EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000AE1403

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over:de Mededeling van de Commissie — Uitdagingen voor het ondernemingenbeleid in de kenniseconomie enhet Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap (2001-2005)

PB C 116 van 20.4.2001, p. 20–27 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000AE1403

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over:de Mededeling van de Commissie — Uitdagingen voor het ondernemingenbeleid in de kenniseconomie enhet Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap (2001-2005)

Publicatieblad Nr. C 116 van 20/04/2001 blz. 0020 - 0027


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over:

- de "Mededeling van de Commissie - Uitdagingen voor het ondernemingenbeleid in de kenniseconomie" en

- het "Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende een meerjarenprogramma voor ondernemingen en ondernemerschap (2001-2005)"

(2001/C 116/04)

De Raad heeft op 31 mei 2000 besloten, overeenkomstig art. 262 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over de voornoemde mededeling.

De afdeling "Interne markt, productie en consumptie", die belast werd met de voorbereiding van de werkzaamheden, heeft haar advies op 8 november 2000 goedgekeurd; rapporteur was de heer Malosse en co-rapporteur was de heer Sepi.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 377e zitting van 29 en 30 november 2000 (vergadering van 29 november 2000) het volgende advies uitgebracht dat met algemene stemmen werd goedgekeurd.

1. Algemene achtergrond van de voorstellen

1.1. De mededeling die de Commissie voorlegt aan de Raad, het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité, heeft als onderwerp een nieuw meerjarenprogramma voor het ondernemingenbeleid (als opvolger van de meerjarenprogramma's voor het MKB).

1.2. De mededeling wordt uitgebracht in een periode waarin verschillende belangrijke evenementen hebben plaatsgevonden.

1.2.1. De buitengewone Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft voor de Unie de doelstelling vastgelegd om "de meest concurrerende economie ter wereld te worden". In de conclusies van deze top wordt meermaals de belangrijke rol onderstreept die het bedrijfsleven, met name het kleinbedrijf, bij het verwezenlijken van deze doelstelling speelt.

1.2.2. Het Europees Handvest voor het kleinbedrijf, goedgekeurd tijdens de top van Feira in juni 2000, is een serieuze toezegging van de kant van de staatshoofden en regeringsleiders om zich in te zetten voor een ondernemingenbeleid dat is afgestemd op de kenniseconomie. Het handvest bevat met name criteria voor de evaluatie van de verkregen resultaten, precies waarop het Comité ook heeft aangedrongen in zijn initiatiefadvies over dit onderwerp(1).

1.3. Bekeken moet nu worden in hoeverre het initiatief van de Commissie daadwerkelijk aansluit bij de conclusies van de Top van Lissabon en het Europees Handvest voor het kleinbedrijf. Zowel wat de gekozen prioritaire actieterreinen als de methode betreft, moet er coherentie zijn. In Lissabon heeft de Europese Raad een nieuwe communautaire aanpak aanbevolen, waarbij het accent komt te liggen op coördinatie van nationaal beleid in plaats van op Europese initiatieven ter aanvulling van nationale maatregelen.

1.4. Het ondernemingenbeleid is niet meer te beschouwen als een puur economisch instrument. Ondernemerschap en de sociale en integrerende rol van het bedrijfsleven gelden als fundamentele waarden van de samenleving. Nu de overheid haar ingrijpen aan een herijking onderwerpt, individuele rechten en vrijheden sterk de aandacht krijgen en de civil society als concept ingang vindt, hebben ondernemingen de rol van economische actor én van integrerend onderdeel van de samenleving als organisatie in het maatschappelijk middenveld. In het licht van deze culturele, sociale en economische aspecten dienen de beschouwingen van het Comité te worden gezien.

2. De strategische keuzes - een analyse

2.1. Uitgangspunt van de gepresenteerde documenten zijn de reeds lang bekende prioriteiten, namelijk:

- promoten van het ondernemerschap, een essentiële factor die continu aandacht verdient, op basis van klantgerichtheid en een sterkere dienstverleningscultuur,

- bevorderen van een gunstig klimaat voor onderzoek, innovatie en ondernemerschap met oog voor duurzame ontwikkeling,

- verbeteren van het financiële klimaat voor het MKB,

- versterken van het concurrentievermogen van het MKB in de kenniseconomie, en

- zorgen voor gecoördineerde bedrijfsondersteunende netwerken en diensten.

