers zorgvuldig aan de procedure meewerken(62), bijvoorbeeld door de Commissie van nieuwe ontwikkelingen in kennis te stellen.

    c) Procedurele rechten van de klager

    64. Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 een mededeling van punten van bezwaar richt tot de ondernemingen waartegen een klacht is ingediend, heeft de klager recht op een afschrift van dit document waaruit de zakengeheimen en andere vertrouwelijke informatie van de betrokken ondernemingen zijn geschrapt (niet-vertrouwelijke versie van de mededeling van punten van bezwaar; zie artikel 6, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004). De klager wordt verzocht schriftelijk zijn standpunt over de mededeling van punten van bezwaar kenbaar te maken. Hiervoor zal een termijn worden vastgesteld.

    65. Daarenboven kan de Commissie klagers zonodig in de gelegenheid stellen hun standpunt kenbaar te maken tijdens de mondelinge hoorzitting voor de partijen tot wie een mededeling van punten van bezwaar is gericht, indien de klagers in hun schriftelijke opmerkingen daarom verzoeken(63).

    66. Klagers kunnen, op eigen initiatief of op verzoek van de Commissie, documenten indienen die zakelijke geheimen of andere vertrouwelijke informatie bevatten. Vertrouwelijke informatie wordt door de Commissie beschermd(64). Krachtens artikel 16 van Verordening (EG) nr. 773/2004 moeten klagers vertrouwelijke informatie identificeren, aangeven waarom zij deze informatie als vertrouwelijk beschouwen en een afzonderlijke, niet-vertrouwelijke versie verstrekken wanneer zij overeenkomstig artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 hun standpunt kenbaar maken, alsook wanneer zij in de loop van dezelfde procedure verdere informatie verstrekken. Verder kan de Commissie in alle andere gevallen klagers die documenten overleggen of verklaringen afleggen verzoeken aan te geven welke documenten of delen van documenten of verklaringen zij als vertrouwelijk beschouwen. Zij kan met name een termijn vaststellen waarin de klager moet meedelen waarom hij bepaalde informatie als vertrouwelijk beschouwt en hij een niet-vertrouwelijke versie moet verstrekken, onder toevoeging van een beknopte beschrijving of een niet-vertrouwelijke versie van alle geschrapte informatie.

    67. Ook indien bepaalde informatie als vertrouwelijk wordt aangemerkt belet dit de Commissie niet om inlichtingen bekend te maken of te gebruiken wanneer dit voor het bewijs van een inbreuk op artikel 81 of 82, noodzakelijk is(65). Wanneer zakengeheimen en vertrouwelijke informatie nodig zijn om een inbreuk aan te tonen, moet de Commissie voor elk afzonderlijk document beoordelen of de noodzaak tot openbaarmaking zwaarwegender is dan de schade die als gevolg van de openbaarmaking zou kunnen ontstaan.

    68. Wanneer de Commissie oordeelt dat een klacht niet nader behoeft te worden onderzocht omdat er onvoldoende communautair belang is om de zaak voort te zetten of op andere gronden, stelt zij de klager hiervan bij brief in kennis met vermelding van de rechtsgrondslag (artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004), motiveert zij deze voorlopige beoordeling en geeft zij de klager de gelegenheid om aanvullende inlichtingen te verstrekken of zijn standpunt kenbaar te maken binnen een door de Commissie vastgestelde termijn. Tevens deelt de Commissie de klager mee wat de gevolgen zijn indien hij nalaat te antwoorden overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 773/2004, zoals hieronder wordt uiteengezet.

    69. Overeenkomstig artikel 8, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 heeft de klager recht van toegang tot de documenten waarop de Commissie haar voorlopige beoordeling heeft gebaseerd. Deze toegang wordt gewoonlijk verleend door het aanhechten van een afschrift van de desbetreffende documenten aan de brief.

    70. De termijn waarbinnen de klager zijn standpunt kenbaar kan maken over de brief ingevolge artikel 7, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004 wordt vastgesteld naar gelang van de omstandigheden van de zaak. De termijn kan niet minder dan vier weken bedragen (artikel 17, lid 2, van Verordening (EG) nr. 773/2004). Indien de klager niet binnen de vastgestelde termijn antwoordt, wordt de klacht geacht te zijn ingetrokken overeenkomstig artikel 7, lid 3, van Verordening (EG) nr. 773/2004. Klagers zijn gerechtigd hun klacht te allen tijde in te trekken indien zij zulks wensen.

