EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52004XC0427(02)

Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten (Voor de EER relevante tekst)

PB C 101 van 27.4.2004, p. 43–53 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

Dit document is verschenen in een speciale editie. (BG, RO, HR)

52004XC0427(02)

Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. C 101 van 27/04/2004 blz. 0043 - 0053


Mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten

(2004/C 101/03)

(Voor de EER relevante tekst)

1. INLEIDING

1. Bij Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag(1) (hierna de "verordening van de Raad") wordt een stelsel van parallelle bevoegdheden ingevoerd in het kader waarvan de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten (hierna de "NMA's")(2) de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag (hierna het "Verdrag") kunnen toepassen. De NMA's en de Commissie vormen tezamen een netwerk van openbare autoriteiten: zij handelen in het algemeen belang en werken nauw samen om de mededinging te vrijwaren. Het netwerk is een forum voor discussie en samenwerking met het oog op de toepassing en handhaving van het communautaire mededingingsbeleid. Het biedt een kader voor de samenwerking tussen de Europese mededingingsautoriteiten in zaken waarin de artikelen 81 en 82 van het Verdrag worden toegepast en vormt de grondslag voor de totstandbrenging en handhaving van een gemeenschappelijke mededingingscultuur in Europa. Dit netwerk wordt het "European Competition Network" (ECN) genoemd.

2. De structuur van de NMA's verschilt per lidstaat. In sommige lidstaten is er één instantie die zaken onderzoekt en alle soorten besluiten neemt. In andere lidstaten zijn de taken verdeeld tussen twee lichamen, waarvan er één belast is met het onderzoek van de zaak en het ander, dikwijls een college, verantwoordelijk is voor de besluitvorming in de zaak. En ten slotte in sommige lidstaten kunnen verbodsbeschikkingen en/of beschikkingen waarbij een boete wordt opgelegd, alleen door een rechterlijke instantie worden gegeven: een andere mededingingsautoriteit treedt op als openbare aanklager die de zaak voor die rechterlijke instantie brengt. Voor zover het algemene doeltreffendheidbeginsel in acht wordt genomen, kunnen de lidstaten op grond van artikel 35 van de verordening van de Raad bepalen welk lichaam of welke lichamen als nationale mededingingsautoriteiten worden aangewezen en hoe de taken tussen hen worden verdeeld. Krachtens de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht zijn de lidstaten gehouden een sanctiestelsel in te voeren dat voorziet in doeltreffende, evenredige en afschrikwekkende sancties voor inbreuken op het Gemeenschapsrecht(3). Hoewel de lidstaten verschillende handhavingssystemen hebben, erkennen zij niettemin wederzijds de normen van de regelingen van de andere lidstaten als basis voor samenwerking(4).

3. Het netwerk van mededingingsautoriteiten dient voor een efficiënte taakverdeling en een doeltreffende en coherente toepassing van de communautaire mededingingsregels te zorgen. In de verordening van de Raad en de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie betreffende de werking van het netwerk van mededingingsautoriteiten worden de voornaamste beginselen van de werking van het netwerk uiteengezet. De nadere bijzonderheden zijn in deze mededeling te vinden.

4. Raadplegingen en uitwisselingen binnen het netwerk zijn een zaak tussen de openbare handhavingsinstanties en laten eventuele rechten of verplichtingen van ondernemingen die voortvloeien uit het communautaire of nationale recht, onverlet. Elke mededingingsautoriteit is ten volle verantwoordelijk voor de correcte afhandeling van de zaken die het in behandeling heeft.

2. TAAKVERDELING

2.1. Toewijzingsbeginselen

5. De verordening van de Raad is gebaseerd op een stelsel van parallelle bevoegdheden waarbij alle mededingingsautoriteiten bevoegd zijn om artikel 81 of 82 van het Verdrag toe te passen en verantwoordelijk zijn voor een doeltreffende taakverdeling ten aanzien van zaken waarvoor een onderzoek noodzakelijk wordt geacht. Tegelijkertijd behoudt elk lid van het netwerk ten volle de discretionaire bevoegdheid om te beslissen een zaak al dan niet te onderzoeken. Op grond van dit stelsel van parallelle bevoegdheden kunnen zaken worden behandeld door:

- één enkele NMA, eventueel bijgestaan door NMA's van andere lidstaten, of

- verschillende NMA's die parallel optreden, of

- de Commissie.

6. In de meeste gevallen zal de autoriteit die een klacht ontvangt of ambtshalve een procedure inleidt(5), belast blijven met de zaak. Doorverwijzing van een zaak zal alleen worden overwogen bij het begin van een procedure (zie punt 18) indien ofwel deze autoriteit van mening is niet geschikt te zijn om de zaak te behandelen ofwel indien andere autoriteiten van mening zijn dat ook zij geschikt zijn om de zaak te behandelen (zie hieronder de punten 8 tot 15).

7. Indien doorverwijzing noodzakelijk wordt geacht voor een doeltreffende bescherming van de mededinging en van het communautaire belang, zullen de leden van het netwerk zoveel mogelijk trachten om in zo'n geval de zaak aan één enkele geschikte mededingingsautoriteit toe te wijzen(6). De doorverwijzing dient hoe dan ook snel en doeltreffend te verlopen en het lopende onderzoek niet op te houden.

8. Een autoriteit kan geschikt worden geacht een zaak te behandelen indien aan de volgende drie cumulatieve voorwaarden is voldaan:

1. de overeenkomst of gedraging heeft aanzienlijke rechtstreekse feitelijke of vermoedelijke gevolgen voor de mededinging op haar grondgebied, wordt op haar grondgebied ten uitvoer gelegd of heeft zich daar voor het eerst voorgedaan;

2. de autoriteit kan de volledige inbreuk daadwerkelijk beëindigen, d.w.z. zij kan een administratief verbod uitvaardigen dat voldoende effect sorteert om een einde te maken aan de inbreuk en zij kan, zo nodig, de inbreuk naar behoren bestraffen;

3. zij kan, eventueel bijgestaan door andere autoriteiten, het feitenmateriaal verzamelen dat nodig is om de inbreuk te bewijzen.

9. Uit bovengenoemde criteria blijkt dat er een concreet verband moet bestaan tussen de inbreuk en het grondgebied van een lidstaat, wil de mededingingsautoriteit van die lidstaat geschikt worden geacht om een zaak te behandelen. Het valt te verwachten dat de autoriteiten van lidstaten waar de mededinging merkbaar wordt beïnvloed door een inbreuk, geschikt zullen zijn om de zaak te behandelen, mits zij door afzonderlijk dan wel parallel optreden daadwerkelijk een einde kunnen maken aan de inbreuk, tenzij de Commissie terzake beter is toegerust (zie hieronder de punten 14 en 15.

10. Hieruit volgt dat één enkele nationale mededingingsautoriteit gewoonlijk geschikt is om overeenkomsten of gedragingen aan te pakken die met name op haar grondgebied, de mededinging merkbaar beïnvloeden.

Voorbeeld 1: Ondernemingen in lidstaat A zijn betrokken bij prijsafspraken voor producten die hoofdzakelijk in lidstaat A worden verkocht.