2.2. Om de prioritaire actieterreinen nauwkeuriger af te bakenen en duidelijk te maken dat het bedrijfsleven zo nauw mogelijk betrokken moet worden bij de uit te voeren maatregelen, dient:

- expliciet te worden verwezen naar het door de Europese Top van Feira goedgekeurde Handvest voor het kleinbedrijf, waarin het meerjarenprogramma genoemd wordt als één van de instrumenten om de overeengekomen doelstellingen te realiseren. Het Comité raadt overeenkomstig de Verklaring van de staatshoofden en regeringsleiders aan hierbij te werk te gaan volgens de methode die in Cardiff en Luxemburg is gebruikt bij het uitstippelen van de werkgelegenheidsstrategie, en dus kwantificeerbare, door gezamenlijke maatregelen van de EU en de lidstaten te verwezenlijken, doelstellingen te formuleren en de geboekte vooruitgang jaarlijks te laten evalueren door de Commissie ter gelegenheid van de in de eerste helft van elk jaar plaatsvindende bijeenkomst van de Europese Raad;

- gewezen te worden op de nimmer aflatende noodzaak, de follow-up van deze prioritaire maatregelen te verbeteren door verbetering van de consultancy aan ondernemingen in al hun ontwikkelingsfasen en bevordering van hun innovatiepotentieel;

- bepaald te worden welke rol de EU, met name de Commissie, hierbij kan spelen, welke verantwoordelijkheden voor de lidstaten zijn weggelegd en welke taken rechtstreeks liggen bij de ondernemingen en bij de tussenliggende organisaties die zich bezig houden met assistentie en advisering die versterkt moeten worden.

2.3. De aandacht gaat in de mededeling, met name in het financieel memorandum, vooral uit naar de nieuwe informatietechnologiebedrijven ("starters"). Zonder het belang en het enorme groeipotentieel van deze sector te willen ontkennen, merkt het Comité op dat ook rekening moet worden gehouden met het hoge kapitaal- en sociale risico die met dit soort economische bedrijvigheid verbonden zijn, en met het gevaar vanuit strategisch oogpunt van een te sterke concentratie op één sector. Niet alleen de moderne sectoren, zoals informatietechnologie, maar ook de traditionele sectoren bieden, naar de overtuiging van het Comité, een enorm potentieel aan geschoolde en duurzame werkgelegenheid, mits in deze sectoren ingehaakt wordt op de mogelijkheden van de kenniseconomie, gebruik gemaakt wordt van nieuwe informatietechnologieën en aandacht wordt besteed aan innovatie.

3. De prioriteiten - een analyse

Voor het bedrijfsleven zou het een stuk overzichtelijker zijn wanneer de prioriteiten concreter geformuleerd zouden worden. Onderstaande operationele doelstellingen zouden dan zichtbaarder worden:

3.1. De administratieve rompslomp moet daadwerkelijk worden vereenvoudigd, d.w.z. er dient te worden gekeken naar de behoeften van de ondernemingen in plaats van naar die van de bestuurlijke instanties. Zo zou gewerkt kunnen worden aan de doelstelling "nul formaliteiten" voor startende ondernemingen door goede praktijken op dit vlak te bevorderen. Hierbij dient gebruik gemaakt te worden van de bevindingen van de Waarnemingspost voor de Interne Markt van het ESC. Deze Waarnemingspost besteedt aandacht aan de talrijke obstakels die een goede werking van de Interne Markt in de praktijk, vooral voor het MKB, nog steeds in de weg staan. De doelstelling "nul formaliteiten" is een heel concrete doelstelling die met steun van de lidstaten binnen het bereik van de Commissie ligt. Het gaat erom de interne markt en de door de interne markt geboden mogelijkheden tastbaar te maken voor het kleinbedrijf overeenkomstig in het Europees Handvest voor het MKB vast te leggen doelstellingen. De Commissie zou het goede voorbeeld moeten geven door een begin te maken met de vereenvoudiging van met name de toegangsprocedures voor O& TO-programma's, die door ondernemers als ware struikelblokken worden ervaren.

3.1.1. Deze vereenvoudiging mag de reikwijdte van met name de sociale en milieuwetgeving voor maatschappij en burgers niet ondergraven.

