Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52001IE0724

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Werkdocument SEC(2000) 1973 van de Commissie Wetenschap, samenleving en burgers in Europa"

    PB C 221 van 7.8.2001, p. 151–166 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

    52001IE0724

    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Werkdocument SEC(2000) 1973 van de Commissie Wetenschap, samenleving en burgers in Europa"

    Publicatieblad Nr. C 221 van 07/08/2001 blz. 0151 - 0166


    Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Werkdocument SEC(2000) 1973 van de Commissie 'Wetenschap, samenleving en burgers in Europa'"

    (2001/C 221/25)

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft op 30 mei 2001 besloten overeenkomstig art. 23, lid 3, van zijn Reglement van Orde, een advies op te stellen over het Werkdocument SEC(2000) 1973 van de Commissie "Wetenschap, samenleving en burgers in Europa".

    De afdeling "Werkgelegenheid, sociale zaken, burgerschap", die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 2 mei 2001 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Wolf.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 382e zitting van 30 en 31 mei 2001 (vergadering van 30 mei) het volgende advies uitgebracht, dat met 81 stemmen vóór en 1 stem tegen is goedgekeurd.

    1. Inleiding

    1.1. Het onderwerp "Wetenschap, samenleving en burgers" is uit maatschappelijk oogpunt van groot belang. De Commissie heeft haar definitieve standpunt in dezen nog niet bepaald, maar heeft desondanks Werkdocument SEC(2000) 1973 opgesteld. Dit Werkdocument is voor het ESC aanleiding om zijn eigen standpunt over dit zeer complexe onderwerp te presenteren in de vorm van een uitvoerig initiatiefadvies. In dit advies verwijst het ESC regelmatig naar het Werkdocument van de Commissie.

    1.2. Het ESC onderschrijft de volgende conclusies van de Commissie:

    "wetenschap en techniek behoren tot de krachten die het duidelijkst gestalte geven aan de ontwikkeling van de samenleving (...)", en

    "de vragen die op dit gebied worden gesteld behoren tot de meest complexe waarmee de samenleving wordt geconfronteerd, vanwege het specifieke karakter ervan, de onzekerheden die ermee samenhangen, de kennis die nodig is om ze te behandelen en de vaak verspreide aard daarvan."

    1.3. Vanwege zijn taken als instelling van de Europese Unie en vanwege zijn samenstelling (de verschillende maatschappelijke groepen uit de lidstaten) is het ESC bij uitstek in staat om ook over dit onderwerp een goed onderbouwd standpunt in te nemen. Dit standpunt wordt in de volgende hoofdstukken uiteengezet.

    1.4. Het ESC is verheugd te constateren dat de Commissie in haar mededeling onder meer gebruik heeft gemaakt van suggesties die het ESC heeft gedaan in zijn advies(1) over de mededeling van de Commissie "Naar een Europese onderzoeksruimte"; hoofdstuk 5 van genoemd advies is getiteld "Onderzoek en samenleving" en behandelt reeds een deel van de problematiek.

    1.5. De mededeling van de Commissie houdt zich voorts bezig met een reeks vraagstukken die betrekking hebben op de verhouding tussen wetenschap, samenleving en burgers, en waarvoor zowel bij burgers als politici een groeiende belangstelling bestaat:

    "- Hoe kan een onderzoeksbeleid worden gevoerd dat de werkelijke maatschappelijke belangen dient en hoe kan de samenleving volledig worden betrokken bij de uitvoering van de onderzoeksagenda?

    - Hoe kunnen risico's worden beheerd? Wat zijn de implicaties van het voorzorgsbeginsel? Hoe kan tegelijk rekening worden gehouden met de ethische aspecten en gevolgen van de technologische vooruitgang én met de noodzaak van vrijheid van onderzoek en toegang tot kennis?

    - Wat moet er gebeuren om de dialoog tussen wetenschap en samenleving te verdiepen, de kennis van wetenschap bij de burgers en de belangstelling van jongeren voor een wetenschappelijke loopbaan te verhogen en de plaats en de rol van vrouwen in wetenschap en onderzoek te vergroten?"

    1.6. Dienovereenkomstig gaat het hier om drie thematische gebieden, namelijk

    - het belang van wetenschappelijke inzichten, de implicaties van wetenschappelijke inzichten voor en de perceptie daarvan door de samenleving, en de mate waarin wetenschappelijke inzichten door de samenleving kunnen worden beïnvloed;

    - het wederzijdse begrip en de communicatie tussen burgers en samenleving enerzijds en wetenschappers en onderzoekers anderzijds;

    - de motivatie van jongeren om een wetenschappelijke opleiding te volgen en te kiezen voor een loopbaan als onderzoeker.

    1.7. Om de verschillende aspecten van deze punten op een rijtje te zetten en op basis daarvan aanbevelingen te doen, is het advies van het ESC ingedeeld in de volgende vervolghoofdstukken:

    2. De historische ontwikkeling en het resultaat daarvan

    3. Burgers, samenleving en wetenschappelijke kennis

    4. Samenleving, onderzoekers en onderzoek; wederzijds begrip

    5. Wetenschappelijk onderwijs als voorwaarde voor een op kennis gebaseerde maatschappij

    6. Onderzoeksbeleid en maatschappelijke belangen

    7. Samenvatting en aanbevelingen.

    2. De historische ontwikkeling en het resultaat daarvan

    2.1. Eén van de voornaamste kenmerken waardoor de mens zich onderscheidt van dieren, is de behoefte om op zoek te gaan naar de zin van het leven en naar de wetten van wereld en moraal.

    2.1.1. Reeds in de oudheid beschikte men over fundamentele filosofische en wetenschappelijke inzichten. Samen met de grondbeginselen van de wiskunde, de logica, de geometrie en de technologische ontwikkelingen droegen deze inzichten bij tot het ontstaan van de hoogontwikkelde beschavingen van toen.

    2.2. Tijdens de Renaissance en de Verlichting beleefden de filosofische inzichten uit de oudheid in Europa een nieuwe bloeiperiode en kreeg de culturele en wetenschappelijke ontwikkeling een sterke impuls.

    2.2.1. Dit proces was het resultaat van de wisselwerking tussen enerzijds nieuwe technische ontwikkelingen en werktuigen (boekdrukkunst, buskruit, mijnbouw, zeescheepvaart, water- en windmolens) en anderzijds de handel, de ontdekking van onbekende continenten, nieuwe maatschappijvormen alsook de ontdekking van tot dan toe onbekende natuurwetten en de daaruit voortvloeiende geleidelijke verklaring van natuurverschijnselen.

    2.2.2. Deze ontwikkeling ging gepaard met spanningen, oorlogen en maatschappelijke conflicten, die niet alleen het gevolg waren van dynastieke en politieke belangen en meningsverschillen, maar ook van veranderende denkbeelden, wijzigingen in het economisch beleid en nieuwe technieken die de werkmethoden veranderden.

    2.2.3. Zij die tot deze nieuwe inzichten kwamen en ze bekend maakten, waren niet altijd maatschappelijk goed geïntegreerd en werden soms zelfs om ideologische redenen vervolgd. Dit leidde tot het beginsel van vrijheid van wetenschap en studie.

    2.3. Deze ontwikkeling was voor een groot deel te danken aan de exacte en natuurwetenschappen. De sleutel tot succes en het kenmerk bij uitstek van deze wetenschappen vormden de in Europa ontstane empirische methoden, die worden gekenmerkt door een wisselwerking tussen experimentele bevindingen, theoretische interpretaties en voorspellingen.

    2.3.1. Tegelijkertijd hebben de verschillende takken van wetenschap - die aanvankelijk allen onder de noemer "filosofie" vielen - ingang gevonden als zelfstandige disciplines. Dit geldt met name voor de natuurwetenschappen en de wiskunde. Deze disciplines zijn uitgegroeid tot een bron van nieuwe en vaak revolutionaire inzichten, die in toenemende mate dienen als uitgangspunt voor moderne technieken.

    2.3.2. Er moet echter voor worden gewaakt dat de overeenkomsten tussen de wetenschappelijke disciplines als gevolg van de onvermijdelijke specialisatie uit het oog worden verloren. Naarmate de wetenschappelijke kennis van de complexe werkelijkheid diepgaander en omvattender wordt, worden juist de "interdisciplinaire" uitgangspunten belangrijker. Het streven om exacte en natuurwetenschappen enerzijds en menswetenschappen ("humanities") anderzijds weer nader tot elkaar te brengen, maakt daarvan deel uit.

    2.4. Naast de mythische wereldbeschouwingen is een gestaag groeiende wetenschappelijke kennis ontstaan.

    2.5. Een en ander leidde tot een ongekende verbetering van de levensomstandigheden van de betreffende volkeren en gebieden.

    2.5.1. Een andere factor die in sterke mate heeft bijgedragen aan deze hogere levensstandaard, was de ontwikkeling en intensieve exploitatie van machines en industriële processen die gebruik maken van energie (om precies te zijn: die energie omzetten). Energie werd daarmee de drijvende kracht achter de welvaart.

    2.5.2. De sindsdien bereikte verworvenheden op technisch, medisch, cultureel en sociaal gebied vormen een kenmerk van en een voorwaarde voor de mobiele welvaarts- en informatiemaatschappij. Dankzij deze verworvenheden hoefden de mensen (in Europa) veel minder puur lichamelijke arbeid te verrichten en hebben alle burgers vandaag de dag toegang tot onderwijs, iets wat voorheen was voorbehouden aan een kleine bevoorrechte groep. Op deze wijze kan een op kennis gebaseerde maatschappij ontstaan.

    2.5.3. De welvaart van landen en regio's, gemeten naar BBP, participatiegraad en andere indicatoren, hangt duidelijk samen met het niveau van onderzoek en ontwikkeling in het land of de regio in kwestie. Niet alleen het macro-economische concurrentievermogen, maar ook het culturele en politieke aanzien van een land of volk worden bepaald door het technisch-wetenschappelijk prestatievermogen.

    2.6. De mens heeft geleerd zich optimaal te wapenen tegen veel elementaire bedreigingen, zoals honger, kou en ziekte. Hij beschouwt en gedraagt zich als heerser over deze planeet. Dit impliceert dat hij niet alleen in staat is om zichzelf welvaart, vrijheid en macht te verschaffen, maar ook dat hij een grotere verantwoordelijkheid draagt.