De NMA in lidstaat A is geschikt om de zaak te behandelen.

11. Verder kan het optreden van één NMA eveneens passend zijn wanneer een dergelijk optreden volstaat om de volledige inbreuk te beëindigen, ook al kan meer dan één NMA geschikt worden geacht om de zaak te behandelen.

Voorbeeld 2: Twee ondernemingen hebben een gemeenschappelijke onderneming opgericht in lidstaat A. De gemeenschappelijke onderneming verstrekt diensten in de lidstaten A en B en levert problemen op voor de mededinging. Een administratief verbod wordt voldoende geacht om de zaak doeltreffend af te handelen omdat daarmee een eind kan worden gemaakt aan de hele inbreuk. Het feitenmateriaal bevindt zich hoofdzakelijk in het kantoor van de gemeenschappelijke onderneming in lidstaat A.

De NMA's in de lidstaten A en B zijn beide geschikt om de zaak te behandelen maar een afzonderlijk optreden door de NMA in lidstaat A zal voldoende en doeltreffender zijn dan een afzonderlijk optreden door de NMA in lidstaat B of een parallel optreden door beide NMA's.

12. Een parallelle behandeling door twee of drie NMA's kan passend zijn wanneer een overeenkomst of gedraging, in hoofdzaak op het grondgebied van deze autoriteiten, de mededinging merkbaar beïnvloedt en het optreden van één enkele NMA niet volstaat om de volledige inbreuk te beeindigen en/of deze naar behoren te bestraffen. [...]

Voorbeeld 3: Twee ondernemingen sluiten een overeenkomst inzake de verdeling van de markt, waarbij de activiteiten van de onderneming in lidstaat A beperkt worden tot lidstaat A en de activiteiten van de onderneming in lidstaat B tot lidstaat B.

De NMA's in de lidstaten A en B zijn de geschikte instanties om de zaak parallel te behandelen, elk voor hun respectieve grondgebied.

13. De autoriteiten die een zaak in het kader van een parallel optreden behandelen, zullen trachten hun optreden zoveel mogelijk te coördineren. Daartoe kunnen zij het nuttig achten een van hen als leidende autoriteit aan te wijzen en bepaalde taken aan deze autoriteit te delegeren, zoals bijvoorbeeld de coördinatie van onderzoeksmaatregelen, met dien verstande dat elke autoriteit verantwoordelijk blijft voor het verloop van haar eigen procedures.

14. De Commissie is bij uitstek geschikt om een zaak te behandelen wanneer een of meer overeenkomsten of gedragingen, netwerken van soortgelijke overeenkomsten of gedragingen inbegrepen, in meer dan drie lidstaten gevolgen hebben voor de mededinging (grensoverschrijdende markten die meer dan drie lidstaten omvatten of verschillende nationale markten).

Voorbeeld 4: Twee ondernemingen sluiten een overeenkomst inzake de verdeling van de markt of de vaststelling van prijzen voor het hele grondgebied van de Gemeenschap. De Commissie is de aangewezen instantie om de zaak te behandelen.

Voorbeeld 5: Een onderneming die een machtspositie heeft op vier verschillende nationale markten, maakt misbruik van haar positie door getrouwheidskortingen op te leggen aan haar distributeurs op al deze markten. De Commissie is de aangewezen instantie om de zaak te behandelen. Zij zou zich ook tot één nationale markt kunnen beperken teneinde een precedent te scheppen waarna de zaak voor de andere nationale markten zou kunnen worden afgehandeld door de NMA's, vooral wanneer iedere nationale markt een afzonderlijke beoordeling vereist.

15. Bovendien is de Commissie bij uitstek geschikt om een zaak te behandelen wanneer deze nauw verband houdt met andere communautaire bepalingen waarvoor de Commissie uitsluitend bevoegd is, of die door de Commissie doeltreffender kunnen worden toegepast, dan wel wanneer het communautaire belang vereist dat er een besluit van de Commissie wordt vastgesteld teneinde het communautaire mededingingsbeleid verder te ontwikkelen ter ondervanging van nieuwe mededingingsvraagstukken, of om een daadwerkelijke handhaving te waarborgen.

2.2. Regelingen voor de samenwerking met het oog op de toewijzing van zaken en het verlenen van bijstand

2.2.1. Verstrekken van informatie aan het begin van de procedure (artikel 11 van de verordening van de Raad)

16. Teneinde na te gaan of er meerdere procedures zijn ingeleid en ervoor te zorgen dat zaken worden behandeld door een geschikte mededingingsautoriteit, dienen de leden van het netwerk in een vroeg stadium te worden ingelicht over de zaken die bij de verschillende mededingingsautoriteiten aanhangig zijn(7). Indien een zaak moet worden doorverwezen, is het namelijk in het belang van zowel het netwerk als de betrokken ondernemingen dat de doorverwijzing snel plaatsvindt.

17. De verordening van de Raad voorziet in een regeling waarbij de mededingingsautoriteiten elkaar informeren teneinde ervoor te zorgen dat zaken efficiënt en snel worden doorverwezen. Op grond van artikel 11, lid 3, van de verordening van de Raad zijn de NMA's verplicht, wanneer zij op grond van artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag optreden, de Commissie vóór of onverwijld na het begin van de eerste formele onderzoeksmaatregel hiervan in kennis te stellen. In lid 3 wordt voorts bepaald dat de inlichtingen tevens ter beschikking kunnen worden gesteld van de andere NMA's(8). De bedoeling van artikel 11, lid 3, van de verordening van de Raad is om het netwerk in staat te stellen gevallen op te sporen waarin meerdere procedures zijn ingeleid en de problemen in verband met een mogelijke doorverwijzing aan te pakken zodra een autoriteit het onderzoek naar een zaak start. Derhalve dienen de NMA's en de Commissie te worden geïnformeerd voordat of net nadat een stap is genomen die vergelijkbaar is met de onderzoeksmaatregelen waartoe de Commissie kan overgaan overeenkomstig de artikelen 18 tot 21 van de verordening van de Raad. De Commissie heeft krachtens artikel 11, lid 2, van de verordening van de Raad een soortgelijke verplichting aanvaard om de NMA's in te lichten. De leden van het netwerk stellen elkaar op de hoogte van lopende zaken door middel van een standaardformulier dat beperkte informatie over de zaak bevat, zoals de autoriteit die de zaak behandelt, het product, de grondgebieden en de partijen in kwestie, de vermeende inbreuk, de vermoedelijke duur van de inbreuk en de oorsprong van de zaak. Zij stellen elkaar ook op de hoogte wanneer zich veranderingen van betekenis voordoen.

18. Wanneer zich problemen inzake doorverwijzing voordoen, dienen deze onverwijld te worden opgelost, gewoonlijk binnen een periode van twee maanden vanaf de datum waarop de eerste informatie aan het netwerk werd toegezonden overeenkomstig artikel 11 van de verordening van de Raad. Tijdens deze periode zullen de mededingingsautoriteiten trachten tot een akkoord te komen over een mogelijke doorverwijzing en zonodig over een nadere regeling van een parallel optreden.

