EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000PC0151

Gewijzigd voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen

/* COM/2000/0151 def. - CNS 99/0110 */

PB C 274E van 26.9.2000, p. 13–27 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000PC0151

Gewijzigd voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen /* COM/2000/0151 def. - CNS 99/0110 */

Publicatieblad Nr. C 274 E van 26/09/2000 blz. 0013 - 0027


Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen

(door de Commissie overeenkomstig artikel 250, lid 2 van het EG-verdrag ingediend)

TOELICHTING

1. Ontstaansgeschiedenis

Op 4 mei 1999 heeft de Commissie een voorstel voor een verordening van de Raad goedgekeurd betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen [1]. Met het oog op de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam en de communautarisering van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken is in deze ontwerp-verordening de inhoud overgenomen van de op 28 mei 1998 door de lidstaten op basis van artikel K.3., lid 2, onder c, van het Verdrag van Maastricht ondertekende overeenkomst, die nog niet in werking is getreden.

[1] Com (1999)220, PB.

Het voorstel is toegezonden aan de Raad, het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité. Het Economisch en Sociaal Comité heeft zijn advies uitgebracht tijdens de zitting van 20 en 21 oktober 1999. Bij schrijven van 14 juli 1999 heeft de Raad het Europees Parlement geraadpleegd overeenkomstig artikel 67 van het EG-Verdrag.

Het Parlement heeft het voorstel doen onderzoeken door de commissie Vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken (die verantwoordelijk is voor het verslag) en de commissie Juridische zaken en interne markt (die geraadpleegd is ter fine van advies). De commissie Vrijheden en rechten van de burger, justitie en binnenlandse zaken heeft, na het advies van de commissie Juridische zaken en interne markt te hebben ontvangen en onderzocht, op haar beurt verslag uitgebracht op 11 november 1999. In voltallige zitting bijeen op 17 november 1999 heeft het Parlement zijn advies [2] tot goedkeuring van het voorstel van de Commissie goedgekeurd onder voorbehoud van de wijzigingen die het heeft aangebracht en de Commissie verzocht haar voorstel dienovereenkomstig te wijzigen, overeenkomstig artikel 250, lid 2, van het EG-Verdrag.

[2] PB C ...

2. Het gewijzigde voorstel

In dit gewijzigd voorstel wordt rekening gehouden met het advies van het Europees Parlement en worden de meeste amendementen overgenomen. Het omvat tevens wijzigingen in verband met de sedert de goedkeuring van het oorspronkelijke voorstel opgetreden ontwikkelingen. Ten slotte zijn er enkele wijzigingen in verwerkt die op het niveau van de Raad zijn overeengekomen en waarmee de Commissie het eens kan zijn.

2.1. Amendementen van het Europees Parlement

2.1.1 Volledig aanvaarde wijzigingen

De Commissie aanvaardt de door het Parlement voorgestelde amendementen 1, 3 tot en met 8, 14 tot en met 18 en 20 en neemt deze als zodanig op in haar voorstel. Bijgevolg wordt:

- overweging 18 betreffende de bepalingen van de Noordse overeenkomst van 1931 gewijzigd om rekening te houden met amendement nr. 1 betreffende de inachtneming van het beginsel van non-discriminatie;

- de DE-versie van overweging 5 van de ontwerp-verordening gewijzigd ingevolge amendement nr. 3;

- overweging 10 gewijzigd om te voldoen aan amendement nr. 4. De Commissie is het met het Europees Parlement eens dat het begrip ouderlijke verantwoordelijkheid op autonome wijze moet kunnen worden geïnterpreteerd;

- overweging 20 betreffende de bevoegdheid van de Raad om de bijlagen te wijzigen geschrapt, overeenkomstig amendement nr. 5. Het is namelijk de Commissie die tot wijziging van deze bijlagen dient over te gaan;

- overweging 22 gewijzigd en wordt een nieuwe overweging 23 ingevoegd om te voldoen aan de amendementen nrs. 6 en 7 van het Europees Parlement. Er wordt evenwel een nieuwe redactie voorgesteld voor overweging 22, waarin rekening wordt gehouden met het feit dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben verklaard voornemens te zijn deel te nemen aan de aanneming van de verordening;

- artikel 11 aangevuld met een nieuw lid 4, overeenkomstig amendement nr. 8. In dit nieuwe lid wordt de datum vastgesteld waarop een zaak wordt geacht bij een rechterlijke instantie te zijn aangebracht met het oog op de toepassing van de regels inzake aanhangigheid. Deze toevoeging komt overeen met de regel die is ingevoerd in het voorstel voor de verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [3];

[3] COM(1999) 348.

- artikel 17 aangevuld met een nieuw lid waarbij rekening wordt gehouden met amendement nr. 13, dat ertoe strekt het vrije verkeer van personen te bevorderen;

- artikel 21 evenals artikel 26 gewijzigd om rekening te houden met de amendementen nrs. 14 tot en met 18. De in deze artikelen vervatte lijsten van rechterlijke instanties en rechtsmiddelen zijn voortaan te vinden in de bijlagen I tot en met III;

- het nieuwe artikel 43 (oud artikel 45) gewijzigd om rekening te houden met amendement nr. 20 van het Europees Parlement. Er is geen reden waarom de bijlagen zouden worden gewijzigd bij besluit van de Raad aangezien er slechts sprake is van een verwijzing naar louter nationale bepalingen. In het nieuwe lid 1 is bijgevolg bepaald dat deze bijlagen worden aangepast door de Commissie.

2.1.2 Gedeeltelijk aanvaarde wijzigingen:

Een aantal door het Europees Parlement voorgestelde amendementen kunnen ten dele of met bepaalde wijzigingen worden aanvaard. Bijgevolg wordt:

- overweging 12 gewijzigd om ten dele rekening te houden met amendement nr. 2. Er wordt voortaan verwezen naar het Verdrag van 's Gravenhage van 1980 inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen. De verwijzing naar de door de Europese ombudsman verrichte werkzaamheden wordt evenwel niet overgenomen aangezien een overweging uitsluitend ten doel heeft de bepalingen van het instrument te motiveren.

- artikel 12 aangevuld met een nieuw lid dat ten dele overeenkomt met amendement nr. 9 en een nuttige verduidelijking behelst betreffende de geldigheidsduur van voorlopige en beschermende maatregelen die op grond van artikel 12 kunnen worden genomen. Het is namelijk noodzakelijk te preciseren dat deze maatregelen ophouden van toepassing te zijn wanneer een rechterlijke instantie een beslissing heeft genomen op basis van de bevoegdheidscriteria waarin de verordening voorziet [4]. In tegenstelling tot hetgeen amendement nr. 9 behelst is het echter niet noodzakelijk dat deze beslissing van de rechterlijke instantie die bevoegd is om van het bodemgeschil kennis te nemen "in kracht van gewijsde is gegaan". Het volstaat dat deze beslissing overeenkomstig de verordening wordt erkend (of uitgevoerd). Overigens houden de voorlopige en beschermende maatregelen slechts op rechtsgevolgen te hebben indien de beslissing van de rechterlijke instantie die ten aanzien van het bodemgeschil bevoegd is hetzelfde doel beoogt.

[4] Zie het verslag van mevrouw Borras, nr. 59.

