Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52002PC0225

Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake het recht op gezinshereniging

/* COM/2002/0225 def. - CNS 1999/0258 */

PB C 203E van 27.8.2002, p. 136–141 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52002PC0225

Gewijzigd voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake het recht op gezinshereniging /* COM/2002/0225 def. - CNS 1999/0258 */

Publicatieblad Nr. 203 E van 27/08/2002 blz. 0136 - 0141


Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake het recht op gezinshereniging

(door de Commissie ingediend)

TOELICHTING

1. Inleiding

Dit gewijzigd voorstel voor een richtlijn vormt het antwoord op het verzoek dat de Europese Raad van Laken van 14 en 15 december 2001 tot de Commissie heeft gericht. De Raad praat al meer dan twee jaar over het recht op gezinshereniging, en omdat de vooruitgang minder snel en minder wezenlijk blijkt te zijn dan verwacht [1], heeft de Europese Raad nog eens bevestigd dat de vaststelling van gemeenschappelijke normen inzake gezinshereniging van belang is om tot een werkelijk gemeenschappelijk immigratiebeleid te komen [2]. De Europese Raad heeft bevestigd dat hij belang hecht aan de in Tampere vastgestelde beleidslijnen en doelstellingen en er nota van genomen dat nieuwe impulsen en richtsnoeren nodig zijn om de achterstand op sommige gebieden in te halen [3]. De Europese Raad heeft de Commissie derhalve verzocht om uiterlijk op 30 april 2002 een gewijzigd voorstel in te dienen [4].

[1] Conclusies van het voorzitterschap, Laken, punt 38.

[2] Conclusies van het voorzitterschap, Laken, punt 40.

[3] Conclusies van het voorzitterschap, Laken, punt 37.

[4] Conclusies van het voorzitterschap, Laken, punt 41.

Het eerste voorstel dateert van 1 december 1999 [5]. Op 6 september 2000 heeft het Parlement in plenaire zitting zijn advies aangenomen. Het Parlement steunde de algemene aanpak en de hoofdlijnen van het voorstel van de Commissie, maar vond dat de werkingssfeer moest worden beperkt en verzocht de Commissie haar voorstel dienovereenkomstig te wijzen.

[5] COM(1999) 638 def.

Op basis van deze amendementen van het Europees Parlement heeft de Commissie op 10 oktober 2000 een gewijzigd voorstel inzake het recht op gezinshereniging ingediend [6]. Maar de onderhandelingen in de Raad verliepen moeizaam, met name tijdens de bijeenkomsten van mei 2000, mei 2001 en september 2001, waardoor geen doorbraak werd bereikt met betrekking tot dit dossier.

[6] COM(2000) 624 def.

Aansluitend op de conclusies van de Europese Raad van Laken heeft de Commissie daarom bij dit nieuwe gewijzigd voorstel voor een andere aanpak gekozen van de punten die nog voor problemen zorgden. Om de resultaten van twee jaar onderhandelen te bewaken, heeft zij daarnaast de compromissen die in de Raad al tot stand waren gekomen in het voorstel verwerkt.

2. Een nieuwe aanpak voor succesvolle onderhandelingen

In de nieuwe aanpak wordt ervan uitgegaan dat de harmonisatie van de nationale wetgevingen op het gebied van gezinshereniging in verschillende fases zal verlopen. Dit gewijzigd voorstel vormt slechts de eerste fase van deze onderlinge afstemming van de regels. Daartoe wordt een zekere flexibiliteit gehanteerd: allereerst in de vorm van een 'standstill bepaling' met betrekking tot de inhoud en vervolgens een deadline voor de volgende fase.

2.1. Flexibiliteit

Het nieuwe voorstel biedt meer flexibiliteit ten aanzien van de punten die nog voor problemen zorgden. Enerzijds blijft tot op zekere hoogte enige speelruimte bestaan voor de nationale wetgevingen. Anderzijds kunnen in een zeer beperkt aantal gevallen uitzonderingen worden toegestaan om de regels aan te passen aan bepaalde aspecten van de geldende nationale wetgeving.

2.2. De "standstill bepaling"

Deze bepaling zorgt ervoor dat de lidstaten geen gebruik maken van de nieuwe uitzonderingen als die niet reeds waren voorzien in hun nationale wetgeving op het moment dat de richtlijn werd goedgekeurd. Zo moet worden voorkomen dat de inwerkingtreding van deze richtlijn, in tegenstelling tot wat de bedoeling is, leidt tot meer verschillen tussen de lidstaten.

2.3. De bepaling inzake de volgende fase

Tegen de achtergrond van de goedkeuring van echte gemeenschappelijke normen, waarop zowel in het Verdrag van Amsterdam als door de Europese Raden van Tampere en Laken wordt aangedrongen, kan dankzij deze bepaling (ook te noemen: de herzieningsbepaling) nu reeds worden vastgesteld wanneer de volgende fase van de onderlinge afstemming van de wetgeving inzake de toelating met het oog op gezinshereniging begint. Op dat moment - twee jaar na de omzetting van deze richtlijn in nationaal recht - zullen de bepalingen die de meeste flexibiliteit bieden, dus de bepalingen die centraal stonden in de onderhandelingen, met voorrang worden herzien, om te proberen verdere stappen te zetten op de weg naar harmonisatie van dit toelatingsbeleid. Vanzelfsprekend moeten buiten deze termijn om, later ook andere ontwikkelingen aan bod komen, met name om de gezinshereniging van personen die een andere vorm van subsidiaire bescherming genieten en van burgers van de Unie te regelen.

2.4. De belangrijkste veranderingen die uit deze nieuwe aanpak voortvloeien

- In het oude artikel 4 werd gezinshereniging van burgers van de Unie die niet onder het gemeenschapsrecht inzake het vrije verkeer van personen vallen, afgestemd op dat van burgers die wel gebruik hebben gemaakt van hun recht van vrij verkeer. Dit artikel is geschrapt als gevolg van de werkzaamheden die moeten leiden tot een grondige herziening van het gemeenschapsrecht inzake het vrije verkeer van personen. In het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende het recht van de burgers van de Unie en hun familieleden zich op het grondgebied van de lidstaten vrij te verplaatsen en er vrij te verblijven [7], worden met name de betrokken familieleden gedefinieerd. De harmonisatie van het recht van alle burgers van de EU op gezinshereniging zal na de herziening nader worden bekeken.

[7] COM(2001) 257 def.

- De bepaling betreffende de leeftijd tot welke kinderen onder gezinshereniging kunnen vallen (artikel 5, eerste lid ) is herzien om een afwijking mogelijk te maken waardoor specifieke nationale bepalingen kunnen worden gehandhaafd. Deze afwijking is duidelijk afgebakend. Tegelijkertijd is in het hoofdstuk over vluchtelingen een bepaling ingevoegd waarin duidelijk wordt gemaakt dat de leeftijd voor gezinshereniging van kinderen van vluchtelingen in geen geval kan worden verlaagd. Artikel 5, eerste lid , zal twee jaar na de omzetting van de richtlijn in de nationale wetgeving met voorrang worden herzien overeenkomstig de herzieningsbepaling.

- Na de gezinshereniging mag krachtens artikel 7, eerste lid , op het moment van de verlenging van de verblijfstitel van de familieleden worden gecontroleerd of er sprake is van voldoende middelen. Volgens de herzieningsbepaling wordt dit punt met voorrang opnieuw bekeken.

