Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52003AE1170

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende de beoordeling van horizontale fusies op grond van de Raadsverordening inzake de controle op concentraties van ondernemingen"

    PB C 10 van 14.1.2004, p. 37–42 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52003AE1170

    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende de beoordeling van horizontale fusies op grond van de Raadsverordening inzake de controle op concentraties van ondernemingen"

    Publicatieblad Nr. C 010 van 14/01/2004 blz. 0037 - 0042


    Advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité over de "Ontwerpmededeling van de Commissie betreffende de beoordeling van horizontale fusies op grond van de Raadsverordening inzake de controle op concentraties van ondernemingen"(1)

    (2004/C 10/11)

    Op 22 januari 2003 besloot de Commissie het Europees Economisch en Sociaal Comité, overeenkomstig artikel 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, te raadplegen over de voornoemde ontwerpmededeling.

    De gespecialiseerde afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 3 september 2003 goedgekeurd; rapporteur was de heer Hernández Bataller.

    Het Europees Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn op 24 en 25 september 2003 gehouden 402e zitting (vergadering van 24 september) het volgende advies uitgebracht, dat met 90 stemmen vóór en 21 tegen, bij 25 onthoudingen, werd goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. Overeenkomstig het bepaalde in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen(2) zal de Commissie bedrijfsconcentraties in de zin van deze verordening toetsen op hun verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt.

    1.2. Deze EEG-verordening is aangevuld met diverse mededelingen van de Commissie, nl. over:

    - het begrip volwaardige gemeenschappelijke onderneming(3)

    - het begrip "betrokken onderneming"(4)

    - de berekening van de omzet(5)

    - de onderlinge aanpassing van de procedures bij de behandeling van concentraties in het kader van het EGKS- en van het EG-Verdrag(6)

    - een vereenvoudigde procedure voor de behandeling van bepaalde concentraties

    - voor de Commissie aanvaardbare corrigerende maatregelen(7)

    - beperkingen die rechtstreeks verband houden met en noodzakelijk zijn voor de totstandkoming van concentraties(8).

    1.3. Aan deze omvangrijke reeks regelingen moeten nog het besluit betreffende het mandaat van raadadviseurs-auditeurs(9) en de verordening betreffende de aanmeldingen, de termijnen en het horen van betrokkenen en derden bij concentraties van ondernemingen(10) worden toegevoegd.

    1.4. Op grond van het debat naar aanleiding van het verschijnen van het Groenboek, waarover het Comité reeds advies heeft uitgebracht(11), alsook op grond van de recente jurisprudentie van het Hof van Justitie inzake fusiecontrole(12), heeft de Commissie haar aanpak van concentraties moeten wijzigen. Zo heeft zij een nieuw voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen(13) gepresenteerd en heeft zij de onderhavige mededeling gepubliceerd, die tot doel heeft horizontale fusies op grond van de Raadsverordening inzake de controle op concentraties van ondernemingen te beoordelen.

    2. Inhoud van de ontwerpmededeling

    2.1. Deze ontwerpmededeling gaat over de criteria aan de hand waarvan wordt beoordeeld hoe "horizontale fusies"(14) de mededinging op de relevante markt beïnvloeden.

    2.1.1. Deze beoordeling omvat twee delen, die onderling samenhangen:

    i) de bepaling van de relevante productmarkt en de relevante geografische markt, waarbij vooral wordt gekeken naar het marktaandeel, de mate van concentratie en het belang van innovatie, en

    ii) de beoordeling van de fusie vanuit mededingingsoogpunt.

    2.1.2. De ontwerpmededeling is dan ook opgebouwd rond de volgende onderzoekselementen:

    a) de kans dat de fusie mededingingsbeperkende effecten heeft op de relevante markten, bij gebreke van factoren die voor tegenwicht zorgen;

    b) de kans dat afnemersmacht kan functioneren als tegenwicht tegen een toename van economische macht als gevolg van de fusie;

    c) de kans dat markttoetreding door nieuwe ondernemingen daadwerkelijke mededinging op de relevante markten in stand houdt;

    d) de kans dat de fusie efficiëntieverbeteringen oplevert, en

    e) de voorwaarden voor een reddingsfusie-beargumentering (failing firm defence).

    2.2. Bij horizontale fusies zijn echter niet al deze elementen van belang. Doorgaans worden alleen efficiëntieverbeteringen en de reddingsfusie-beargumentering onderzocht wanneer de aanmeldende partijen aantonen dat aan bepaalde voorwaarden is voldaan.