19. De mededingingsautoriteit of -autoriteiten die aan het einde van de doorverwijzingsperiode met een zaak belast is/zijn, zal/zullen in de regel deze zaak verder behandelen tot het einde van de procedure. Doorverwijzing van een zaak na de eerste toewijzingsperiode van twee maanden dient alleen plaats te vinden indien de feiten die bekend zijn over de zaak, in de loop van de procedure wezenlijk veranderen.

2.2.2. Schorsing of beëindiging van de procedure (artikel 13 van de verordening van de Raad)

20. Indien dezelfde overeenkomst of feitelijke gedraging aan verschillende mededingingsautoriteiten is voorgelegd, hetzij omdat zij een klacht hebben ontvangen, hetzij omdat zij op eigen initiatief een procedure hebben ingeleid, biedt artikel 13 van de verordening van de Raad de rechtsgrondslag voor de schorsing van een procedure of de afwijzing van een klacht op grond van het feit dat een andere autoriteit de zaak reeds behandelt of behandeld heeft. De in dit artikel vervatte zinsnede "de zaak behandelt" betekent niet enkel dat er een klacht is ingediend bij een andere autoriteit: het betekent dat de andere autoriteit de zaak uit eigen naam onderzoekt of heeft onderzocht.

21. Artikel 13 van de verordening van de Raad is van toepassing wanneer een andere autoriteit het door de klager naar voren gebrachte mededingingsvraagstuk heeft behandeld of behandelt, zelfs wanneer de onderhavige autoriteit is opgetreden of optreedt op basis van een klacht die door een andere klager is ingediend of naar aanleiding van een ambtshalve ingestelde procedure. Dit betekent dat er een beroep kan worden gedaan op artikel 13 van de verordening van de Raad indien de overeenkomst of feitelijke gedraging dezelfde inbreuk(en) betreft op dezelfde relevante geografische en productmarkten.

22. Een NMA kan haar procedure schorsen of afsluiten maar is hiertoe niet verplicht. Artikel 13 van de verordening van de Raad biedt ruimte om rekening te houden met de specifieke kenmerken van elk afzonderlijk geval. Deze flexibiliteit is van belang: indien een klacht door een autoriteit werd afgewezen na een onderzoek naar de grond van de zaak, zal een andere autoriteit de zaak wellicht niet opnieuw willen onderzoeken. Wanneer anderzijds een klacht om andere redenen werd afgewezen (bijvoorbeeld omdat de autoriteit niet de nodige bewijzen wist te verzamelen om de inbreuk aan te tonen), zal een andere autoriteit wellicht haar eigen onderzoek willen instellen en de zaak behandelen. Deze flexibiliteit komt ook tot uiting in de mogelijkheid die voor elke NMA openstaat om voor aanhangige zaken haar procedure te sluiten of te schorsen. Een autoriteit zal wellicht niet genegen zijn om een zaak af te sluiten voordat de uitkomst van de procedure van een andere autoriteit duidelijk is. De mogelijkheid om haar procedure te schorsen stelt de autoriteit in staat om op een later tijdstip te besluiten om al dan niet haar procedure af te sluiten. Een dergelijke flexibiliteit komt ook de consistente toepassing van de regels ten goede.

23. Indien een autoriteit de procedure afsluit of schorst omdat een andere autoriteit de zaak behandelt, kan zij, overeenkomstig artikel 12 van de verordening van de Raad, de door de klager verstrekte informatie overdragen aan de autoriteit die de zaak zal behandelen.

24. Artikel 13 van de verordening van de Raad kan ook worden toegepast op een onderdeel van een klacht of van een procedure. Het kan zijn dat een klacht of een ambtshalve ingestelde procedure slechts ten dele een zaak overlapt die reeds door een andere mededingingsautoriteit is of wordt behandeld. In dat geval is de mededingingsautoriteit waarbij de klacht is ingediend, gerechtigd om de klacht ten dele af te wijzen op grond van artikel 13 van de verordening van de Raad en de rest van de klacht op de aangewezen wijze te behandelen. Hetzelfde geldt voor de afsluiting van de procedure.

25. Artikel 13 van de verordening van de Raad is niet de enige rechtsgrondslag voor de schorsing of afsluiting van ambtshalve ingestelde procedures of voor de afwijzing van klachten. De NMA's kunnen dit recht ook ontlenen aan hun nationale procesrecht. De Commissie kan een klacht ook afwijzen wegens gebrek aan Gemeenschapsbelang of om andere redenen die met de aard van de klacht verband houden(9).

2.2.3. Uitwisseling en gebruik van vertrouwelijke inlichtingen (artikel 12 van de verordening van de Raad)

26. Een belangrijk aspect voor de werking van het netwerk is de bevoegdheid van alle mededingingsautoriteiten om informatie uit te wisselen en te gebruiken (met inbegrip van documenten, verklaringen en digitale informatie), die door hen is verzameld met het oog op de toepassing van artikel 81 of 82 van het Verdrag. Deze bevoegdheid is een eerste voorwaarde voor een efficiënte en doelmatige toewijzing en behandeling van zaken.

27. In artikel 12 van de verordening van de Raad wordt bepaald dat voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten de bevoegdheid hebben elkaar alle gegevens, zowel van feitelijke als van juridische aard, met inbegrip van vertrouwelijke inlichtingen, mee te delen en deze als bewijsmiddel te gebruiken. Dit betekent dat er niet alleen informatie kan worden uitgewisseld tussen een NMA en de Commissie maar ook tussen NMA's onderling. Artikel 12 van de verordening van de Raad heeft voorrang op iedere strijdige wetgeving van een lidstaat. De vraag of de informatie op rechtmatige wijze was verzameld door de toezendende autoriteit, wordt geregeld op grond van de voor die autoriteit geldende wetgeving. Bij de toezending van informatie kan de toezendende autoriteit de ontvangende autoriteit meedelen of de vergaring van informatie werd betwist of nog zou kunnen worden betwist.

28. Aan de uitwisseling en het gebruik van informatie zijn in het bijzonder de volgende waarborgen voor ondernemingen en personen verbonden.

a) Om te beginnen wordt in artikel 28 van de verordening van de Raad bepaald dat "de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten, hun functionarissen, personeelsleden en andere onder het toezicht van deze autoriteiten werkende personen [...] geen inlichtingen openbaar maken die zij uit hoofde van" de verordening van de Raad "hebben verkregen of uitgewisseld en die naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen". Het rechtmatige belang van ondernemingen bij de bescherming van hun zakengeheimen mag evenwel niet ten koste gaan van de openbaarmaking van informatie die nodig is om een inbreuk op de artikelen 81 en 82 van het Verdrag aan te tonen. De term "geheimhoudingsplicht" die in artikel 28 van de verordening van de Raad wordt gebruikt is een begrip dat ontleend is aan het Gemeenschapsrecht en dat met name betrekking heeft op zakengeheimen en andere vertrouwelijke inlichtingen. Aldus zal voor de hele Gemeenschap een gemeenschappelijk minimumniveau van bescherming worden gecreëerd.