- artikel 15, lid 1, onder b) en lid 2, onder c), gewijzigd om ten dele rekening te houden met amendement nr. 10. De zinsnede "regelmatig en zo tijdig" wordt vervangen door "tijdig en op zodanige wijze". Deze wijziging komt overeen met de corresponderende bepalingen in de ontwerp-verordening betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken [5]. Er wordt niet voorgesteld het tweede deel van het amendement over te nemen, volgens hetwelk de erkenning niet zou kunnen worden geweigerd indien de verweerder tegen wie verstek werd verleend geen beroep had ingesteld tegen de beslissing terwijl hij in staat was zulks te doen. Een dergelijke bepaling, die volledig logisch en aanvaardbaar is in burgerlijke en handelszaken, kan niet worden overgebracht naar het delicate terrein van de huwelijkszaken, waar de verwerende partij ondubbelzinnig met de beslissing moet instemmen.

[5] COM(1999)348.

2.1.3. Afgewezen amendementen:

- amendement nr. 11 wordt afgewezen. De inaanmerkingneming van de belangen van het kind zou een toetsing veronderstellen van de beslissing ten principale, die de verordening verbiedt. Hoogstens kan de lidstaat die verzocht is om verlening van het exequatur verifiëren of de erkenning van de oorspronkelijke uitspraak niet in strijd is met de eigen fundamentele procedureregels (eventueel verhoor van het kind);

- amendement nr. 12 wordt verworpen. Dit zou ertoe leiden aan de automatische uitvoering van een eventuele eerdere uitspraak de voorrang zou worden gegeven boven een door een andere bevoegde rechterlijke instantie in verband met een wijziging in de persoonlijke situatie van het kind gegeven uitspraak, en het mechanisme iedere soepelheid ontnemen;

- amendement nr. 19 wordt verworpen. Hierbij zou een regel worden ingevoerd betreffende de vertaling van de uitspraak, die niet op zijn plaats is in een instrument betreffende de bevoegdheid en de erkenning van beslissingen. Bovendien is dit voorstel in strijd met de bepalingen van het voorstel voor een richtlijn inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken [6];

[6] COM(1999)219.

2.2. Wijzigingen die zijn aangebracht om rekening te houden met de sedert de goedkeuring van het voorstel opgetreden institutionele ontwikkelingen.

Bij schrijven van 2 augustus, respectievelijk 5 juli 1999 hebben het Verenigd Koninkrijk en Ierland medegedeeld voornemens te zijn deel te nemen aan de aanneming van de verordening. Deze beslissing heeft gevolgen voor de voorgestelde verordening, en bijgevolg wordt voorgesteld de wijzigingen aan te brengen die noodzakelijk zijn geworden door het feit dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland door de verordening gebonden zullen zijn.

Sommige van deze veranderingen zijn voorgesteld door het Europees Parlement en zijn als zodanig aangenomen (overweging 22).

Voorts zijn de volgende wijzigingen aangebracht:

- artikel 2, lid 1, onder a), vijfde streepje, en onder b), wordt gewijzigd om ermee rekening te houden dat de "woonplaats" in de zin van de rechtsstelsels van het Verenigd Koninkrijk en Ierland overeenkomt met de "nationaliteit". In een nieuw lid 2 wordt het begrip "woonplaats" gedefinieerd, terwijl de artikelen 7 en 8 in dezelfde zin worden gewijzigd;

- artikel 10 wordt gewijzigd om rekening te houden met het politieke akkoord in de Raad om het voorstel voor een richtlijn inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken [7] om te zetten in een voorstel voor een verordening;

[7] COM(1999)219.

- artikel 19 wordt aangevuld met een nieuw lid waarin rekening wordt gehouden met het feit dat Ierland en het Verenigd Koninkrijk het in lid 1 bedoelde begrip "gewoon rechtsmiddel" niet kennen, en artikel 20 wordt aangevuld met een nieuw lid met het oog op de in het Verenigd Koninkrijk geldende registratieprocedure;

- de bijlagen I tot en met III worden aangevuld met de lijsten van bevoegde rechterlijke instanties en rechtsmiddelen welke van toepassing zijn in het Verenigd Koninkrijk en Ierland;

2.3. Wijzigingen aangebracht om rekening te houden met de werkzaamheden van de Raad

De Commissie is het eens met bepaalde wijzigingen waarover in de Raad overeenstemming is bereikt en die van louter technische aard zijn. Dit zijn de volgende wijzigingen:

- in het gewijzigde voorstel wordt niet alleen verwezen naar artikel 61, onder c), maar eveneens naar artikel 67, lid 1;

- overweging 4 wordt gewijzigd om rekening te houden met het feit dat slechts "bepaalde" nationale regels inzake bevoegdheid en erkenning het vrije verkeer van personen en de werking van de interne markt kunnen bemoeilijken;

- overweging 6 wordt aangevuld met een verwijzing naar de wijzigingen die zijn aangebracht om een overeenkomst tot stand te brengen met gelijklopende bepalingen in het voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken; zij wordt tevens voorzien van een voetnoot waarin wordt verwezen naar het Publicatieblad waarin de akte van de Raad van 28 mei 1998 en het verklarende verslag van mevrouw Borras zijn gepubliceerd;

- in overweging 10 worden de woorden "gemeenschappelijke kinderen" vervangen door "kinderen van de beide echtgenoten";

- in artikel 20 wordt de voorwaarde van kennisgeving of betekening van de oorspronkelijke uitspraak uitdrukkelijk geformuleerd;

- de bepalingen betreffende respectievelijk verzet ingeval de tenuitvoerlegging wordt toegestaan (vroegere artikelen 25 tot en met 27) en beroep in geval van afwijzing van de tenuitvoerlegging (de vroegere artikelen 28 en 29) zijn ondergebracht in de nieuwe artikelen 25 tot en met 27. De vroegere artikelen 28 en 29 zijn dus geschrapt. Deze bundeling houdt geen enkele materiële wijziging in;

- de artikelen 31 en 32 (de vroegere 33 en 34) worden gewijzigd om rekening te houden met de invoering van een certificaat, in navolging van hetgeen is bepaald in het voorstel voor een verordening betreffende de bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken. Voorts worden er twee nieuwe bijlagen toegevoegd (bijlagen IV en V), waarin de modelformulieren zijn weergegeven die moeten worden gebruikt voor de erkenning/tenuitvoerlegging van beslissingen betreffende respectievelijk de ontbinding van het huwelijk en vraagstukken in verband met de ouderlijke verantwoordelijkheid;

- artikel 40 (het vroegere 42) bevat een nieuwe bijzondere bepaling in verband met het feit dat Italië en Spanje hun internationale verbintenissen ten aanzien van de Heilige Stoel in acht moeten nemen. Deze bepaling kwam, wat betreft Italië, voor in een bij de overeenkomst van 28 mei 1998 gevoegde verklaring;

- artikel 43 (vroeger 45) bevat een nieuw lid 2, op grond waarvan de Commissie de mogelijkheid heeft om de bij de verordening gevoegde certificaten bij te werken of te wijzigen overeenkomstig de raadgevingsprocedure bedoeld in artikel 3 van Besluit 1999/468/EG; een nieuw artikel 44 waarin melding wordt gemaakt van deze procedure wordt derhalve opgenomen;

- artikel 45 ten slotte (het vroegere 46) betreffende de inwerkingtreding van de verordening wordt gewijzigd om rekening te houden met het feit dat er binnen de lidstaten bepaalde maatregelen moeten worden getroffen ter toepassing van de verordening.

1999/0110 (CNS)

Gewijzigd voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 61, onder c, en artikel 67, lid 1,

Gezien het voorstel van de Commissie [8],

[8] PB C

Gezien het advies van het Europees Parlement [9];

[9] PB C

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité [10];

[10] PB C

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De Unie heeft zich ten doel gesteld een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid te handhaven en te ontwikkelen waarin het vrije verkeer van personen gewaarborgd is; de Gemeenschap neemt met het oog op de geleidelijke totstandbrenging van een dergelijke ruimte onder meer de maatregelen op het gebied van de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken die nodig zijn voor de goede werking van de interne markt.