- Het tweede lid van artikel 8 maakt ook een zeer beperkte afwijking mogelijk , die uitsluitend geldt indien er op het moment dat de richtlijn wordt goedgekeurd al nationale wetgeving bestaat. Krachtens deze bepaling kan het verlenen van toestemming om het land binnen te komen uit hoofde van gezinshereniging een aantal jaren worden uitgesteld, afhankelijk van de opvangcapaciteit van de betrokken lidstaat. Daarbij is bepaald dat deze periode in geen geval langer mag zijn dan 3 jaar. Ook deze bepaling zal twee jaar na de omzetting met voorrang opnieuw worden bekeken.

- De geldigheidsduur van de verblijfstitel van gezinsleden van een gezinshereniger met een permanente verblijfstitel (artikel 13, tweede lid ) is herzien en sluit nu aan bij het voorstel voor een richtlijn betreffende de status van langdurig ingezetenen, waardoor de samenhang met dat besluit is vergroot. De gezinsleden krijgen daardoor de status van langdurig ingezetene op basis van dezelfde criteria als de gezinshereniger. Vanzelfsprekend gaat het hier om de Europese status en staat het de lidstaten vrij om een gunstigere regeling voor de afgifte van nationale permanente verblijfstitels te hanteren. Deze flexibiliteit zal twee jaar na de omzetting van de richtlijn opnieuw onder de loep worden genomen.

- Om beter aan te sluiten bij de status van langdurig ingezetene die is ingevoerd bij het voorstel voor een richtlijn van 13 maart 2001 [8], wordt voorgesteld de maximale termijn voor de toekenning van een zelfstandige status aan de gezinsleden vast te stellen op vijf jaar (artikel 15, eerste lid). Door deze nieuwe termijn lopen de termijn voor het verkrijgen van een permanente verblijfstitel en die voor het verkrijgen van een zelfstandige status parallel, waarbij voldoende flexibiliteit wordt geboden om rekening te houden met de verschillende nationale situaties.

[8] COM(2001) 127 def.

Toelichting per artikel

Hoofdstuk I: Werkingssfeer en definities

Artikel 1:

In artikel 1 wordt het doel van dit voorstel beschreven. Hiervoor is een nieuwe formulering gebruikt, waarmee dit doel duidelijker wordt omschreven: de voorwaarden vaststellen waaronder op Europees niveau het recht op gezinshereniging wordt uitgeoefend, dat overigens ook in de nationale wetgevingen en de bestaande internationale instrumenten wordt erkend.

Artikel 2:

De eerste definitie, onder a), heeft betrekking op onderdanen van derde landen. In de definitie wordt duidelijk gemaakt dat ook staatlozen onder deze definitie vallen, wat in het oorspronkelijke voorstel niet expliciet werd vermeld. Deze definitie van onderdanen van derde landen zal voortaan als standaardbepaling worden opgenomen in de voorstellen van de Commissie op dit gebied.

De overige definities bevatten geen wezenlijke veranderingen ten opzichte van het gewijzigd voorstel voor een richtlijn van de Raad inzake het recht op gezinshereniging dat de Commissie op 10 oktober 2000 heeft ingediend [9].

[9] COM(2000) 624 def.

Artikel 3:

Artikel 3 is als volgt gewijzigd:

- Aan het eerste lid is een extra voorwaarde toegevoegd: er moet sprake zijn van uitzicht op een duurzame verblijfstitel. Daarmee moet worden voorkomen dat personen die slechts tijdelijk in een lidstaat verblijven en van wie de verblijfstitel niet kan worden verlengd, recht krijgen op gezinshereniging. De bepaling is met name gericht op au pairs, stagiaires, enz. Bovendien worden hier niet langer de burgers van de Europese Unie die niet hun recht van vrij verkeer van personen uitoefenen genoemd, omdat zij niet langer onder de werkingssfeer van het voorstel vallen.

- Het tweede lid bevat alleen formele wijzigingen.

- In het derde lid worden de gezinsleden van burgers van de Europese Unie uitgesloten van de werkingssfeer van het voorstel. De situatie van personen die niet onder het gemeenschapsrecht vallen (omdat de burger van de Unie van wie zij familie zijn nooit zijn recht van vrij verkeer van personen heeft uitgeoefend), zal in een specifiek instrument worden geregeld nadat de herziening van het recht van vrij verkeer van personen [10] is goedgekeurd.

[10] COM(2001) 257 def.

- Het vierde lid heeft niet langer alleen betrekking op overeenkomsten die reeds van toepassing zijn. Omdat dit gebied niet volledig is geharmoniseerd, is het mogelijk dat de lidstaten in de toekomst andere bilaterale overeenkomsten sluiten op gebieden die niet onder de richtlijn vallen, op voorwaarde dat deze overeenkomsten verenigbaar zijn met de richtlijn.

Daarnaast wordt onder b) nu ook het herziene Europees sociaal handvest genoemd. Dit handvest is al in verschillende lidstaten in werking getreden.

- In het vijfde lid is een bepaling toegevoegd over gunstigere voorwaarden. Krachtens deze bepaling kunnen de lidstaten gunstigere voorwaarden invoeren of handhaven voor degenen die gebruik maken van het recht op gezinshereniging. Deze bepaling is ook in andere instrumenten van het gemeenschapsrecht terug te vinden, met name als het gaat om de onderlinge afstemming van de wetgeving in verschillende fases.

- De standstill bepaling in het zesde lid is bedoeld om het gebruik van de flexibiliteit of de afwijkingen die in sommige bepalingen van dit voorstel mogelijk worden gemaakt, te beperken. Deze bepaling vormt een aanvulling op de bepaling inzake de gunstigere voorwaarden. De lidstaten kunnen krachtens het vijfde lid weliswaar gunstigere voorwaarden invoeren of handhaven, maar bij het wijzigen van de nationale wetgeving mag het minimumniveau dat door de bepalingen van dit voorstel wordt gewaarborgd, niet in het gedrang komen.

Hoofdstuk 2: Gezinsleden

Artikel 4:

Met de nieuwe formulering van artikel 4 zijn een aantal horizontale wijzigingen ingevoerd.

Omdat de wetgeving van de lidstaten inzake degenen die recht hebben op gezinshereniging nog te zeer uiteenloopt, lijkt het in dit stadium niet mogelijk om de verplichte toestemming tot binnenkomst en verblijf aan de lidstaten op te leggen voor andere personen dan echtgenoten en minderjarige kinderen. Voor bloedverwanten in opgaande lijn, meerderjarige kinderen ten laste en levenspartners met wie de gezinshereniger niet gehuwd is, geldt geen verplichting maar een mogelijkheid. De facultatieve regeling geldt ook voor kinderen over wie gedeeld gezag wordt uitgeoefend. In tegenstelling tot wat het geval was in het gewijzigd voorstel van 10 oktober 2000, vallen vluchtelingen niet meer onder het hoofstuk betreffende gezinsleden, maar onder een specifiek aan hen gewijd nieuw hoofdstuk V.

- Het eerste lid heeft betrekking op echtgenoten en minderjarige kinderen: indien aan de in de richtlijn gestelde voorwaarden wordt voldaan, zijn de lidstaten verplicht echtgenoten en minderjarige kinderen toestemming te geven voor binnenkomst en verblijf in het kader van gezinshereniging.

Met betrekking tot geadopteerde kinderen is een kleine wijziging aangebracht ten opzichte van het vorige voorstel: behalve om een beslissing van de bevoegde instantie van de lidstaat of een door deze instantie erkende beslissing, kan het ook gaan om een beslissing die van rechtswege uitvoerbaar is op grond van internationale verplichtingen van de betrokken lidstaat.