b) De tweede waarborg voor ondernemingen heeft betrekking op het gebruik van de inlichtingen die binnen het netwerk zijn uitgewisseld. Krachtens artikel 12, lid 2, van de verordening van de Raad kunnen de aldus uitgewisselde inlichtingen alleen als bewijsmiddel worden gebruikt voor de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag en met betrekking tot het onderwerp waarvoor zij zijn verzameld(10). Op grond van artikel 12, lid 2, van de verordening van de Raad kunnen de uitgewisselde inlichtingen ook worden gehanteerd voor de parallelle toepassing van nationale mededingingsrecht op dezelfde zaak. Dit is evenwel alleen mogelijk indien de toepassing van het nationale recht niet tot een ander resultaat leidt ten aanzien van de vaststelling van een inbreuk dan krachtens de artikelen 81 en 82 van het Verdrag het geval zou zijn.

c) De derde waarborg die bij de verordening van de Raad wordt verleend, betreft het opleggen van sancties aan personen op basis van de inlichtingen die krachtens artikel 12, lid 1, zijn uitgewisseld. De verordening van de Raad voorziet alleen in sancties voor ondernemingen wegens inbreuken op de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. In de wetgeving van sommige lidstaten zijn ook sancties voor natuurlijke personen voorzien in verband met inbreuken op de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Natuurlijke personen genieten gewoonlijk uitgebreidere rechten van verdediging (bijvoorbeeld het zwijgrecht in vergelijking tot ondernemingen die alleen mogen weigeren vragen te beantwoorden wanneer dit zou leiden tot erkenning van een inbreuk(11)). Artikel 12, lid 3, van de verordening van de Raad waarborgt dat inlichtingen die van ondernemingen zijn verkregen, niet zodanig kunnen worden aangewend dat de hogere mate van bescherming die natuurlijke personen genieten, wordt omzeild. Met deze bepaling wordt voorkomen dat aan natuurlijke personen sancties worden opgelegd op basis van inlichtingen die krachtens de verordening van de Raad zijn uitgewisseld, indien de wetgevingen van de toezendende en de ontvangende autoriteit niet in sancties van soortgelijke aard voorzien ten aanzien van natuurlijke personen, tenzij de rechten van de betrokken persoon ten aanzien van het verzamelen van bewijsmateriaal door de toezendende autoriteit in dezelfde mate zijn geëerbiedigd als zij door de ontvangende autoriteit worden gewaarborgd. Voor de toepassing van artikel 12, lid 3, van de verordening van de Raad is het niet van belang of de sancties die in het nationale recht worden voorzien onder het administratief recht of het strafrecht vallen. In de verordening van de Raad wordt getracht een onderscheid te maken tussen sancties die gevangenisstraffen behelzen en andere soorten sancties zoals boetes voor natuurlijke personen en andere persoonlijke sancties. Indien het rechtsstelsel van zowel de toezendende als de ontvangende autoriteit in sancties van soortgelijke aard voorziet (bijvoorbeeld in beide lidstaten kunnen boetes worden opgelegd aan een personeelslid van een onderneming dat betrokken is geweest bij de inbreuk op artikel 81 of 82 van het Verdrag), kan de informatie die krachtens artikel 12 van de verordening van de Raad is uitgewisseld, door de ontvangende autoriteit worden gebruikt. In dat geval worden de procedurele waarborgen van beide stelsels geacht gelijkwaardig te zijn. Indien daarentegen de beide rechtsstelsels niet in sancties van soortgelijke aard voorzien, kan de informatie alleen worden gebruikt indien in het betreffende geval dezelfde mate van bescherming voor de rechten van natuurlijke personen wordt geboden (zie artikel 12, lid 3, van de verordening van de Raad). In dat laatste geval kunnen gevangenisstraffen alleen worden opgelegd indien zowel de toezendende als de ontvangende autoriteit gerechtigd zijn een dergelijke straf op te leggen.

2.2.4. Onderzoeken (artikel 22 van de verordening van de Raad)

29. De verordening van de Raad voorziet in de mogelijkheid voor een NMA om een andere NMA om bijstand te verzoeken bij het verzamelen van inlichtingen in haar naam. Een NMA kan een andere NMA verzoeken in haar naam onderzoeksmaatregelen uit te voeren. Op grond van artikel 12 van de verordening van de Raad kan de NMA die bijstand verleent, de door haar verzamelde inlichtingen toezenden aan de verzoekende NMA. Iedere uitwisseling tussen NMA's en het gebruik als bewijsmiddel door de verzoekende NMA van dergelijke inlichtingen dient te geschieden overeenkomstig artikel 12 van de verordening van de Raad. Wanneer een NMA namens een andere NMA optreedt, doet zij dit overeenkomstig haar eigen procedurevoorschriften en op grond van haar eigen onderzoeksbevoegdheden.

30. Krachtens artikel 22, lid 2, van de verordening van de Raad kan de Commissie een NMA verzoeken namens haar een inspectie te verrichten. De Commissie kan ofwel een beschikking geven overeenkomstig artikel 20, lid 4, van de verordening van de Raad ofwel gewoon een verzoek doen toekomen aan de NMA. De NMA-functionarissen oefenen hun bevoegdheden uit overeenkomstig hun nationale wetgeving. De ambtenaren van de Commissie kunnen de NMA tijdens de inspectie bijstand verlenen.

2.3. Positie van ondernemingen

2.3.1. Algemeen

31. Alle leden van het netwerk zullen trachten de toewijzing van zaken snel en efficiënt te laten verlopen. Aangezien bij de verordening van de Raad een stelsel van parallelle bevoegdheden is ingevoerd, komt de toewijzing van zaken aan leden van het netwerk gewoonweg neer op een taakverdeling waarbij sommige autoriteiten ervan afzien om op te treden. De toewijzing van zaken schept derhalve geen individueel recht voor de ondernemingen die bij een inbreuk betrokken zijn of daardoor getroffen worden, dat hun zaak door een welbepaalde autoriteit zal worden behandeld.

32. Indien een zaak wordt doorverwezen naar een bepaalde mededingingsautoriteit, dan is dat omdat de toepassing van de hierboven uiteengezette toewijzingscriteria tot de conclusie heeft geleid dat deze autoriteit geschikt is om de zaak alleen of door middel van een parallel optreden te behandelen. De mededingingsautoriteit waarnaar de zaak wordt doorverwezen, zou hoe dan ook in staat zijn geweest om ambtshalve een procedure in te leiden tegen de inbreuk.

33. Voorts passen alle mededingingsautoriteiten het communautaire mededingingsrecht toe, en in de verordening van de Raad zijn regelingen voorzien om ervoor te zorgen dat de regels coherent worden toegepast.

34. Indien een zaak binnen het netwerk wordt doorverwezen, worden de betrokken ondernemingen en de klager(s) hiervan zo spoedig mogelijk op de hoogte gesteld door de betrokken mededingingsautoriteiten.