(2) Voor de goede werking van de interne markt is het nodig het vrije verkeer van beslissingen in burgerlijke zaken te verbeteren en te versnellen.

(3) Dit onderwerp valt onder de justitiële samenwerking in burgerlijke zaken zoals bedoeld in artikel 65 van het Verdrag.

(4) De verschillen in bepaalde nationale regels inzake bevoegdheid en erkenning bemoeilijken het vrije verkeer van personen en de goede werking van de interne markt; het is derhalve gerechtvaardigd de regels inzake jurisdictiegeschillen op het gebied van huwelijkszaken en zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid eenvormig te maken, zodat dankzij eenvoudiger formaliteiten de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen sneller en gemakkelijker verloopt.

(5) Ingevolge het subsidiariteitsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 5 van het Verdrag, kunnen de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en derhalve slechts door de Gemeenschap worden uitgevoerd; dat de onderhavige verordening zich tot het vereiste minimum beperkt om deze doelstellingen te bereiken en niet verder gaat dan hiertoe nodig is.

(6) De Raad van de Europese Unie heeft bij de akte van 28 mei 1998 [11] de tekst van een verdrag betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken vastgesteld en heeft aanbevolen dat de lidstaten dit verdrag overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aannemen; dit verdrag is niet in werking getreden; de continuïteit van de bij de sluiting van dit verdrag bereikte resultaten moet worden gewaarborgd en in deze verordening wordt derhalve de inhoud van het verdrag grotendeels overgenomen; evenwel bevat deze verordening een aantal ten opzichte van het verdrag nieuwe bepalingen zodat er cohesie tot stand wordt gebracht met sommige bepalingen van de verordening betreffende de bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken.

[11] PB C 221 van 16.7.1998, blz. 1. Het verklarende verslag van prof. Borras is eveneens in dit Publicatieblad gepubliceerd.

(7) Het ter bereiking van het beoogde vrije verkeer van beslissingen in huwelijkszaken en zaken betreffende ouderlijke verantwoordelijkheid binnen de Gemeenschap is het noodzakelijk en passend dat de grensoverschrijdende erkenning van de bevoegdheid en van de beslissingen inzake de ontbinding van de huwelijksband en inzake de verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen door een bindend en in alle lidstaten rechtstreeks toepasselijk communautair instrument wordt geregeld.

(8) Zowel burgerlijke rechtsvorderingen als buitengerechtelijke procedures die voor huwelijkszaken in bepaalde lidstaten zijn toegestaan moeten binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen, met uitzondering van procedures van louter godsdienstige aard; daarom moet worden bepaald dat onder de termen "rechter" en "rechterlijke instantie" alle rechterlijke en andere instanties wordt verstaan die in de lidstaten inzake huwelijkszaken bevoegd zijn.

(9) Deze verordening heeft alleen betrekking op procedures betreffende de ontbinding of de nietigverklaring van het huwelijk als zodanig, en de erkenning van beslissingen dient derhalve niet te gelden voor vraagstukken zoals de schuld van de echtgenoten, het huwelijksgoederenrecht, alimentatieverplichtingen of andere bijkomende maatregelen, ook al houden deze met bovengenoemde procedures verband.

(10) Omdat het bij de ouderlijke verantwoordelijkheid om procedures moet gaan die nauw verband houden met procedures inzake echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring, zijn de daarbij betrokken kinderen kinderen van de beide echtgenoten.

(11) De gekozen bevoegdheidscriteria dienen gegrond te zijn op het beginsel dat er een daadwerkelijke aanknopingsband moet bestaan tussen de belanghebbende en de lidstaat die de bevoegdheid uitoefent; het besluit om bepaalde criteria op te nemen houdt verband met het feit dat deze in verscheidene interne rechtssystemen worden gehanteerd en door de andere lidstaten worden aanvaard.

(12) Eén van de gevaren waarmee bij de bescherming van kinderen van beide echtgenoten bij huwelijkscrisissen rekening moet worden gehouden is het gevaar van internationale verplaatsing van het kind door een van de ouders; de fundamentele belangen van de kinderen moeten dus worden beschermd, met name in overeenstemming met het Verdrag van 's Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen; de geoorloofde gewone verblijfplaats wordt daarom als criterium gehandhaafd in de gevallen waarin zich als gevolg van een ongeoorloofde verplaatsing of niet-terugkeer van het kind, een feitelijke wijziging van de gewone verblijfplaats heeft voorgedaan.

(13) Deze verordening belet de rechters van een lidstaat niet om in dringende gevallen voorlopige of beschermende maatregelen te nemen ten aanzien van zich in die staat bevindende personen of eigendom.

(14) Met "beslissing" worden alleen positieve uitspraken bedoeld, dat wil zeggen uitspraken die tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk hebben geleid; in de lidstaat van oorsprong verleden en uitvoerbare authentieke akten worden met deze "beslissingen" gelijkgesteld.

(15) De erkenning en de tenuitvoerlegging van door de rechterlijke instanties in de lidstaten gegeven beslissingen moeten berusten op het beginsel van onderling vertrouwen; derhalve zijn de gronden voor niet-erkenning tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt; deze procedure moet echter wel beroepsmogelijkheden bieden om de eerbiediging van de openbare orde in de aangezochte lidstaat en de rechten van de verdediging en van de betrokkenen te verzekeren en te voorkomen dat onverenigbare beslissingen worden erkend.

(16) De aangezochte lidstaat dient noch de bevoegdheid van de lidstaat van oorsprong, noch de juistheid van de beslissing te controleren.

(17) In een lidstaat dient geen procedure te worden geëist voor de aanpassing van de akten van de burgerlijke stand op grond van een in een andere lidstaat gegeven definitieve beslissing terzake.

(18) De in 1931 door de Noordse staten gesloten Overeenkomst moet binnen de grenzen van deze verordening en met inachtneming van het beginsel van non-discriminatie van toepassing kunnen zijn.

(19) Spanje, Italië en Portugal hebben concordaten gesloten voordat de betrokken onderwerpen in het Verdrag werden opgenomen; er moet worden voorkomen dat deze lidstaten hun internationale verbintenissen met de Heilige Stoel schenden.

(20) De lidstaten zijn vrij onderling uitvoeringsbepalingen voor deze verordening vast te stellen zolang daartoe geen communautaire maatregelen zijn getroffen.

(21) De Commissie moet uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening de toepassing ervan onderzoeken om zonodig wijzigingen voor te stellen.

(22) Het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben overeenkomstig artikel 3 van het bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gevoegde protocol betreffende de positie van het Verenigd Koninkrijk en Ierland hun voornemen te kennen gegeven om deel te nemen aan de aanneming en toepassing van deze verordening.

(23) Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het protocol betreffende de positie van Denemarken, gevoegd bij het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, neemt deze staat niet deel aan de aanneming van deze verordening; derhalve is deze verordening niet verbindend voor dit land en is zij niet op dit land van toepassing.

(24) Overeenkomstig artikel 2 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [12] dienen de voor de tenuitvoerlegging van deze verordening noodzakelijke maatregelen te worden vastgesteld volgens de in artikel 3 van genoemd besluit vervatte raadplegingsprocedure,

[12] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Hoofdstuk I - Toepassingsgebied

Artikel 1

1. Deze verordening is van toepassing op:

a) burgerlijke rechtsvorderingen tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk;

b) burgerlijke rechtsvorderingen betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid voor gemeenschappelijke kinderen van de echtgenoten ter gelegenheid van de onder a) bedoelde rechtsvorderingen betreffende het huwelijk.

