This document is an excerpt from the EUR-Lex website
Document 52001AE1486
Opinion of the Economic and Social Committee on "Tax policy in the European Union — Priorities for the years ahead"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Fiscaal beleid in de Europese Unie: prioriteiten voor de komende jaren"
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Fiscaal beleid in de Europese Unie: prioriteiten voor de komende jaren"
PB C 48 van 21.2.2002, p. 73–79
(ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Fiscaal beleid in de Europese Unie: prioriteiten voor de komende jaren"
Publicatieblad Nr. C 048 van 21/02/2002 blz. 0073 - 0079
Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Fiscaal beleid in de Europese Unie: prioriteiten voor de komende jaren" (2002/C 48/18) De Commissie heeft op 5 juni 2001 besloten, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het "Fiscaal beleid in de Europese Unie: prioriteiten voor de komende jaren". De afdeling "Economische en Monetaire Unie - Economische en sociale samenhang", die met de voorbereiding van desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 13 november 2001 goedgekeurd. Rapporteur was de heer Morgan. Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 386e zitting (vergadering van 28 november 2001) het volgende advies uitgebracht, dat met 72 stemmen voor en 8 stemmen tegen, bij 7 onthoudingen is goedgekeurd. 1. Inleiding 1.1. De Commissie heeft de materie in onderhavige, uitgebreide, mededeling uitputtend behandeld. In de Inleiding(1) legt zij uit wat zij met het document beoogt: "In deze mededeling zet de Commissie haar visie uiteen op de fundamentele prioriteiten voor het fiscale beleid van de Europese Unie in de komende jaren. Het document geeft een overzicht van de algemene aanpak die de Gemeenschap volgens de Commissie zou moeten volgen, een en ander in overeenstemming met de bredere beleidsdoelstellingen van de EU, en schenkt aandacht aan enkele prioriteiten voor bepaalde belastingonderdelen. Omdat voor de besluitvorming op belastinggebied unanimiteit vooralsnog een vereiste blijft, bekijkt deze mededeling ook of, naast wetgeving, andere instrumenten voor het bereiken van deze prioritaire doelstellingen geschikt zijn." 1.2. De mededeling bestaat uit vier onderdelen: algemene context voor de ontwikkeling van het fiscale beleid van de EU, fiscaal beleid van de EU: specifieke doelstellingen voor de komende jaren, mechanismen om de doelstellingen te verwezenlijken en een conclusie. In hoofdstuk twee van dit advies worden de door de Commissie geschetste achtergronden zonder commentaar samengevat om haar voorstellen duidelijk tot uiting te laten komen. In de daaropvolgende drie hoofdstukken wordt een positief of negatief standpunt ingenomen over de door haar opgevoerde maatregelen en gedane voorstellen. 1.3. De Commissie geeft o.m. te kennen, het grote aantal onderwerpen waarmee burgers en bedrijfsleven te maken hebben pragmatisch te willen aanpakken. 2. Algemene context voor de ontwikkeling van het fiscale beleid van de EU 2.1. Dit hoofdstuk is in vier paragrafen opgedeeld: - Recente ontwikkelingen in de EU; - De wereldwijde tendens naar economische integratie en samenwerking; - Fiscaal beleid van de EU: algemene doelstellingen; - Methoden om deze doelstellingen te bereiken. 2.2. De eerste twee paragrafen "Recente ontwikkelingen in de EU" en "De wereldwijde tendens naar economische integratie en samenwerking" zijn niets anders dan achtergrondinformatie. De tweede en derde paragraaf zijn echter van groot belang voor het op te zetten actieprogramma. 