3.2. Het Europees mededingingsbeleid moet zo worden vernieuwd dat ondernemingen daadwerkelijk gelijkwaardig behandeld worden ongeacht hun omvang. In dit verband dienen zaken te worden geregeld als de betrekkingen tussen toeleveranciers en opdrachtgevers, het tegengaan van onredelijk lange betalingstermijnen, efficiëntere controle op concentraties en een betere evaluatie van de gevolgen ervan voor de mededinging, en het in de gaten houden van situaties waarin oligopolies of monopolies kunnen ontstaan, met name in de toeristische sector en de handel. Van belang is dat de verscheidenheid aan ondernemingsvormen gehandhaafd blijft en dat de eenmanszaak blijft voortbestaan als unieke mogelijkheid om mannen en vrouwen in het arbeidsleven werkelijk tot ontplooiing te laten komen.

3.3. Er moet gezorgd worden voor meer gelijke kansen voor Europese ondernemingen door het scheppen van een gunstig ondernemingsklimaat overal in de EU, met name door middel van maatregelen op fiscaal vlak waarmee het nemen van risico, het doen van investeringen en het creëren van banen kan worden aangemoedigd. Onder andere de faillissementswetgeving moet zo worden vorm gegeven dat een eerste mislukking niet meteen de nekslag betekent, maar, zoals in andere landen het geval is, een situatie is waaruit men weer overeind kan krabbelen. Taak van de EU is een daadwerkelijke convergentie van belastingwetgeving en juridische bepalingen - d.w.z. maatregelen ter bevordering van de investeringen en de werkgelegenheid - op haar grondgebied te waarborgen, om te sterke concurrentievervalsing tussen de lidstaten te vermijden.

3.4. De inspanningen ten behoeve van de oprichting en overdracht van ondernemingen moeten worden gebundeld. Dit is een absolute voorwaarde om de kwaliteit van de werkgelegenheid en het aantal actieven in Europa op te voeren; dit is één van de eerste prioriteiten in het Europees Handvest voor het kleinbedrijf. Bedoeld worden de inspanningen van zowel overheidsinstanties op de diverse niveaus als beroeps- en economische organisaties, banken en andere geldschieters, verenigingen, de coöperatieve sector enz. De Europese Unie zou hierbij een toonaangevende rol kunnen spelen. Zij zou best practices op het vlak van maatregelen van overheidswege ten behoeve van de oprichting en overdracht van ondernemingen kunnen inventariseren en verbeteren (nul-formaliteiten, aangepaste belastingwetgeving, faillissementsrecht waarin ondernemingen een tweede kans krijgen, overdracht van ondernemingen enz.); anderzijds zou zij, zoals bepleit in het Europees Handvest, ook "af te keuren praktijken" op dit gebied (hoge inschrijvingsgelden, lange termijnen) aan de kaak kunnen stellen. Daarnaast zou de EU initiatieven van verenigingen van ondernemingen ter ondersteuning van mensen die zakelijke projecten willen opstarten, kunnen onderbrengen in een Europees netwerk, een gunstig klimaat kunnen ontwikkelen voor zogenaamde "business angels" (particuliere investeerders), de ontwikkeling van ondernemingszin bij jongeren kunnen ondersteunen in samenwerking met het bedrijfsleven, tussenpersonen, jongerenorganisaties en onderwijsinstellingen, en het oprichten van een eigen onderneming door vrouwen, jongeren en gemarginaliseerde maatschappelijke groeperingen kunnen aanmoedigen. Er moet naar worden gestreefd deze diensten toegankelijk te maken voor iedereen in Europa die een zakelijk project wil verwezenlijken zodat hij/zij ook onmiddellijk hiermee de Europese markt op kan gaan.

3.5. In navolging van een Europese onderzoeksruimte dient de weg vrijgemaakt te worden voor een Europese innovatieruimte, om het sluimerend innovatiepotentieel bij het MKB te ontsluiten (met name in de traditionele sectoren) en ervoor te zorgen dat vanuit kenniscentra (universiteiten, onderzoekscentra of andere bedrijven, met name de grotere ondernemingen) kennis wordt verspreid richting MKB.

3.5.1. Het Comité heeft in zijn advies over de mededeling van de Commissie "Naar een Europese onderzoeksruimte"(2) reeds duidelijke aanbevelingen gedaan met betrekking tot deze problematiek en niet alleen gewezen op het cruciale belang van fundamenteel onderzoek voor innovatie in de toekomst, maar ook het belang van de overdracht van know how tussen kenniscentra en bedrijfsleven onderstreept.