2.3.2. Positie van klagers

35. Indien er overeenkomstig artikel 7 van de verordening van de Raad een klacht bij de Commissie wordt ingediend en indien de Commissie de klacht niet onderzoekt of de aangeklaagde overeenkomst of feitelijke gedraging niet verbiedt, heeft de klager recht op een beschikking waarbij zijn klacht wordt afgewezen, onverminderd het bepaalde in artikel 7, lid 3, van de uitvoeringsverordening van de Commissie(12). De rechten van klagers die een klacht indienen bij een NMA, zijn geregeld bij het toepasselijke nationale recht.

36. Voorts biedt artikel 13 van de verordening van de Raad alle NMA's de mogelijkheid om een klacht te schorsen of af te wijzen op grond van het feit dat een andere mededingingsautoriteit dezelfde zaak behandelt of heeft behandeld. Krachtens deze bepaling kan ook de Commissie een klacht afwijzen op grond van het feit dat een mededingingsautoriteit van een lidstaat de zaak behandelt of heeft behandeld. Artikel 12 van de verordening van de Raad staat de uitwisseling van inlichtingen tussen mededingingsautoriteiten binnen het netwerk toe, voor zover de waarborgen die in dat artikel voorzien zijn, in acht worden genomen (zie hierboven punt 28).

2.3.3. Positie van degenen die een beroep doen op een clementieregeling

37. De Commissie is van oordeel(13) dat het in het belang van de Gemeenschap is om ondernemingen die met haar samenwerken bij het onderzoek naar kartelinbreuken, een gunstige behandeling te verlenen. Een aantal lidstaten heeft eveneens een clementieregeling(14) ingevoerd voor kartelonderzoeken. Het doel van deze clementieregelingen is om de opsporing door de mededingingsautoriteiten van kartelafspraken te vergemakkelijken en daardoor tevens de deelname aan onwettige kartels te ontmoedigen.

38. Bij gebrek aan een voor de hele Europese Unie geldend systeem van volledig geharmoniseerde clementieregelingen, mag een verzoek aan een bepaalde autoriteit om toepassing van de clementieregeling niet worden beschouwd als een clementieverzoek aan enige andere autoriteit. Het is derhalve in het belang van de aanvrager om een clementieverzoek in te dienen bij alle mededingingsautoriteiten die bevoegd zijn om artikel 81 van het Verdrag toe te passen op het grondgebied waar de inbreuk van invloed is, en die geschikt kunnen worden bevonden om op te treden tegen de onderhavige inbreuk(15). Aangezien het tijdstip van het beroep op de regeling van groot belang is bij de meeste bestaande clementieregelingen, dienen de aanvragers ook te overwegen of het dienstig is om aanvragen voor toepassing van de clementieregeling bij alle betrokken autoriteiten gelijktijdig in te dienen. Het is aan de aanvrager om de stappen te nemen die hij nodig acht om zijn positie te beschermen met het oog op mogelijke procedures van deze autoriteiten.

39. Net als voor alle gevallen waarin de artikelen 81 en 82 van het Verdrag worden toegepast, dient een NMA die een zaak behandelt welke is ingeleid naar aanleiding van een beroep op de clementieregeling, de Commissie hiervan in kennis te stellen en de inlichtingen tevens ter beschikking te stellen van de andere leden van het netwerk overeenkomstig artikel 11, lid 3 van de verordening van de Raad (zie punt 16 e.v.). De Commissie heeft krachtens artikel 11, lid 2, van de verordening van de Raad een soortgelijke verplichting aanvaard om de NMA's in te lichten. In dergelijke gevallen zullen de inlichtingen die aan het netwerk zijn verstrekt krachtens artikel 11, niet door de andere leden van het netwerk worden gebruikt als uitgangspunt voor een eigen onderzoek op grond van de mededingingsregels van het Verdrag of, in het geval van de NMA's, op grond van hun nationale mededingingswetgeving of andere wetgeving(16). Dit doet niets af aan de bevoegdheid van de autoriteit om een onderzoek in te stellen op basis van informatie uit andere bronnen of, onder voorbehoud van het bepaalde in de hiernavolgende punten 40 en 41, overeenkomstig artikel 12 van de verordening van de Raad bij enig ander lid van het netwerk, met inbegrip van het lid waarbij het verzoek om toepassing van de clementieregeling werd ingediend, informatie op te vragen, te verkrijgen en te gebruiken.

40. Onder voorbehoud van het bepaalde in punt 41, zal de informatie die vrijwillig is verstrekt door de aanvrager van clementie, alleen met de toestemming van de aanvrager worden toegezonden aan een ander lid van het netwerk overeenkomstig artikel 12 van de verordening van de Raad. Evenzo zal andere informatie die is verkregen tijdens of naar aanleiding van een inspectie of via of naar aanleiding van enig andere onderzoeksmaatregel die hoe dan ook alleen kon worden uitgevoerd dankzij de clementieaanvraag, alleen overeenkomstig artikel 12 van de verordening van de Raad aan een andere autoriteit worden verstrekt indien de aanvrager heeft ingestemd met de overdracht aan die autoriteit van informatie die hij vrijwillig heeft verstrekt in zijn clementieaanvraag. De leden van het netwerk zullen de aanvragers aanmoedigen een dergelijke toestemming te geven, vooral voor de overdracht aan autoriteiten waarbij de aanvrager een beroep op clementie zou kunnen doen. Wanneer de aanvrager eenmaal zijn toestemming heeft gegeven voor de overdracht van informatie aan een andere autoriteit, kan deze toestemming niet meer worden ingetrokken. Deze bepaling doet evenwel niets af aan de verantwoordelijkheid van elke aanvrager om bij elke autoriteit waarvoor zulks dienstig lijkt, een aanvraag voor toepassing van de clementieregeling in te dienen.

41. Niettegenstaande het voorgaande is de toestemming van de aanvrager voor de overdracht van informatie aan een andere autoriteit overeenkomstig artikel 12 van de verordening van de Raad niet vereist in de volgende gevallen:

1. Er is geen toestemming vereist indien de ontvangende autoriteit ook een clementieaanvraag voor dezelfde inbreuk van dezelfde aanvrager heeft ontvangen als de toezendende autoriteit, op voorwaarde dat op het tijdstip van de overdracht van de informatie er voor de aanvrager geen mogelijkheid bestaat om de informatie die hij aan die ontvangende autoriteit heeft voorgelegd, terug te trekken.

2. Er is geen toestemming vereist indien de ontvangende autoriteit een schriftelijke toezegging heeft verstrekt dat noch de informatie die aan haar is toegezonden, noch enig andere informatie die zij zou verkrijgen na de datum en het tijdstip van de toezending zoals genoteerd door de toezendende autoriteit, door haar of door enig andere autoriteit waaraan de informatie vervolgens wordt toegezonden, zal worden gebruikt om sancties op te leggen:

a) aan de aanvrager voor toepassing van de clementieregeling;

b) aan ieder ander rechtspersoon of natuurlijke persoon die onder de gunstige behandeling valt die door de toezendende autoriteit wordt geboden naar aanleiding van het beroep dat door de aanvrager is gedaan op de clementieregeling;

c) aan iedere werknemer of voormalige werknemer van een van de natuurlijke of rechtspersonen die onder a) of b) vallen.