De lidstaten kunnen beslissen ook kinderen die onder gedeeld gezag staan, toestemming voor gezinshereniging te geven, onder de in het eerste lid , onder c) genoemde voorwaarden.

De leeftijdsgrens van kinderen die zich in het kader van gezinshereniging bij hun ouders mogen voegen is één van de centrale punten in de onderhandelingen geweest. Het bleek het beste om de lidstaten een bepaalde speelruimte te geven om boven een bepaalde leeftijd na te gaan of het betrokken kind aan bepaalde integratievoorwaarden voldoet, op voorwaarde dat deze toetsingsmogelijkheid al was voorzien in de nationale wetgeving op het moment dat de richtlijn wordt goedgekeurd en dat dit per geval gebeurt.

- Voor bloedverwanten in opgaande lijn en meerderjarige kinderen geldt een andere regeling, die wordt beschreven in het tweede lid . Ook voor deze personen kunnen de lidstaten onder de in het voorstel genoemde voorwaarden beslissen in het kader van gezinshereniging toestemming te geven voor binnenkomst en verblijf. Deze mogelijkheid moet deel uitmaken van een wet of een ander algemeen verbindend voorschrift. Bloedverwanten in opgaande lijn worden nauwkeuriger gedefinieerd: het betreft bloedverwanten in rechtstreekse opgaande lijn van de eerste graad (d.w.z. de vader en de moeder, niet de grootouders of ooms en tantes).

- De regeling voor levenspartners met wie de gezinshereniger niet gehuwd is, is vergelijkbaar met die voor bloedverwanten in opgaande lijn en meerderjarige kinderen. In het derde lid wordt een onderscheid gemaakt tussen de levenspartner met wie de gezinshereniger niet gehuwd is, die moet aantonen dat er sprake is van een duurzame relatie met de gezinshereniger, en de levenspartner met wie een geregistreerd partnerschap bestaat, voor wie die voorwaarde niet geldt, juist vanwege het bestaan van het geregistreerd partnerschap. De toestemming tot binnenkomst en verblijf geldt ook voor hun minderjarige niet-gehuwde kinderen.

- De Commissie heeft zelf een nieuwe bepaling toegevoegd op grond waarvan de lidstaten een minimumleeftijd voor de gezinshereniger en de echtgenoot kunnen vaststellen (die niet hoger mag zijn dan de wettelijke meerderjarigheid), om gedwongen huwelijken, ten minste als het minderjarigen betreft, tegen te gaan.

- Tenslotte is het vierde lid, dat betrekking heeft op polygamie, enigszins gewijzigd. De formulering is algemener geworden, in die zin dat de bepaling betrekking heeft op een andere "echtgenoot" in algemene zin, en niet langer alleen op een andere "echtgenote".

Hoofdstuk III: Indiening en behandeling van het verzoek

Artikel 5:

De Commissie heeft in dit artikel verschillende wijzigingen overgenomen die tijdens de werkzaamheden in de Raad tot stand zijn gekomen.

Eerste lid: De gezinsherenigingsprocedure kan worden ingeleid door de gezinshereniger zelf of door een of meer gezinsleden die zich bij hem willen voegen vanuit het land van herkomst. Het verzoek kan derhalve in het gastland bij de bevoegde instanties worden ingediend, of in het land van herkomst van de gezinsleden, bij de consulaire autoriteiten van de betrokken lidstaat. Dankzij deze bepaling kunnen beide soorten procedures die door de lidstaten worden gevolgd, gehandhaafd blijven.

Tweede lid: Behalve de bewijsstukken waaruit blijkt dat de familiebetrekkingen bestaan en dat aan de voorwaarden voor gezinshereniging is voldaan, moet het verzoek vergezeld gaan van de reisdocumenten van de gezinsleden. De reisdocumenten worden genoemd in het overzicht van reisdocumenten welke recht geven op overschrijding der buitengrenzen en waarin een visum kan worden aangebracht, dat is gehecht aan het besluit van het Uitvoerend Comité van Schengen van 16 december 1998 betreffende de uitwerking van een handboek met documenten waarin een visum kan worden aangebracht [11].

[11] (SCH/ Com ex(98) 56)

Zo nodig kunnen als aanvulling op de schriftelijke bewijsstukken gesprekken worden gevoerd met de verschillende gezinsleden of onderzoeken worden verricht. Omdat een duurzame relatie tussen partners die niet zijn gehuwd per definitie moeilijk kan worden aangetoond met documenten van de burgerlijke stand, houden de lidstaten rekening met de aanwijzingen die in de derde alinea worden genoemd.

Derde lid: het beginsel dat het verzoek wordt ingediend terwijl de gezinsleden zich buiten de betrokken lidstaat bevinden, wordt gehandhaafd. De uitzonderingen zijn daarentegen versoepeld. De lidstaten kunnen nu besluiten om in bepaalde gevallen een verzoek van gezinsleden die zich al op het grondgebied bevinden, toch te behandelen.

Vierde lid: De totale termijn voor de behandeling van het verzoek is verlengd om rekening te houden met het feit dat de nationale administratieve termijnen niet kunnen worden verkort. In uitzonderlijke gevallen kan de totale procedure worden verlengd, wanneer extra onderzoek nodig is omdat de familiebanden niet kunnen worden aangetoond.

Het uitblijven van een reactie van de overheid wordt verschillend geïnterpreteerd in de nationale wetgevingen inzake administratieve procedures. Dit wordt verduidelijkt in de derde alinea van het vierde lid.

Vijfde lid: de formulering van deze bepaling was al gebaseerd op het Verdrag inzake de rechten van het kind. Nu wordt dit verdrag expliciet genoemd.

Hoofdstuk IV: Voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging

Artikel 6:

De enige wijziging van dit artikel, in het tweede lid, is bedoeld om duidelijk te maken dat de verblijfsvergunning van gezinsleden kan worden ingetrokken of niet kan worden verlengd om redenen van openbare orde en nationale veiligheid. Hoewel deze wijziging niet strikt noodzakelijk is, ligt zij, overeenkomstig de geest van het oorspronkelijke voorstel, in de lijn van het werkdocument van de Commissie: "Het verband tussen de bescherming van de interne veiligheid en de naleving van internationale verplichtingen en instrumenten op het gebied van bescherming [12]", en bestond er consensus over in de Raad.

[12] COM(2001) 743 def.

Artikel 7:

Als gevolg van de discussies in de Raad zijn de facultatieve voorwaarden inzake huisvesting en inkomsten nader uitgewerkt, om meer duidelijkheid te scheppen zonder de geest van het oorspronkelijke voorstel aan te tasten. Bij de beoordeling van de stabiliteit van de inkomsten wordt gekeken naar aard en de regelmaat ervan.

Krachtens de tweede alinea van het eerste lid mogen de lidstaten na de komst van de gezinsleden opnieuw controleren of deze voorwaarden worden vervuld. Dat moet gebeuren bij de eerste verlenging van de verblijfsvergunning van de gezinsleden. Daarbij wordt verduidelijkt dat de lidstaten rekening moeten houden met de bijdragen van alle gezinsleden.

Het tweede lid blijft ongewijzigd.

Artikel 8:

De wachttijd die eventueel kan worden ingevoerd voordat gezinsleden toestemming kunnen krijgen de lidstaat binnen te komen, is van één jaar verhoogd tot maximaal twee jaar. De Commissie is van mening dat het compromis over deze flexibiliteit nog voldoende basis biedt voor de onderlinge afstemming van de wetgevingen.