2. Met gerechtelijke procedures worden gelijkgesteld de andere in een lidstaat officieel erkende procedures. Onder "rechter" en "rechterlijke instantie" worden alle terzake bevoegde instanties in de lidstaten verstaan.

Hoofdstuk II - Rechterlijke Bevoegdheid

Afdeling 1 - Algemene bepalingen

Artikel 2

Echtscheiding, scheiding van tafel en bed en nietigverklaring van het huwelijk

1. Ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk zijn bevoegd de rechterlijke instanties van de lidstaat:

a) op het grondgebied waarvan:

- de echtgenoten hun gewone verblijfplaats hebben, of

- zich de laatste gewone verblijfplaats van de echtgenoten bevindt indien een van hen daar nog verblijft, of

- de verweerder zijn gewone verblijfplaats heeft, of

- in geval van een gemeenschappelijk verzoek, zich de gewone verblijfplaats van een van de echtgenoten bevindt, of

- zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt indien hij daar sedert ten minste een jaar onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek verblijft, of

- zich de gewone verblijfplaats van de verzoeker bevindt indien hij daar sedert ten minste zes maanden onmiddellijk voorafgaand aan het verzoek verblijft, en onderdaan van de betrokken lidstaat is of indien hij daar zijn "woonplaats" heeft;

b) waarvan beide echtgenoten de nationaliteit hebben of, wat betreft het Verenigd Koninkrijk en Ierland, waar zij hun vaste gemeenschappelijke "woonplaats" hebben.

2. Voor de toepassing van deze verordening moet "woonplaats" worden opgevat in de zin van de rechtsstelsels van het Verenigd Koninkrijk en Ierland.

Artikel 3

Ouderlijke verantwoordelijkheid

1. De rechterlijke instanties van een lidstaat zijn, in de uitoefening van hun bevoegdheid overeenkomstig artikel 2 ter zake van een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid voor een gemeenschappelijk kind van de echtgenoten dat gewoonlijk in die lidstaat verblijft.

2. Indien het kind niet gewoonlijk in de in lid 1 bedoelde lidstaat verblijft, zijn de rechterlijke instanties van die lidstaat bevoegd ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid, mits het kind gewoonlijk in een van de lidstaten verblijft en:

a) ten minste een van de echtgenoten de ouderlijke verantwoordelijkheid voor het kind draagt en

b) de bevoegdheid van de rechterlijke instanties door de echtgenoten is aanvaard en door het belang van het kind wordt gerechtvaardigd.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde instanties zijn bevoegd:

a) totdat de beslissing houdende toewijzing of afwijzing van het verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk definitief is geworden, of

b) ingeval een procedure over de ouderlijke verantwoordelijkheid aanhangig is op het onder a) bedoelde tijdstip, totdat een beslissing in die procedure definitief is geworden, of

c) totdat de onder a) en b) bedoelde procedures om een andere reden een einde hebben genomen.

Artikel 4

Ontvoering van kinderen

De bevoegde rechterlijke instanties in de zin van artikel 3 oefenen hun bevoegdheid uit overeenkomstig het Verdrag van 's-Gravenhage van 25 oktober 1980 betreffende de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen, inzonderheid de artikelen 3 en 16.

Artikel 5

Tegenvorderingen

De rechterlijke instantie waarbij het bodemgeschil op grond van de artikelen 2 tot en met 4 aanhangig is, is ook bevoegd kennis te nemen van tegenvorderingen die onder deze verordening vallen.

Artikel 6

Omzetting van de scheiding van tafel en bed in echtscheiding

Onverminderd artikel 2 is de rechterlijke instantie van een lidstaat die een beslissing inzake scheiding van tafel en bed heeft gegeven, ook bevoegd om die scheiding om te zetten in echtscheiding, indien de wet van die lidstaat daarin voorziet.

Artikel 7

Exclusieve aard van de bevoegdheden van de artikelen 2 tot en met 6

Een echtgenoot die:

a) zijn gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van een lidstaat, of

b) onderdaan is van een lidstaat, dan wel zijn "woonplaats" heeft in een lidstaat in de zin van artikel 2, lid 2

kan alleen krachtens de artikelen 2 tot en met 6 voor de rechterlijke instanties van een andere lidstaat worden gedaagd.

Artikel 8

Residuele bevoegdheden

1. Voorzover geen rechterlijke instantie van een lidstaat krachtens de artikelen 2 tot en met 6 bevoegd is, wordt de bevoegdheid in elke lidstaat beheerst door de wet van die staat.

2. Een onderdaan van een lidstaat die zijn gewone verblijfplaats heeft op het grondgebied van een andere lidstaat kan, evenals de onderdanen van die staat, een beroep doen op de daar geldende bevoegdheidsregels tegenover een verweerder die zijn gewone verblijfplaats niet op het grondgebied van een lidstaat heeft en die niet de nationaliteit van een lidstaat heeft, noch zijn "woonplaats" heeft in deze lidstaat in de zin van artikel 2, lid 2.

Afdeling 2 - Toetsing van de bevoegdheid en de ontvankelijkheid

Artikel 9

Toetsing van de bevoegdheid

De rechterlijke instantie van een lidstaat waarbij een zaak aanhangig is gemaakt waarvoor krachtens deze verordening niet deze rechterlijke instantie, maar een rechterlijke instantie van een andere lidstaat bevoegd is, verklaart zich ambtshalve onbevoegd.

Artikel 10

Toetsing van de ontvankelijkheid

1. Wanneer de verweerder niet verschijnt, is de bevoegde rechterlijke instantie verplicht haar uitspraak aan te houden zolang niet vaststaat dat de verweerder in de gelegenheid is gesteld het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, zo tijdig als met het oog op zijn verdediging nodig was, te ontvangen, of dat daartoe al het nodige is gedaan.

2. De maatregelen van artikel 19 van Verordening .../EG van de Raad van ...... betreffende de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken [13] worden toegepast in plaats van het bepaalde in lid 1, indien het stuk dat het geding inleidt, overeenkomstig het bepaalde in die verordening, naar het buitenland moest worden verzonden.

[13] PB L ..., blz...

Indien het bepaalde in de in lid 2 genoemde verordening niet van toepassing is, wordt het bepaalde in artikel 15 van het Verdrag van 's-Gravenhage van 15 november 1965 inzake de betekening en de kennisgeving in het buitenland van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke en in handelszaken toegepast indien de toezending van het stuk dat het geding inleidt, overeenkomstig het bepaalde in dat verdrag moest geschieden.

Afdeling 3 - Aanhangigheid en onderling afhankelijke vorderingen

Artikel 11

1. Wanneer bij rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen aanhangig zijn, welke hetzelfde onderwerp betreffen en op dezelfde oorzaak berusten, houdt de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, haar uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

2. Wanneer bij rechterlijke instanties van verschillende lidstaten tussen dezelfde partijen vorderingen tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk aanhangig zijn die niet hetzelfde onderwerp of dezelfde oorzaak hebben, houdt de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, haar uitspraak ambtshalve aan totdat de bevoegdheid van de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat.

3. Wanneer de bevoegdheid van de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht, vaststaat, verwijst de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, partijen naar die rechterlijke instantie.

In dat geval kan de partij die de vordering aanhangig heeft gemaakt bij de rechterlijke instantie waarbij de zaak het laatst is aangebracht, de vordering aanhangig maken bij de rechterlijke instantie waarbij de zaak het eerst is aangebracht.