Aan de aanvrager zal een kopie van de schriftelijke verbintenis van de ontvangende autoriteit worden verstrekt.

3. Indien informatie wordt verzameld door een lid van het netwerk overeenkomstig artikel 22, lid 1, van de verordening van de Raad namens en voor rekening van het lid van het netwerk waarbij de clementieaanvraag is ingediend, is geen toestemming vereist voor de overdracht van dergelijke informatie aan, en het gebruik daarvan door, het lid van het netwerk waarbij de aanvraag was ingediend.

42. Informatie aangaande zaken die als het gevolg van een clementieverzoek zijn ingeleid en die aan de Commissie is overgelegd krachtens artikel 11, lid 3, van de verordening van de Raad(17), zal enkel ter beschikking worden gesteld van de NMA's die zich ertoe hebben verbonden de hierboven uiteengezette beginselen in acht te nemen (zie ook punt 72). Dit geldt ook wanneer de zaak door de Commissie is ingeleid ingevolge een bij de Commissie ingediend clementieverzoek. Dit doet niet af aan de bevoegdheid van elke autoriteit om overeenkomstig artikel 12 van de verordening van de Raad informatie te ontvangen, evenwel op voorwaarde dat de bepalingen van de punten 40 en 41 worden gerespecteerd.

3. CONSEQUENTE TOEPASSING VAN DE COMMUNAUTAIRE MEDEDINGINGSREGELS(18)

3.1. Wijze van samenwerking (artikel 11, leden 4 en 5, van de verordening van de Raad)

43. De verordening van de Raad heeft als doelstelling dat de artikelen 81 en 82 van het Verdrag in de hele Gemeenschap op samenhangende wijze worden toegepast. In dit verband houden de NMA's zich aan de convergentieregel die vervat is in artikel 3, lid 2, van de verordening van de Raad. Overeenkomstig artikel 16, lid 2, kunnen zij, wanneer zij artikel 81 of artikel 82 van het Verdrag toepassen op overeenkomsten, besluiten of gedragingen die reeds het voorwerp uitmaken van een beschikking van de Commissie, geen beslissingen nemen die in strijd zijn met de door de Commissie gegeven beschikking. Binnen het netwerk van mededingingsautoriteiten heeft de Commissie, als hoedster van het Verdrag, de uiteindelijke, maar niet uitsluitende verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van beleid en voor de waarborging van een consequente toepassing van het communautaire mededingingsrecht.

44. In artikel 11, lid 4, van de verordening van de Raad wordt bepaald dat de NMA's uiterlijk 30 dagen voor het aannemen uit hoofde van artikel 81 of 82 van het Verdrag van een beslissing tot beëindiging van een inbreuk, een beslissing tot aanvaarding van toezeggingen of een beslissing tot intrekking van een groepsvrijstelling de Commissie daarvan in kennis stellen. Zij dienen de Commissie uiterlijk 30 dagen voor het aannemen van de beslissing, een samenvatting van de zaak, de beoogde beslissing of, bij ontstentenis daarvan, elk ander document waarin het voorgestelde optreden wordt aangegeven, ter beschikking te stellen.

45. Net als bij artikel 11, lid 3, van de verordening van de Raad bestaat er de verplichting om de Commissie in kennis te stellen, maar de NMA die de Commissie in kennis stelt, kan de informatie delen met de andere leden van het netwerk.

46. Wanneer een NMA de Commissie overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de verordening van de Raad in kennis gesteld heeft en de termijn van 30 dagen verstreken is, kan de beslissing worden aangenomen voor zover de Commissie geen procedure heeft ingeleid. De Commissie kan schriftelijke opmerkingen over de zaak maken voordat de NMA de beslissing aanneemt. De NMA en de Commissie zullen het nodige in het werk stellen om de consistente toepassing van het Gemeenschapsrecht te verzekeren (zie punt 3).

47. Indien bijzondere omstandigheden vereisen dat er binnen minder dan 30 dagen na de toezending van inlichtingen overeenkomstig artikel 11, lid 4, van de verordening van de Raad een nationale beslissing wordt aangenomen, kan de betrokken NMA de Commissie verzoeken sneller te reageren. De Commissie zal trachten zo snel mogelijk te handelen.

48. Andere soorten beslissingen, bijvoorbeeld beslissingen tot afwijzing van klachten, beslissingen tot afsluiting van een ambtshalve ingestelde procedure of beslissingen waarbij voorlopige maatregelen worden gelast, kunnen vanuit het oogpunt van het mededingingsbeleid eveneens belangrijk zijn; de leden van het netwerk kunnen er daarom belang bij hebben deze aan elkaar ter kennis te brengen en eventueel te bespreken. De NMA's kunnen derhalve, op grond van artikel 11, lid 5, van de verordening van de Raad, de Commissie en aldus het netwerk in kennis stellen van iedere andere zaak waarin het communautaire mededingingsrecht wordt toegepast.

49. Alle leden van het netwerk dienen elkaar in kennis te stellen van de afsluiting van door hen gevoerde procedures die krachtens artikel 11, leden 2 en 3, van de verordening van de Raad aan het netwerk ter kennis zijn gebracht(19).

3.2. De inleiding van een procedure door de Commissie krachtens artikel 11, lid 6, van de verordening van de Raad

50. Volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie is het aan de Commissie, die volgens artikel 85, lid 1, van het Verdrag de taak heeft over de toepassing van de in de artikelen 81 en 82 van het Verdrag neergelegde beginselen te waken, om de oriëntatie van het communautaire mededingingsbeleid te bepalen en uit te voeren(20). Zij kan te allen tijde individuele beschikkingen op grond van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag geven.

51. In artikel 11, lid 6, van de verordening van de Raad wordt bepaald dat wanneer de Commissie een procedure begint die tot het geven van een beschikking op grond van de verordening moet leiden, dit alle NMA's hun bevoegdheid ontneemt tot toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Dit betekent dat wanneer de Commissie eenmaal een procedure heeft ingeleid, de NMA's niet op basis van dezelfde rechtsgrondslag kunnen optreden tegen dezelfde overeenkomst(en) of feitelijke gedraging(en) door dezelfde onderneming(en) op dezelfde relevante geografische en productmarkt.

52. De inleiding van een procedure door de Commissie is een formele handeling(21) waarbij de Commissie haar voornemen te kennen geeft om een beschikking krachtens hoofdstuk III van de verordening van de Raad te geven. Dit kan in elk stadium van het onderzoek van de zaak door de Commissie gebeuren. Enkel het feit dat de Commissie een klacht heeft ontvangen, is niet voldoende om de NMA's van hun bevoegdheid te ontheffen.

53. Er kunnen zich twee situaties voordoen. Allereerst, wanneer de Commissie de eerste mededingingsautoriteit is die een procedure inleidt in een zaak die tot het geven van een beschikking op grond van de verordening van de Raad moet leiden, mogen de nationale mededingingsautoriteiten de zaak niet langer behandelen. In artikel 11, lid 6, van de verordening van de Raad wordt bepaald dat wanneer de Commissie eenmaal een procedure begint de NMA's niet langer hun eigen procedure kunnen starten met het oog op de toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag op dezelfde overeenkomst(en) of feitelijke gedraging(en) door dezelfde onderneming(en) op dezelfde geografische en productmarkt.