    71. De klager kan om een verlenging van de termijn voor het kenbaar maken van zijn standpunt verzoeken. Afhankelijk van de omstandigheden van de zaak kan de Commissie een dergelijke verlenging toestaan.

    72. Wanneer de klager in dit geval aanvullende opmerkingen verstrekt, neemt de Commissie nota van deze opmerkingen. Wanneer zij van dien aard zijn dat de Commissie besluit het gevolg dat zij voornemens was aan de klacht te geven te wijzigen, kan zij een procedure inleiden tegen de ondernemingen waartegen de klacht is gericht. In deze procedure beschikt de klager over de bovenvermelde procedurele rechten.

    73. Wanneer het standpunt van de klager geen verandering brengt in het voorgenomen optreden van de Commissie, wijst deze de klacht bij beschikking af(66).

    d) De beschikking van de Commissie tot afwijzing van een klacht

    74. Wanneer de Commissie bij beschikking overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 773/2004 een klacht afwijst, moet zij haar besluit overeenkomstig artikel 253 EG motiveren; deze motivering moet beantwoorden aan de aard van de betrokken handeling en de omstandigheden van het geval in aanmerking nemen.

    75. De motivering moet de redenering van de Commissie duidelijk en ondubbelzinnig tot uitdrukking brengen, opdat de klager de gronden van het genomen besluit kan kennen en de bevoegde communautaire rechterlijke instantie zijn toezicht kan uitoefenen. De Commissie is evenwel niet verplicht een standpunt te bepalen ten aanzien van alle argumenten die de klagers tot staving van hun klacht hebben ingeroepen, doch zij kan volstaan met een uiteenzetting van de feiten en rechtsoverwegingen die in het bestek van haar beschikking van wezenlijk belang zijn(67).

    76. Wanneer de Commissie een klacht afwijst in een zaak die tevens aanleiding geeft tot een beschikking overeenkomstig artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1/2003 (vaststelling van niet-toepasselijkheid van artikel 81 of 82) of artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1/2003 (toezeggingen), kan in de beschikking tot afwijzing worden verwezen naar die andere beschikking die op basis van de bedoelde bepalingen is gegeven.

    77. Tegen een beschikking tot afwijzing van een klacht kan bij de communautaire rechterlijke instanties beroep worden ingesteld(68).

    78. Een beschikking tot afwijzing van een klacht ontneemt klagers de mogelijkheid om een verzoek tot heropening van het onderzoek te doen, tenzij zij belangrijke nieuwe feiten aanvoeren. Verdere correspondentie van klagers over dezelfde vermeende inbreuk kan derhalve niet als een nieuwe klacht worden beschouwd, tenzij belangrijke nieuwe feiten ter kennis van de Commissie worden gebracht. Onder passende omstandigheden kan de Commissie evenwel een zaak heropenen.

    79. In een beschikking tot afwijzing van een klacht wordt niet definitief uitspraak gedaan over het al dan niet bestaan van een inbreuk op artikel 81 of 82, zelfs indien de Commissie de feiten op grond van de artikelen 81 en 82 heeft beoordeeld. Het oordeel van de Commissie in een beschikking tot afwijzing van een klacht belet de nationale rechter of mededingingsautoriteit derhalve niet om de artikelen 81 en 82 toe te passen op de overeenkomsten en praktijken die hen worden voorgelegd. Het oordeel van de Commissie in een beschikking tot afwijzing van een klacht is een feitelijk gegeven waarmee de nationale rechter rekening kan houden bij zijn onderzoek van de vraag of de betrokken overeenkomst of gedragingen in overeenstemming zijn met de artikelen 81 en 82(69).

    e) Bijzondere situaties

    80. Krachtens artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1/2003 kan de Commissie ambtshalve voorlopige maatregelen treffen wanneer de mededinging op ernstige en onherstelbare wijze dreigt te worden geschaad. Dit artikel bepaalt dat personen die overeenkomstig artikel 7, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003 een klacht indienen, niet om voorlopige maatregelen kunnen verzoeken. Verzoeken van ondernemingen om voorlopige maatregelen kunnen bij de rechterlijke instanties van de lidstaten worden ingediend die heel wel in staat zijn om hierover uitspraak te doen(70).