2.3. Fiscaal beleid van de EU: algemene doelstellingen(2) 2.3.1. "Met welk type fiscaal beleid kan de EU de inspanningen van de lidstaten om hun belastingstelsel te hervormen ondersteunen? Het is duidelijk dat zo'n beleid allereerst de belangen moet dienen van burgers en bedrijven die willen profiteren van de vier vrijheden die de interne markt biedt: vrij verkeer van personen, goederen en kapitaal en vrijheid van dienstverlening. (...) In de tweede plaats moeten de initiatieven van de EU op fiscaal gebied ervoor zorgen dat het belastingstelsel bijdraagt tot efficiënter functioneren van de goederen-, diensten- en kapitaalmarkten en tot een correct functioneren van de arbeidsmarkt. Dit is een vereiste voor het verwezenlijken van de doelstellingen van Lissabon.(...) In de derde plaats moet het fiscale beleid van de EU, overeenkomstig de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, stimuleren dat de nominale tarieven worden verlaagd terwijl de belastinggrondslag wordt verbreed, zodat economische distorsie in de belastingstelsels van de lidstaten kan worden teruggedrongen. (...)". 2.4. Methoden om deze doelstellingen te bereiken(3) 2.4.1. "Bij de besprekingen over de wijze waarop de hierboven aangegeven algemene doelstellingen kunnen worden verwezenlijkt, is een van de meest gestelde vragen in welke mate fiscale harmonisatie op EU-niveau noodzakelijk of wenselijk is." 2.4.2. "Het is duidelijk dat er geen behoefte is aan totale harmonisatie van de belastingstelsels van de lidstaten. Mits de regels van de Gemeenschap worden nageleefd, kan iedere lidstaat naar eigen voorkeur het belastingstelsel vaststellen dat hij het meest geschikt acht. (...)" 2.4.3. "Verregaande harmonisatie is echter wel essentieel voor de indirecte belastingen. Het verdrag voorziet specifiek in een dergelijke harmonisatie (in artikel 93), omdat indirecte belastingen een rechtstreekse belemmering kunnen vormen voor het vrije verkeer van goederen en de vrijheid om diensten te verlenen binnen de interne markt. Bovendien kunnen zij leiden tot concurrentievervalsing. (...)" 2.4.4. "Wat de inkomstenbelasting betreft is de gedachte dat die aan de lidstaten kan worden overgelaten, ook wanneer de Europese Unie tot een hoger integratieniveau komt. (...)" 2.4.5. "Ten aanzien van directe belasting van mobiele belastinggrondslagen is de noodzaak van een zekere mate van coördinatie al onderkend, met name waar het gaat om de uitwisseling van informatie over inkomsten uit spaargelden: in de reeds goedgekeurde richtlijnen inzake belastingen op ondernemingen (krachtens artikel 94 van het verdrag); in de gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen; en in de voorgestelde richtlijn inzake rente en royalty's. (...) Nadere analyse is dus noodzakelijk. Rekening moet daarbij worden gehouden met enerzijds verstoringen van de werking van de interne markt en anderzijds het effect van belastingconcurrentie. (...)" 2.4.6. "De Commissie blijft van oordeel dat, in ieder geval voor sommige belastingvraagstukken, besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid een noodzaak is. Eenparigheid van stemmen wordt voorlopig echter als juridische grondslag gehandhaafd. Gezien de problemen om voor wetgevingsbesluiten tot unanimiteit te komen, problemen die door de uitbreiding nog zullen verergeren, dient de Gemeenschap voor initiatieven op fiscaal gebied ook andere instrumenten in overweging te nemen. (...)" 3. Fiscaal beleid van de EU: specifieke doelstellingen voor de komende jaren 3.1. Indirecte belastingen 3.1.1. Belasting over de toegevoegde waarde (BTW) 3.1.1.1. De Commissie heeft voorstellen gedaan om het overgangssysteem te verbeteren.(4) In zijn advies dienaangaande(5) concludeerde het Comité het volgende: 3.1.1.2. Het Comité wijst er andermaal op dat aan de verbrokkeldheid en de grote tekortkomingen waardoor het vigerende overgangsstelsel worden gekenmerkt, uitsluitend een einde kan worden gemaakt door een nieuw definitief stelsel in te voeren dat op het oorsprongsbeginsel is gebaseerd. Het betreurt ten zeerste dat er in dit verband in het geheel geen vooruitgang is geboekt, maar constateert wel met genoegen dat de Commissie hieraan als lange-termijndoelstelling vasthoudt, waarbij het zich echter afvraagt hoelang men nog met het gammele overgangsstelsel zal moeten leven. 