    2.3. Volgens de Commissie zijn er drie belangrijke manieren waarop horizontale fusies de daadwerkelijke mededinging op een aanzienlijk wijze kunnen belemmeren als gevolg van de vorming of versterking van een machtspositie:

    - een fusie kan een "overweldigende marktpositie" in het leven roepen of versterken. Een onderneming in een dergelijke positie zal vaak prijzen kunnen verhogen zonder dat zij in toom wordt gehouden door de reacties van haar afnemers en haar daadwerkelijke of potentiële concurrenten;

    - een fusie kan de mate van de mededinging op een oligopolistische markt doen dalen door het wegnemen van belangrijke concurrentiedruk op één of meer aanbieders, die vervolgens hun prijzen zouden kunnen verhogen, en

    - een fusie kan de aard van de mededinging op een oligopolistische markt zo veranderen dat aanbieders die voordien hun gedragingen op de markt niet coördineerden, nà de fusie wel tot marktcoördinatie in staat zijn en dus hun prijzen verhogen. Een fusie kan marktcoördinatie ook vereenvoudigen voor aanbieders die al vóór de fusie coördineerden.

    2.4. Volgens de Commissie kan van een "onderneming met een overweldigende marktpositie" worden gesproken als aan een aantal uiteenlopende criteria wordt voldaan. Meestal is dat een groot marktaandeel (van meer dan 50 %), met name wanneer kleinere ondernemingen veel kleinere marktaandelen behalen. Maar voor het bepalen van de omvang van de economische sterkte van de fusieonderneming kan volgens de Commissie ook rekening worden gehouden met:

    - schaal- of toepassingsvoordelen;

    - bevoorrechte toegang tot voorzieningsbronnen;

    - een sterk ontwikkeld distributie- en verkoopsnetwerk;

    - toegang tot belangrijke installaties of leidende technologie, die de fuserende ondernemingen een strategisch voordeel kan bieden tegenover hun concurrenten;

    - bevoorrechte toegang tot specifieke grondstoffen, zoals fysiek of financieel kapitaal;

    - andere strategische voordelen, zoals het bezit van de belangrijkste handelsmerken, een gevestigde reputatie, of uitgebreide kennis van de specifieke afnemersvoorkeuren.

    Die 50 % is geen absolute waarde, maar een indicator van het vermoeden van het bestaan van een machtspositie. Soms wordt zelfs een marktaandeel van 70 % gedoogd, mits de concurrentie niet wordt verstoord en geen onoverkomelijke barrières worden opgeworpen voor andere concurrenten die tot de markt willen toetreden, cfr. het arrest in de zaak T-114/02 van 3 april 2003. Anderzijds kunnen ook fusievoornemens waarbij een marktaandeel van minder dan 50 % ontstaat worden afgewezen, indien de mededinging hierdoor ernstig in gevaar wordt gebracht.

    2.5. De Commissie is van mening dat sommige fusies onder bepaalde omstandigheden, "op oligopolistische markten" (oligopoliesituaties die geen heimelijke afspraken inhouden), de omvang van de concurrentie kunnen doen afnemen door het wegnemen van sterke concurrentiedruk op één of meer aanbieders, die het vervolgens winstgevend vinden om ná de fusie hun prijzen te verhogen of hun productie in te krimpen. Om de mate van marktconcentratie vast te stellen stelt de Commissie voor, bepaalde indicatoren te gebruiken die variëren naargelang de goederen betrekkelijk homogeen dan wel gedifferentieerd zijn.

    2.5.1. Op markten waar omvang van productie of capaciteit de belangrijkste strategische besluiten van de oligopolistische marktdeelnemers vormen, is het voornaamste aandachtspunt voor ondernemingen, hoe hun besluit inzake productie of capaciteit uitwerkt op het niveau van de marktprijzen.

    2.5.2. Op bepaalde markten is de prijszetting echter het belangrijkste strategische besluit van de oligopolistische marktdeelnemers. Negatieve gevolgen voor de mededinging kunnen zich voordoen wanneer nà de fusie de nieuwe entiteit het winstgevend vindt prijzen te verhogen ingevolge het verlies aan concurrentie tussen de fuserende ondernemingen, met alle gevolgen vandien voor de consument. De prikkel om prijzen te verhogen houdt nauw verband met het aandeel van het omzetverlies dat elk van de fuserende ondernemingen naar verwachting zou terugwinnen dankzij de omzetstijging voor het product van de andere partij bij de fusie.