In de tweede alinea wordt een specifieke afwijking mogelijk gemaakt om rekening te houden met geldende nationale wetgeving waarin beperkingen worden gesteld aan gezinshereniging in verband met de nationale opvangcapaciteit. Dergelijke beperkingen zorgen ervoor dat de verzoeken om toegang uit hoofde van gezinshereniging over verschillende jaren worden gespreid. De betrokken lidstaten kunnen besluiten de leden van het gezin van wie de aanvraag is aanvaard, niet toe te laten in het jaar waarin het verzoek is ingediend. De wachttijd mag echter niet langer zijn dan drie jaar, gerekend vanaf de indiening van het verzoek.

Hoofdstuk V: Gezinshereniging van vluchtelingen

Artikel 9:

Hoofdstuk V bevat de specifieke bepalingen die van toepassing zijn op gezinshereniging van vluchtelingen: deze zijn van toepassing in afwijking van de algemene regeling die in de overige hoofdstukken van deze richtlijn is vastgesteld. Krachtens het tweede lid kunnen de lidstaten bepalen dat deze regeling alleen geldt voor de gezinsleden van vluchtelingen met wie de gezinsband reeds bestond voordat de vluchteling als zodanig werd erkend, omdat vooral de situatie van deze gezinnen een gunstiger behandeling rechtvaardigt.

Artikel 10:

Artikel 10 bevat twee bepalingen die ook in het vorige voorstel van de Commissie voorkwamen, maar dan onder de desbetreffende artikelen:

- de mogelijkheid om andere familieleden dan die welke in artikel 4 worden genoemd, in aanmerking te laten komen voor gezinshereniging, op voorwaarde dat zij ten laste van de gezinshereniger komen (artikel 10, derde lid). Daarbij wordt opgemerkt dat de leeftijd tot welke kinderen van vluchtelingen recht hebben op gezinshereniging, in geen geval lager mag zijn dan de wettelijke meerderjarigheid.

- de toestemming tot binnenkomst en verblijf van familieleden van niet-begeleide minderjarige vluchtelingen. In het specifieke geval van een minderjarige, niet-begeleide vluchteling is de mogelijkheid om hereniging toe te staan met de bloedverwanten in opgaande lijn, of, indien die er niet zijn, met de wettelijke voogd of een ander familielid in de eerste graad, omgezet in een verplichting voor de lidstaten, overeenkomstig de bepalingen van het internationale Verdrag inzake de rechten van het kind (artikel 10, vierde lid).

Artikel 11:

Krachtens artikel 11 zijn de gemeenschappelijke regels voor de indiening en de behandeling van het verzoek van toepassing. In het tweede lid wordt echter een afwijking mogelijk gemaakt (die ook al voorkwam in de vorige versie van het voorstel van de Commissie), die inhoudt dat een verzoek niet uitsluitend kan worden afgewezen op grond van het feit dat de vluchteling niet de vereiste bewijsstukken kan overleggen: in dat geval is de lidstaat verplicht andere bewijzen van familiebanden te onderzoeken.

Artikel 12:

Volgens hetzelfde beginsel als artikel 11, bevat artikel 12 een afwijking betreffende de materiële voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging. Ook in dit geval gaat het om een bepaling die al in het vorige voorstel van de Commissie was opgenomen. De vluchteling is vrijgesteld van de voorwaarden inzake huisvesting, ziektekostenverzekering en stabiele inkomsten. Deze afwijking geldt alleen voor de hereniging met de echtgenoot en minderjarige kinderen.

Een andere facultatieve voorwaarde is evenmin van toepassing: er mag geen wachttijd worden ingesteld voordat de gezinsleden mogen overkomen. Ook deze vrijstelling is overgenomen van het vorige voorstel van de Commissie.

Hoofdstuk VI: Toegang en verblijf van de gezinsleden

Artikel 13:

1. In het eerste lid wordt de verplichting voor de lidstaten gehandhaafd om de afgifte van de benodigde visa zo gemakkelijk mogelijk te maken nadat de gezinshereniging is toegestaan, waarbij echter niet wordt ingegaan op de kosten, omdat de lidstaten in dit stadium niet bereid lijken te zijn kosteloze visumverstrekking als beginsel te aanvaarden.

2. Het beginsel dat aan de gezinsleden een verblijfstitel wordt verstrekt met dezelfde geldigheidsduur als die van de gezinshereniger, is gehandhaafd. Krachtens dit voorstel voor een richtlijn wordt in principe de regeling van het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen [13] toegepast indien de gezinshereniger houder is van deze status. Er gelden echter geen gunstigere voorwaarden voor gezinsleden om deze status te verkrijgen.

[13] COM(2001) 127

Artikel 14:

De Commissie schaart zich achter de oplossing die in de Raad tot stand is gekomen en die inhoudt dat het recht op toegang tot onderwijs, werk en beroepsopleiding voor gezinsleden wordt gelijkgetrokken met dat van de gezinshereniger en niet met dat van burgers van de Unie. Daarmee kan worden voorkomen dat leden van hetzelfde gezin op verschillende manieren worden behandeld.

Dit recht op toegang is facultatief voor bloedverwanten in opgaande lijn en meerderjarige kinderen.

Artikel 15:

De formulering van deze bepaling houdt verband met het verschil tussen een permanente verblijfstitel en de onafhankelijke verblijfstitel. In de meeste lidstaten wordt dit onderscheid niet gemaakt en worden beide aspecten in één status verenigd: de houder van een permanent verblijfsrecht is tevens houder van een eigen verblijfstitel, onafhankelijk van die van de gezinshereniger. Met de aangebrachte wijziging wordt dit probleem opgelost doordat de maximale termijn die mag verstrijken voordat een zelfstandige status moet worden toegekend, wordt gelijkgetrokken met de verblijfsduur die vereist is om de status van langdurig ingezetene te verkrijgen.

De afgifte van een onafhankelijke verblijfstitel aan bloedverwanten in opgaande lijn en aan meerderjarige kinderen blijft tot de beslissingbevoegdheid van de lidstaten behoren.

De afwijkingsbepaling is enigszins gewijzigd, zodat geen minimale verblijfsduur meer is voorgeschreven voordat mensen in de in het derde lid bedoelde moeilijke omstandigheden een onafhankelijke verblijfstitel kunnen verkrijgen.

Hoofdstuk VII: Sancties en beroepsmogelijkheden

Artikel 16:

Dit artikel is uitgebreid, in die zin dat de strekking en de gevolgen van de oorspronkelijke bepaling nader zijn uitgewerkt. In de nieuwe formulering worden alle situaties beschreven die kunnen leiden tot afwijzing van het verzoek of tot intrekking of niet-verlenging van de geldigheidsduur van de verblijfstitel van de gezinsleden.

Onderdeel a) van lid 1 moet worden gelezen in samenhang met de bepalingen van dit voorstel voor een richtlijn waarin de voorwaarden voor gezinshereniging en de situaties die aanleiding zijn tot intrekking of verlenging van de verblijfstitel worden vastgesteld.

Volgens onderdeel b) moet sprake zijn van een werkelijk huwelijks- en gezinsleven, ter bestrijding van oneigenlijk gebruik van het recht op gezinshereniging, dat is bedoeld om de eenheid van het gezin te handhaven of te herstellen.

Onderdeel c) heeft specifiek betrekking op niet-gehuwde partners en bestrijdt oneigenlijk gebruik van deze vorm van hereniging.

De bepalingen van het tweede lid zijn bedoeld om fraude en schijnhuwelijken, -adopties en -partnerschappen tegen te gaan. Deze bepaling is uitgebreid om rekening te houden met alle mogelijke situaties.