3.1.1.3. Het doet verder een beroep op de lidstaten om de voordelen voor de Unie te realiseren die voortvloeien uit een stelsel dat de interne markt versterkt in plaats van ondermijnt en BTW-fraude ver zou terugdringen. 3.1.1.4. Verder is het het met de Commissie eens dat vereenvoudiging en modernisering van de bestaande regels, uniformere toepassing ervan en nauwere administratieve samenwerking daarbij de belangrijkste elementen vormen. Daarnaast vindt ook het Comité dat "modernisering en vereenvoudiging" en "administratieve samenwerking en fraudepreventie" onmogelijk van elkaar kunnen worden gescheiden. 3.1.2. Accijnzen 3.1.2.1. Energie- en milieuheffingen 3.1.2.1.1. Beseft dient te worden dat belastingheffing slechts één instrument is om milieuproblemen aan te pakken. Zo zijn regelingen betreffende de technische efficiency van interne verbrandingsmotoren en energiezuinige componenten van gebouwen van groot belang. De grootste bijdrage tot verwezenlijking van de doelstellingen van Kyoto bestond uit de verschuiving van steenkool en olie naar gas als energiebron voor de opwekking van elektriciteit. Fiscale instrumenten moeten evenwel in de juiste context worden gehanteerd. Het Comité heeft zich in verschillende adviezen over economische stuurinstrumenten in het kader van het milieubeleid uitgesproken. Het heeft er echter ook herhaaldelijk op gewezen dat het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven niet door invoering van milieubelastingen mag worden aangetast en dat met name in energie-intensieve sectoren geen arbeidsplaatsen verloren mogen gaan(6). 3.1.2.1.2. Het Comité vindt dat de EU het Kyoto-protocol onverkort moet blijven steunen, maar zich daarbij wel moet blijven afvragen hoe de doelstellingen ervan kunnen worden verwezenlijkt. 3.1.2.1.3. De Commissie merkt het volgende op(7): "De huidige nationale en communautaire mechanismen kunnen dus leiden tot vertekening van de keuze van de consument tussen energiebronnen of -producten en tot concurrentievervalsing. Een communautaire regeling om de onderlinge aanpassing van de belastingstelsels van de lidstaten te bevorderen, zou voor deze problemen de beste oplossing zijn". Het Comité vindt echter dat de lidstaten bevoegd moeten blijven voor deze materie, die hoofdzakelijk in het teken staat van de leverings- en vraagpatronen in de afzonderlijke lidstaten. Wel moeten de lidstaten het samen eens worden over vermindering van de uitstoot, aangezien deze zich van landsgrenzen niets aantrekt. 3.1.2.1.4. De Commissie is er veel aan gelegen om de impasse omtrent het voorstel voor een richtlijn van de Raad tot herstructurering van de communautaire regeling voor belasting van energieproducten(8) te doorbreken. Het Comité vindt dat de lidstaten ook in dit verband bevoegd dient te blijven, maar wijst hen wel op de aanbeveling in het voorstel dat voorkomen moet worden dat omzetting van deze richtlijn in stijging van de totale belastingdruk resulteert. 3.1.2.1.5. Verder is de Commissie de volgende mening toegedaan(9): "De zwakten van het huidige systeem zijn opnieuw aangetoond door de reeks verschillende maatregelen die de lidstaten in reactie op de verhoging van de olieprijzen in 2000 hebben genomen, met name voor het wegvervoer. Hieruit blijkt dat er een gemeenschappelijke regeling voor heffingen op energieproducten moet komen, niet alleen wat de structuur van de heffingen betreft, maar ook met betrekking tot de tarieven". Het Comité ziet het verband niet tussen de reacties van de lidstaten en de behoefte aan een gemeenschappelijke regeling. De gebeurtenissen in de verschillende landen zijn immers veroorzaakt door verschillende nationale factoren. 