    2.6. Een fusie kan de aard van de mededinging op een oligopolistische markt zo veranderen dat aanbieders die voordien hun gedragingen op de markt niet coördineerden, vervolgens wel tot marktcoördinatie in staat zijn en dus hun prijzen verhogen, zonder een overeenkomst te hoeven sluiten of hun toevlucht te hoeven nemen tot onderling afgestemde feitelijke gedragingen in de zin van artikel 81 van het EG-Verdrag.

    2.6.1. De marktstructuur kan zodanig worden gewijzigd dat zij het mogelijk, economisch rationeel en dus verkieslijk vinden om duurzaam één front te vormen op de markt met het doel om boven concurrerende prijzen te verkopen.

    2.7. Tot slot wordt in de ontwerpmededeling ingegaan op bijzondere gevallen als innovatie, potentiële toetreding, afnemersmacht creërende of versterkende fusies, reorganisaties binnen het bedrijfsleven die beantwoorden aan de vereisten van een dynamische mededinging en reddingsfusies.

    3. Algemene opmerkingen

    3.1. Het Comité is zeer te spreken over de criteria die de Commissie hanteert om te beoordelen hoe fusies de mededinging beïnvloeden. Al met al zijn de theoretische economische ideeën in het voorstel adequaat en vrij oncontroversieel. Wel zou de praktische toepassing beter begeleid kunnen worden. Om bedrijven in individuele gevallen te kunnen adviseren zou de Commissie meer aandacht moeten besteden aan typische praktijksituaties en ook aan zaken als empirisch bewijs en de benodigde hoeveelheid bewijs.

    3.1.1. Enerzijds worden de belangen van de consument behartigd, die nieuwe waarborgen krijgt omtrent een goede prijs-kwaliteitverhouding van producten en diensten; anderzijds worden ondernemingen ertoe aangespoord hun concurrentiepositie in het oog te houden en economisch efficiënt te presteren.

    3.1.2. In het voorstel wordt nadere uitleg gegeven bij sommige aspecten van de procedurevoorschriften waaraan de Commissie zich dient te houden bij de beoordeling van een aangekondigde fusie van ondernemingen. Gezien de aard van deze voorschriften mag hierbij geen rekening worden gehouden met aspecten die van ondergeschikt belang zijn voor bedrijfsconcentraties, zoals werkgelegenheid en ondernemingsbeleid.

    3.1.3. Het Comité pleit ervoor, deze aspecten in toekomstige Europese wetsvoorstellen ter zake wél mee te laten spelen. Zo zouden bijvoorbeeld voorschriften kunnen worden opgenomen betreffende de informatieplicht van ondernemers aan werknemers.

    3.1.4. De ontwerpmededeling bevat een verdere ontwikkeling van de begrippen "machtspositie"(15) en "substantiële concurrentievermindering", die in het Groenboek over de herziening van Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad(16) worden omschreven, vooral ten aanzien van "efficiëntieverbeteringen". Deze extra toelichting in de ontwerpmededeling maakt herziening van de verordening van de Raad overbodig. Alle bedrijven die in staat zijn om de concurrentieparameters merkbaar en duurzaam te beïnvloeden lijken nu echter een machtspositie te bekleden. Hierdoor verbreedt zich het toepassingsgebied en zal er dus veel sneller ingegrepen kunnen worden. De voorgestelde definitie is zeer breed en onduidelijk. De ontwerpmededeling schiet tekort om dit probleem aan te pakken; dat moet allereerst gebeuren door middel van een duidelijker definitie in de verordening. Voor de duidelijkheid zou er met een redelijke nauwkeurigheid op gewezen moeten worden dat deze van toepassing is op de zogenoemde unilaterale effecten van oligopoliesituaties die geen heimelijke afspraken inhouden (zie bijvoorbeeld voetnoot 7 van de ontwerpmededeling). Het is van cruciaal belang dat de betrokken partijen weten wat hun te wachten staat. Onduidelijke concentratieregelingen kunnen ernstige ongewenste afschrikkingeffecten hebben. Niet alleen de in economisch opzicht werkelijk schadelijke acquisities worden tegengewerkt, maar ook de volkomen legitieme, nuttige en noodzakelijke structurele operaties.