Het derde lid bepaalt dat indien het verblijfsrecht van de gezinshereniger vervalt, ook de gezinsleden het grondgebied van de betrokken lidstaat moeten verlaten, omdat hun verblijf afhangt van dat van de gezinshereniger. Deze bepaling is niet van toepassing indien de gezinsleden over een eigen, onafhankelijke verblijfstitel beschikken en daarmee het recht hebben verkregen onafhankelijk van het verblijfsrecht van de gezinshereniger in de lidstaat te blijven.

Tenslotte wordt de oorspronkelijke bepaling aangevuld met het vierde lid , op grond waarvan ook specifieke controles kunnen worden verricht op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfstitel van de gezinsleden wordt verlengd.

Artikel 17:

Deze bepaling blijft ongewijzigd.

Artikel 18:

Het beginsel van beroepsmogelijkheden bij de rechter blijft gehandhaafd. Daarbij wordt verklaard dat zowel op feitelijke als op juridische gronden beroep moet kunnen worden ingesteld en dat de manier waarop dit recht wordt uitgeoefend, wordt geregeld door de nationale wetgeving.

Hoofdstuk VIII: Slotbepalingen

Artikel 19:

In dit artikel wordt de herzieningsbepaling ingevoegd, een van de drie aspecten van de nieuwe aanpak van de Commissie, waarbij de artikelen worden genoemd waarover als eerste wijzigingsvoorstellen zullen worden ingediend. Het gaat daarbij om artikelen die in dit stadium nog zeer veel flexibiliteit bieden, die in de volgende fase van de onderlinge afstemming van de wetgeving moet worden beperkt.

Artikel 20:

De lidstaten moeten deze richtlijn uiterlijk op 31 december 2003 in nationale wetgeving hebben omgezet.

Artikel 21:

In dit artikel wordt de datum van inwerkingtreding van de richtlijn vastgelegd.

Artikel 22:

De richtlijn is uitsluitend gericht tot de lidstaten.

1999/0258 (CNS)

Gewijzigd voorstel voor een RICHTLIJN VAN DE RAAD inzake het recht op gezinshereniging

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name artikel 63,

Gezien het voorstel van de Commissie [14],

[14] PB C van , blz. .

Gezien het advies van het Europees Parlement [15],

[15] PB C van , blz. .

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [16],

[16] PB C van , blz. .

Gezien het advies van het Comité van de regio's [17],

[17] PB C van , blz. .

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid voorziet het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap in de aanneming, enerzijds van maatregelen die erop gericht zijn het vrije verkeer van personen te waarborgen, in samenhang met begeleidende maatregelen met betrekking tot controles aan de buitengrenzen, asiel en immigratie, en anderzijds van maatregelen op het gebied van asiel, immigratie en de bescherming van de rechten van onderdanen van derde landen.(2) Artikel 63, punt 3, van het Verdrag bepaalt dat de Raad maatregelen aanneemt inzake immigratiebeleid. Onder a) van dit artikel wordt met name bepaald dat de Raad maatregelen aanneemt op het gebied van de voorwaarden voor toegang en verblijf, alsook normen voor de procedures voor de afgifte door de lidstaten van langlopende visa en verblijfstitels, met name met het oog op gezinshereniging.

(3) Maatregelen op het gebied van gezinshereniging moeten in overeenstemming zijn met de verplichting om het gezin te beschermen en het gezinsleven te respecteren, die in veel internationale rechtsinstrumenten wordt opgelegd. In deze richtlijn worden de grondrechten en de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie worden erkend, in acht genomen.

(4) De Europese Raad heeft tijdens zijn speciale bijeenkomst van 15 en 16 oktober 1999 in Tampere de noodzaak erkend van onderlinge afstemming van de nationale wetgevingen over de voorwaarden voor toelating en verblijf van onderdanen van derde landen, op basis van een gezamenlijke beoordeling van zowel de economische en demografische ontwikkeling in de Unie als de situatie in de landen van herkomst. Hiertoe heeft de Europese Raad de Raad verzocht snel besluiten aan te nemen op basis van voorstellen van de Commissie. Deze besluiten moeten niet alleen rekening houden met de opvangcapaciteit van elke lidstaat, maar ook met de historische en culturele banden die de lidstaten hebben met de landen van herkomst.

(5) Met het oog op de beoordeling van de migratiestromen en op de voorbereiding van de aanneming van de maatregelen van de Raad, is het van belang dat de Commissie kan beschikken over statistische gegevens en informatie over de wettige immigratie van onderdanen van derde landen in iedere lidstaat, met name over het aantal afgegeven vergunningen, het soort vergunningen en de geldigheidsduur daarvan. Daartoe moeten de lidstaten de nodige gegevens en informatie geregeld en snel ter beschikking stellen van de Commissie.

(6) De Europese Raad heeft tijdens zijn speciale bijeenkomst in Tampere bevestigd dat de Europese Unie moet zorgen voor een billijke behandeling van onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven, en dat een krachtiger integratiebeleid erop gericht moet zijn hun rechten te verlenen en verplichtingen op te leggen die vergelijkbaar zijn met die van de burgers van de Europese Unie.

(7) De Europese Raad van Laken van 14 en 15 december 2001 heeft opnieuw bevestigd dat hij belang hecht aan de in Tampere vastgestelde beleidslijnen en doelstellingen en heeft er nota van genomen dat nieuwe impulsen en richtsnoeren nodig zijn om de achterstand op sommige gebieden in te halen. De Raad heeft bevestigd dat gemeenschappelijke normen inzake gezinshereniging moeten worden vastgesteld om tot een werkelijk gemeenschappelijk immigratiebeleid te komen en heeft de Commissie verzocht een nieuw gewijzigd voorstel over dit onderwerp in te dienen.

(8) Gezinshereniging is een noodzakelijk middel om een gezinsleven mogelijk te maken, en draagt bij tot de vorming van een sociaal-culturele stabiliteit die de integratie van onderdanen van derde landen in de lidstaten bevordert, hetgeen bovendien de mogelijkheid biedt de economische en sociale samenhang te versterken, een fundamentele doelstelling van de Gemeenschap die in artikel 2 en artikel 3, eerste lid , onder k), van het Verdrag is vastgelegd.

(9) Om de bescherming van het gezin te waarborgen en de mogelijkheid te bieden het gezinsleven voort te zetten of op te bouwen, moeten, op basis van gemeenschappelijke criteria, de materiële voorwaarden worden vastgesteld voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging.

(10) De situatie van vluchtelingen vraagt bijzondere aandacht vanwege de redenen die hen ertoe hebben gedwongen hun land te ontvluchten en die hen beletten aldaar een gezinsleven te leiden. Om die reden moeten er voor hen gunstiger voorwaarden worden geschapen voor de uitoefening van hun recht op gezinshereniging.

(11) Gezinshereniging is gericht op de leden van het kerngezin, dat wil zeggen de echtgenoot en de minderjarige kinderen. Het is aan de lidstaten om te besluiten of zij deze kring al dan niet willen uitbreiden en dit recht ook willen laten gelden voor bloedverwanten in opgaande lijn, meerderjarige kinderen en de partner met wie de gezinshereniger niet gehuwd is.

(12) Het is van belang procedures in te stellen voor de behandeling van verzoeken tot gezinshereniging alsook voor de toegang en het verblijf van gezinsleden. Deze procedures moeten doelmatig zijn en naast de normale werklast van de overheidsinstanties van de lidstaten kunnen worden afgehandeld, en bovendien doorzichtig en billijk zijn, teneinde de betrokken personen voldoende rechtszekerheid te bieden.