3.1.2.1.6. Tenslotte komt de Commissie tot de volgende conclusie(10): "Het is duidelijk dat de invoering van milieuheffingen bijzonder traag verloopt. Een gemeenschappelijk kader, met gedifferentieerde tarieven afhankelijk van de milieudoelstellingen, zou zeer nuttig kunnen zijn." Pogingen om tot dit kader te komen, mogen geen beletsel zijn voor maatregelen die de lidstaten anders onafhankelijk zouden nemen. Een stelsel van gemeenschappelijke doelstellingen verdient de voorkeur, maar tegelijkertijd moet ook worden gekeken naar een mogelijk gemeenschappelijk kader. 3.1.2.2. Belasting op voertuigen 3.1.2.2.1. De Commissie is van mening dat de onderlinge aanpassing van de belastingen op voertuigen moet worden gestimuleerd. Het Comité vindt echter dat dat voor de burgers de grensoverschrijdende effecten van deze heffingen op particuliere voertuigen te verwaarlozen zijn en dat de prioriteiten van de lidstaten voorrang dienen te genieten. Waar het gaat om commerciële voertuigen in het grensoverschrijdende verkeer doet zich echter een mededingingsprobleem voor. 3.1.2.2.2. Verder kondigt de Commissie aan dat "de mogelijkheid (zal) worden bekeken om de registratie- en verkeersbelasting om te vormen tot een milieuheffing"(11). Het Comité kan zich in beginsel in dit voornemen vinden, maar voorwaarde voor succes is wel dat de lidstaten de desbetreffende richtsnoeren in hun eigen CO2-reductie-plannen opnemen. 3.1.2.3. Accijnzen op tabak en alcohol 3.1.2.3.1. De huidige accijnsregelingen in de EU bieden de lidstaten ruimschoots manoeuvreerruimte. Het ESC heeft zich in zijn advies van 18 oktober (CES 1330/2001) uitgesproken tegen een voorstel van de Commissie(12). tot wijziging van structuur en tarieven van de accijns op tabaksfabrikaten, waardoor deze dichter bij elkaar zouden komen te liggen. De Commissie wil overigens vóór het einde van 2002 met een verslag over alcoholaccijnzen komen. Accijnzen op tabak en alcohol zijn binnen bepaalde grenzen aangelegenheden voor de lidstaten. Er bestaan duidelijk verbanden tussen deze rechten, het globale niveau van de directe belastingen en het besteedbare inkomen, en bredere belangen op het gebied van onder meer volksgezondheid en landbouw. Weliswaar leiden de onderling ver uiteenlopende nationale accijnzen op alcoholische dranken tot druk (legaal en illegaal) grensoverschrijdend verkeer, maar dat is een aangelegenheid voor de lidstaten. 3.2. Directe belastingen 3.2.1. De internationale context 3.2.1.1. "Het algemene streven van de grote wereldeconomieën, waaronder ook die van de EU-lidstaten, is gericht op een fiscaal klimaat dat vrije, eerlijke concurrentie bevordert en grensoverschrijdende ondernemingsactiviteiten stimuleert, en tegelijkertijd waarborgt dat de nationale belastinggrondslagen niet worden aangetast. Dit streven staat de laatste jaren centraal in de werkzaamheden ter bestrijding van schadelijke belastingconcurrentie in OESO-verband en op EU-niveau in het kader van het belastingpakket"(13). 3.2.1.2. Het Comité werkt momenteel eveneens aan een advies (ECO/067) over "Fiscale concurrentie en concurrentievermogen van ondernemingen". Daarin schaart het zich op hoofdlijnen achter de volgende conclusie van de Commissie(14): "Aanzienlijke vooruitgang is gemaakt met de identificatie van schadelijke fiscale praktijken en de vaststelling van tijdschema's voor het elimineren daarvan". Het standpunt van het Comité dienaangaande zal verder worden uitgewerkt in advies ECO/067. 3.2.2. Belastingen op ondernemingen 3.2.2.1. De Commissie heeft aangekondigd dat zij momenteel werkt aan een mededeling inzake belastingbeleid en dat daarin uitvoerig zal worden ingegaan op belastingen op ondernemingen. 