    81. Sommige personen wensen wellicht de Commissie in kennis te stellen van vermeende inbreuken op artikel 81 of 82 zonder dat hun identiteit aan de ondernemingen die de vermeende inbreuken zouden hebben begaan, bekend wordt gemaakt. Deze personen worden verzocht met de Commissie contact op te nemen. De Commissie is verplicht de anonimiteit van een informant te respecteren indien deze daarom heeft verzocht, tenzij dit verzoek duidelijk ongerechtvaardigd is(71).

    (1) Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB L 1 van 4.1.2003, blz. 1 t/m 25).

    (2) Zie met name de overwegingen 3 t/m 7 en 35 van Verordening (EG) nr. 1/2003.

    (3) Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie van 7 april 2004 betreffende de procedures van de Commissie overeenkomstig de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag (PB L 123 van 27.4.2004).

    (4) De Commissie behandelt brieven van informanten op een wijze die in overeenstemming is met haar beginselen inzake een goede administratieve praktijk.

    (5) Mededeling betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten (blz. 43).

    (6) Voor de behandeling van dergelijke klachten, zie de mededeling van de Commissie van 10 oktober 2002, COM(2002) 141.

    (7) Zaak C-344/98, Masterfoods/HB Ice Cream, Jurispr. (2000) blz. I-11369, r.o. 46; zaak C-119/97 P, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1999) blz. I-1341, r.o. 88; zaak T-24/90, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1992) blz. II-2223, r.o. 73-77.

    (8) Zie met name de artikelen 5, 6, 11, 12, 15, 22, 29 en 35 en de overwegingen 2 tot en met 4 en 6 tot en met 8 van Verordening (EG) nr. 1/2003.

    (9) Zie de mededeling betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten, punt 5 e.v.

    (10) Zie overweging 3 van Verordening (EG) nr. 1/2003.

    (11) Vaste rechtspraak, zie zaak 127/73, Belgische Radio en Televisie (BRT)/SABAM en Fonior, Jurispr. (1974) 51, r.o. 16; zaak C-282/95 P, Guérin automobiles/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1997) blz. I-1503, r.o. 39; zaak C-453/99, Courage/Bernhard Crehan, Jurispr. (2001) blz. I-6297, r.o. 23.

    (12) Zaak C-453/99, Courage/Bernhard Crehan, Jurispr. (2001) blz. I-6297, r.o. 26 en 27; de bevoegdheid van nationale rechterlijke instanties om schadevergoeding toe te kennen wordt eveneens benadrukt in overweging 7 van Verordening (EG) nr. 1/2003.

    (13) Zie artikelen 1, 6 en 15 alsmede overweging 7 van Verordening (EG) nr. 1/2003.

    (14) Verordening nr. 17: Eerste verordening over de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag, PB 13 van 21.2.1962, blz. 204 tot en met 211. Verordening nr. 17 is met ingang van 1 mei 2004 ingetrokken bij artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1/2003.

    (15) Voor een meer uitvoerige toelichting op dit mechanisme, zie de mededeling betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de rechterlijke instanties van de EU-lidstaten bij de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag.

    (16) Zaak T-24/90, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1992) blz. II-2223, r.o. 93.

    (17) Zaak C-230/96, Cabour en Nord Distribution Automobile/Arnor "SOCO", Jurispr. (1998) blz. I-2055, r.o. 51; gevoegde zaken T-185/96, T-189/96 en T-190/96, Dalmasso e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1999) blz. II-93, r.o. 50.

    (18) Zie artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1/2003 en punt 80 hieronder. Naar gelang van het geval kunnen de mededingingsautoriteiten van de lidstaten even goed in staat zijn voorlopige maatregelen te nemen.

    (19) Zie punt 41 en volgende.

    (20) Mededeling betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten (blz. 43).

    (21) Mededeling betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten, punten 8 tot en met 15.

    (22) Artikel 11, leden 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 1/2003; mededeling betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten, punten 16 en 17.

    (23) Mededeling betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten, punt 34.

    (24) Voor een meer uitgebreide toelichting op dit begrip, zie punt 33 en volgende.

    (25) Zaak C-119/97 P, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1999), blz. I-1341, r.o. 88; zaak T-24/90, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1992), blz. II-2223, r.o. 73-77 en 85.

    (26) Vaste rechtspraak sinds zaak T-24/90, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1992), blz. II-2223, r.o. 85.

    (27) Zaak C-282/95 P, Guérin automobiles/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1997), blz. I-1503, r.o. 36.