54. De tweede situatie doet zich voor wanneer een of meer NMA's het netwerk overeenkomstig artikel 11, lid 3, van de verordening van de Raad ter kennis hebben gebracht dat zij een bepaalde zaak in behandeling hebben genomen. Tijdens de eerste toewijzingsperiode (indicatieve duur van twee maanden, zie hierboven punt 18) kan de Commissie na overleg met de betrokken autoriteiten een procedure inleiden die de gevolgen van artikel 11, lid 6, van de verordening van de Raad teweegbrengt. Na de toewijzingsfase zal de Commissie in principe alleen artikel 11, lid 6, toepassen indien zich een van de volgende situaties voordoet:

a) leden van het netwerk overwegen in dezelfde zaak onderling strijdige beslissingen;

b) leden van het netwerk overwegen een beslissing die klaarblijkelijk in strijd is met de vaste jurisprudentie; de criteria die in de arresten van de rechterlijke instanties van de Gemeenschap en in eerdere beschikkingen en verordeningen van de Commissie zijn omschreven, dienen daarbij als maatstaf te worden gebruikt; ten aanzien van de beoordeling van de feiten (bijvoorbeeld definitie van de markt) zal alleen een belangrijk meningsverschil aanleiding geven tot een optreden van de Commissie;

c) een of meer leden van het netwerk laten de procedures in de zaak onnodig aanslepen;

d) er is behoefte aan een beschikking van de Commissie om het communautaire mededingingsbeleid verder te ontwikkelen, met name wanneer zich in verschillende lidstaten een vergelijkbaar mededingingsvraagstuk voordoet, of om een doeltreffende handhaving te verzekeren;

e) de betrokken NMA('s) maakt/maken hiertegen geen bezwaar.

55. Indien een NMA een zaak reeds in behandeling heeft genomen, dan licht de Commissie haar beweegredenen voor de toepassing van artikel 11, lid 6, van de verordening van de Raad schriftelijk toe aan de betrokken NMA, alsmede aan de andere leden van het netwerk(22).

56. De Commissie brengt het netwerk tijdig op de hoogte van haar voornemen om artikel 11, lid 6, van de verordening van de Raad toe te passen, zodat de leden van het netwerk een vergadering van het Adviescomité over de zaak kunnen verzoeken alvorens de Commissie de procedure inleidt.

57. De Commissie zal gewoonlijk niet - en voor zover het communautair belang niet in het geding is - een beschikking geven die strijdig is met een beslissing van een NMA nadat zij naar behoren in kennis is gesteld overeenkomstig artikel 11, leden 3 en 4, van de verordening van de Raad en de Commissie geen gebruik heeft gemaakt van artikel 11, lid 6, van de verordening van de Raad.

4. DE ROL EN DE WERKING VAN HET ADVIESCOMITÉ IN HET NIEUWE STELSEL

58. Het adviescomité is het forum waar deskundigen van de verschillende mededingingsautoriteiten individuele zaken en algemene vraagstukken van het communautaire mededingingsrecht bespreken(23).

4.1. Omvang van de raadpleging

4.1.1. Beschikkingen van de Commissie

59. Het adviescomité wordt geraadpleegd alvorens de Commissie een beschikking geeft overeenkomstig de artikelen 7, 8, 9, 10, 23, 24, lid 2, of 29, lid 1, van de verordening van de Raad. De Commissie moet zoveel mogelijk rekening houden met het door het adviescomité uitgebrachte advies en zij moet het comité op de hoogte brengen van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

60. Voor beschikkingen waarbij voorlopige maatregelen worden aangenomen, wordt het adviescomité geraadpleegd volgens een snellere en minder omvattende procedure op basis van een korte toelichting en het dispositief van de beschikking.

4.1.2. Beschikkingen van NMA's

61. Het is in het belang van het netwerk dat belangrijke zaken die door de NMA's worden behandeld krachtens de artikelen 81 en 82 van het Verdrag, in het adviescomité kunnen worden besproken. De verordening van de Raad biedt de Commissie de mogelijkheid om een zaak die door een NMA wordt behandeld, op de agenda van het adviescomité te plaatsen. Bespreking kan geschieden op verzoek van de Commissie of van een lidstaat. In beide gevallen zal de Commissie de zaak op de agenda plaatsen na de betrokken NMA('s) hiervan op de hoogte te hebben gebracht. Deze bespreking in het adviescomité zal niet tot een formeel advies leiden.

62. In belangrijke zaken kan het adviescomité ook als forum fungeren voor besprekingen over de toewijzing van zaken. In het bijzonder wanneer de Commissie voornemens is om artikel 11, lid 6, van de verordening van de Raad toe te passen na de eerste toewijzingsperiode, kan de zaak in het adviescomité worden besproken alvorens de Commissie de procedure inleidt. Het adviescomité kan hierover een informele verklaring afleggen.

4.1.3. Uitvoeringsmaatregelen, groepsvrijstellingsverordeningen, richtsnoeren en andere mededelingen (artikel 33 van de verordening van de Raad)

63. Het adviescomité wordt geraadpleegd over ontwerpverordeningen van de Commissie zoals bepaald in de betreffende verordeningen van de Raad.

64. Afgezien van verordeningen kan de Commissie ook mededelingen en richtsnoeren aannemen. Dit zijn flexibelere instrumenten die heel nuttig zijn om het beleid van de Commissie uiteen te zetten en aan te kondigen, en om haar interpretatie van de mededingingsregels toe te lichten. Het adviescomité wordt ook over deze mededelingen en richtsnoeren geraadpleegd.

4.2. Procedure

4.2.1. Normale procedure

65. Bij raadplegingen over ontwerpbeschikkingen van de Commissie vindt de vergadering van het adviescomité ten vroegste plaats 14 dagen na de verzending door de Commissie van de uitnodiging voor de vergadering plaats. Bij de uitnodiging voegt de Commissie een samenvatting van de zaak, een lijst van de belangrijkste documenten, d.w.z. de documenten die nodig zijn voor de beoordeling van de zaak, en een ontwerpbeschikking. Het adviescomité brengt advies uit over de ontwerpbeschikking van de Commissie. Op verzoek van een of meer leden wordt het advies met redenen omkleed.

66. De verordening van de Raad voorziet in de mogelijkheid voor de lidstaten om in te stemmen met een kortere termijn tussen de verzending van de uitnodiging en de vergadering.

4.2.2. Schriftelijke procedure

67. In de verordening van de Raad is de mogelijkheid van een schriftelijke raadplegingsprocedure voorzien. Indien geen van de lidstaten bezwaar maakt, kan de Commissie de lidstaten raadplegen door hen de documenten toe te zenden en een termijn vast te stellen waarbinnen zij hun opmerkingen over het ontwerp kunnen maken. Deze termijn is gewoonlijk ten minste 14 dagen, behalve bij beschikkingen tot vaststelling van voorlopige maatregelen overeenkomstig artikel 8 van de verordening van de Raad. Indien een lidstaat daarom verzoekt zal de Commissie een vergadering beleggen.