3.2.2.2. "In deze studie zullen de verschillen tussen de effectieve vennootschapsbelastingtarieven van de lidstaten worden geanalyseerd, onder andere rekening houdend met de resultaten van het rapport van het comité-Ruding (1992). Er moet aandacht worden geschonken aan de invloed van de grondslag van de vennootschapsbelastingen op de effectieve belastingtarieven. Ook moeten de voornaamste belastingbepalingen in kaart worden gebracht die de grensoverschrijdende economische activiteiten in de interne markt kunnen belemmeren. Op basis daarvan moet worden nagegaan welke de effecten zijn op de situering van economische bedrijvigheid en investeringen. De Commissie moet aangeven welke fiscale beleidsproblemen verbonden zijn aan het reduceren van deze belastinggerelateerde distorsies en onderzoeken hoe ze kunnen worden opgelost, rekening houdend met de respectieve bevoegdheidsterreinen van de lidstaten en de Gemeenschap"(15). 3.2.2.3. Het Comité is inmiddels in het bezit van deze nieuwe mededeling en is van plan hierover advies uit te brengen. 3.2.3. Persoonlijke inkomstenbelasting 3.2.3.1. Samengevat neemt de Commissie ten aanzien van deze belastingen het volgende standpunt in(16): "Zoals gezegd in punt 2.3 valt de persoonlijke inkomstenbelasting volledig onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Coördinatie in EU-verband is slechts nodig om grensoverschrijdende discriminatie en belemmeringen voor de uitoefening van de vier vrijheden te voorkomen. Coördinatie van de inkomstenbelasting is met name nodig in bepaalde gevallen om in grensoverschrijdende situaties dubbele belastingheffing of onbedoeld achterwege blijven van belastingheffing te voorkomen, en om grensoverschrijdende belastingontduiking aan te pakken. (...)" 3.2.3.2. "(...) Zoals blijkt uit het toenemende aantal zaken dat bij het Hof aanhangig is gemaakt, kunnen nieuwe problemen worden verwacht. Wil men de oplossing van het probleem van grensoverschrijdende situaties in verband met de inkomstenbelasting niet volledig aan het Hof overlaten, dan lijkt verdergaande coördinatie in EU-verband noodzakelijk." 3.2.3.3. Een zekere mate van coördinatie is een goede zaak en kan de samenwerking tussen de lidstaten vergemakkelijken. 3.2.4. Belasting op pensioenen 3.2.4.1. De Commissie constateert dat een paar lidstaten geen belastingaftrek toestaan voor (werknemers- en werkgevers) bijdragen aan pensioenregelingen in andere lidstaten. Het spreekt voor zich dat dit problemen oplevert en zij zoekt dan ook binnen de grenzen van de huidige regelingen naar oplossingen(17). Het Comité deelt haar zorgen en heeft advies over deze materie uitgebracht. 3.2.5. Belastingfraude - directe en indirecte belastingen 3.2.5.1. Het Comité maakt zich zorgen over het algemeen fraudeniveau in de EG, met name met BTW, douaneverplichingen en accijnzen, en is ingenomen met de door de Commissie in dit verband ondernomen stappen. 3.2.6. Verwezenlijking van de doelstellingen van het fiscale beleid in het kader van de uitbreiding 3.2.6.1. Ook in dit verband steunt het Comité de maatregelen van de Commissie, die ertoe strekken dat de kandidaat-lidstaten de hoekstenen van het fiscale EU-recht als onderdeel van de communautaire verworvenheden overnemen. 4. Mechanisme om de doelstellingen te verwezenlijken 4.1. Het besluitvormingsproces(18) 4.1.1. "Om op fiscaal gebied tot vooruitgang te komen, maakt de Commissie traditioneel voornamelijk gebruik van voorstellen voor richtlijnen en in sommige gevallen verordeningen. Het voordeel van richtlijnen en verordeningen is dat deze, voor zij worden vastgesteld, in de Raad, het Europees Parlement en het Economische en Sociaal Comité uitvoerig worden besproken. Bovendien bieden deze instrumenten juridische zekerheid: naleving kan door het Hof van Justitie worden afgedwongen". 