3.5.2. In hoofdzaak gaat het erom, een gunstig klimaat te scheppen voor samenwerking tussen universiteiten, onderzoekers en het bedrijfsleven. Zo'n klimaat van vertrouwen valt of staat grotendeels met goede structurele voorwaarden, zoals een netwerk van tussenpersonen, incubatoren bij universiteiten waarbij vakspecialisten betrokken zijn, meer inspraak van het bedrijfsleven bij het overleg over en de vaststelling van onderzoeksprioriteiten enz.

3.5.3. Zeer belangrijk is dat de mobiliteit tussen bedrijfsleven en universiteiten en onderzoeksinstellingen wordt bevorderd.

3.5.4. Eén van de grootste moeilijkheden waarmee het Europees onderzoek te kampen heeft, betreft de instandhouding van in het kader van speciale Europese programma's tot stand gekomen transnationale samenwerking tussen Europese partners. Het Comité beveelt met het oog hierop aan, de mogelijkheden te bestuderen voor het opzetten van een Europees initiatief waarin overheids- en particulier kapitaal worden samengebracht en regio's, lidstaten en de Europese Unie samenwerken ter ondersteuning van de oprichting van ondernemingen of joint ventures die voortvloeien uit Europese onderzoeksprojecten; het JEV-programma (steun ten behoeve van joint-ventures tussen kleine en middelgrote ondernemingen in Europa) zou dit initiatief uitstekend kunnen dragen.

3.6. Aangepast onderwijs en levenslang leren moeten worden bevorderd. In steeds meer sectoren is een groeiend tekort aan geschoolde arbeidskrachten. Een gecoördineerde aanpak op Europees niveau op het vlak van bevordering van de mobiliteit zou een manier kunnen zijn om op de toekomstige behoeften in het bedrijfsleven in te spelen. Een dergelijke aanpak impliceert de medewerking van overheid, beroeps- en economische organisaties en de ondernemingen zelf, en kan verschillende vormen aannemen: de vergelijkbaarheid van de kennis- en vaardighedenniveaus verhogen ter bevordering van de mobiliteit, het leerlingenstelsel uitwerken op Europees niveau, de huidige programma's voor technische en financiële bijstand ter bevordering van internationale mobiliteit aanpassen aan de noodzaak om jongeren met diverse opleidingsniveaus in het arbeidsleven te integreren, de curricula van de studies in de lidstaten beter op elkaar afstemmen, programma's voor de uitwisseling van goede praktijken ontwikkelen en talenonderwijs stimuleren. Bijzondere aandacht dient te blijven worden besteed aan opleidingen voor vrouwen en minderheidsgroeperingen voor het starten van een eigen bedrijf (op ongeacht welke leeftijd). Uit onderzoek is gebleken dat een wezenlijk deel van de groei in de Verenigde Staten in de laatste jaren te danken is aan de ondernemingszin van deze bevolkingscategorieën. Het meerjarenprogramma dient tevens explicieter te zijn wat betreft maatregelen ter bevordering van ondernemerschap en starters, vooral op het niveau van de onderwijsstelsels en universitaire instellingen. Maatregelen op dit terrein zouden moeten lopen via samenwerkingsnetwerken tussen universitaire instellingen en het bedrijfsleven.

3.6.1. De vraag is in hoeverre maatregelen ter ontwikkeling van het opleidingen- c.q. leerlingenstelsel beperkt kunnen blijven tot het bedrijfsniveau. Een en ander onderstreept de noodzaak ook in de prioritaire actiegebieden op EU-niveau dit soort maatregelen op te nemen, die gekoppeld dienen te worden aan maatregelen van de lidstaten die gericht zijn op reorganisatie van het leerlingenstelsel en integratie van de mobiliteitseisen.