(13) De integratie van de gezinsleden dient te worden bevorderd. Daarom dienen zij, na een bepaalde periode van verblijf in de lidstaat, een status te verkrijgen die onafhankelijk is van die van de gezinshereniger. Zij moeten op dezelfde voorwaarden als de gezinshereniger toegang hebben tot onderwijs, werk en beroepsopleiding.

(14) Er dienen passende, evenredige en afschrikkende maatregelen te worden getroffen teneinde misbruik van regels en procedures inzake gezinshereniging te voorkomen en te bestraffen.

(15) Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, kunnen de doelstellingen van deze richtlijn, te weten de instelling van een op grond van gemeenschappelijke regels uitgeoefend recht op gezinshereniging voor onderdanen van derde landen, niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt, en kunnen die doelstellingen wegens de omvang en de gevolgen van het overwogen optreden derhalve beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt. Deze richtlijn is beperkt tot het vereiste minimum om deze doelstellingen te bereiken, en gaat niet verder dan hetgeen hiertoe noodzakelijk is,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

Algemene bepalingen Artikel 1

Deze richtlijn heeft ten doel de voorwaarden vast te stellen waaronder onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van de lidstaten verblijven, hun recht op gezinshereniging kunnen uitoefenen.

Artikel 2

In de zin van de richtlijn wordt verstaan onder:

a) "onderdaan van een derde land": eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, eerste lid , van het Verdrag, met inbegrip van staatlozen;

b) "vluchteling": iedere onderdaan van een derde land of staatloze met een vluchtelingenstatus in de zin van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, gewijzigd bij het Protocol van New York van 31 januari 1967;

c) "gezinshereniger": een onderdaan van een derde land die legaal in een lidstaat verblijft en die verzoekt om aldaar te worden herenigd met leden van zijn gezin;

d) "gezinshereniging": toegang tot en verblijf in een lidstaat van de gezinsleden van een legaal in die lidstaat verblijvende onderdaan van een derde land, teneinde de eenheid van het gezin te behouden, ongeacht of de gezinsband tot stand is gekomen vóór of na de komst van de gezinshereniger;

e) "verblijfstitel": elk soort door een lidstaat verleende vergunning die recht van verblijf op zijn grondgebied geeft. Onder deze definitie valt niet de tijdelijke vergunning om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven in verband met de behandeling van een asielverzoek of van een aanvraag voor een verblijfstitel.

Artikel 3

1. Deze richtlijn is van toepassing indien de gezinshereniger een onderdaan van een derde land is die legaal in een lidstaat verblijft, houder is van een door die lidstaat afgegeven verblijfstitel met een geldigheidsduur van een jaar of langer, uitzicht heeft op een duurzame verblijfstitel, en zijn gezinsleden onderdaan van een derde land zijn, ongeacht hun rechtsstatus.

2. Deze richtlijn is niet van toepassing indien de gezinshereniger een onderdaan van een derde land is die:

a) om erkenning als vluchteling verzoekt en over wiens verzoek nog geen definitief besluit is genomen;

b) beschikt over een vergunning om uit hoofde van tijdelijke bescherming in een lidstaat te verblijven, of op die grond een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en een beslissing aangaande zijn status afwacht;

c) beschikt over een vergunning om uit hoofde van subsidiaire vormen van bescherming in een lidstaat te verblijven, overeenkomstig internationale verplichtingen, nationale wetgevingen of in de lidstaten gebruikelijke praktijken, of die op die grond een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en een beslissing aangaande zijn status afwacht.

3. Deze richtlijn is niet van toepassing op gezinsleden van burgers van de Unie.

4. Deze richtlijn geldt onverminderd gunstiger bepalingen:

a) van bilaterale of multilaterale overeenkomsten tussen de Gemeenschap of de Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en derde landen anderzijds;

b) van het Europees Sociaal Handvest van 18 oktober 1961, het herziene Europees Sociaal Handvest van 3 mei 1987 en het Europees Verdrag inzake de rechtspositie van migrerende werknemers van 24 november 1977.

5. Deze richtlijn laat het recht van de lidstaten om gunstigere voorwaarden vast te stellen of te handhaven voor personen op wie deze richtlijn van toepassing is, onverlet.

6. Artikel 4, leden 1, 2 en 3 en artikel 7, eerste lid , onder c), tweede alinea, alsmede artikel 8 van deze richtlijn mogen niet leiden tot de invoering van voorwaarden die minder gunstig zijn dan die welke in de lidstaten bestaan op het moment dat de richtlijn wordt goedgekeurd.

Hoofdstuk II

Gezinsleden Artikel 4

1. De lidstaten geven uit hoofde van deze richtlijn, en onder voorbehoud dat aan de in Hoofdstuk IV gestelde voorwaarden is voldaan, toestemming tot toegang en verblijf aan de volgende gezinsleden:

a) de echtgenoot van de gezinshereniger;b) de minderjarige kinderen van de gezinshereniger en diens echtgenoot, met inbegrip van kinderen die zijn geadopteerd overeenkomstig de beslissing van de bevoegde autoriteit in de betrokken lidstaat, of een beslissing die van rechtswege uitvoerbaar is uit hoofde van internationale verplichtingen van die lidstaat of die overeenkomstig internationale verplichtingen moet worden erkend;

c) de minderjarige kinderen, met inbegrip van geadopteerde kinderen van de gezinshereniger of diens echtgenoot, wanneer een van beiden het gezag over de kinderen heeft en dezen te zijnen laste komen; De lidstaten kunnen gezinshereniging toestaan voor kinderen die onder gedeeld gezag staan, mits degene die mede het gezag heeft, daarmee heeft ingestemd.

De onder b) en c) bedoelde minderjarige kinderen moeten jonger dan de in de betrokken lidstaat geldende wettelijke meerderjarigheidsleeftijd en ongehuwd zijn.

In afwijking hiervan kan de lidstaat voor een kind van boven de 12 jaar nagaan of het aan een ten tijde van de goedkeuring van deze richtlijn bestaand integratiecriterium voldoet, alvorens toestemming te geven voor toegang en verblijf op grond van deze richtlijn.

2. De lidstaten kunnen uit hoofde van deze richtlijn, en op voorwaarde dat aan de in hoofdstuk IV gestelde voorwaarden is voldaan, bij wet of bij besluit toestemming tot toegang en verblijf verlenen aan de volgende gezinsleden:

a) ten laste komende bloedverwanten in rechtstreekse opgaande lijn van de eerste graad van de gezinshereniger of zijn echtgenoot, indien zij in het land van herkomst de nodige gezinssteun ontberen;

b) de meerderjarige niet-gehuwde kinderen van de gezinshereniger of diens echtgenoot, indien zij wegens hun gezondheidstoestand kennelijk niet in staat zijn zelf in hun levensonderhoud te voorzien.

3. De lidstaten kunnen uit hoofde van deze richtlijn, en op voorwaarde dat aan de in hoofdstuk IV gestelde voorwaarden is voldaan, bij wet of bij besluit toestemming tot toegang en verblijf verlenen aan de levenspartner met wie de gezinshereniger niet gehuwd is, mits deze partner onderdaan is van een derde land en aantoonbaar een duurzame relatie onderhoudt met de gezinshereniger, of aan de onderdaan van een derde land die door een geregistreerd partnerschap met de gezinshereniger verbonden is, overeenkomstig artikel 5, tweede lid , alsmede aan de minderjarige niet-gehuwde kinderen, met inbegrip van geadopteerde kinderen, van deze personen.