4.1.2. "Het tempo waarmee voorstellen voor richtlijnen op fiscaal gebied worden vastgesteld ligt echter teleurstellend laag. (...) Gezien de snelle economische en technische veranderingen, die duidelijk om aanpassing en modernisering van de wetgeving vragen, is de Commissie van plan meer gebruik te maken van de bevoegdheden die de Raad haar overeenkomstig het verdrag heeft toegekend." 4.1.3. "(...) Zoals gezegd blijft de Commissie van oordeel dat, in ieder geval voor sommige belastingvraagstukken, besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid een noodzaak is. Omdat eenparigheid van stemmen vooralsnog echter als juridische grondslag wordt gehandhaafd, zal goedkeuring van nieuwe communautaire wetgeving na de uitbreiding veel moeizamer verlopen. In gevallen dat wetgeving niet absoluut essentieel is (met name op het gebied van directe belastingen) zullen dus andere wegen moeten worden gevonden om fiscale belemmeringen en distorsies van de interne markt weg te werken, iets waar de belastingbetaler recht op heeft." 4.1.4. Het Comité is het eens met de Commissie dat vooruitgang op belastinggebied moeilijk is en dat andere wegen moeten worden gevonden. Het kan dan ook instemmen met de hieronder in de paragrafen 4.2, 4.3 en 4.4 behandelde Commissiemaatregelen. 4.2. De taak van de Commissie als hoedster van de verdragen(19) 4.2.1. De Commissie legt de nadruk op het grote aantal zaken dat voor het Hof van Justitie is gebracht op grond van vermoedelijke inbreuken op het Verdrag of het secundaire recht. Zij merkt daarbij het volgende op: "De snelle ontwikkeling van de EG-jurisprudentie op het gebied van de directe belastingen in de afgelopen jaren, als gevolg van zaken die door individuele burgers aanhangig zijn gemaakt, maakt uitbreiding van het optreden van de Commissie echter des te noodzakelijker." 4.2.2. "De Commissie kan hier een rol spelen door een gemeenschappelijke reactie op dergelijke uitspraken voor te stellen, indien nodig ook door middel van communautaire wetgeving. De Commissie heeft ook als belangrijke taak ervoor te zorgen dat de uitspraken van het Hof van Justitie in de lidstaten worden geëerbiedigd en correct worden uitgevoerd." 4.2.3. Het Comité kan zich in beginsel vinden in de opstelling van de Commissie ten aanzien van naar aanleiding van uitspraken van het Hof te nemen maatregelen op belastinggebied. 4.2.4. "(...) Daarnaast is het echter duidelijk dat de Commissie, als hoedster van de verdragen, inbreuken op de belastingwetgeving streng moet aanpakken." 4.2.5. "(...) De Commissie is nu van plan in het algemeen ten aanzien van fiscale overtredingen een meer pro-actieve strategie te volgen en sneller actie te ondernemen wanneer zij van oordeel is dat de communautaire wetgeving wordt overtreden. Zij zal er ook op toezien dat uitspraken van het Hof van Justitie correct worden toegepast. (...)" 4.2.6. Ook in dit standpunt van de Commissie kan het Comité zich vinden. Er bestaan immers verschillen tussen de wijzen waarop de lidstaten uitspraken in hun fiscale stelsel opnemen en ten uitvoer leggen. 4.3. Verruiming van de inzetbare beleidsinstrumenten(20) 4.3.1. "Een niet-wetgevende aanpak of 'zachte wetgeving' kan een aanvullende methode zijn om op fiscaal gebied tot vooruitgang te komen. (...) Bij toepassing van zo'n niet-wetgevende aanpak moet het Europees Parlement via de bestaande raadplegingsmechanismen zo veel mogelijk worden betrokken." 4.3.2. "Een niet-wetgevende aanpak en het gebruik van zachte wetgeving kunnen bijzonder effectief zijn in gevallen dat er een stevige juridische grondslag is, gebaseerd op het verdrag en de rechtspraak van het Hof van Justitie. Instrumenten als mededelingen, aanbevelingen, richtsnoeren en interpretatieve nota's kunnen de lidstaten in zulke gevallen helpen bij de toepassing van de beginselen van het verdrag en bevorderen dat hindernissen voor de interne markt snel worden weggenomen. (...)" 