    2.7. Als gevolg van een nog altijd sterk groeiende wereldbevolking en vanwege de gevolgen van het handelen en de levensstijl van de mens voor natuur en milieu, is de mens uitgegroeid tot een factor die in sterke mate bepalend is voor de verdere ontwikkeling van onze planeet. Verschillende auteurs (waaronder Stoppani, Crutzen, Stoermer) hebben voorgesteld om de huidige periode in de evolutie aan te duiden met de term "anthropoceen".

    2.8. Behalve de immanente gevaren en (natuur)rampen (zie ook 2.9 en 3.7.1) waarop de mens geen invloed kan uitoefenen - vulkaanuitbarstingen, ijstijden, inslagen van asteroïden, aardbevingen, overstromingen, epidemieën etc. - zijn er thans nieuwe gevaren voor de biosfeer, welke zijn terug te voeren op de mens, zijn levensstijl en zijn technologie.

    2.8.1. Geavanceerde massavernietigingswapens (ABC-wapens), die wereldwijd enorme verwoestingen kunnen aanrichten, spelen daarbij een belangrijke rol.

    2.9. Hiermee zien de Europese burgers en samenleving zich voor de opgave geplaatst om de eigen levensvoorwaarden en de biosfeer te beschermen, risico's te vermijden en tegelijkertijd de welvaart en de kwaliteit van het bestaan veilig te stellen en te verhogen, en andere volkeren hierbij te helpen. Risico's die zijn terug te voeren op de mens en zijn levensstijl moeten diepgaander worden onderzocht. Bovendien moeten er technieken en overeenkomsten worden ontwikkeld om deze risico's te beheersen of te vermijden.

    2.10. Samenleving en burgers zagen in dat wetenschap een essentieel onderdeel vormt van onze cultuur en dat het concurrentievermogen van Europa moet worden veiliggesteld door middel van vernieuwing en technische vooruitgang. Hiervoor is een intensievere toepassing van wetenschap en meer onderzoek nodig. Derhalve stellen alle lidstaten (zij het in beperkte mate) en de Europese Unie aanzienlijke (hoewel niet altijd voldoende) middelen ter beschikking voor dit doel.

    2.10.1. Wetenschap, samenleving en burgers moeten door middel van essentiële en moeizame procedures beslissen over de omvang, de toewijzing en het gebruik van deze middelen.

    2.10.2. Samenleving, burgers en wetenschap moeten op constructieve wijze samenwerken om de toekomst vorm te geven en een op kennis gebaseerde maatschappij te creëren. Op grond van zijn taken en samenstelling speelt het ESC daarbij een steutelrol.

    3. Burgers, samenleving en wetenschappelijke kennis

    3.1. Een van de kenmerken van de huidige (civiele) samenleving is dat burgers zich, naar gelang van hun sociale, professionele, ideologische of culturele opvattingen en hun belangen, op gestructureerde wijze organiseren.

    3.1.1. Wetenschappers maken weliswaar deel uit van de samenleving, maar vanwege de eigenaardigheden van hun beroep en vanwege de implicaties van hun onderzoeksresultaten onderscheiden zij zich in zoverre hiervan dat zich problemen kunnen voordoen in enerzijds de communicatie en het wederzijds begrip tussen wetenschappers en samenleving, en anderzijds ten aanzien van de vraag welke verantwoordelijkheden deze ten opzichte van elkaar hebben.

    3.1.2. Burgers verwachten dat wetenschappelijke verworvenheden hun een goede gezondheid, een lang leven, welvaart (bijvoorbeeld door middel van vernieuwing), bescherming tegen gevaren en levensvreugde kunnen bieden. Tegelijkertijd zijn ze echter bang voor het onbekende en onbegrepene.

    3.1.2.1. Bovendien verwachten samenleving en burgers dat wetenschappers volgens de regels van hun vak te werk gaan, de waarheid vertellen, geen bedrog plegen en niet zondigen tegen de gevestigde ethische normen en waarden.

    3.1.3. Over het algemeen zijn burgers echter onvoldoende op de hoogte van de stand van de wetenschappelijke kennis, de mogelijkheden en risico's van wetenschappelijk onderzoek, de wetenschappelijke werkwijze en de omstandigheden waaronder wetenschappers en onderzoekers functioneren, alsook van de kansen en risico's die verbonden zijn aan op basis van wetenschappelijke kennis ontwikkelde technieken.

    3.1.4. Aan de ene kant is er - zowel vanwege de baanbrekende successen als op grond van beloftes van de wetenschap - bij burgers en samenleving dus sprake van hoge verwachtingen ten aanzien van de wetenschap. Aan de andere kant kunnen de risico's en bedreigingen die aan wetenschap en techniek zijn verbonden, ertoe leiden dat wetenschap en onderzoek opnieuw worden gemystificeerd of zelfs als duivels worden afgeschilderd, wat nog in de hand wordt gewerkt doordat de kennis van de burger steeds verder achterblijft bij die van de wetenschap. Dit zijn de twee aspecten die naar voren komen in de hieronder weergegeven constateringen van de Commissie.

    3.1.4.1. Hooggespannen verwachtingen die niet kunnen worden bewaarheid, kunnen leiden tot teleurstelling en scepsis bij de burger, die vervolgens een onjuiste voorstelling krijgt van de reële verwachtingen en mogelijkheden.

    3.1.4.2. Door het opnieuw mystificeren of zelfs als duivels afschilderen van de wetenschap zou aan samenleving, burgers en wetenschap niet alleen elke rationele basis voor communicatie en evaluatie worden ontnomen, maar zou bovendien de essentie van de wetenschap zelf geweld worden aangedaan.

    3.1.5. Een aantal van deze aspecten, die een rol spelen in de relatie tussen wetenschap, samenleving en burgers, komt in het Werkdocument van de Commissie aan de orde.

    3.2. In het Werkdocument van de Commissie staat: "Wetenschap en samenleving staan momenteel in Europa in een paradoxale relatie tot elkaar. Enerzijds staan wetenschap en technologie centraal in de economie en bij het functioneren van de samenleving, en hebben zij een steeds grotere positieve invloed op het leven van de Europeanen. Deze hebben ten aanzien van wetenschap en technologie steeds sterkere verwachtingen en er zijn maar weinig problemen waarmee de Europese samenleving wordt geconfronteerd waarvoor wetenschap en technologie niet op de een of andere manier oplossingen dienen aan te dragen."

    3.2.1. Deze verwachtingen van de burger zijn gestoeld op tot dusver opgedane ervaringen. De afgelopen 200 jaar is in Europa het gemiddelde reële inkomen (m.a.w. het besteedbaar inkomen voor voedsel, kleding, huisvesting, gezondheid, onderwijs, reizen en vrije tijd) van de burger zeer sterk toegenomen. Alleen al gedurende de afgelopen 120 jaar is de gemiddelde levensverwachting meer dan verdubbeld.

    3.2.1.1. De inmiddels voor alle burgers en klassen toegankelijke onderwijsstelsels zijn dermate uitgebreid dat de gemiddelde leeftijd waarop iemand tegenwoordig zijn intrede doet op de arbeidsmarkt ongeveer gelijk is aan de gemiddelde levensverwachting 400 jaar geleden. De lidstaten van de Europese Unie hebben een democratisch bestuur en kennen een uniek hoog niveau aan rechtszekerheid, sociale bescherming en individuele vrijheid.

    3.2.2. Aangezien de marges voor verdere kwantitatieve groei - evenals de beschikbaarheid van hulpbronnen - beperkt zijn, spitsen de verwachtingen van de burgers ten aanzien van toekomstige ontwikkelingen zich toe op kwalitatieve verbeteringen, consolidering van de verworvenheden, risicobeheersing en duurzame technieken. Desondanks is het denkbaar dat volkomen onverwachte ontdekkingen en inzichten voor nieuwe, ongekende mogelijkheden zorgen.

    3.2.3. Onderzoek en ontwikkeling vormen de voedingsbodem voor toekomstige vernieuwing, welvaart en vrede.

    3.2.4. Desondanks is de burger onvoldoende doordrongen van de implicaties, de voorwaarden en de reikwijdte van deze vooruitgang. Deze worden bovendien vaak overschaduwd doordat burgers teleurgesteld raken in hun hooggespannen verwachtingen en vanwege reële of vermeende risico's die uit de technische toepassing van wetenschappelijke kennis (kunnen) voortvloeien.

    3.2.5. Het ESC doet dan ook de aanbeveling om de in de paragrafen 2.5 en volgende beschreven verbanden beter tot uitdrukking te laten komen in het onderwijs (zie ook hoofdstuk 6.5). Aldus kan er bij de burger een besef ontstaan van de gemeenschappelijke culturele verworvenheden binnen Europa - en daarmee van de historische betekenis van de Europese onderzoeksruimte - en kan er op basis van dit besef een meer evenwichtige relatie tussen samenleving, burgers en wetenschap tot stand komen.

    3.3. In het Werkdocument van de Commissie staat echter ook: "Anderzijds bestaat er ten aanzien van de vooruitgang van kennis en technologie een toenemende scepsis en soms zelfs een onomwonden afkeer, en brengt de dorst naar de kennis niet meer het onvoorwaardelijke enthousiasme teweeg van enkele decennia geleden. Er worden steeds meer vragen gesteld bij de sociale en ethische gevolgen van de vooruitgang van kennis en technologie en over de manier waarop fundamentele keuzen op dit gebied al dan niet tot stand komen."

    3.3.1. Bovenstaande constatering is volgens het ESC in haar algemeenheid weliswaar niet meer van toepassing - de roep om een op kennis gebaseerde samenleving en economie klinkt inmiddels weer anders - maar geeft wel de houding van een belangrijk deel van de samenleving weer. Deze afwijzende houding valt terug te voeren op meerdere oorzaken.

    3.4. Allereerst is er het evidente feit dat elk gereedschap of hulpmiddel - in dit verband gaat het om op wetenschappelijke kennis gebaseerde effectieve technieken en procédés - bij al dan niet opzettelijk onjuiste toepassing schadelijker wordt naarmate het bij juist gebruik effectiever is. De keerzijde van de constructieve toepassingsmogelijkheden van wetenschappelijke kennis is het risico dat deze kennis verkeerd wordt gebruikt (zie ook 3.4.5).