4. Voor de toepassing van artikel 11 wordt de zaak geacht te zijn aangebracht bij een rechterlijke instantie

a) op het tijdstip waarop het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk bij de rechterlijke instantie wordt ingediend, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de betekening of de kennisgeving van het stuk aan de verweerder moest doen, of

b) indien het stuk betekend of medegedeeld moet worden voordat het bij de rechterlijke instantie wordt ingediend, op het tijdstip waarop de autoriteit die verantwoordelijk is voor de kennisgeving het stuk ontvangt, mits de eiser vervolgens niet heeft nagelaten te doen wat hij met het oog op de indiening van het stuk bij de rechterlijke instantie moest doen

Afdeling 4 - Voorlopige en bewarende maatregelen

Artikel 12

1. In spoedeisende gevallen staan de bepalingen van dit verdrag er niet aan in de weg dat de rechterlijke instanties van een lidstaat betreffende de personen of de goederen die zich in die staat bevinden voorlopige of bewarende maatregelen nemen waarin de wetgeving van die lidstaat voorziet, zelfs indien een rechterlijke instantie van een andere lidstaat krachtens dit verdrag bevoegd is van het bodemgeschil kennis te nemen.

2. De ingevolge lid 1 genomen voorlopige of bewarende maatregelen die betrekking hebben op onderwerpen die tot de werkingssfeer van deze verordening behoren worden beëindigd zodra een beslissing met hetzelfde oogmerk is gegeven door de rechterlijke instantie die bevoegd is om uit hoofde van deze verordening van het bodemgeschil kennis te nemen en ingevolge deze verordening wordt erkend of uitgevoerd.

Hoofdstuk III - Erkenning En Tenuitvoerlegging

Artikel 13

Omschrijving van het begrip "beslissing"

1. In deze verordening wordt onder "beslissing" verstaan een door een rechter van een lidstaat uitgesproken echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, alsmede een ter gelegenheid daarvan gegeven beslissing over de ouderlijke verantwoordelijkheid van de echtgenoten, ongeacht de benaming van die beslissing, zoals arrest, vonnis of beschikking.

2. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn ook van toepassing op het bepalen van de hoogte van de proceskosten uit hoofde van procedures die krachtens deze verordening zijn aangespannen en op de tenuitvoerlegging van elke beslissing over die kosten.

3. Voor de toepassing van deze verordening worden authentieke akten, verleden en uitvoerbaar in een lidstaat, en gerechtelijke schikkingen die in de loop van een geding tot stand zijn gekomen en die uitvoerbaar zijn in de lidstaat van herkomst, onder dezelfde voorwaarden erkend en uitvoerbaar verklaard als de in lid 1 bedoelde beslissingen.

Afdeling 1 - Erkenning

Artikel 14

Erkenning van een beslissing

1. De in een lidstaat gegeven beslissingen worden in de andere lidstaten zonder vorm van proces erkend.

2. Inzonderheid is er, onverminderd lid 3, geen bijzondere procedure vereist om de akten van de burgerlijke stand van een lidstaat aan te passen overeenkomstig een in een andere lidstaat gegeven beslissing houdende echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk, waartegen volgens de wet van de lidstaat geen beroep meer openstaat.

3. Elke belanghebbende kan overeenkomstig de procedures van de afdelingen 2 en 3 van dit hoofdstuk verzoeken dat de beslissing al dan niet wordt erkend.

4. Indien de erkenning van een beslissing voor de rechter van een lidstaat bij wege van tussenvordering wordt opgeworpen, kan die rechter uitspraak doen.

Artikel 15

Weigeringsgronden

1. Een beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk wordt niet erkend:

a) indien de erkenning kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

b) indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de verweerder tegen wie verstek werd verleend, is betekend of meegedeeld, tenzij vaststaat dat hij ondubbelzinnig met de beslissing instemt;

c) indien zij onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing;

d) indien zij onverenigbaar is met een beslissing die vroeger in een andere lidstaat of een derde land tussen dezelfde partijen is gegeven, mits de vroegere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

2. Een beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid van de echtgenoten die ter gelegenheid van een rechtsvordering betreffende het huwelijk als bedoeld in artikel 13 is gegeven, wordt niet erkend:

a) indien de erkenning, gelet op het belang van het kind, kennelijk strijdig is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat;

b) behalve in spoedeisende gevallen, indien zij is gegeven zonder dat het kind, in strijd met de fundamentele procesregels van de aangezochte lidstaat, de gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord;

c) indien het stuk dat het geding inleidt of een gelijkwaardig stuk, niet zo tijdig en op zodanige wijze als met het oog op zijn verdediging nodig was, aan de persoon tegen wie verstek werd verleend, is betekend of meegedeeld, tenzij vaststaat dat deze persoon ondubbelzinnig met de beslissing instemt;

d) ten verzoeke van eenieder die beweert dat de beslissing in de weg staat aan de uitoefening van zijn ouderlijke verantwoordelijkheid, indien zij is gegeven zonder dat die persoon de gelegenheid heeft gekregen te worden gehoord;

e) indien zij onverenigbaar is met een latere beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, die in de aangezochte lidstaat is gegeven; of

f) indien zij onverenigbaar is met een latere beslissing betreffende de ouderlijke verantwoordelijkheid, die in een andere lidstaat of in een derde land van de gewone verblijfplaats van het kind is gegeven, mits die latere beslissing voldoet aan de voorwaarden voor erkenning in de aangezochte lidstaat.

Artikel 16

Geen controle van de bevoegdheid van de oorspronkelijke rechter

De bevoegdheid van de rechter van de lidstaat van herkomst mag niet worden getoetst. De bevoegdheidsregels in de artikelen 2 tot en met 8 betreffen niet de openbare orde als bedoeld in artikel 15, lid 1, onder a), en lid 2, onder a).

Artikel 17

Verschillen in de toepasselijke wet

De erkenning van een beslissing ter zake van echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk kan niet worden geweigerd omdat zij volgens de wet van de aangezochte lidstaat niet op dezelfde gronden gegeven had kunnen zijn.

Indien een lidstaat op grond van het bepaalde in deze verordening gehouden is een echtscheiding te erkennen kan hij geen van beide echtgenoten verhinderen een nieuw huwelijk aan te gaan door zich te beroepen op het feit dat het nationale recht van een lidstaat waarvan deze echtgenoten de nationaliteit bezitten deze echtscheiding niet erkent.

Artikel 18

Geen onderzoek van de juistheid

In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de beslissing.

Artikel 19

Aanhouding van de uitspraak

De rechterlijke instantie van een lidstaat, waarbij de erkenning van een in een andere lidstaat gegeven beslissing wordt ingeroepen, kan haar uitspraak aanhouden, indien tegen deze beslissing een gewoon rechtsmiddel is aangewend.

De rechterlijke instantie van een lidstaat waarbij de erkenning wordt ingeroepen van een in Ierland of het Verenigd Koninkrijk gegeven beslissing waarvan de tenuitvoerlegging door een daartegen aangewend rechtsmiddel in de lidstaat van oorsprong is geschorst kan haar uitspraak aanhouden.

Afdeling 2 - Tenuitvoerlegging

Artikel 20

Uitvoerbare beslissingen

De beslissingen inzake de uitoefening van de ouderlijke verantwoordelijkheid over een gemeenschappelijk kind van de partijen, welke in een lidstaat gegeven zijn, daar uitvoerbaar zijn en zijn betekend of ter kennis gebracht, worden in een andere lidstaat ten uitvoer gelegd, nadat zij aldaar, op verzoek van een belanghebbende partij, uitvoerbaar zijn verklaard.

In het Verenigd Koninkrijk worden deze beslissingen in Engeland en Wales, in Schotland of in Noord-Ierland echter eerst ten uitvoer gelegd na op verzoek van een belanghebbende partij in het betrokken deel van het Verenigd Koninkrijk voor tenuitvoerlegging geregistreerd te zijn.