3.7. Op Europees niveau moeten samenwerking en networking tussen ondernemingen gepromoot worden als middel bij uitstek voor het kleinbedrijf om de nieuwe uitdagingen als gevolg van internationalisering en technologische ontwikkeling het hoofd te bieden. De huidige proefinstrumenten van de EU (Interprise voor contacten tussen ondernemingen, JEV voor financiële steun aan joint ventures) hebben de afgelopen jaren het nodige effect gesorteerd en bevorderen de samenwerking tussen kleine en middelgrote ondernemingen in Europa, wat onbetwistbaar een belangrijke factor voor integratie en cohesie is. De Commissie erkent dat de maatregelen succesvol zijn, zowel vanuit het oogpunt van de kosten/batenverhouding, de op EU-niveau ontstane toegevoegde waarde als het feit dat is ingespeeld op reële behoeften. Toch wil zij van deze maatregelen af, omdat er te weinig ondernemingen mee bereikt zouden worden. De vraag is echter of dit niet eerder te maken heeft met bijv. te omslachtige administratieve procedures, gebrekkige voorlichting of nog niet geheel uitgewerkte instrumenten. Ligt als oplossing dan niet voor de hand samen met de brancheorganisaties en de lidstaten te zoeken naar mogelijkheden om de belangstelling voor deze instrumenten te vergroten? De Unie verkeert in de aangewezen positie om initiatieven te lanceren ter bevordering van strategische allianties, samenwerkingsverbanden en netwerken tussen ondernemingen. Het Comité wil in dit verband ook wijzen op een ander belangrijk punt, nl. goed bestuur. Voordat een programma wordt aangepast of stopgezet, moet dit voldoende lang van te voren besproken worden met de deelnemers in kwestie. Het zonder enige uitleg plotseling stopzetten van bepaalde procedures heeft tot de nodige verwarring geleid en tot gevolg gehad dat het vertrouwen ten aanzien van de Commissie averij heeft opgelopen.

3.7.1. Alle initiatieven op dit vlak moeten gericht zijn op vereenvoudiging. Bepaalde procedure-aspecten kunnen anders rechtstreeks leiden tot een onverschillige houding van de kant van het bedrijfsleven, hoe interessant en relevant de voorbereide maatregelen ook zijn.

3.7.2. Het Comité raadt aan het initiatief "Werkgelegenheid en groei" van de Top van Luxemburg duidelijker in het meerjarenprogramma te verwerken door het JEV-programma, met een adequaat budget voor elk van de drie onderdelen daarvan, in het programma op te nemen, en verder te gaan met het programma Interprise op voorwaarde dat het beheer ervan verbeterd wordt door bijv. te werken met grootschaligere projecten en door te kiezen voor een formule waarin Interprise, dat efficiënt is maar te beperkt van opzet is, en Europartnerschap, dat niet goed loopt maar wel meer bekendheid geniet, gecombineerd worden. Het Comité beveelt aan:

- de samenwerking met de relevante bedrijfs- en brancheorganisaties te vereenvoudigen en te intensiveren,

- benchmarkingmaatregelen op te starten ter verspreiding van de beste vormen van samenwerking tussen ondernemingen (clusters, joint ventures, toelevering enz.), m.i.v. samenwerking tussen grote en kleine ondernemingen.

3.8. De ontwikkeling van transparante, voor iedereen toegankelijke, hoogwaardige netwerken voor diensten aan ondernemingen c.q. oprichters van ondernemingen moet eveneens worden ondersteund. Het zou goed zijn dergelijke diensten, die hun nut al hebben bewezen in de lidstaten, op Europees niveau aan elkaar te koppelen via netwerken. Het Comité betreurt in dit opzicht tevens dat de Commissie met geen woord rept van de programma's waarmee het MKB in Europa of vertegenwoordigers daarvan kunnen meewerken aan normalisatie-activiteiten op Europees niveau (NORMAPME). Toch is dit instrument juist van essentieel belang om het kleinbedrijf te kunnen integreren in de interne markt, zoals bepleit wordt in het Europees Handvest. Het Comité stelt daarom voor deze maatregel voort te zetten, alhoewel het beheer ervan vereenvoudigd dient te worden.

3.9. Goede praktijken op het gebied van sociale en culturele integratie van ondernemingen (integratie in de lokale omgeving, verdieping van de sociale dialoog, gelijke behandeling man/vrouw, integratie van minderheidsgroeperingen, financiering van micro-ondernemingen enz.). dienen op Europees niveau te worden bevorderd.