    3.4.1. De vraag is dus of de mensheid de mogelijkheid tot het ontwikkelen van krachtige technieken of methoden op voorhand mag worden onthouden vanwege de gerechtvaardigde angst dat deze onjuist en met kwalijke gevolgen worden toegepast of onbeheersbaar worden. Met andere woorden: moet of kan de ontdekking van natuurwetten worden verhinderd omdat op basis hiervan krachtige technieken kunnen worden ontwikkeld?

    3.4.2. Het gaat er tenslotte om of burger en samenleving in staat zijn om normen te ontwikkelen voor een verantwoorde toepassing van de eigen methoden en onderzoeksresultaten, deze normen aan te passen aan de nieuwste inzichten en naleving ervan te waarborgen.

    3.4.3. Aangezien er tot dusver reeds uiterst doeltreffende procédés en technieken zijn ontdekt en ontwikkeld die in principe voor destructieve doeleinden kunnen worden gebruikt, bestaat op dit punt inderdaad een ernstig probleem en moeten er ook in de toekomst hoognodig sociale en politieke controle-instrumenten worden ontwikkeld waarmee enerzijds de gezondheid, de economie en de individuele ontplooiingsmogelijkheden kunnen worden verbeterd en anderzijds de eventuele risico's kunnen worden ingedamd en beheerst.

    3.4.4. Het fundamentele recht van vrijheid van onderzoek is vastgelegd in het Europees Handvest van fundamentele rechten en vrijheden. Dit recht kan uitsluitend worden ingeperkt door andere fundamentele rechten, zoals het recht op menselijke waardigheid, het recht op leven en het recht op lichamelijke integriteit (zie ook 3.7).

    3.4.5. Het zou onjuist zijn te veronderstellen dat het met behulp van een "beter" onderzoeksbeleid mogelijk zou zijn om alleen nog onderzoek voor "goede doeleinden" toe te staan en zodoende eventuele schadelijke gevolgen of destructief gebruik op voorhand uit te sluiten.

    3.5. Het ESC steunt de Commissie dan ook in haar streven om op Europees niveau een debat over de in 3.2 en 3.3 aan de orde gestelde onderwerpen aan te zwengelen en daartoe passende instrumenten te ontwikkelen. Het ESC onderschrijft daarmee de volgende conclusies uit het Werkdocument van de Commissie:

    3.5.1. "Om het vraagstuk van de technologische risico's en meer algemeen de problematiek 'wetenschap/samenleving' aan te pakken moeten er, vooral op Europees niveau, nieuwe vormen van dialoog worden ontwikkeld tussen onderzoekers, deskundigen, politieke besluitvormers, bedrijfsleiders en burgers", en

    3.5.2. "Reële of veronderstelde risico's moeten overigens in een juist perspectief worden geplaatst. Ze moeten worden afgewogen tegen de voordelen die wetenschap en technologie de maatschappij in het algemeen, en ieder individu in het bijzonder, opleveren."

    3.5.3. Het ESC legt de nadruk op zijn plicht en zijn voornemen om als instelling van de Europese Unie een aanzienlijke bijdrage te leveren aan dit debat. Aangezien het ESC bestaat uit leden met zeer uiteenlopende vakkennis en achtergronden, is gewaarborgd dat binnen het ESC voldoende rekening kan worden gehouden met de verschillende opvattingen die binnen de maatschappij leven.

    3.5.4. Het ESC wijst erop dat met het oog op het welslagen van een dergelijk debat hoge eisen moeten worden gesteld aan de keuze van de te raadplegen wetenschappelijk deskundigen. Deze moeten namelijk beschikken over:

    - degelijke vakkennis, die moet worden aangetoond en op peil moet worden gehouden door middel van continue deelname aan actief wetenschappelijk onderzoek;

    - vrijheid van meningsuiting;

    - (een zo groot mogelijke) externe en interne onafhankelijkheid;

    - het vermogen om zich op duidelijke en begrijpelijke wijze uit te drukken.

    3.6. Problematisch is verder de - vanuit het perspectief van de huidige wetenschappelijke kennis gezien weinig gerechtvaardigde - angst van de burger ten aanzien de meest recente wetenschappelijke bevindingen. Deze angst wordt gevoed door onwetendheid, misverstanden of een gebrek aan goede beoordelingscriteria. In dit verband moet worden gewezen op het vaak gebrekkig ontwikkelde voorstellingsvermogen, bijvoorbeeld met betrekking tot de gezondheidsrisico's van bepaalde stoffen of stralingsdoses.

    3.6.1. Opvallend is dat met name in die Europese landen waar elementaire gevaren en risico's (zoals hongersnood, kou, epidemieën, grote armoede, rechtsonzekerheid, onderdrukking, onvrijheid) zich het best hebben laten beteugelen door vooruitgang op technisch, sociaal en politiek gebied, juist kleine en vaak vermeende risico's steeds vaker leiden tot grote angsten (er zou onderzoek moeten worden gedaan om na te gaan of de mens een natuurlijke aanleg bezit voor het ontwikkelen van angsten voor het onbekende die niet of nauwelijks worden ingegeven door objectieve factoren en die desnoods worden geprojecteerd op al dan niet bestaande objecten).

    3.6.2. Er moet worden gestreefd naar een reële inschatting van bepaalde risico's door deze te vergelijken met andere risico's, en dan vooral met risico's die onvermijdelijk en overal aanwezig zijn.

    3.6.3. Om telkens tot een zo objectief en evenwichtig mogelijke inschatting van de risico's te kunnen komen en daarbij de werkelijke gevaren niet uit het oog te verliezen, is een voldoende vakkennis van de betreffende technisch-wetenschappelijke en politiek-maatschappelijke problematiek onontbeerlijk. Degelijke vakkennis vereist een degelijke opleiding. Het in het Werkdocument neergelegde devies van de Commissie luidt: "Verbetering van de kennis van wetenschap bij de burgers" (zie met name hoofdstuk 5).

    3.7. In het debat dat de Commissie met reden ook op Europees niveau over deze problematiek wil voeren, moet echter voortdurend en duidelijker dan voorheen worden nagegaan:

    - of risico's en ethische problematiek reeds in het kennisverwervingsproces een rol spelen (dus tijdens de onderzoeksfase, zoals in geval van onderzoek op levende personen);

    - of dat risico's en ethische problemen schuilen in een mogelijk gevaarlijke toepassing van technieken die op basis van nieuw verworven kennis worden ontwikkeld;

    - of dat gevaren en ethische problemen wellicht zijn terug te voeren op het toenemende (en in sommige regio's afnemende) inwonertal, de groeiende welvaart en de hiermee gepaard gaande, vaak onbekommerde, leefgewoonten en consumptiegedrag.

    3.7.1. Het gaat hierbij voornamelijk om ecologische problemen en risico's, die worden veroorzaakt door de snelle bevolkingsgroei, het toenemende verbruik van natuurlijke hulpbronnen, de uitstoot van schadelijke afvalstoffen en het ruimtebeslag, met andere woorden: de materiële welvaart. De zegeningen van de wetenschap kunnen vanwege hun invloed op het menselijk gedrag problemen opleveren (de "welvaartsval").

    3.7.2. In de meeste gevallen zijn het de leden van de "scientific community" zelf geweest die als eerste dergelijke problemen hebben onderkend (bijv. het gat in de ozonlaag en het broeikaseffect) en die oplossingen hebben aangedragen en daarmee een politiek proces (bijvoorbeeld het Protocol van Montreal) in gang hebben gezet (zie ook 6.3.2).

    3.8. De Commissie stelt in dit verband bovendien de vraag of het mogelijk en wenselijk is om binnen de EU te komen tot gemeenschappelijke, uniforme standpunten en hierop gebaseerde regelgeving over de met bovengenoemde problematiek verbonden ethische waarden (bijv. ten aanzien van stamcellen van embryo's).

    3.8.1. Enerzijds zou het ESC graag zien dat de Commissie maatregelen neemt om zowel de objectief-wetenschappelijke als de ethische aspecten van deze problematiek zoveel mogelijk in kaart te brengen; op basis hiervan kunnen vervolgens politieke besluiten worden genomen (zie ook 4.9).

    3.8.2. Gezien de duidelijke verschillen en zelfs tegenstellingen in de opvattingen van de lidstaten over een aantal van deze kwesties doet het ESC anderzijds echter de aanbeveling om bij het opstellen van uniforme Europese regelgeving behoedzaam te werk te gaan, teneinde de Europese eenwording niet te bemoeilijken door vaak emotioneel geladen en wellicht vermijdbare meningsverschillen tussen de lidstaten.

    3.9. Verder ontstaat af en toe de indruk dat de strijd tussen de menswetenschappen enerzijds en de exacte en natuurwetenschappen anderzijds (C.P. Snow: "Two cultures") over de juiste benadering een rol speelt in dit debat.

    3.9.1. Het ESC doet dan ook de aanbeveling om alle maatregelen te steunen die gericht zijn op het verminderen van de polarisering en op een grotere toenadering tussen de menswetenschappen enerzijds en de exacte en natuurwetenschappen anderzijds. Een dialoog over bijvoorbeeld methodiek, begripsvorming, evaluatie van onderzoeksresultaten etc. maakt daarvan deel uit.

    3.9.2. Het ESC wijst onder meer op de frequentere toepassing van empirische methoden bij sociologisch onderzoek (dat steeds minder ideologisch is georiënteerd). Een sprekend en actueel voorbeeld hiervan is hersenonderzoek, waarin de neurologie, de fysica, de psychiatrie, de psychologie, de linguïstiek en de informatica steeds meer samenwerken. Bovendien bestaan ook tussen wetenschap, wiskunde en kunst bepaalde analogieën en overeenkomsten, zoals het streven naar eenvoudige, harmonische en esthetische oplossingen (zie ook 4.7).

    3.9.3. Het ESC legt hierbij de nadruk op de cruciale rol die de menswetenschappen spelen in het maatschappelijk bestel, de rechtsorde, de taal en de cultuur (van Europa) alsook in de vorming van een historische en maatschappelijke identiteit. Daarmee steunt het ESC de Commissie waar deze in haar Werkdocument pleit voor: "(...) meer aandacht voor de specifieke bijdrage die de menswetenschappen kunnen leveren (...)."