Artikel 21

Relatief bevoegde rechterlijke instantie

1. Het verzoek wordt gericht tot de in bijlage I genoemde rechterlijke instanties.

2. De relatief bevoegde rechterlijke instantie voor een verzoek tot tenuitvoerlegging is die van de gewone verblijfplaats van de persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, of van de gewone verblijfplaats van een kind waarop het verzoek betrekking heeft.

Indien geen van de in de eerste alinea bedoelde plaatsen in de aangezochte lidstaat is gelegen, is de relatief bevoegde rechterlijke instantie die van de plaats van tenuitvoerlegging.

3. Voor de in artikel 14, lid 3, bedoelde procedures wordt de relatieve bevoegdheid van de rechterlijke instantie bepaald overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat waarin een verzoek tot erkenning of niet-erkenning wordt aangebracht.

Artikel 22

Vereisten

1. De vereisten waaraan het verzoek moet voldoen, worden door de wet van de aangezochte lidstaat vastgesteld.

2. De verzoeker moet binnen het rechtsgebied van de rechterlijke instantie die van het verzoek kennis neemt, woonplaats kiezen. Kent de wetgeving van de aangezochte lidstaat echter geen woonplaatskeuze, dan wijst de verzoeker een procesgemachtigde aan.

3. Bij het verzoek worden de in de artikelen 31 en 32 genoemde documenten gevoegd.

Artikel 23

Beslissing van de rechterlijke instantie

1. De rechterlijke instantie tot welke het verzoek is gericht, doet onverwijld uitspraak. De persoon tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt in deze stand van de procedure niet gehoord.

2. Het verzoek kan slechts om een van de in de artikel 15 genoemde redenen worden afgewezen.

3. In geen geval wordt overgegaan tot een onderzoek van de juistheid van de beslissing.

Artikel 24

Mededeling van de beslissing

De op het verzoek gegeven beslissing wordt door de griffier onverwijld ter kennis van de verzoeker gebracht op de in de wetgeving van de aangezochte lidstaat bepaalde wijze.

Artikel 25

Verzet

Elke partij kan verzet doen tegen de beslissing in verband met het verzoek om een verklaring van tenuitvoerlegging. Het verzet wordt aangetekend bij de op de lijst van bijlage II genoemde rechterlijke instantie. Het verzet wordt behandeld volgens de regels van de procedure op tegenspraak.

Indien het verzet door de verzoeker voor de verklaring van tenuitvoerlegging wordt gevraagd, wordt de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd, verzocht te verschijnen voor het Hof van Beroep. Indien deze persoon zulks nalaat, zijn de bepalingen van artikel 10 van toepassing.

Verzet tegen een verklaring van tenuitvoerlegging moet worden aangetekend binnen een maand na de betekening of kennisgeving. Indien de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd gewoonlijk verblijft in een andere lidstaat dan die waarin de verklaring van tenuitvoerlegging is gegeven, bedraagt de termijn voor verzet twee maanden, te rekenen vanaf de datum van betekening of kennisgeving aan hemzelf of zijn woonplaats. Deze termijn mag niet op grond van de afstand worden verlengd.

Artikel 26

Bevoegdheid ter zake van verzet en hogere voorziening

Tegen de op het verzet gegeven beslissing kunnen slechts de in bijlage III genoemde middelen worden aangewend.

Artikel 27

Aanhouding van de uitspraak

De rechter die ingevolge de artikelen 25 en 26 over het verzet oordeelt kan op verzoek van de partij tegen wie de tenuitvoerlegging wordt gevraagd zijn uitspraak aanhouden indien tegen de beslissing in de lidstaat van herkomst een gewoon rechtsmiddel is aangewend of indien de termijn daarvoor nog niet is verstreken. In dit laatste geval kan de rechter een termijn bepalen waarbinnen het rechtsmiddel moet worden aangewend.

Indien de beslissing in Ierland of het Verenigd Koninkrijk is gegeven, wordt ieder rechtsmiddel waarin in de lidstaat van herkomst is voorzien met het oog op de toepassing van de eerste alinea als een gewoon rechtsmiddel beschouwd.

Artikel 28

Gedeeltelijke tenuitvoerlegging

1. Wanneer in de beslissing uitspraak is gedaan over meer dan één punt van de vordering, en de tenuitvoerlegging niet voor het geheel kan worden toegestaan, staat de rechter de tenuitvoerlegging toe voor één of meer onderdelen daarvan.

2. De verzoeker kan vorderen dat het verlof tot tenuitvoerlegging een gedeelte van de beslissing betreft.

Artikel 29

Rechtsbijstand

De verzoeker die in de lidstaat van herkomst in aanmerking kwam voor gehele of gedeeltelijke kosteloze rechtsbijstand of vrijstelling van kosten en uitgaven, komt in de procedure, vermeld in de artikelen 21 tot en met 24, in aanmerking voor de meest gunstige bijstand of voor de meest ruime vrijstelling die het recht van de aangezochte lidstaat kent.

Artikel 30

Zekerheid of depot

Aan de partij die in een lidstaat de tenuitvoerlegging vraagt van een in een andere lidstaat gegeven beslissing, kan geen enkele zekerheid of depot, onder welke benaming ook, worden opgelegd omdat hij vreemdeling is dan wel wegens het ontbreken van een gewone verblijfplaats in eerstgenoemde lidstaat.

Afdeling 3 - Gemeenschappelijke bepalingen

Artikel 31

Documenten

1. De partij die de erkenning van een beslissing inroept of aanvecht of om een verklaring van uitvoerbaarheid verzoekt, moet overleggen:

a) een expeditie ervan die voldoet aan de voorwaarden nodig voor haar echtheid;

b) het in artikel 34 bedoelde certificaat, onverminderd het bepaalde in artikel 35.

2. Indien het een beslissing bij verstek betreft, moet de partij die de erkenning inroept of de tenuitvoerlegging vraagt, voorts overleggen:

a) het origineel of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van het document waaruit blijkt dat het stuk dat de zaak heeft ingeleid, of een gelijkwaardig stuk aan de niet-verschenen partij is betekend of meegedeeld, of

b) een document waaruit blijkt dat de verweerder ondubbelzinnig met de beslissing instemt.

Artikel 32

Andere documenten

De bevoegde rechterlijke instantie of de bevoegde autoriteit van een lidstaat waar een beslissing is gegeven, levert ten verzoeke van elke belanghebbende partij een certificaat af volgens het modelformulier in bijlage IV (beslissingen in huwelijkszaken) of bijlage V (beslissingen inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid).

Artikel 33

Ontbrekende documenten

1. Bij gebreke van overlegging van de in artikel 31, lid 1, onder b), of in artikel 31, lid 2, bedoelde documenten kan de rechterlijke instantie voor de overlegging een termijn bepalen of gelijkwaardige documenten aanvaarden, dan wel, indien zij zich voldoende voorgelicht acht, van de overlegging vrijstelling verlenen.

2. Indien de rechterlijke instantie dit verlangt, wordt van de documenten een vertaling overgelegd. De vertaling wordt gewaarmerkt door degene die in een van de lidstaten daartoe gemachtigd is.

Artikel 34

Legalisatie of soortgelijke formaliteit

Geen enkele legalisatie of soortgelijke formaliteit mag worden geëist met betrekking tot de documenten genoemd in de artikelen 31 en 32 en in artikel 33, lid 2, alsook, in voorkomend geval, met betrekking tot de procesvolmacht.

Hoofdstuk IV - Overgangsbepalingen

Artikel 35

1. De bepalingen van deze verordening zijn slechts van toepassing op rechtsvorderingen ingesteld, authentieke akten verleden en gerechtelijke schikkingen in de loop van een geding tot stand gekomen na de inwerkingtreding ervan.