    (28) Zie artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 773/2004.

    (29) Zaak T-114/92, Bureau Européen des Médias et de l'Industrie Musicale (BEMIM)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1995), blz. II-147, r.o. 28. Ondernemersverenigingen waren eveneens klagers in de zaken die voorwerp waren van de arresten in zaak 298/83, Comité des industries cinématographiques des Communautés européennes (CICCE)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1985), blz. 1105 en zaak T-319/99, Federacion Nacional de Empresas (FENIN)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, nog niet in de Jurisprudentie (2003) gepubliceerd.

    (30) Gevoegde zaken T-133/95 en T-204/95, International Express Carriers Conference (IECC)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1998) blz. II-3645, r.o. 79-83.

    (31) Zaak T-37/92, Bureau Européen des Unions des Consommateurs (BEUC)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1994), blz. II-285, r.o. 36.

    (32) Deze kwestie is aan de orde gesteld in een thans bij het Gerecht van eerste aanleg aanhangige procedure (gevoegde zaken T-213 en 214/01). De Commissie heeft ook een individuele consument als klager aanvaard in haar beschikking van 9 dec. 1998 in zaak IV/D-2/34.466, Griekse veerdienstmaatschappijen, PB L 109/24 van 27 april 1999, r.o. 1.

    (33) Gevoegde zaken T-133/95 en T-204/95, International Express Carriers Conference (IECC)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1998), blz. II-3645, r.o. 79.

    (34) Zaak T-24/90, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1992), blz. II-2223, r.o. 76; zaak C-91/95 P, Roger Tremblay e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1996), blz I-5547, r.o. 30.

    (35) Zaak 125/78, GEMA/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1979), blz. 3173, r.o. 17; zaak C-119/97/P, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1999), blz. I-1341, r.o. 87.

    (36) Vaste rechtspraak sinds zaak T-24/90, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1992), blz. II-2223, r.o. 77 en 85; in overweging 18 van Verordening nr. 1/2003 wordt deze mogelijkheid uitdrukkelijk bevestigd.

    (37) Vaste rechtspraak sinds zaak T-24/90, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1992), blz. II-2223, r.o. 75. Wat Verordening (EG) nr. 1/2003 betreft is dit beginsel wellicht uitsluitend relevant in het kader van artikel 29 van die verordening.

    (38) Zaak 210/81, Oswald Schmidt, handelend onder de naam Demo-Studio Schmidt/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1983), blz. 3045, r.o. 19; zaak C-119/97 P, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1999), blz. I-1341, r.o. 86.

    (39) Zaak C-119/97 P, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1999), blz. I-1341, r.o. 79-80.

    (40) Zaak C-450/98 P, International Express Carriers Conference (IECC)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (2001), blz. I-3947, r.o. 57-59.

    (41) Zaak T-24/90, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1992), blz. II-2223, r.o. 88 en volgende; zaak T-5/93, Roger Tremblay e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1995), blz. II-185, r.o. 65 en volgende; zaak T-575/93, Casper Koelman/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1996), blz. II-1, r.o. 75-80; zie ook deel II hierboven waarin deze situatie meer uitvoerig wordt uiteengezet.

    (42) Zaak C-119/97 P, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1999), blz. I-1341, r.o. 92/93.

    (43) Vaste rechtspraak sinds zaak T-24/90, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1992), blz. II-2223, r.o. 86.

    (44) Zaak C-449/98 P, International Express Carriers Conference (IECC)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (2001), blz. I-3875, r.o. 37.

    (45) Zaak T-77/95, Syndicat français de l'Express International e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1997), blz. II-1, r.o. 57. Zaak C-119/97 P, Union française de l'express (Ufex) e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1999), blz. I-1341, r.o. 95. Zie ook zaak T-37/92, Bureau Européen des Unions des Consommateurs (BEUC)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1994), blz. II-285, r.o. 113, waarin werd geoordeeld dat een ongeschreven verbintenis tussen een lidstaat en een derde land die niet is aangegaan in het kader van de gemeenschappelijke handelspolitiek, onvoldoende basis vormde om vast te stellen dat het gedrag waarop de klacht betrekking had, was beëindigd.

    (46) Zaak T-110/95, International Express Carriers (IECC)/Commissie van de Europese Gemeenschappen e.a., Jurispr. (1998), blz. II-3605, r.o. 57, bevestigd door zaak 449/98 P, International Express Carriers (IECC)/Commissie van de Europese Gemeenschappen e.a., Jurispr. (2001), blz. I-3875, r.o. 44-47.