4. In het geval van een polygaam huwelijk geeft de betrokken lidstaat, indien de gezinshereniger reeds met een echtgenoot samenwoont op het grondgebied van die lidstaat, geen toestemming voor de toegang en het verblijf van een andere echtgenoot, noch van de kinderen van deze laatste, onverminderd de bepalingen van het Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989.

5. De lidstaten kunnen voor de gezinshereniger en zijn echtgenoot een minimumleeftijd vaststellen vanaf welke de echtgenoot zich bij de gezinshereniger mag voegen. Deze leeftijd mag niet hoger zijn dan de wettelijke meerderjarigheidsleeftijd.

Hoofdstuk III

Indiening en behandeling van het verzoek Artikel 5

1. De lidstaten bepalen of het verzoek tot toegang en verblijf in het kader van het recht op gezinshereniging door de gezinshereniger dan wel door het gezinslid of de gezinsleden bij de bevoegde instantie van de betrokken lidstaat moet worden ingediend.

2. Het verzoek gaat vergezeld van de reisdocumenten van het gezinslid of de gezinsleden, en van bewijsstukken waaruit blijkt dat de gezinsband bestaat en dat voldaan is aan de voorwaarden van de artikelen 4 en 6 en, indien van toepassing, van de artikelen 7 en 8.

Teneinde bewijs voor het bestaan van een gezinsband te verkrijgen, kunnen de lidstaten gesprekken houden met de gezinshereniger en diens gezinsleden en ander onderzoek verrichten dat nodig wordt geacht.

Bij de behandeling van een verzoek betreffende de levenspartner met wie de gezinshereniger niet is gehuwd, houden de lidstaten, als bewijs van het bestaan van een duurzame relatie, rekening met factoren als een gezamenlijk kind, samenwoning in het verleden, registratie van het partnerschap of andere betrouwbare bewijsmiddelen.

3. Het verzoek wordt ingediend wanneer de gezinsleden zich buiten het grondgebied van de lidstaat waar de gezinshereniger verblijft, bevinden.

In afwijking hiervan kan een lidstaat in bepaalde gevallen een verzoek inwilligen dat wordt ingediend wanneer de gezinsleden zich reeds op zijn grondgebied bevinden.

4. Zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk negen maanden na de datum van indiening van een verzoek, stellen de bevoegde instanties van de lidstaat de gezinshereniger/het gezinslid of de gezinsleden schriftelijk in kennis van de ten aanzien van hen genomen beslissing.

In bijzondere omstandigheden die verband houden met het complexe karakter van de behandeling van het verzoek, kan de in de eerste alinea genoemde termijn verlengd worden. Deze termijn kan echter in geen geval langer zijn dan twaalf maanden.

Een eventuele beslissing tot afwijzing van het verzoek wordt naar behoren gemotiveerd. De gevolgen van het uitblijven van een beslissing bij het verstrijken van de in de eerste alinea genoemde termijn moeten bij de nationale wetgeving van de betrokken lidstaat worden geregeld.

5. Bij de behandeling van het verzoek zorgen de lidstaten ervoor dat terdege rekening wordt gehouden met de belangen van het minderjarige kind, overeenkomstig het Verdrag inzake de rechten van het kind van 1989.

Hoofdstuk IV

Voorwaarden voor de uitoefening van het recht op gezinshereniging Artikel 6

1. De lidstaten kunnen een verzoek om toegang en verblijf van een van de gezinsleden afwijzen om redenen van openbare orde, binnenlandse veiligheid of volksgezondheid.

2. De lidstaten kunnen de verblijfstitel van een gezinslid intrekken of weigeren te verlengen om redenen van openbare orde of binnenlandse veiligheid.

3. De redenen van openbare orde of binnenlandse veiligheid kunnen uitsluitend worden aangevoerd op grond van het persoonlijke gedrag van het betrokken gezinslid.

4. Het ontstaan van ziekten of gebreken na afgifte van de verblijfstitel kan op zichzelf voor de bevoegde instantie van de lidstaat geen grond zijn om verlenging van de verblijfstitel te weigeren of om de betrokkene van het grondgebied van de lidstaat te verwijderen.

Artikel 7

1. Bij de indiening van het verzoek tot gezinshereniging kan de betrokken lidstaat de gezinshereniger of het gezinslid of de gezinsleden verzoeken het bewijs te leveren dat de gezinshereniger beschikt over:

a) huisvesting die in de betrokken regio als normaal beschouwd wordt voor een gezin van vergelijkbare omvang en die voldoet aan de algemene normen inzake veiligheid en hygiëne welke in de betrokken lidstaat gelden;

b) een ziektekostenverzekering die voor hemzelf en zijn gezinsleden in de betrokken lidstaat alle risico's dekt;

c) stabiele inkomsten die ten minste gelijk zijn aan het niveau waaronder in de betrokken lidstaat sociale bijstand kan worden verstrekt. Wanneer deze alinea niet kan worden toegepast, moeten de inkomsten ten minste gelijk zijn aan de minimumuitkering die in de betrokken lidstaat uit hoofde van de sociale zekerheid wordt uitgekeerd. Of sprake is van stabiele inkomsten wordt bepaald door de aard en de regelmaat van die inkomsten.

De lidstaat kan van de gezinshereniger verlangen dat hij bij de eerste verlenging van de verblijfstitel van de gezinsleden aan in het eerste lid genoemde voorwaarden voldoet.

Indien de gezinshereniger niet aan deze voorwaarden voldoet, houden de lidstaten rekening met de bijdrage van de gezinsleden aan het inkomen van het huishouden.

2. De lidstaten mogen de in het eerste lid genoemde voorwaarden met betrekking tot huisvesting, ziektekostenverzekering en inkomsten alleen stellen om zich ervan te vergewissen dat de gezinshereniger in staat zal zijn in de levensbehoeften van de met hem herenigde gezinsleden te voorzien zonder een aanvullend beroep op overheidsgelden te doen. Deze bepalingen mogen niet leiden tot discriminatie tussen burgers van de lidstaten en onderdanen van derde landen.Artikel 8

De lidstaten mogen bepalen dat de gezinshereniger gedurende een bepaalde periode, die ten hoogste twee jaar mag bedragen, legaal op hun grondgebied moet hebben verbleven voordat zijn gezinsleden zich bij hem kunnen voegen.

In afwijking hiervan kan een lidstaat waarvan de wetgeving inzake gezinshereniging op het moment dat de richtlijn wordt goedgekeurd rekening houdt met de opvangcapaciteit van die lidstaat, een wachttijd invoeren van ten hoogste drie jaar tussen de indiening van het verzoek tot gezinshereniging en de afgifte van een verblijfstitel aan de gezinsleden.

Hoofdstuk V

Gezinshereniging van vluchtelingen Artikel 9

1. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn van toepassing op gezinshereniging van vluchtelingen.

2. De lidstaten kunnen de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk beperken tot vluchtelingen met gezinsbanden die al bestonden voordat zij als vluchteling werden erkend.

Artikel 10

1. Voor de definitie van de gezinsleden gelden de bepalingen van artikel 4, met uitzondering van het eerste lid , onder c), derde alinea, die niet van toepassing is op kinderen van vluchtelingen.

2. De lidstaten kunnen gezinshereniging toestaan voor andere gezinsleden dan die welke bedoeld zijn in artikel 4 wanneer zij ten laste van de vluchteling komen.