2. Beslissingen, gegeven na de datum van inwerkingtreding van deze verordening naar aanleiding van vóór die datum ingestelde vorderingen, worden erkend en ten uitvoer gelegd overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk III, indien de toegepaste bevoegdheidsregels overeenkomen met de regels van hoofdstuk II of van een verdrag dat tussen de lidstaat van herkomst en de aangezochte lidstaat van kracht was toen de vordering werd ingesteld.

Hoofdstuk V - Algemene Bepalingen

Artikel 36

Verhouding tot verdragen

1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 35 en 38 en in lid 2 van het onderhavige artikel, vervangt deze verordening tussen de lidstaten die daarbij partij zijn, de op het tijdstip van de inwerkingtreding ervan bestaande verdragen en overeenkomsten tussen twee of meer lidstaten, die betrekking hebben op onderwerpen welke in deze verordening zijn geregeld.

2. Finland en Zweden hebben de mogelijkheid te verklaren dat de Overeenkomst van 6 februari 1931 tussen Denemarken, Finland, IJsland, Noorwegen en Zweden houdende internationaal-privaatrechtelijke bepalingen ter zake van huwelijk, adoptie en voogdij, met bijbehorend slotprotocol, in hun onderlinge betrekkingen geheel of gedeeltelijk toepasselijk is in plaats van deze verordening. Deze verklaringen worden als bijlage bij deze verordening in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Deze lidstaten kunnen te allen tijde verklaren daarvan geheel of gedeeltelijk af te zien.

Het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit van burgers van de Unie zal worden geëerbiedigd.

In alle toekomstige overeenkomsten tussen de in de eerste alinea genoemde lidstaten worden de bevoegdheidsregels die betrekking hebben op een in deze verordening geregeld onderwerp, in overeenstemming met de regels van deze verordening gebracht.

Beslissingen die zijn gegeven in een van de Noordse staten die de in de eerste alinea bedoelde verklaring heeft afgelegd, uit hoofde van een bevoegdheidsgrond die overeenkomt met een van de gronden waarin hoofdstuk II van deze verordening voorziet, worden in de overige lidstaten overeenkomstig de regels van hoofdstuk III erkend en ten uitvoer gelegd.

3. Door de lidstaten wordt aan de Commissie:

a) een afschrift gezonden van de in lid 2, eerste en derde alinea, bedoelde overeenkomsten en ontwerp-overeenkomsten en van eenvormige wetten voor de uitvoering daarvan;

b) mededeling gedaan van elke opzegging van of wijziging in deze overeenkomsten of eenvormige wetten.

Artikel 37

Verhouding tot bepaalde multilaterale verdragen

In de betrekkingen tussen de lidstaten die er partij bij zijn, heeft deze verordening voorrang boven de volgende verdragen, voorzover deze betrekking hebben op onderwerpen die in deze verordening zijn geregeld:

- het Verdrag van 's-Gravenhage van 5 oktober 1961 betreffende de bevoegdheid der autoriteiten en de toepasselijke wet inzake de bescherming van minderjarigen,

- het Verdrag van Luxemburg van 8 september 1967 inzake de erkenning van beslissingen betreffende de huwelijksband,

- het Verdrag van 's-Gravenhage van 1 juni 1970 inzake de erkenning van echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed,

- het Europees Verdrag van 20 mei 1980 betreffende de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen inzake het gezag over kinderen en betreffende het herstel van het gezag over kinderen,

- het Verdrag van 's-Gravenhage van 19 oktober 1996 inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen, op voorwaarde dat het kind gewoonlijk in een lidstaat verblijft.

Artikel 38

Werkingssfeer

1. De in artikel 36, lid 1, en artikel 37 bedoelde overeenkomsten en verdragen blijven van kracht ten aanzien van onderwerpen waarop deze verordening niet van toepassing is.

2. Zij blijven voorts van kracht met betrekking tot vóór de inwerkingtreding van deze verordening gegeven beslissingen en verleden akten.

Artikel 39

Overeenkomsten tussen lidstaten

1. Twee of meer lidstaten kunnen overeenkomsten sluiten of regelingen treffen om deze verordening aan te vullen of de toepassing ervan te vergemakkelijken.

De betrokken lidstaten dienen de Commissie:

a) een afschrift van deze ontwerp-overeenkomsten te bezorgen,b) in te lichten over eventuele opzeggingen of wijzigingen van deze overeenkomsten.

2. In deze overeenkomsten of regelingen kan in geen geval worden afgeweken van de hoofdstukken II en III.

Artikel 40

Verdragen met de Heilige Stoel

1. Deze verordening laat onverlet het op 7 mei 1940 te Vaticaanstad ondertekende internationale verdrag (concordaat) tussen de Heilige Stoel en de Portugese Republiek.

2. Elke beslissing ter zake van de nietigverklaring van een huwelijk, gegeven krachtens het in lid 1 genoemde concordaat, wordt in de lidstaten erkend overeenkomstig de in hoofdstuk III vermelde voorwaarden.

3. Het bepaalde in de leden 1 en 2 is tevens van toepassing op de volgende internationale verdragen (concordaten) met de Heilige Stoel:

- het Verdrag van Lateranen van 11 februari 1929 tussen de Italiaanse Republiek en de Heilige Stoel, gewijzigd bij de op 18 februari 1984 te Rome ondertekende overeenkomst met bijbehorend protocol;

- de Overeenkomst van 3 januari 1979 tussen de Heilige Stoel en Spanje over juridische kwesties.

4. De erkenning van de in lid 2 bedoelde beslissingen kan in Italië of Spanje aan dezelfde procedures en aan dezelfde controles worden onderworpen als die welke gelden met betrekking tot beslissingen van kerkelijke gerechten welke zijn gegeven op grond van internationale verdragen met de Heilige Stoel zoals bedoeld in lid 3.

5. De betrokken lidstaten zenden de Commissie:

a) een afschrift van de in de leden 1 en 3 genoemde verdragen;

b) elke opzegging van of wijziging in deze verdragen.

Artikel 41

Lidstaten met twee of meer rechtsstelsels

Ten aanzien van een lidstaat waar voor de onderwerpen waarop deze verordening van toepassing is, twee of meer rechtsstelsels of regelingen van toepassing zijn in verschillende territoriale eenheden:

a) wordt met de gewone verblijfplaats in die lidstaat de gewone verblijfplaats in een territoriale eenheid bedoeld;

b) heeft de term nationaliteit betrekking op de territoriale eenheid die in de wet van die staat is aangeduid;

c) wordt met de instantie van een lidstaat waarbij een verzoek tot echtscheiding, scheiding van tafel en bed of nietigverklaring van het huwelijk wordt ingesteld, de instantie van de territoriale eenheid bedoeld waarbij dat verzoek wordt ingesteld;

d) worden met de voorschriften van de aangezochte lidstaat de voorschriften van de territoriale eenheid bedoeld waar de bevoegdheid, de erkenning of de tenuitvoerlegging wordt opgeworpen.

Hoofdstuk VI - Slotbepalingen

Artikel 42

Herziening

Uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van deze verordening dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement, de Raad en het Economisch en Sociaal Comité over de toepassing van deze verordening, inzonderheid de artikelen 36, 39 en 40. Dit verslag gaat zonodig vergezeld van voorstellen tot wijziging van deze verordening.