    3.9.4. Op het raakvlak van, en bij de samenwerking van, de exacte en natuurwetenschappen enerzijds en de menswetenschappen anderzijds zijn de volgende zaken van groot belang: verantwoordelijkheid van de wetenschap, wetenschapstheorie, ethiek (ook bij wetenschap en onderzoek) en ook het zelfbeeld van de mens, dat vanwege de veranderende wetenschappelijke inzichten zelf ook aan verandering onderhevig is.

    3.9.5. De exacte en natuurwetenschappen en de menswetenschappen hebben als gemeenschappelijke culturele taak de kennis van de mens en de wereld te verbreden, te verdiepen, over te dragen en te behouden.

    4. Samenleving, onderzoekers en onderzoek; wederzijds begrip

    4.1. Het opbouwen en in stand houden van "human capital" - met andere woorden: het opleiden en behouden van onderzoekers - is een basisvoorwaarde voor concurrentievermogen en succes in een op kennis gebaseerde maatschappij en economie. De huidige situatie op dit punt is zorgwekkend.

    4.1.1. Het ESC is dan ook van mening dat het dringend noodzakelijk is om niet alleen de opleidingen tot wetenschapper, maar ook het beroep van onderzoeker dermate aantrekkelijk te maken:

    - dat voldoende geschikte jonge mensen exacte en natuurwetenschappen gaan studeren, en

    - dat, nadat deze kandidaten hun studie hebben afgerond, de Europese wetenschappelijke instellingen voldoende keus aan "human capital" hebben om de internationale concurrentie aan te gaan.

    4.1.2. Het beroep van onderzoeker moet in een op kennis gebaseerde maatschappij een status genieten die jongeren motiveert tot het volgen van een zware, lange (uiteindelijk levenslange) en uitdagende studie (zie ook 5.2). Hiertoe moeten passende - en economisch aantrekkelijke - carrièremogelijkheden voor vrouwen en mannen worden geboden, alsmede een maatschappelijke en sociale status die in overeenstemming is met het belang van deze beroepsgroep.

    4.1.2.1. Een eerste stap in deze richting is volgens het ESC de Mededeling van de Commissie van 17 februari 1999, getiteld "Vrouwen en wetenschap: vrouwen mobiliseren om het wetenschappelijk onderzoek in Europa te verrijken"(2).

    4.1.3. Daarbij is het echter ook van belang dat wetenschap en onderzoek - en de resultaten daarvan - bij grote delen van de samenleving niet zonder meer op afwijzing stuiten. Immers, niemand kiest graag voor een beroep waar de maatschappij afwijzend tegenover staat.

    4.1.4. Een en ander vereist herijking van het denken in politiek en bedrijfsleven en dienovereenkomstige maatregelen.

    4.2. Om op een bepaald wetenschappelijk terrein te zorgen voor vakbekwaamheid, efficiëntie of zelfs een leidende rol, moeten de betrokken personen en werkgroepen allereerst een veeleisende inwerkperiode van vaak meerdere jaren doorlopen. Bovendien moet in veel gevallen eerst hoogwaardige technische apparatuur in elkaar worden gezet en moet er een stimulerende werkomgeving - onderzoeksstructuren - worden gecreëerd. Het betreft hier een waardevolle en kostbare investering in "human capital" en infrastructuren voor onderzoek.

    4.3. Gedegen en succesvol onderzoek kan dan ook niet naar willekeur - bijvoorbeeld als gevolg van conjuncturele omstandigheden of politieke ontwikkelingen - worden stopgezet, hervat of herijkt, maar vereist juist voldoende continuïteit en stabiliteit.

    4.3.1. De prioriteiten zoals die de laatste tien jaar in sommige lidstaten zijn gesteld, druisen tegen deze stelregel in. Mede als gevolg hiervan liep het aantal personen dat een technisch-wetenschappelijke opleiding begon drastisch terug, waardoor de concurrentiepositie van Europa op de wereldmarkt momenteel gevaar loopt.

    4.4. Dat continuïteit en evolutie van cruciaal belang zijn voor het welslagen van wetenschappelijk onderzoek, betekent echter niet dat een eenmaal ingeslagen richting kritiekloos gevolgd moet blijven worden. Niettemin moeten de wijze waarop veranderingen worden doorgevoerd en de hiervoor beschikbare speelruimte telkens zorgvuldig worden afgewogen.

    4.4.1. Doorgaans zijn het - vaak onverwachte - onderzoeksresultaten die aanleiding geven tot het bewandelen van nieuwe en vruchtbaarder wegen. Vaak is het initiatief hiertoe afkomstig van de onderzoekers zelf, die over de nodige vakkennis beschikken om op de nieuw ingeslagen weg vooruitgang te boeken.

    4.4.2. De meeste grote natuurwetenschappelijke ontdekkingen - zoals elektromagnetische kracht en inductie, elektromagnetische golven, röntgenstraling, kathodestraalbuis, transistor en laser, en in de biologie de dubbele helixstructuur van DNA - waren het resultaat van fundamenteel onderzoek dat niet op specifieke toepassingen was gericht.

    4.4.3. Aldus kan één enkel nieuw idee leiden tot een hele reeks vernieuwingen, die hun toepassing vinden in een groot aantal bedrijfstakken en op een groot aantal technische terreinen. Recente voorbeelden hiervan zijn de computer- en communicatietechnologie alsmede gentechnologie.

    4.4.4. Een doelgerichte en degelijke aanpak, alsook de hiervoor vereiste politieke besluiten, kunnen alleen tot stand komen wanneer op basis van een nieuw idee doelstellingen kunnen worden geformuleerd en voldoende duidelijk is welke weg moet worden gevolgd.

    4.5. De huidige stand van de wetenschap en de hedendaagse technische producten - die de basis vormen van de huidige levensstandaard van de Europese burger - zijn te danken aan de combinatie van fundamenteel onderzoek, toegepast onderzoek en productgericht technisch onderzoek.

    4.5.1. In de EU worden onderzoek en ontwikkeling dan ook gedragen door twee belangrijke pijlers: ten eerste onderzoek en ontwikkeling in het bedrijfsleven en ten tweede onderzoek en ontwikkeling die binnen universiteiten en door de overheid gesubsidieerde onderzoeksinstellingen plaatsvinden. In een eerder advies(3) is het ESC reeds uitvoerig ingegaan op het grote belang van samenwerking en uitwisseling van know-how tussen deze twee pijlers en op de belemmeringen die daarbij bestaan en hoognodig uit de weg moeten worden geruimd.

    4.5.2. Niet alleen deze gemeenschappelijke doelstellingen, maar ook het complementaire karakter van de taken van bedrijfsleven en onderzoeksinstituten bij het ontwikkelen van de huidige moderne techniek bepalen waar de verantwoordelijkheid ligt voor het vervaardigen van producten die bij oordeelkundig gebruik nuttig in plaats van schadelijk zijn.

    4.5.3. De (binnen onderzoekscentra en bedrijfsleven beoefende) wetenschap levert de kennis, het bedrijfsleven levert de producten, en burgers en samenleving bepalen hoe deze worden gebruikt (zie ook 3.5.1 en hoofdstuk 6).

    4.6. Tussen de samenleving, de burgers en de "scientific community" doen zich van tijd tot tijd echter misverstanden voor over de aard van wetenschappelijk onderzoek. Voorkomen moet worden dat dergelijke misverstanden leiden tot onjuiste besluiten over het onderzoeksbeleid en de te gebruiken controle-instrumenten. In het navolgende worden enkele van deze misverstanden aan de orde gesteld.

    4.7. Onderzoek doen betekent onbekend terrein betreden. De methoden van ieder individu en iedere groep verschillen en vullen elkaar aan, al naargelang behoefte, talent en karakter. Onderzoekers zijn managers, ingenieurs, verzamelaars, haarklovers of kunstenaars. Onderzoek doen betekent tasten in het duister, intuïtief aanvoelen, het in kaart brengen van onbekend terrein, het vergaren en categoriseren van gegevens, het oppikken van nieuwe signalen, het ontdekken van grotere verbanden en patronen, het onderkennen van nieuwe correlaties, het uitwerken van wiskundige modellen, het ontwikkelen van de juiste begrippen en symbolen, het ontwerpen en bouwen van nieuwe apparatuur, het zoeken naar eenvoudige oplossingen en naar harmonie. Onderzoek doen betekent tegelijkertijd bevestigen, consolideren, uitbreiden, veralgemenen en reproduceren.

    4.7.1. Het is onvermijdelijk en zelfs noodzakelijk dat onderzoekers individueel of in groepsverband ("scholen") met elkaar wedijveren om oplossingen en verklaringen te vinden en daarbij elkaar tegenspreken of zelfs lijnrecht tegenover elkaar staan. Wetenschappelijke kennis wordt nu eenmaal verworven dankzij de wisselwerking tussen hypothese en kritiek daarop, en door bepaalde "gegevens" te vergelijken met andere "gegevens".

    4.7.2. Een van de misverstanden tussen samenleving en onderzoekers is dan ook gelegen in het idee dat onderzoekers zelf het antwoord op veel vragen niet weten en elkaar bovendien regelmatig tegenspreken (en derhalve onvoldoende thuis zijn op hun eigen vakgebied).

    4.7.3. Dit is echter alleen het geval wanneer en omdat onderzoekers spreken over zaken waarover ze vermoedens en nog geen zekerheid hebben, aangezien het dan gaat om hypothesen en nog niet over langs empirische weg aangetoonde feiten, en omdat ze in de korte tijd die hun voor een interview ter beschikking staat, dikwijls niet alles duidelijk (kunnen) maken (zie ook 4.8.7).

    4.7.4. Kenmerkend voor kennis op het gebied van de (natuur)wetenschap is namelijk in de eerste plaats de stap van deze onderzoeksfase naar de fase waarin de uiteindelijke resultaten worden gereproduceerd en het betreffende toepassingsgebied (en de grenzen daarvan) wordt gedefinieerd. Uiteindelijk heeft de natuur het laatste woord over de juistheid van wetenschappelijke verklaringen.