    3.1.5. E.e.a. sluit volledig aan bij het streven naar een grotere doorzichtigheid van de Europese instellingen dat de Commissie ook op andere fronten van haar betrekkingen met de burger aan de dag heeft gelegd (denk maar aan de vaststelling van een aantal administratieve maatregelen die van toepassing zijn op de betrekkingen met de klager in gevallen van niet-naleving van het Gemeenschapsrecht door de lidstaten(17)).

    3.2. Ter wille van een nauwkeuriger beoordeling van de gevolgen van een fusie voor de mededinging beperkt de Commissie zich in haar ontwerpmededeling tot horizontale fusies en worden soortgelijke verschijnselen als "joint ventures" en "samenwerkingsovereenkomsten tussen ondernemingen"(18) buiten beschouwing gelaten.

    3.3. Als de criteria van de ontwerpmededeling worden toegepast, zullen de beoordelingen gedetailleerder worden. Bijgevolg zullen ondernemingen, wanneer zij hun fusievoornemen bekendmaken, meer details moeten verschaffen omtrent bepaalde belangrijke elementen, vooral met betrekking tot de marktsector waarin zij actief zijn. De Commissie zal erop moeten letten dat ondernemingen niet met te veel en onnodige bureaucratische rompslomp worden opgezadeld.

    3.3.1. Op deze manier wordt het rechtszekerheidsbeginsel versterkt en worden meningsverschillen, bijvoorbeeld over de juistheid van de beoordelingscriteria die door de Commissie worden toegepast, en die bij het Gerecht van Eerste Aanleg(19) zijn aangekaart, waarschijnlijk voorkomen(20).

    3.3.2. De Commissie zou echter nog eens moeten nagaan of het niet wenselijk is een aantal van de begrippen, criteria en parameters en sommige van de hier omschreven regels om te zetten in wettelijke voorschriften zoals vastgelegd in het voorstel voor een verordening betreffende de controle op concentraties(21), ten einde de rechtszekerheid van de beoordeling van concentraties te vergroten.

    4. Bijzondere opmerkingen

    4.1. Enige nadere toelichting van de inhoud en de reikwijdte van bepaalde, door de Commissie in haar ontwerpmededeling gebruikte begrippen zou hier evenwel op zijn plaats zijn. Het gaat om de volgende begrippen.

    4.2. In paragraaf 11 sub a) en in paragraaf 19 wordt gesproken over een "overweldigende marktpositie". Dit is een nieuw begrip, dat moeilijk te onderscheiden is van het begrip "machtspositie", dat een door de Commissie en in de jurisprudentie van het Hof(22) veelvuldig gebruikte term is en waarnaar in paragraaf 20 uitdrukkelijk wordt verwezen. Het Comité stelt voor het begrip "overweldigende marktpositie" te schrappen omdat het geen duidelijk afgebakende juridische term is. Dat zou de doorzichtigheid en de rechtszekerheid van de toetsing door de Commissie ten goede komen.

    4.3. Ook in paragraaf 25 wordt naar een nieuw begrip verwezen, nl. "oligopolie-situaties die geen heimelijke afspraken inhouden". Deze term lijkt juridisch gezien dezelfde strekking te hebben als een "individuele machtspositie", wat wederom een vaste term is die door de Commissie en het Hof van Justitie voor bepaalde gevallen wordt gebruikt(23). In de omschrijving van "oligopolie-situaties die geen heimelijke afspraken inhouden" zou gebruik moeten worden gemaakt van de parameters die reeds door de Amerikaanse antitrust-autoriteiten zijn vastgelegd en die onlangs nog in bepaalde besluiten van de Commissie werden aangehaald.

    4.3.1. Wat "oligopolie-situaties die geen heimelijke afspraken inhouden" kennelijk onderscheidt van andere situaties, is dat het om een collectieve noch individuele machtspositie gaat. Maar hoe kan de Commissie dan een dergelijke situatie vaststellen?

    4.4. In voetnoot 28 en in paragraaf 27 wordt gesproken over "betrekkelijk homogene producten". Goederen zijn betrekkelijk homogeen "wanneer afnemers de producten van één producent beschouwen als een voldoende goed substituut voor het product van een andere producent". Een concretere omschrijving zou hier op zijn plaats zijn, eventueel geschraagd door een paar concrete voorbeelden.