4.3.3. Het Comité is het hier volledig mee eens en moedigt de Commissie aan om te werken aan het gebruik van niet-wetgevende instrumenten en zachte wetgeving als daarmee vooruitgang op belastinggebied kan worden geboekt. 4.4. Nauwere samenwerking(21) 4.4.1. De Commissie merkt in dit verband het volgende op: "De mogelijkheden voor nauwere samenwerking tussen subgroepen van gelijkgestemde lidstaten, ingevoerd door het Verdrag van Amsterdam en nader uitgewerkt in het Verdrag van Nice, kunnen in bepaald gevallen ook worden gebruikt. (...)" 4.4.2. Het Comité is voorstander van nauwere samenwerking in gevallen waarin lidstaten dat in hun belang achten. 5. Conclusie De Commissie gaat in haar conclusie in op zes doelstellingen voor het fiscale beleid. i. Implementatie van een wetgevingsstrategie voor de BTW - Het Comité kan zich hierin volledig vinden(22). ii. Verdere onderlinge aanpassing van de wetgeving van de lidstaten inzake milieu- en energieheffingen - Het Comité denkt dat dit niet mee zal vallen. Verder zou het graag zien dat hier de doelstellingen worden bijgesteld en er richtsnoeren komen voor milieuheffingen, afvalverwerking, enz. iii. Betere onderlinge afstemming van de nationale accijnstarieven voor alcohol en tabak - Aangezien accijnzen een belangrijk onderdeel zijn van de nationale belastingstelsels is het waarschijnlijk niet mogelijk om deze kwestie afzonderlijk te regelen. Door mededinging tussen de lidstaten zouden de tarieven op termijn naar elkaar kunnen toegroeien. iv. Coördinatie van de belastingheffing op ondernemingen - Het Comité zal te gelegener tijd advies uitbrengen op de nieuwe mededeling van de Commissie over belastingen op ondernemingen(23). v. Eliminatie van hindernissen voor grensoverschrijdende bedrijfspensioenregelingen - Het Comité schaart zich voorbehoudsloos achter deze doelstelling. vi. Verbetering van de besluitvorming inzake fiscale kwesties - Het Comité deelt de mening van de Commissie dat eenparigheid van stemmen de rechtsgrondslag moet blijven. Verder geeft het zijn steun aan de door de Commissie voorgestelde mechanismen ter verwezenlijking van de fiscale beleidsdoeleinden(24): - een meer proactieve, zorgvuldig gerichte en evenwichtige inzet van inbreukprocedures op fiscaal terrein is nu nodig; - frequenter gebruik van andere middelen dan wetgeving, en van het mechanisme voor nauwere samenwerking moet worden overwogen. Brussel, 28 november 2001. De voorzitter van het Economisch en Sociaal Comité G. Frerichs (1) COM(2001) 260 def, Inleiding, laatste alinea. (2) COM(2001) 260 def, par. 2.3, 1e, 2e en 3e alinea. (3) COM(2001) 260 def, par. 2.4, 1e, 2e, 3e 4e, 5e, 6e en 8e alinea. (4) COM(2000) 348 def. (5) PB C 116 van 20.4.2001, blz. 59. (6) PB C 19 van 21.1.1998, blz. 91. (7) COM(2000) 260 def, par. 3.1.3, Energie- en milieuheffingen, 3e alinea. (8) COM(97) 30. (9) COM(2001) 260 def, par. 3.1.3, Energie- en milieuheffingen, 7e alinea. (10) COM(2001) 260 def, par. 3.1.3, Energie- en milieuheffingen, laatste alinea. (11) COM(2001) 260 def, par. 3.1.4, Belasting op voertuigen, 2e alinea. (12) COM(2001) 133 def. (13) COM(2001) 260 def, par. 3.2.1, 1e alinea. (14) COM(2001) 260 def, par. 3.2.1, 2e alinea. (15) COM(2001) 260 def, par. 3.2.2, 2e alinea. (16) COM(2001) 260 def, par.3.2.3, 1e en 3e alinea. (17) COM(2000) 214. (18) COM(2001) 260 def, par. 4.1, 1e, 2e en 4e alinea. (19) COM(2001) 260 def, par. 4.2, 1e, 2e, 3e en 5e alinea. (20) COM(2001) 260 def, par. 4.3, 1e en 2e alinea. (21) COM(2001) 260 def, par. 4.4, 1e en 2e alinea. (22) PB C 116 van 20.4.2001, blz. 59. (23) COM(2001) 582 def. (24) COM(2001) 260 def, par. 5, laatste puntje.