    4.7.5. Gezien de noodzaak van reproduceerbaarheid van onderzoeksresultaten vormen de vaak als "dubbel" bestempelde en door andere onderzoeksteams - doorgaans met behulp van aangepaste technieken of procédés - uitgevoerde parallelle of herhaalde proefnemingen een wezenlijk onderdeel van de wetenschappelijke methodiek en een voorwaarde voor wetenschappelijke vooruitgang. Deze vorm van onderzoek biedt een waarborg tegen fouten, vergissingen en falsificaties.

    4.7.6. De aldus verworven en door parallelle of herhalingsonderzoeken bevestigde kennis - die vanwege haar beperktheid en onvolledigheid aan de hand van nieuwe inzichten nog kan worden aangevuld of verfijnd - vindt vervolgens haar weg naar de leerboeken en dient als uitgangspunt voor verder onderzoek.

    4.7.7. Behalve de reproduceerbaarheid van afzonderlijke onderzoeksresultaten levert ook de consistente interactie van de bekende natuurwetten - die de basis vormen voor alle technische systemen, van kernspintomografie tot ruimtevaart - een bijdrage aan het vertrouwen in de verworven kennis. Waar deze consistentie nog onvolledig is of de grenzen ervan onduidelijk zijn, worden nieuwe vragen opgeworpen. Dit geeft aanleiding tot een streven naar uniforme natuurwetten en uiteindelijk een wereldwijd geldende theorie (zij het dat volgens de wetenschapstheorie er geen "onaantastbare wetenschappelijke kennis" kan bestaan).

    4.8. De kwestie van de voorspelbaarheid van ontwikkelingen geeft bij uitstek aanleiding tot misverstanden.

    4.8.1. In het geval van sommige eenvoudige patronen, zoals de constellatie van sterren en planeten, kunnen aan de hand van de bekende natuurwetten nauwkeurige voorspellingen worden gedaan. Maar ook hier zijn er grenzen aan de voorspelbaarheid (de deterministische chaos, turbulentie).

    4.8.2. Het statistische karakter van de kwantumfysica vormt nog een andere beperking van de voorspelbaarheid van gebeurtenissen.

    4.8.3. Een ander probleem is dat de wetmatigheden van de afzonderlijke processen weliswaar min of meer bekend zijn, maar dat vanwege de complexe interactie van veel elementen en factoren geen voorspellingen kunnen worden gedaan ten aanzien van ontwikkelingen op langere termijn.

    4.8.4. Hoewel het op basis van de huidige wetenschappelijke kennis dus mogelijk is om betrouwbare voorspellingen te doen over bijvoorbeeld de stand van bepaalde hemellichamen (zonsverduistering), zijn juist ten aanzien van vraagstukken die voor de politieke besluitvorming van cruciaal belang zijn (zoals klimaatontwikkelingen, natuurrampen, economische, ideologische, politieke of bevolkingscrises etc.) vaak slechts speculaties of prognoses mogelijk. Dergelijke voorspellingen zijn veel gecompliceerder en daarom tenminste zo onzeker als bijvoorbeeld de prognoses van financieel deskundigen over de aandelenkoersen.

    4.8.4.1. Blijkbaar kunnen ook opvattingen en gedrag van de betrokken partijen tot foute voorspellingen leiden. Dit is terug te voeren op gebrekkige kennis, specifieke belangen, alsook op het streven naar consensus en acceptatie binnen de groep.

    4.8.4.2. De mening van de meerderheid wordt dan aangezien voor wetenschappelijke kennis.

    4.8.4.3. Publicaties en de wijze waarop het betreffende onderwerp in de media wordt behandeld, kunnen de gevormde opinie nog versterken.

    4.8.5. Bij een kritische beoordeling van voorspellingen en van de waarschijnlijkheid dat deze uitkomen, moet dan ook onderscheid worden gemaakt tussen de volgende gevallen:

    4.8.5.1. de noodzakelijke, geoorloofde en doorgaans ook bruikbare voorspellingen, die gedaan worden aan de hand van extrapolatie van tendensen en cijfers (bijv. demografische gegevens). Voorbeelden: de toekomstige behoefte aan leraren, wegen, woningen, energie etc. Hierbij wordt uitgegaan van een constante ontwikkeling;

    4.8.5.2. voorspellingen over doorgaans onvoorspelbare gebeurtenissen, zoals ("onverwachte") revolutionaire politieke, maatschappelijke en technische vernieuwingen, omwentelingen, uitvindingen en ontwikkelingen die diep ingrijpen in de algehele loop der dingen en veel interacties beïnvloeden. Vaak ontstaat dan na een roerige en onzekere periode van langere duur een nieuw evenwicht met nieuwe trends;

    4.8.5.3. veronderstellingen, waarschuwingen en vrees dat de in 4.8.5.1 genoemde "voorspelbare" ontwikkelingen zouden kunnen leiden tot een verslechtering dan wel crisissituatie (klimaat, bevolking, verzet, revolutie, gebrek aan grondstoffen etc.), die vervolgens weer leidt tot een onvoorspelbare ontwikkeling zoals genoemd in 4.8.5.2.

    4.8.6. Uit de grote maatschappelijke belangstelling voor toekomstige ontwikkelingen is ondanks - of juist dankzij - de met voorspellingen verbonden problematiek de autonome discipline "futurologie" voortgekomen. Met het oog op bovengenoemde beperkingen moeten de verschillende prognosemethoden worden onderzocht om na te gaan in hoeverre deze in het verleden in staat bleken onverwachte ontwikkelingen te voorspellen. Voor de politieke besluitvorming is het van het grootste belang te weten in hoeverre een voorspelling of "scenario" betrouwbaar is.

    4.8.7. Aan de ene kant is het de plicht van wetenschappers om de maatschappij nadrukkelijk te wijzen op door hen onderkende mogelijke gevaren (zie 4.8.4) en daarbij aan te geven wat de actuele stand van de wetenschappelijke kennis is en waar haar grenzen liggen, aan de andere kant valt juist hier de tendens waar te nemen om persoonlijke opvattingen of zelfs belangen aan te merken als "wetenschap" - soms bij monde van hiertoe uitgekozen "deskundigen".

    4.8.7.1. Ook dit laatste kan tot gevolg hebben dat de burger zijn vertrouwen in de wetenschap verliest.

    4.8.7.2. Tussen burgers en wetenschappers kunnen namelijk communicatieproblemen - en daarmee misverstanden - ontstaan wanneer wetenschappers te maken krijgen met politieke belangen, politieke uitspraken en de hiermee gepaard gaande retoriek. Problemen kunnen zich verder voordoen wanneer wetenschappers zelf tegengestelde belangen moeten dienen, waardoor de scheiding tussen politiek en wetenschap vervaagt.

    4.8.7.3. Met name op dit terrein is het van groot belang om strenge criteria (zie ook 3.5.4) aan te leggen voor de beoordeling van kwalificaties, vakkennis en oprechtheid van de deskundigen die aan de discussie deelnemen. Dit wil echter niet zeggen dat de discussie (zie 6.8.1) over de betreffende vraagstukken uitsluitend door deskundigen zou mogen worden gevoerd. Er dient niettemin duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen geïnteresseerde en wellicht bezorgde burgers enerzijds en deskundigen anderzijds. Tevens dienen de uitspraken van deskundigen op degelijkheid en juistheid te worden getoetst.

    4.8.8. Het ESC doet de Commissie dan ook de aanbeveling ervoor te ijveren dat de burger meer inzicht krijgt in al deze samenhangen en ten aanzien hiervan een groter kritisch vermogen ontwikkelt. Hierdoor wordt een betere dialoog tussen onderzoekers, burgers en samenleving mogelijk. Ook de media moeten aan dit proces een bijdrage leveren en hun sleutelrol als berichtgever serieus nemen. Juist de media zouden beter onderscheid moeten maken tussen retoriek en vakkundigheid en niet moeten proberen om opvattingen op te dringen.

    4.9. In de relatie tussen burgers, samenleving en wetenschap speelt ook de mogelijkheid van professioneel en/of ethisch wangedrag van wetenschappers een rol.

    4.9.1. Terwijl professioneel wangedrag - maar ook onbedoelde fouten - van wetenschappers veelal kan worden opgespoord en bestraft door middel van het instrument van zelfregulering dat de wetenschap ter beschikking staat (waarvan het belangrijkste instrument de eis van reproduceerbaarheid is; zie ook 4.7.4 en 4.7.5), gaat ethisch wangedrag zowel wetenschap als samenleving aan.

    4.9.2. Ethisch wangedrag kan betekenen dat individuele wetenschappers of onderzoeksteams bij hun wetenschappelijke activiteiten zondigen tegen de door de samenleving gecreëerde en geaccepteerde ethische normen en waarden. Dergelijk gedrag is terug te voeren op dorst naar kennis, overmoed, winstbejag, ambitie etc. Wetenschap en samenleving moeten er gezamenlijk op toezien dat ethisch wangedrag wordt opgespoord, vermeden en bestraft.

    4.9.3. Uiteraard zijn - met name vanwege nieuwe inzichten en vooruitgang op wetenschappelijk en technisch gebied - de opvattingen van de samenleving over ethische normen en waarden voortdurend onderwerp van discussie tussen alle maatschappelijke groepen (zie ook 3.8) en derhalve aan verandering onderhevig. Het ESC steunt de Commissie nadrukkelijk in haar streven naar "(...) het aangaan van meer structurele banden tussen de bestaande ethische comités op nationaal en Europees niveau" en "verbetering van de coördinatie van onderzoek inzake wetenschapsethiek in Europa (...)".

    4.9.4. Wangedrag kan echter ook optreden en zelfs door de samenleving worden geïnitieerd wanneer die samenleving als geheel - of een meerderheid daarvan - tegen de ethische en morele tradities zondigt. De wetenschap maakt dan deel uit van de (bijvoorbeeld ideologische) doelstellingen en opvattingen van de samenleving en handelt daarmee met goedvinden van of zelfs in opdracht van de samenleving. Deze problematiek valt echter buiten het bestek van dit advies.

    4.9.4.1. Gezien de huidige politieke structuren binnen de EU en haar lidstaten, en gezien de aldaar erkende fundamentele rechten, bestaat er vandaag de dag echter geen reden om te vrezen dat deze problematiek zich binnen de Europese onderzoeksruimte ooit zal voordoen.

    4.10. Het ESC doet de Commissie de aanbeveling om het in hoofdstuk 4 besprokene te laten meewegen bij al haar overwegingen inzake "governance" en duidelijk uit te dragen naar politiek en bedrijfsleven.