3. Wanneer de vluchteling een niet-begeleide minderjarige is:

a) staan de lidstaten de toegang en het verblijf uit hoofde van gezinshereniging toe aan zijn bloedverwanten in rechtstreeks opgaande lijn van de eerste graad, zonder de in artikel 4, tweede lid , onder a), genoemde voorwaarden toe te passen;

b) staan de lidstaten de toegang en het verblijf uit hoofde van gezinshereniging toe aan zijn wettelijke voogd of aan andere familieleden, indien de vluchteling geen bloedverwanten in rechtstreeks opgaande lijn heeft of indien deze onvindbaar zijn.

Artikel 11

1. Voor de indiening en de behandeling van het verzoek gelden de bepalingen van artikel 6, onverminderd het bepaalde in het tweede lid.

2. Wanneer een vluchteling geen bewijsstukken kan overleggen waaruit de gezinsband blijkt, nemen de lidstaten ook andere bewijzen voor het bestaan van een dergelijke band in aanmerking. Een beslissing tot afwijzing van het verzoek mag niet uitsluitend gebaseerd zijn op het ontbreken van bewijsstukken.

Artikel 12

1. In afwijking van artikel 7 kunnen de lidstaten van een vluchteling of zijn gezinslid of gezinsleden niet eisen dat bij een verzoek betreffende de in artikel 4, eerste lid, bedoelde gezinsleden, het bewijs wordt geleverd dat de vluchteling voldoet aan de voorwaarden inzake huisvesting, ziektekostenverzekering en vaste inkomsten.

2. In afwijking van artikel 8 kunnen de lidstaten ten aanzien van een vluchteling niet eisen dat hij gedurende een bepaalde periode op hun grondgebied heeft verbleven, voordat zijn gezinsleden zich bij hem kunnen voegen.

Hoofdstuk VI

Toegang en verblijf van gezinsleden Artikel 13

1. Zodra het verzoek tot toegang met het oog op gezinshereniging is aanvaard, staat de betrokken lidstaat het gezinslid of de gezinsleden de toegang toe. De lidstaten bieden deze personen alle gelegenheid de benodigde visa te verkrijgen.

2. De betrokken lidstaat verstrekt de gezinsleden een verlengbare verblijfstitel met dezelfde geldigheidsduur als die van de gezinshereniger.

Indien de gezinshereniger houder is van de status van langdurig ingezetene, verstrekken de lidstaten de gezinsleden een verlengbare verblijfstitel met een beperkte geldigheidsduur van tenminste een jaar, totdat zij zelf voldoen aan de in Richtlijn .../.../EG [18] gestelde voorwaarden voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetenen.

[18] PB L [...] van [...], blz. [...].

Artikel 14

1. De gezinsleden van de gezinshereniger hebben, op dezelfde wijze als de gezinshereniger, recht op:

a) toegang tot onderwijs;

b) toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige;

c) toegang tot beroepskeuzebegeleiding, beroepsopleiding en bij- en nascholing.

2. De toegang tot arbeid in loondienst of als zelfstandige van bloedverwanten in opgaande lijn en van meerderjarige kinderen, zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid, kan door de lidstaten worden beperkt.Artikel 15

1. Uiterlijk na een verblijf van vijf jaar en voorzover de gezinsbanden blijven bestaan, hebben de echtgenoot of de levenspartner met wie de gezinshereniger niet is gehuwd en het meerderjarig geworden kind recht op een zelfstandige verblijfstitel, onafhankelijk van die van de gezinshereniger.

2. De lidstaten kunnen een zelfstandige verblijfstitel toekennen aan de meerderjarige kinderen en de bloedverwanten in opgaande lijn zoals bedoeld in artikel 4, tweede lid.

3. In geval van weduwnaar- of weduwschap, echtscheiding, scheiding of van overlijden van bloedverwanten in opgaande of neergaande lijn, kan een zelfstandige verblijfstitel worden afgegeven aan personen die uit hoofde van gezinshereniging zijn toegelaten. De lidstaten stellen bepalingen vast om te waarborgen dat er in geval van buitengewoon moeilijke omstandigheden een zelfstandige verblijfstitel wordt afgegeven.

Hoofdstuk VII

Sancties en beroepsmogelijkheden Artikel 16

1. De lidstaten kunnen in de volgende gevallen het verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging afwijzen of de verblijfstitel van een gezinslid intrekken of weigeren te verlengen:

a) wanneer de in deze richtlijn gestelde voorwaarden niet of niet meer worden vervuld:

b) wanneer de gezinshereniger en het gezinslid of de gezinsleden geen werkelijk huwelijks- of gezinsleven (meer) onderhouden.

c) wanneer wordt vastgesteld dat de gezinshereniger of de levenspartner met wie de gezinshereniger niet gehuwd is, met iemand anders gehuwd is of een duurzame relatie onderhoudt.

2. De lidstaten kunnen ook het verzoek tot toegang en verblijf met het oog op gezinshereniging afwijzen of de verblijfstitel van gezinsleden intrekken of weigeren te verlengen indien is vastgesteld dat:

a) er valse of misleidende informatie is verstrekt, valse of vervalste documenten zijn gebruikt, of anderszins fraude is gepleegd of onwettige middelen zijn gebruikt;

b) het huwelijk, het partnerschap of de adoptie uitsluitend tot stand zijn gebracht met het doel voor de betrokken persoon toegang tot of verblijf in een lidstaat te verkrijgen.

3. De lidstaten kunnen de verblijfstitel van een gezinslid intrekken of weigeren te verlengen wanneer er een einde komt aan het verblijf van de gezinshereniger en het gezinslid nog geen recht heeft op een zelfstandige verblijfstitel krachtens artikel 15.

4. De lidstaten kunnen specifieke controles verrichten wanneer er gegronde vermoedens bestaan dat er sprake is van fraude of een schijnhuwelijk, -partnerschap of -adoptie, zoals bedoeld in het tweede lid. Er kunnen ook gerichte controles uitgevoerd worden bij de verlenging van de verblijfstitel van gezinsleden.

Artikel 17

In geval van afwijzing van een verzoek, intrekking of niet-verlenging van een verblijfstitel, alsmede in geval van een verwijderingsmaatregel tegen de gezinshereniger of leden van diens gezin houden de lidstaten terdege rekening met de aard en de hechtheid van de gezinsbanden van de betrokken persoon en met de duur van zijn verblijf in de lidstaat, alsmede met het bestaan van familiebanden of culturele of sociale banden met zijn land van herkomst.

Artikel 18

De lidstaten waarborgen dat de gezinshereniger en/of de leden van zijn gezin het recht heeft/hebben bij de rechter beroep in te stellen, zowel op feitelijke als op juridische gronden, in geval van afwijzing van het verzoek tot gezinshereniging, van niet-verlenging of intrekking van de verblijfstitel of in geval van een verwijderingsmaatregel.

De lidstaten bepalen op welke manier het in de eerste alinea genoemde recht wordt uitgeoefend.

Hoofdstuk VIII

Slotbepalingen Artikel 19

De Commissie dient periodiek en voor het eerst uiterlijk twee jaar na het verstrijken van de in artikel 20 vastgestelde termijn, bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de toepassing van deze richtlijn in de lidstaten en stelt in voorkomend geval de nodige wijzigingen voor. Deze wijzigingsvoorstellen hebben in de eerste plaats betrekking op de artikelen 3, 4, 7, 8 en 13.

Artikel 20

De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op [31 december 2003] aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 21

Deze richtlijn treedt in werking op de [...] dag volgende op die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 22

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De Voorzitter

Top