    4.5. Ook de maatstaf die door de Commissie wordt gehanteerd om bepaalde concentraties te toetsen vergt nadere precisering. Zo wordt in paragraaf 16 gesproken over de HHI (die niet meer dan 1000 mag bedragen) als graadmeter voor de concentratie op de markt, terwijl in paragraaf 29 het marktaandeel (max. 25 %) wordt aangehaald als indicator voor concurrentieproblemen in het geval van homogene producten. Maar wat gebeurt er als het marktaandeel van partijen minder dan 25 % bedraagt en de HHI meer dan 1000? Een HHI van 1000 punten lijkt wat aan de lage kant, aangezien de Commissie bij andere gelegenheden, zoals in de richtsnoeren voor horizontale overeenkomsten(24), heeft verklaard dat een concentratiegraad van 1000 tot 1800"gematigd" is. Kan de HHI daarom niet worden opgetrokken tot 1300 of 1400? In uitzonderlijke gevallen zou de HHI boven de 1000 of zelfs de 2000 punten mogen uitkomen. Kortom, de ontwerpmededeling is niet duidelijk genoeg over hoe met de drempelwaarden moet worden omgegaan. Verder zou de scheidslijn tussen gedifferentieerde en homogene markten in de praktijk wel eens niet zo scherp kunnen zijn en is er misschien wel sprake van diverse grijze gebieden. Er zijn dan ook verduidelijkingen nodig om in praktisch opzicht nuttige "safe havens" te creëren en de drempels algemener te maken, zodat ze bij voorkeur betrekking hebben op alle soorten effecten.

    4.6. Ook paragraaf 41 zaait verwarring. Hierin wordt gesteld dat "het weinig waarschijnlijk is dat de Commissie een fusie zou goedkeuren" wanneer al voor de fusie marktcoördinatie plaatsvond op de oligopolistische markt in kwestie, tenzij wordt vastgesteld dat de fusie de marktcoördinatie zou verstoren. Dit sluit niet goed aan bij artikel 2.3 van de concentratieverordening, op grond waarvan de Commissie een fusie enkel kan verbieden indien deze een machtspositie die tot een substantiële concurrentievermindering leidt schept of versterkt.

    4.7. Tot slot verdient ook hoofdstuk VI ("Efficiëntieverbeteringen") enige bijzondere aandacht. Efficiëntieverbeteringen kunnen feitelijk van doorslaggevende betekenis zijn voor de goedkeuring van een fusie indien de concurrentievoordelen opwegen tegen de nadelen. De verbeteringen moeten kunnen worden getoetst aan de hand van vooraf, in een document of regeling van de Commissie vastgelegde criteria. Ondernemingen moeten duidelijk maken wat de voordelen voor de consument zijn; bij wijze van uitzondering mag ook naar langetermijnvoordelen worden gekeken(25) (i.g.v. voordelen van O& O), zij het uitsluitend in welbepaalde concrete gevallen.

    4.7.1. Maar ook in paragraaf 21 worden efficiëntieverbeteringen genoemd als mogelijke oorzaken van een sterkere "marktpositie", een term die verder niet wordt uitgelegd. Worden efficiëntieverbeteringen die tot schaalvoordelen leiden beschouwd als positieve elementen of, integendeel, als een versterking van de overweldigende marktpositie? Hoe wordt vastgesteld dat de positieve en negatieve aspecten waartoe efficiëntieverbeteringen kunnen leiden, met elkaar in evenwicht zijn?

    4.7.2. Om dit soort verwarring te vermijden, moet de Commissie met concrete en verhelderende voorbeelden komen. De analyse van "efficiëntieverbeteringen" is wellicht het meest vernieuwende element van de ontwerpmededeling van de Commissie, een element dat tot dusver niet aan de orde is gekomen in de onderzoeken van de Commissie naar fusievoornemens van bedrijven (zie beschikking van de Europese Commissie in de zaak General Electric/Honeywell in 2001(26)). Omwille van de rechtszekerheid zou de Commissie in de ontwerpmededeling expliciet moeten stellen dat "efficiencyovertredingen" niet bestaan.

    Brussel, 24 september 2003.

    De voorzitter

    van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    R. Briesch

    (1) PB C 331 van 31.12.2002.

    (2) PB L 395 van 30.12.1989, gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1310/97 van de Raad van 30.6.1997 (PB L 180 van 9.7.1997).

    (3) PB C 66 van 2.3.1998.

    (4) PB C 66 van 2.3.1998.

    (5) PB C 66 van 2.3.1998.

    (6) PB C 66 van 2.3.1998.

    (7) PB C 68 van 2.3.2001.

    (8) PB C 188 van 4.7.2001.

    (9) Besluit van de Commissie van 23 mei 2001 betreffende het mandaat van de raadadviseur-auditeur in bepaalde mededingingsprocedures (PB L 162 van 19.6.2001).