4.3. Bekendmaking van het advies van het adviescomité

68. Het adviescomité kan de bekendmaking van zijn advies aanbevelen. In dat geval zal de Commissie het tegelijk met de beschikking bekendmaken, waarbij zij rekening zal houden met het wettige belang van ondernemingen bij de bescherming van hun zakengeheimen.

5. SLOTOPMERKINGEN

69. Deze mededeling laat iedere interpretatie van de toepasselijke Verdragsbepalingen en andere wettelijke bepalingen door het Gerecht van eerste aanleg en het Hof van Justitie onverlet.

70. Deze mededeling zal aan een periodiek onderzoek door de NMA's en de Commissie worden onderworpen. Op basis van de opgedane ervaring zal deze ten laatste aan het einde van het derde jaar na de goedkeuring ervan worden herzien.

71. Deze mededeling komt in de plaats van de mededeling van de Commissie betreffende de samenwerking tussen de Commissie en de mededingingsautoriteiten van de lidstaten bij de behandeling van onder de artikelen 81 en 82 van het EG-Verdrag vallende zaken, die in 1997 is gepubliceerd(24).

6. VERKLARING VAN DE ANDERE LEDEN VAN HET NETWERK

72. Ook de mededingingsautoriteiten van de lidstaten die een verklaring in de vorm van de bijlage bij deze mededeling hebben ondertekend, zullen zich aan de in deze mededeling vervatte beginselen houden. Hierin nemen zij nota van de beginselen van deze mededeling, met inbegrip van de beginselen betreffende de bescherming van degenen die een beroep doen op een clementieregeling(25), en verklaren zij zich hieraan te zullen houden. Een lijst van deze autoriteiten wordt op de website van de Europese Commissie gepubliceerd en zo nodig bijgewerkt.

(1) PB L 1 van 4.1.2003.

(2) In deze mededeling wordt naar de Europese Commissie en de nationale mededingingsautoreiten tezamen verwezen als "de mededingingsautoriteiten".

(3) Zie arrest van HvJ in zaak 68/88 - Commissie t. Helleense Republiek, Jurispr. 1989, blz. 2965 (r.o. 23-25).

(4) Zie punt 8 van de Gezamenlijke Verklaring van de Raad en de Commissie betreffende de werking van het netwerk van mededingingsautoriteiten, die te vinden is in het register van de Raad op het webadres http://register.consilium.eu.int (document nr. 15435/02 ADD 1).

(5) In deze mededeling wordt de term "procedure" gebruikt voor onderzoeken en/of officiële procedures met het oog op het geven van een beschikking overeenkomstig de verordening van de Raad, welke, naar gelang het geval, door een NMA of de Commissie worden verricht of ingeleid.

(6) Zie overweging 18 van de verordening van de Raad.

(7) Voor zaken die aanhangig zijn gemaakt na een clementieverzoek, zie punt 37 e.v.

(8) Het voornemen om alle uit hoofde van artikel 11 uitgewisselde gegevens beschikbaar te stellen en gemakkelijk toegankelijk te maken voor alle leden van het netwerk, was evenwel vervat in de Gezamenlijke Verklaring van de Raad en de Commissie betreffende de werking van het netwerk van mededingingsautoriteiten, waarnaar in voetnoot 5 wordt verwezen.

(9) Zie de mededeling van de Commissie betreffende de behandeling van klachten.

(10) Zie arrest van HvJ in zaak 85/87 - Dow Benelux, Jurispr. 1989, blz. 3137 (r.o. 17-20).

(11) Zie arrest van HvJ in zaak 374/87 - Orkem, Jurispr. 1989, blz. 3283, en van het Gerecht in zaak T-112/98 - Mannesmannröhren-Werke AG, Jurispr. 2001, blz. II-729.

(12) Verordening (EG) nr. 773/2004 van de Commissie, PB L 123 van 27.4.2004.

(13) PB C 45 van 19.2.2002, blz. 3, punt 3.

(14) In deze mededeling wordt de term "clementieregeling" gebruikt om alle regelingen aan te duiden (met inbegrip van de regeling van de Commissie) op grond waarvan hetzij volledige immuniteit wordt verleend hetzij een aanzienlijke vermindering van de geldboetes die anders zouden zijn opgelegd aan een karteldeelnemer, in ruil voor de vrijwillige verstrekking van inlichtingen over het kartel, voor of tijdens het stadium van het onderzoek van de zaak, voor zover aan bepaalde criteria wordt voldaan. De term slaat niet op strafverminderingen die om andere redenen worden verleend. De Commissie zal op haar website een lijst publiceren van autoriteiten die een clementieregeling toepassen.

(15) Zie hierboven de punten 8 tot 15.

(16) Evenzo kan informatie die wordt verstrekt ter verkrijging van bijstand van de ontvangende autoriteit krachtens de artikelen 20 of 21 van de verordening van de Raad of ten einde een inspectie of andere onderzoeksmaatregel te laten uitvoeren krachtens artikel 22 van de verordening van de Raad, alleen worden gebruikt voor de toepassing van genoemde artikelen.

(17) Zie punt 17.

(18) Op grond van artikel 15 van de verordening van de Raad kunnen de NMA's en de Commissie schriftelijke en, met de toestemming van de rechtelijke instantie, mondelinge opmerkingen maken tijdens procedures tot toepassing van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag. Dit is een heel belangrijk instrument om een consistente toepassing van de communautaire regels te verzekeren. Bij de uitoefening van deze bevoegdheid zullen de NMA's en de Commissie nauw samenwerken.

(19) Zie punt 24 van de Gezamenlijke Verklaring van de Raad en de Commissie betreffende de werking van het netwerk van mededingingsautoriteiten, waarnaar in voetnoot 5 wordt verwezen.

(20) Zie arrest van HvJ in zaak C-344/98 - Masterfoods Ltd, Jurispr. 2000, blz. I-11369.

(21) Het Hof van Justitie heeft dit begrip gedefinieerd in zaak 48/72 NV Brasserie de Haecht, Jurispr. 1973, blz. 77: "het inleiden van een procedure in de zin van artikel 9 van Verordening nr. 17 doelt op een gezagshandeling van de Commissie, waaruit haar wil blijkt een beschikking te treffen".

(22) Zie punt 22 van de in voetnoot 3 genoemde gezamenlijke verklaring.

(23) Wanneer er horizontale vraagstukken zoals groepsvrijstellingsverordeningen en richtsnoeren worden besproken, kunnen de lidstaten overeenkomstig artikel 14, lid 2, van de verordening van de Raad een extra, voor mededingingszaken bevoegde vertegenwoordiger aanwijzen die niet noodzakelijkerwijs tot de mededingingsautoriteit behoort.

(24) PB C 313 van 15.10.1997, blz. 3.

(25) Zie punt 37 e.v.

BIJLAGE

>PIC FILE= "C_2004101NL.005302.TIF">

Top