Artikel 43

Wijziging van de bijlagen

1. De lidstaten delen de Commissie de tekst mede van de wetsbepalingen waarbij zij de benaming van de in de bijlagen I en II bedoelde bevoegde rechterlijke instanties of autoriteiten of de omschrijving van de in bijlage III bedoelde rechtsmiddelen wijzigen. De Commissie past deze bijlagen dienovereenkomstig aan.

2. De bijwerking of de technische aanpassing van de in de bijlagen IV en V opgenomen modelformulieren komen tot stand overeenkomstig het bepaalde in artikel 44.

Artikel 44

1. De Commissie wordt bijgestaan door een raadgevend comité bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten en voorgezeten door de vertegenwoordigers van de Commissie.

2. Ingeval er wordt verwezen naar lid 1 is de in artikel 3 van Besluit 1999/468/EG bedoelde raadplegingsprocedure van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 7, lid 3, van dat besluit.

Artikel 45

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2001.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op

Voor de Raad

De Voorzitter

BIJLAGE I

De bevoegde rechterlijke instanties of autoriteiten waaraan de in artikel 21 bedoelde verzoeken worden gericht, zijn de volgende:

- in België, de rechtbank van eerste aanleg of het "tribunal de première instance" of het "erstinstanzliche Gericht";

- in de Bondsrepubliek Duitsland, het "Familiengericht";

- in Griekenland, de " MoíoìåëÝò ((ùôoäéxåßo ";

- in Spanje, de "Juzgado de Primera Instancia";

- in Frankrijk, de president van het "tribunal de grande instance";

- in Ierland, de "High Court";

- in Italië, het "corte d'appello";

- in Luxemburg, de president van het "tribunal d'arrondissement";

- in Nederland, de president van de arrondissementsrechtbank;

- in Oostenrijk, het "Bezirksgericht";

- in Portugal, het "tribunal de Comarca" of het "tribunal de família";

- in Finland, het "käräjäoikeus" of "tingsrätt";

- in Zweden, de "Svea hovrätt";

- in het Verenigd Koninkrijk:

a) in Engeland en Wales, de "High Court of Justice"

b) in Schotland, de "Court of Session",

c) in Noord-Ierland, de "High Court of Justice".

BIJLAGE II

De rechterlijke instanties van de lidstaten waarvoor het in artikel 25 bedoelde verzet wordt gebracht, zijn de volgende:

- in België, de rechtbank van eerste aanleg of het "tribunal de première instance" of het "erstinstanzliche Gericht";

- in de Bondsrepubliek Duitsland, het "Oberlandesgericht";

- in Griekenland, het "(öåôåßo";

- in Spanje, de "Audiencia Provincial";

- in Frankrijk, het "cour d'appel";

- in Italië, het "corte d'appello";

- in Ierland, het "High Court of Justice";

- in Luxemburg, het "Cour d'appel";

- in Nederland, de arrondissementsrechtbank;

- in Oostenrijk, het "Bezirksgericht";

- in Portugal, het "Tribunal da Relação";

- in Finland, het "hovioikeus" of "hovrätt";

- in Zweden, de "Svea hovrätt";

- in het Verenigd Koninkrijk:

a) in Engeland en Wales, de "High Court of Justice"

b) in Schotland, de "Court of Session",

c) in Noord-Ierland, de "High Court of Justice".

BIJLAGE III

De rechtsmiddelen die krachtens artikel 26 kunnen worden aangewend, zijn de volgende:

- in België, Griekenland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg en Nederland kan slechts een beroep in cassatie worden ingesteld;

- in de Bondsrepubliek Duitsland kan slechts het middel van "Rechtsbeschwerde" worden aangewend;

- in Ierland kan slechts het middel van beroep over een rechtsvraag bij het "Supreme Court" worden aangewend;

- in Oostenrijk kan slechts het middel van "Revisionsrekurs" worden aangewend;

- in Portugal kan slechts het rechtsmiddel van beroep over een rechtsvraag worden aangewend;

- in Finland kan slechts een beroep bij het "korkein oikeus" of "högsta domstolen" worden ingesteld;

- in Zweden kan slechts een beroep bij het "Högsta domstolen" worden ingesteld;

- in het Verenigd Koninkrijk kan slechts eenmaal het rechtsmiddel van beroep over een rechtsvraag worden aangewend.

BIJLAGE IV

Certificaat bedoeld in artikel 34 betreffende beslissingen in huwelijkszaken

1. Lidstaat van herkomst

2. Rechterlijke instantie of autoriteit die het certificaat verstrekt

2.1. Naam

2.2. Adres

2.3. Tel./fax/E-mail

3. Huwelijk

3.1. Echtgenote

3.1.1. Naam

3.1.2. Geboorteland en -plaats

3.1.3. Geboortedatum

3.2. Echtgenoot

3.2.1. Naam

3.2.2. Geboorteland en -plaats

3.2.3. Geboortedatum

3.3. Land en datum van het huwelijk

3.3.1. Land

3.3.2. Datum

4. Rechterlijke instantie die de beslissing heeft gegeven

4.1. Soort rechterlijke instantie

4.2. Status van de rechterlijke instantie

5. Beslissing

5.1. Datum

5.2. Referentienummer

5.3. Aard van de beslissing

5.3.1. Echtscheiding

5.3.2. Nietigverklaring van het huwelijk

5.3.3. Scheiding van tafel en bed

5.4. Is de beslissing bij verstek gegeven -

5.4.1. Neen

5.4.2. Ja [14]

[14] De in artikel 33, lid 2, genoemde documenten moeten worden bijgevoegd.

6. Naam van de partijen die rechtsbijstand hebben genoten

7. Kan tegen de beslissing volgens de wetgeving van de lidstaat van herkomst nog beroep worden aangetekend -

7.1. Ja

7.2. Neen

8. Datum van inwerkingtreding

8.1. Van de echtscheiding [15]

[15] Indien verschillend van de onder 5.1 vermelde datum.

8.2. Van de scheiding van tafel en bed

Gedaan te ................................. op ............................

Handtekening of stempel

BIJLAGE V

Certificaat bedoeld in artikel 34 betreffende beslissingen inzake ouderlijke verantwoordelijkheid

1. Lidstaat van herkomst

2. Rechterlijke instantie of autoriteit die het certificaat verstrekt

2.1. Naam

2.2. Adres

2.3. Tel./fax/E-mail

3. Ouders

3.1. Moeder

3.1.1. Naam

3.2. Vader

3.2.1. Naam

4. Rechterlijke instantie die de beslissing heeft gegeven

4.1. Soort beslissing

4.2. Status van de rechterlijke instantie

5. Beslissing

5.1. Datum

5.2. Referentienummer

5.3. Is de beslissing bij verstek gegeven -

5.3.1. Neen

5.3.2. Ja [16]

[16] De in artikel 33, lid 2, genoemde documenten moeten worden bijgevoegd.

6. Bij de beslissing betrokken kinderen [17]

[17] Indien er meer dan vier kinderen bij de beslissing betrokken zijn dient er een tweede formulier te worden gebruikt.

6.1. Naam en geboortedatum

6.2. Naam en geboortedatum

6.3. Naam en geboortedatum

6.4. Naam en geboortedatum

7. Naam van de partijen die rechtsbijstand hebben genoten

8. Verklaring betreffende het uitvoerbare karakter en de betekening/kennisgeving

8.1. Is de beslissing uitvoerbaar volgens de wetgeving van de lidstaat van herkomst -

8.1.1. Ja

8.1.2. Neen

8.2. Is de beslissing betekend aan of ter kennis gebracht van de partij waartegen de tenuitvoerlegging wordt gevraagd -

8.2.1. Ja

8.2.1.1. Naam van de partij

8.2.1.2. Datum van betekening

8.2.2. Neen

Gedaan te ................................. op ............................

Handtekening of stempel

Top