    5. Wetenschappelijk onderwijs als voorwaarde voor een op kennis gebaseerde maatschappij

    5.1. In tenminste enkele lidstaten wordt de betekenis van wetenschap en onderzoek niet direct onderkend door burgers en samenleving. Volgens het ESC moet er dan ook een passend Europees onderwijsbeleid(4) worden ontwikkeld dat verandering brengt in deze houding.

    5.1.1. Hieraan kan ook door stichtingen en organisaties een belangrijke bijdrage worden geleverd.

    5.1.2. Ook moet hierbij rekening worden gehouden met aspecten die de kandidaat-lidstaten betreffen.

    5.2. In 4.1.2 is reeds gewezen op het belang van veeleisend en hoogwaardig academisch onderwijs voor wetenschappers en onderzoekers, alsmede op de noodzaak om het beroep van wetenschapper dermate aantrekkelijk te maken dat geschikte jonge mensen kiezen voor een loopbaan als wetenschapper of onderzoeker.

    5.3. In dit hoofdstuk wordt voornamelijk ingegaan op het streven van het ESC om natuurwetenschappelijke en wiskundige basiskennis meer dan tot dusver het geval was ook in de bagage van andere beroepsgroepen en uiteindelijk van alle burgers te integreren. Ook de natuurwetenschappen en de wiskunde behoren tot ons cultureel erfgoed.

    5.3.1. Het huidige gebrek aan voldoende basiskennis op deze terreinen is met name in de politiek en de media nadelig. Voor de politiek geldt immers dat ze besluiten moet nemen waaraan de samenleving is gebonden, terwijl de media fungeren als doorgeefluik van kennis tussen specialisten en burgers, en op deskundige en evenwichtige wijze informatie moeten verschaffen over wetenschappelijke en technische vraagstukken.

    5.3.1.1. Om ervoor te zorgen dat wetenschap en samenleving met elkaar kunnen communiceren, moet aan beide kanten zowel de bereidheid als het vermogen om de dialoog aan te gaan aanwezig zijn. Los van de weinig zinvolle en bovendien polariserende discussie over de rechten en plichten die burgers en wetenschap jegens elkaar hebben, is dit een voorwaarde voor het overbruggen van de kennisachterstand van burgers op wetenschappers.

    5.3.1.2. Een andere voorwaarde is dat vertegenwoordigers en instellingen op het gebied van wetenschap zich beijveren om hun kennis zo helder en begrijpelijk mogelijk over te dragen aan de burgers en deze optimaal inzicht te verschaffen in de wetenschappelijke problematiek, en om het hoger technisch onderwijs en de onderzoekscentra meer op de burger te oriënteren.

    5.4. De voornaamste taak - en derhalve een belangrijke aanbeveling van het ESC - bestaat er dan ook in, de door de huidige kennismaatschappij vereiste ruimte voor de natuurwetenschappen en wiskundige vakken te creëren in het curriculum van scholen (zie ook 3.2.5). Dit moet uiteraard hand in hand gaan met een perfecte beheersing van tenminste de moedertaal.

    5.4.1. Tevens moeten er pedagogische modellen worden ontwikkeld om de leerstof beter te structureren, te evalueren en over te dragen. De hoeveelheid en de verscheidenheid van de leerstof moeten door middel van inzicht in grotere verbanden en sprekende praktijkvoorbeelden overzichtelijk en toegankelijk worden gemaakt.

    5.4.2. Dat een en ander voor zowel leraar als leerling gepaard gaat met de nodige inspanningen, zou geen tegenargument maar juist een stimulans moeten zijn. Dit is de meest doeltreffende manier om de in het Werkdocument van de Commissie geformuleerde doelstelling te verwezenlijken, namelijk "Verbetering van de kennis van wetenschap bij de burgers".

    5.4.3. De tijdens de schooltijd verworven kennis en inzichten zijn bovendien in hoge mate bepalend voor de latere beroepskeuze. Het ESC onderschrijft dan ook uitdrukkelijk de mening van de Commissie: "Voorts moet het wetenschappelijk onderwijs op de Europese scholen worden uitgebreid om voor jongeren de momenteel afnemende aantrekkingskracht van wetenschappelijke beroepen en van onderzoek te vergroten."

    5.5. Dit vereist echter ook dat het beroep van leraar - die deze kennis immers moet overdragen - voldoende aantrekkelijk wordt gemaakt en een passende sociale status krijgt. Bovendien moeten de scholen voldoende zijn toegerust.

    5.6. Het ESC wil ten slotte wijzen op het bredere verband dat tegenwoordig moet worden gelegd tussen basisvorming, levenslang leren en wetenschappelijke kennis. Dit verband komt beter en efficiënter tot zijn recht binnen het kader van een Europese ruimte voor scholing en vorming. Deze ruimte kan betrekking hebben op de Europese dimensie van het onderwijs, maar ook op "alle andere uitdagingen en processen op leergebied die voor de Europese burger van belang zijn"(5).

    6. Onderzoeksbeleid en maatschappelijke belangen

    6.1. Het onderwerp van dit hoofdstuk is gecompliceerd en niet vrij van contradicties. Veel relevante aspecten zijn in de vorige hoofdstukken reeds aan de orde gekomen.

    6.2. Bij de wisselwerking tussen wetenschap en samenleving - die doorgaans wordt vertegenwoordigd door politici, regeringsfunctionarissen of gevolmachtigden van subsidiërende instellingen - gaat het vooral om: afspraken over onderzoeksdoelstellingen en -onderwerpen; aard en omvang van onderzoekssubsidies; evaluatie van onderzoeksresultaten; personen die bij het onderzoek moeten worden betrokken. Van belang is echter ook de vraag in hoeverre onderzoek kan en moet worden gestuurd.

    6.2.1. Hier rijst de reeds eerder (zie 1.5) aangehaalde vraag uit het Werkdocument van de Commissie: "hoe kan een onderzoeksbeleid worden gevoerd dat de werkelijke maatschappelijke belangen dient en hoe kan de samenleving volledig worden betrokken bij de uitvoering van de onderzoeksagenda?"

    6.3. Deze vraag heeft betrekking op een aantal misverstanden die tussen samenleving, wetenschap en onderzoek bestaan en maakt vooral duidelijk dat het onderzoeksbeleid zoals dat tot dusver is gevoerd de belangen van de samenleving niet heeft gediend.

    6.3.1. De huidige kennis van de natuurwetten en de daarop gebaseerde verworvenheden zijn juist in de eerste plaats te danken aan de initiatieven, de creativiteit en de nieuwsgierigheid van onderzoekers, uitvinders en ondernemers, en vormen de basis van de huidige welvaart in Europa.

    6.3.2. Ook de huidige, al dan niet door de mens en zijn technologie veroorzaakte problemen - zoals de bedreiging van het ecosysteem op de lange termijn - werden vooral door leden van de "scientific community" als eerste onderkend en onder de aandacht van publiek en politiek gebracht (zie ook 3.7.2).

    6.3.3. Er dient dan ook nogmaals op te worden gewezen dat samenleving en politiek zowel nieuwe risico's en gevaren als economische mogelijkheden van nieuwe technologieën doorgaans later onderkennen dan de "scientific community". Wetenschap en samenleving moeten er gezamenlijk naar streven dat de politiek actuele zaken en vernieuwingen als gevolg van deze achterstand - die inherent is aan het systeem - niet veronachtzaamt ten gunste van reeds gevestigde procédés en technologieën.

    6.3.4. Uit de onder 6.2.1 aangehaalde vraag zou ten onrechte kunnen worden geconcludeerd dat het met een "onderzoeksbeleid dat de werkelijke maatschappelijke belangen dient" mogelijk zou zijn om alleen nog onderzoek voor "goede doeleinden" toe te staan en zodoende eventuele schadelijke gevolgen of destructief gebruik op voorhand uit te sluiten (zie ook 3.4.5).

    6.4. De onder 6.2.1 aangehaalde vraag suggereert bovendien dat de samenleving volledig kan en moet "worden betrokken bij de uitvoering van de onderzoeksagenda".

    6.4.1. Hoewel niet duidelijk wordt wie anders dan de onderzoekers zelf onderzoek kunnen doen, gaat het ESC ervan uit dat de intentie van de Commissie positief is en steun verdient. De Commissie streeft er namelijk naar om:

    - het primaat van de politiek duidelijk te maken waar het gaat om de toewijzing van de voor onderzoek benodigde middelen;

    - onderzoekers en burgers tot wederzijds voordeel nader tot elkaar te brengen, en

    - bij het vaststellen en uitvoeren van de onderzoeksagenda rekening te houden met de verscheidenheid van de doelstellingen en belangen van de samenleving en de verschillende sectoren daarvan.

    6.4.1.1. Op deze wijze kan inhoudelijke kritiek die van buitenaf op de wetenschap wordt geleverd (bijvoorbeeld door actiegroepen van burgers, consumentenverenigingen of lekenorganisaties) een positief effect hebben. Inhoudelijke kritiek kan namelijk aanleiding zijn tot herijking of zelfs scepsis, met name daar waar de binnen de instellingen gevoerde discussie tekort dreigt te schieten (bijvoorbeeld als gevolg van gecentraliseerde structuren of door wetenschap/politiek uitgeoefende druk, zoals tijdens de BSE-crisis).

    6.4.2. Het ESC onderschrijft dan ook de opmerking uit het Werkdocument van de Commissie: "Van de lessen die uit de Europese en nationale ervaringen op dit gebied kunnen worden getrokken, moeten vergelijkende studies worden gemaakt teneinde de verspreiding en toepassing van optimale praktijken te bevorderen."

    6.4.3. Bovenstaande opmerkingen over 6.4 hebben met name betrekking op gericht onderzoek. Het ESC benadrukt hierbij dan ook dat een vruchtbare wisselwerking tussen samenleving en wetenschap alleen kan slagen wanneer er sprake is van gediversifieerd en onpartijdig fundamenteel onderzoek. Daarmee benadrukt en completeert het ESC de uitspraak van de Commissie dat "moet worden gewaarborgd dat er voldoende onderzoek behouden blijft dat onpartijdig wordt uitgevoerd en wordt ingegeven door louter wetenschappelijke nieuwsgierigheid".