    (10) Verordening (EG) nr. 447/98 van de Commissie van 1 maart 1998 betreffende de aanmeldingen, de termijnen en het horen van betrokkenen en derden overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (PB L 61 van 2.3.1998).

    (11) PB C 241 van 7.10.2002.

    (12) Zie o.a. het arrest van 22 oktober 2002 (zaak T-77/02) Schneider/Commissie en dat van 20 november 2002 (zaak T-251) Lagardère SCA, Canal + SA/Commissie.

    (13) Voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de controle op concentraties van ondernemingen ("de concentratieverordening") COM(2002) 711 def., PB C 20 van 28.1.2003.

    (14) Onder horizontale fusies worden bedrijfsconcentraties verstaan waarbij ondernemingen betrokken zijn die actieve aanbieders op dezelfde relevante markt dan wel potentiële concurrenten zijn. Voor meer details, zie de richtsnoeren van de Commissie inzake de toepasselijkheid van artikel 81 van het EG-Verdrag op horizontale samenwerkingsovereenkomsten (PB C 3 van 6.1.2001).

    (15) Een onderneming neemt een machtspositie in wanneer zij over een dusdanige economische macht beschikt dat zij op de markt geen rekening hoeft te houden met het gedrag van concurrenten, afnemers van halffabrikaten of eindgebruikers.

    (16) COM(2001) 745 def.; zie ook de Bekendmaking van de Commissie inzake de bepaling van de relevante markt, PB C 372 van 9.12.1997.

    (17) COM(2002) 141 def., PB C 244 van 10.10.2002.

    (18) Waarop groepsvrijstellingsverordeningen, voor O& O en specialisaties, alsook de onder voetnoot 2 genoemde richtsnoeren van toepassing.

    (19) Zie het arrest in de zaak T-342/99 Airtours vs Commissie; zaak T-310/01 Schneider vs Commissie, nog niet gepubliceerd als jurisprudentie van het Hof.

    (20) De toepassing van nieuwe criteria zal geen invloed hebben op de mate waarin de Commissie horizontale fusies toestaat. Het is niet de bedoeling het toelatingsbeleid aan te scherpen. Waar het hier om gaat, is dat de betekenis van de criteria die bij de beoordelingsprocedure worden gehanteerd, nader wordt toegelicht.

    (21) COM(2002) 711 def. van 12.12.2002.

    (22) Michelin vs Commissie, arrest van 9.11.1983, Jurisprud. blz. 3461.

    (23) Arrest van 15.12.1994, Jurisprud. I-5641.

    (24) PB C 66 van 2.3.1998.

    (25) Enige voorzichtigheid bij het hanteren van het criterium langetermijnvoordeel is geboden. Dit blijkt o.m. uit de overwegingen bij het arrest van 12 december 2002 in de zaak C-281/01 waarin inter alia het volgende wordt gesteld: "Het betrokken programma moet weliswaar afhankelijk van het werkelijke gedrag van de fabrikanten en consumenten op de lange termijn een positief effect op het milieu hebben als gevolg van het lagere energieverbruik waartoe dit programma zou leiden, maar het is slechts een indirect en zijdelings effect in tegenstelling tot het effect op de handel in kantoorapparatuur dat rechtstreeks en onmiddellijk is."

    (26) Beschikking van de Commissie van 3.7.2001 in de zaak COMP/M.2220.

    BIJLAGE

    bij het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité

    Het volgende wijzigingsvoorstel, waarvoor ten minste een kwart van de stemmen is uitgebracht, werd tijdens de beraadslagingen verworpen:

    Paragraaf 3.1.3

    Schrappen.

    Motivering

    Het recht van werknemers op informatie is al ergens anders geregeld, en de Commissie moet zelf kunnen uitmaken hoe zij aan informatie komt om een besluit te nemen over een bepaald onderwerp. In de meeste gevallen ligt het voor de hand dat zij zich hierbij onder meer laat leiden door de standpunten van werknemersorganisaties. Het lijkt overbodig om dit in de verordening te regelen.

    Werkgelegenheidseffecten mogen op zichzelf nooit een reden zijn om een geplande concentratie af te blazen. Alleen concentraties die de concurrentie duidelijk belemmeren moet op basis van de verordening een halt worden toegeroepen.

    Uitslag van de stemming

    Vóór: 53, tegen: 78, onthoudingen: 10.

    Top