    (47) Zaak C-449/98 P, International Express Carriers (IECC)/Commissie van de Europese Gemeenschappen e.a., Jurispr. (2001), blz. I-3875, r.o. 37.

    (48) Zie reeds zaak T-77/92, Parker Pen/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1994), blz. II-549, r.o. 64/65; nog duidelijker in zaak C-344/98, Masterfoods/HB Ice Cream, Jurispr. (2000), blz. I-11369, r.o. 48.

    (49) Zaak 298/83, Comité des industries cinématrograqhiques des Communautés européennes (CICCE)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1985), blz. 1105, r.o. 21-24; zaak T-198/98, Micro Leader Business/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1999), blz. II-3989, r.o. 32-39.

    (50) Zaak T-319/99, Federacion Nacional de Empresas (FENIN)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, nog niet in de Jurisprudentie (2003) verschenen, r.o. 43.

    (51) Uitvoerige informatie is te vinden op de website van de Commissie http://europa.eu.int/comm /competition/index_nl.html

    (52) Mededeling betreffende het begrip "beïnvloeding van de handel" in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (blz. 81).

    (53) Bekendmaking van de Commissie inzake overeenkomsten die de mededinging niet merkbaar beperken in de zin van artikel 81, lid 1 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap (de minimis) (PB C 368 van 22.12.2001, blz. 13).

    (54) De tekst van alle groepsvrijstellingsverordeningen kan worden geraadpleegd op de website van de Commissie http://europa.eu.int/comm /competition/index_nl.html

    (55) Mededeling van de Commissie - Richtsnoeren betreffende de toepassing van artikel 81, lid 3, van het Verdrag (blz. 97).

    (56) Zaak 210/81, Oswald Schmidt, handelend onder de naam Demo-Studio Schmidt/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1983), blz. 3045, r.o. 19; zaak T-24/90, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1992), blz. II-2223, r.o. 79.

    (57) Zaak T-64/89, Automec/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1990), blz. II-367, r.o. 45-47 en zaak T-37/92, Bureau Européen des Unions des Consommateurs (BEUC)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1994), blz. II-285, r.o. 29.

    (58) Zaak C-282/95 P, Guérin automobiles/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1997), blz. I-1503, r.o. 36.

    (59) Gevoegde zaken 142 en 156/84, British American Tobacco Company en R.J. Reynolds Industries/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1987), blz. 249, r.o. 19/20.

    (60) Zaak C-282/95 P, Guérin automobiles/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1997), blz. I-1503, r.o. 37.

    (61) Gevoegde zaken T-213/95 en T-18/96, Stichting Certificatie Kraanverhuurbedrijf (SCK) en Federatie van Nederlandse Kraanbedrijven (FNK)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1997), blz. 1739, r.o. 57.

    (62) Het begrip "zorgvuldigheid" van de klager wordt gebruikt in het Gerecht van eerste aanleg in zaak T-77/94, Vereniging van Groothandelaren in Bloemkwekerijproducten e.a./Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1997), blz. II-759, r.o. 75.

    (63) Artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 773/2004.

    (64) Artikel 287 EG, artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1/2003 en artikelen 15 en 16 van Verordening (EG) nr. 773/2004.

    (65) Artikel 27, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1/2003.

    (66) Artikel 7, lid 2 van Verordening (EG) nr. 773/2004; zaak C-282/95 P, Guérin automobiles/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1997), blz. I-1503, r.o. 36.

    (67) Vaste rechtspraak, zie onder andere zaak T-114/92, Bureau Européen des Médias et de l'Industrie Musicale (BEMIM)/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1995), blz. II-147, r.o. 41.

    (68) Vaste rechtspraak sinds zaak 210/81, Oswald Schmidt, handelend onder de naam Demo-Studio Schmidt/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1983), blz. 3045.

    (69) Zaak T-575/93, Casper Koelman/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1996), blz. II-1, r.o. 41-43.

    (70) Naar gelang van het geval kunnen de mededingingsautoriteiten van de lidstaten even goed in staat zijn voorlopige maatregelen te nemen.

    (71) Zaak 145/83, Stanley George Adams/Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. (1985), blz. 3539.

    BIJLAGE

    >PIC FILE= "C_2004101NL.007702.TIF">

    Top