    6.5. De onder 6.2.1 geciteerde vraag suggereert voorts dat de samenleving zou weten welke "werkelijke belangen" onderwerp van onderzoek zouden moeten zijn.

    6.5.1. "Samenleving" is echter een abstract begrip dat betrekking heeft op een grote verscheidenheid aan culturen, godsdiensten, levensbeschouwingen, leefgewoonten en doelstellingen. De "belangen" van deze abstracte samenleving laten zich empirisch definiëren als het totaal van alle individuele percepties, verwachtingen en eventuele angsten. Deze individuele belangen zijn zeer verscheiden en bovendien onderhevig aan verandering, waardoor de politiek er nauwelijks grip op kan krijgen.

    6.5.2. Het zijn de horizontale en de verticale structuur van de maatschappij ("intermediaire groepen", partijen, organisaties, vakbonden, stichtingen, actiegroepen van burgers, verenigingen, concerns etc.) die ervoor zorgen dat deze belangen worden gekanaliseerd en onder één noemer gebracht. De massamedia spelen daarbij een belangrijke rol.

    6.5.3. Pas na dit uiterst gecompliceerde proces van kanalisering en verdichting van belangen - gedurende welke de belangen van het individu veelvuldig worden getransformeerd, gefilterd en samengevoegd - kunnen de aldus ontstane "maatschappelijke belangen" leiden tot en onderwerp zijn van politieke actie van hogere instanties.

    6.5.4. In dit proces van accumulatie, compensatie en verdichting spelen de democratische procedures en instellingen een hoofdrol. Op Europees niveau is hierbij ook voor het ESC als orgaan van de Europese Gemeenschappen een taak weggelegd.

    6.5.5. Voor elke regering, elk bestuur en elke partij is het daarom van belang zich rekenschap te geven van de - soms conflicterende - discrepantie tussen de oorspronkelijke individuele belangen en de uiteindelijke geconcentreerde vorm waarin deze belangen politiek van invloed zijn.

    6.6. Dat deze basis voor besluitvorming onzeker is, ontslaat de politiek echter geenszins van haar verplichting om handelend op te treden. Schade moet worden voorkomen en risico's moeten worden beperkt. Dit vereist in de meeste gevallen kennis van toekomstige ontwikkelingen. Deze kennis is echter vaak beperkt, en in het uiterste geval ontbreekt ze zelfs geheel (zie 4.8.4).

    6.6.1. Politiek bedrijven betekent handelen ten behoeve van de samenleving. Experimenten met die samenleving maken daarvan onvermijdelijk deel uit.

    6.6.2. De politiek kan dit dilemma niet uit de weg ruimen, maar wel de scherpe kanten ervan afhalen door:

    6.6.2.1. zich rekenschap te geven van de beperkte voorspelbaarheid van toekomstige ontwikkelingen (en de effecten van politieke besluiten) en bereid te zijn corrigerende maatregelen te nemen wanneer eerder handelen heeft geleid tot ongewenste ontwikkelingen of ongewenste gevolgen, en

    6.6.2.2. haar kennis te optimaliseren ("onderzoeksbeleid") ten behoeve van politieke besluitvorming en inzicht te krijgen in de voorwaarden waaronder de wetenschap functioneert en in de mogelijkheden en beperkingen van de wetenschap.

    6.7. Hoewel vergaande uitspraken over de algemene politiek (6.6.1) buiten het bestek van dit advies van het ESC zouden vallen, wordt hierna kort ingegaan op punt 6.6.2.2 (waarbij de inhoud van de hoofdstukken 2 tot en met 4 ten dele wordt gerecapituleerd).

    6.7.1.; De belangrijkste voorwaarde voor het vergaren van optimale kennis is het instandhouden of creëren van een economische, politieke, sociale en culturele omgeving waarin wetenschap door het publiek wordt aanvaard en waarin creativiteit en inventiviteit optimaal tot hun recht komen. Voor het creëren van een dergelijke omgeving zijn de volgende elementen van belang:

    - de communicatie tussen burgers en wetenschappers (resp. de maatschappelijke actoren en de wetenschap) moet worden bevorderd en bestaande obstakels uit de weg worden geruimd;

    - op scholen, universiteiten en in media moet voorlichting worden gegeven over wetenschap, het onderzoeksproces en kennisverwerving, en moeten de beweegredenen van wetenschappers worden toegelicht; daarbij moet worden gewezen op de mogelijkheden en beperkingen van de wetenschap om te voorkomen dat onrealistische verwachtingen worden gewekt (die kunnen leiden tot een sceptische houding tegenover de wetenschap);

    - voor dit doel moeten goed onderlegde medewerkers worden ingezet die een opleiding op het gebied van de massamedia (onder meer bij de in een aantal lidstaten aanwezige publieke televisieomroepen) hebben gevolgd en informatie op effectieve wijze voor brede lagen van de bevolking toegankelijk kunnen maken ("persvoorlichters");

    - deze "persvoorlichters" moeten niet alleen een degelijke wetenschappelijke opleiding hebben genoten, maar moeten ook beschikken over een gedegen kennis over de achtergronden, de methodiek en de geschiedenis van de wetenschap;

    - het moet duidelijk zijn dat aan het poneren van nieuwe ideeën risico's zijn verbonden (dit is zelfs in de zuivere wetenschap, de filosofie en de kunst het geval; in dit verband valt te denken aan de opschudding die de theorieën van Copernicus over de planeten, de evolutieleer van Darwin, de leer van Marx en de psychoanalyse van Freud in de toenmalige samenlevingen teweegbrachten. Er bestaat nog steeds veel stof voor maatschappelijke en ideologische conflicten, bijvoorbeeld op het gebied van de genetica, het intelligentieonderzoek, de sociobiologie en genderstudies);

    - men moet zich er rekenschap van geven dat het onmogelijk is om de eventuele, met nieuwe technologieën of onderzoeksagenda's verbonden risico's volledig objectief vast te stellen (wat zouden de gevolgen zijn van een geriatrische ontdekking die ertoe leidt dat de gemiddelde levensverwachting toeneemt tot bijvoorbeeld 120 jaar?).

    6.7.2. Een tweede voorwaarde voor het effectief vergroten van kennis is het instandhouden of creëren van interne voorwaarden waaronder wetenschap optimaal kan functioneren. Hiertoe moet (onder meer door de Commissie gestimuleerd) onafhankelijk onderzoek worden gedaan waarvan de resultaten beschikbaar komen voor de politiek. Belangrijke maatregelen in dit kader zijn:

    - het versterken van de vruchtbare combinatie fundamenteel onderzoek/toegepast onderzoek binnen een pluralistisch wetenschappelijk systeem;

    - de vrijheid van onderzoek waarborgen;

    - tevens toegepast onderzoek de nodige vrijheid garanderen;

    - de onafhankelijkheid van de wetenschappers garanderen, bijvoorbeeld door hen te vrijwaren van politieke, ideologische en economische druk;

    - in het kader van de beleidsdoelstellingen stimuleren en waarborgen dat de wetenschap organisatorische en bestuurlijke taken meer in eigen hand neemt;

    - de implicaties, de kosten en de doelmatigheid van de diverse aanvraag- en goedkeuringsprocedures beoordelen;

    - rekening houden met de pluraliteit van de doelstellingen en de belangen van de samenleving;

    - het stimuleren en bijhouden van kennis waarvoor de "samenleving" op dat moment geen belangstelling heeft.

    6.8. Het bovenstaande wordt nader uitgewerkt in de volgende opmerkingen en standpunten.

    6.8.1. Het ESC steunt de Commissie in haar streven om - ook op Europees niveau - tussen de vertegenwoordigers van de samenleving enerzijds en de "scientific community" anderzijds een permanente dialoog op gang te brengen over de doelstellingen van onderzoek en de daarmee verbonden ethische vraagstukken, alsmede over toepassingsmogelijkheden en andere aspecten die uit onderzoek voortvloeien. Bij deze dialoog moeten vertegenwoordigers van zowel grote wetenschappelijke onderzoeksinstellingen (zoals de European Physical Society, de Akademia Europea en hun nationale tegenhangers) als van instellingen die zich bezighouden met het bevorderen van onderzoek (zoals verenigingen, stichtingen en organisaties) worden betrokken. Verder moeten bezoeken aan de onderzoeksinstituten en discussies met individuele onderzoekers ter plaatse deel uitmaken van deze dialoog, die behalve tot de vereiste consensus over inhoud, verwachtingen, ondersteuning etc. moet leiden tot een beter begrip tussen onderzoekers en de vertegenwoordigers van de samenleving.

    6.8.1.1. Het ESC legt de nadruk op haar voornemen om uit hoofde van zijn taken en samenstelling intensief deel te nemen aan deze dialoog. Het ESC zou graag zien dat de overige instellingen van de Europese Unie in de volgende fase een gezamenlijke hoorzitting over dit onderwerp houden. Hieraan zou moeten worden deelgenomen door onder meer vertegenwoordigers van onderzoekscentra, bedrijfsleven, consumenten en andere organisaties en personen die zich met deze problematiek bezighouden.

    6.8.2. Elk onderzoeksbeleid zou moeten uitgaan van het principe: zoveel "bottom-up" als mogelijk en zoveel "top-down" als nodig, met andere woorden: zoveel decentralisatie als mogelijk, zoveel centralisatie als nodig. Dit beginsel druist volgens het ESC niet in tegen de doelstellingen van de Europese onderzoeksruimte, maar betekent dat ook de Commissie haar bevoegdheid om ten aanzien van het onderzoeksbeleid besluiten en initiatieven te nemen zoveel mogelijk moet delegeren.

    6.8.3. Voor het ondersteunen en sturen van onderzoek met behulp van aanvullende, in het kader van programma's ter beschikking gestelde middelen is het nodig dat er voldoende degelijke onderzoeksinstituten zijn met de vereiste ervaring en de benodigde apparatuur en infrastructuur. Aldus kunnen nieuwe onderwerpen worden opgepakt en kunnen nieuwe onderzoeksgebieden snel worden ontsloten.

    6.8.3.1. Er moet dan ook worden gestreefd naar een goed evenwicht tussen institutionele ondersteuning en ondersteuning in het kader van een project of programma.

    6.8.4. Een en ander werpt de vraag op of, en zo ja hoe, de kwaliteit van onderwijs en onderzoek kan worden gemeten en welke financiële middelen hieraan redelijkerwijs mogen worden besteed. Deze vraag heeft twee aspecten.

    6.8.4.1. Enerzijds zijn voor een dergelijke beoordeling de ervaring en de kunde van de beste en meest succesvolle wetenschappers vereist. Vanwege de hiermee gepaard gaande procedures (rapportages, aanvragen, vergaderingen, mondelinge toelichtingen etc.) zijn de betreffende wetenschappers dan echter niet meer beschikbaar voor actief onderzoek. De instrumenten van het onderzoeksbeleid, stimuleringsmaatregelen e.d. moeten dan ook zodanig worden ingericht dat tussen beide elementen een goed en productief evenwicht wordt bereikt.

    6.8.4.2. Anderzijds moet ervoor worden gewaakt dat als gevolg van de gekozen beoordelingsprocedures de daadwerkelijk nieuwe of zelfs revolutionaire projecten van steun worden uitgesloten omdat ze niet voldoen aan de criteria voor traditionele onderzoeksprioriteiten (bij de vaststelling waarvan immers geen rekening kon worden gehouden met de betreffende nieuwe ontwikkelingen). Uit wetenschapstheoretisch onderzoek is echter gebleken dat dit wellicht niet haalbaar is.

    6.8.5. Mede met het oog hierop is het noodzakelijk om uiteenlopende en interdisciplinaire onderzoeksinitiatieven, beoordelingsprocedures en onderzoeksstructuren mogelijk te maken en in stand te houden, zodat er concurrentie ontstaat om de beste ideeën en resultaten. Dit is de beste voedingsbodem voor wetenschappelijke vooruitgang.

    6.8.6. Gedegen onderzoek in het algemeen en interdisciplinair onderzoek in het bijzonder heeft een pluralistische en zelfs ogenschijnlijk chaotische omgeving nodig om te kunnen gedijen. Politici en bestuurders moeten hiermee rekening houden, aangezien het in vergelijking met een overzichtelijk gestructureerde onderzoeksomgeving moeilijker wordt om het vereiste inzicht en overzicht te verkrijgen.

    6.9. Het ESC raadt de Commissie dan ook met klem aan om ook van het vraagstuk van de optimale "onderzoeksgovernance" een zelfstandig onderzoeksthema te maken waarbij rekening wordt gehouden met de ervaringen die tot dusver op het gebied van onderzoek, onderzoeksmanagement, onderzoeksbeoordeling en wetenschapstheorieën zijn opgedaan. Het ESC is van mening dat met dit werkdocument van de Commissie, maar ook met dit initiatiefadvies, een belangrijke eerste stap in de goede richting wordt gezet.

    7. Samenvatting en aanbevelingen

    7.1. Het onderwerp "Wetenschap, samenleving en burgers" is uit maatschappelijk oogpunt van groot belang. Het ESC steunt de Commissie dan ook in haar streven om zich met dit thema bezig te houden en de betrokken partijen te bewegen tot een structurele dialoog hierover. Het ESC benadrukt dat het voornemens en in staat is om als instelling van de Europese Unie aan deze dialoog deel te nemen.

    7.1.1. Dit initiatiefadvies van het ESC vormt een bijdrage aan deze dialoog. Het ESC roept de instellingen van de EU op om in de volgende fase een gezamenlijke hoorzitting over dit onderwerp te houden.

    7.2. In dit initiatiefadvies van het ESC wordt uitgebreid ingegaan op de kenniskloof en op de problemen tussen burgers, samenleving en wetenschap. Hierbij gaat het met name om:

    - de verwachtingen die de burger koestert ten aanzien van de wetenschap en de mogelijkheden daarvan;

    - de mogelijkheden en risico's van op kennis gebaseerde technieken, geneesmiddelen, levensmiddelen etc.;

    - de voorspelbaarheid van toekomstige ontwikkelingen;

    - de aard en essentie van wetenschap en onderzoek;

    - de mogelijkheden en dwalingen van het onderzoeksbeleid, bijvoorbeeld met betrekking tot

    - de mate waarin wetenschappelijke prestaties en de hiervoor noodzakelijke inspanningen kunnen worden gemeten,

    - "maatschappelijke belangen",

    - de samenwerking tussen en de doorzichtigheid van onderzoek, ontwikkeling en productie en tussen onderzoeksinstellingen, bedrijfsleven en consument,

    - uniforme evaluatie van de onderzoeksresultaten, de voorspelbaarheid van risico's.

    7.2.1. De dialoog tussen burgers, samenleving en wetenschap moet dan ook gaan over:

    - ethische vraagstukken,

    - milieu- en energiebeleid: biosfeer, ecosfeer, hulpbronnen, economie,

    - onderzoeksbeleid, bijvoorbeeld doelstellingen, organisatie en evaluatie van onderzoek,

    - onderzoek, innovatie, bedrijfsleven, consumenten.

    7.3. Het ESC adviseert met klem maatregelen te nemen om deze kenniskloof te verkleinen.

    7.3.1. Onderdeel van deze maatregelen moet zijn dat universiteiten, onderzoeksinstellingen etc. zich meer op de burger oriënteren en dat de media zich intensiever inspannen om begrijpelijke en objectieve informatie te verschaffen.

    7.3.2. Een en ander betekent echter vooral dat scholen veel meer aandacht moeten gaan schenken aan degelijke voorlichting van burgers op het gebied van wetenschap en onderzoek (waaronder de omstandigheden die nodig zijn voor succesvol onderzoek). Hiertoe moet een passend Europees onderwijsbeleid worden ontwikkeld dat tevens rekening houdt met aspecten die de kandidaat-lidstaten betreffen.

    7.3.3. Dit onderwijsbeleid moet ook betrekking hebben op de historische ontwikkeling en op de unieke prestaties van Europa op cultureel gebied, die geleid hebben tot de hedendaagse wetenschappelijke en technologische verworvenheden en tot levensomstandigheden zoals de Europese burgers die niet eerder hebben gekend.

    7.4. Hoewel de huidige welvaart en de mogelijkheden voor de toekomst de verdiensten zijn van de wetenschap, bespeurt het ESC ook (i) gevaren en risico's die de moderne, op kennis gebaseerde techniek met zich kan meebrengen en (ii) een mogelijke bedreiging van de biosfeer als gevolg van de huidige, op consumptie gerichte levensstijl van de mens.

    7.5. Het ESC doet dan ook de aanbeveling om te (blijven) streven naar duidelijke normen voor de verantwoorde toepassing van krachtige (op basis van onderzoeksresultaten ontwikkelde) technieken en toe te zien op de naleving ervan. Het ESC beklemtoont zijn rol in dezen.

    7.6. Het ESC doet de aanbeveling om alle maatregelen te steunen die gericht zijn op het verminderen van de polarisering en op een grotere toenadering tussen de menswetenschappen enerzijds en de exacte en natuurwetenschappen anderzijds. Een dialoog over bijv. methodiek, begripsvorming en evaluatie van onderzoeksresultaten maakt daarvan deel uit.

    7.7. Het ESC wijst op het tekort aan "human capital" op het terrein van wetenschap en onderzoek. "Human capital" vormt de basis voor succesvol onderzoek en ontwikkeling en daarmee voor innovatie en concurrentievermogen op economisch gebied. Het ESC zou graag zien dat er maatregelen worden genomen om dit tekort op te heffen. Belangrijk hierbij is onder meer dat onderzoek en ontwikkeling - ook voor vrouwen - aantrekkelijker worden gemaakt en het beroep van wetenschapper een passende sociale status krijgt.

    7.8. Het ESC zou graag zien dat de voor succesvol en internationaal concurrerend onderzoek en ontwikkeling noodzakelijke voorwaarden onderwerp van een zelfstandig onderzoek worden en dat de resultaten daarvan worden meegenomen in de discussie over "governance in het onderzoeksbeleid". Hierbij moeten de in dit advies neergelegde opvattingen en aanbevelingen worden meegenomen en worden uitgedragen naar politiek en bedrijfsleven.

    7.9. Het ESC herhaalt in het kort enkele punten uit zijn advies:

    7.9.1. Wat wordt verstaan onder "maatschappelijke belangen" is in de eerste plaats een abstractie. Pas door middel van gecompliceerde democratische processen van verdichting kan een mening worden gedestilleerd, die weliswaar nog steeds gedifferentieerd is, maar wel een compacte structuur heeft.

    7.9.2. Dat deze basis voor besluitvorming onzeker is, ontslaat de politiek echter geenszins van haar verplichting om handelend op te treden. Politiek bedrijven betekent handelen ten behoeve van de samenleving. Experimenten met die samenleving maken daarvan onvermijdelijk deel uit. De politiek kan dit dilemma niet uit de weg ruimen, maar wel de scherpe kanten hiervan afhalen door:

    - zich rekenschap te geven van de beperkte voorspelbaarheid van toekomstige ontwikkelingen en bereid te zijn om - indien nodig - corrigerende maatregelen te nemen, en

    - haar kennis te optimaliseren ("onderzoeksbeleid") ten behoeve van politieke besluitvorming en inzicht te verkrijgen in de voorwaarden waaronder de wetenschap functioneert en in de mogelijkheden en beperkingen van de wetenschap.

    7.9.3. Voorwaarden voor het vergaren van optimale kennis zijn:

    - een permanente dialoog tussen de actoren uit de wetenschap en de samenleving;

    - een economische, politieke, sociale en culturele omgeving waarin wetenschap wordt aanvaard en waarin creativiteit en inventiviteit optimaal tot hun recht komen;

    - interne voorwaarden waaronder wetenschap optimaal kan functioneren;

    - voldoende burgers die bereid en geschikt zijn om te kiezen voor een loopbaan als wetenschapper.

    Brussel, 30 mei 2001.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    G. Frerichs

    (1) PB C 204 van 18.7.2000.

    (2) COM(1999) 76 def.

    (3) PB C 204 van 18.7.2000, blz. 70: "Europese onderzoeksruimte."

    (4) Nadere gegevens zijn te vinden in de volgende documenten: PB C 139 van 11.5.2001, blz. 85 (Europese dimensie van het onderwijs).

    (5) PB C 139 van 11.5.2001, blz. 85.

    Top