3.10. De financiële maatregelen van de EU moeten geconcentreerd worden op innovatieve methodes als samenwerking tussen ondernemingen, "lokaal kapitaal" en "business angels". Het probleem is tegenwoordig niet dat er niet voldoende kapitaal is. Waar het aan schort is het vertrouwen tussen investeerders en mensen/bedrijven met ideeën voor productontwikkeling of voor het oprichten van een bedrijf. Dit vertrouwen moet worden bevorderd. Concreet betekent dit dat voorwaarden moeten worden geschapen voor de invoering van innoverende praktijken in de betrekkingen tussen banken en bedrijfsleven, dat methodes voor financiële instrumentering verder worden ontwikkeld en dat wederzijdse borgstelling wordt gestimuleerd m.b.v. de structuurfondsen. De bedoeling is dat het MKB toegang krijgt tot kapitaal, een nieuwe manier van werken ingang vindt en nieuwe begeleidingssystemen worden uitgewerkt, zodat het "ondernemersrisico" kan worden verkleind.

3.11. Ontwikkeling van een speciale maatregel "startkapitaal" waarmee de begeleiding van starters gefinancierd kan worden, is wat dat betreft efficiënter dan financiële steun uit de EU-begroting, waarvan het nut tegenwoordig nauwelijks wordt ingezien. In het algemeen kan worden gesteld dat bepaalde voorstellen van de Commissie te veel gericht zijn op de high tech-sector, terwijl ingezien zou moeten worden dat de invoering van de kenniseconomie juist in de meer traditionele sectoren de beste perspectieven biedt op geschoolde en duurzame arbeidsplaatsen.

4. Keuze van uitvoeringsmodaliteiten

Op dit vlak situeren zich de voornaamste veranderingen die het Comité, door preciseringen en aanvullingen, wil aanbrengen in het Commissievoorstel. Het Comité is van mening dat het meerjarenprogramma, gezien de algemene context van het tekort aan ondernemingszin in Europa en de impulsen die de staatshoofden en regeringsleiders hebben gegeven op de Top van Lissabon en Feira, op basis van de politieke doelstellingen zoals vastgelegd in het handvest, een instrument dient te bevatten ter bevordering van de totstandkoming van een Europese ruimte voor ondernemerschap en de kennissamenleving. De volgende preciseringen en verbeteringen dienen daarom in het programma te worden verwerkt:

4.1. In het programma dient expliciet te worden verwezen naar het Europees Handvest voor het kleinbedrijf met vermelding van de middelen waarmee de doelstellingen van het Handvest verwezenlijkt kunnen worden. Het Comité acht het tevens wenselijk dat de Commissie inhakend op de in Feira uitgebrachte Verklaring van staatshoofden en regeringsleiders op basis van het BEST-initiatief voor de uitwisseling van goede praktijken aanbevelingen formuleert met kwantificeerbare doelstellingen voor een beperkt aantal prioriteiten. Het BEST-initiatief dient te worden uitgebouwd tot een methode die aanzet tot toepassing van goede praktijken door slechte praktijken aan de kaak te stellen en goede praktijken wereldwijd te promoten. In dit proces heeft elke partij al naar gelang de fase (4 in totaal) zijn eigen, vastomlijnde taak:

- bedrijfsleven en sociaal-economische organisaties werken mee aan de analyses op basis waarvan de doelstellingen geformuleerd dienen te worden,

- de Commissie identificeert de goede en slechte praktijken en legt de doelstellingen in overleg met de lidstaten vast,

- de lidstaten zetten samen met het bedrijfsleven en sociaal-economische organisaties programma's op ter verwezenlijking van deze doelstellingen, en

- de Commissie beoordeelt ten slotte met medewerking van de sociaal-economische organisaties de verkregen resultaten.

4.2. Voor DG Ondernemingen van de Commissie dient duidelijker te worden vastgelegd dat het als onderdeel van het EU-beleid haar taak is een gunstig klimaat te scheppen voor het ondernemerschap en de kennissamenleving. Primaire opgave van de DG dient te zijn het onderzoeken van de reële impact van alle nieuwe wetgevings- en operationele initiatieven van de EU, zodat beoordeeld kan worden in hoeverre deze daadwerkelijk bijdragen tot een Europese ruimte voor ondernemingszin en kennis. In zijn advies inzake vereenvoudiging(3) pleit het Comité ervoor "dat het effectrapportageformulier, waarvan objectiviteit en kwaliteit gegarandeerd dienen te zijn, wordt uitgebreid met een systematisch onderzoek naar alternatieven voor regelgeving (overeenkomsten, zelf- en mederegulering) en een strikte evaluatie van de vereenvoudigingsimpact; ook dient het formulier openbaar te worden gemaakt". Dit is alleen realiseerbaar wanneer het bedrijfsleven en sociaal-economische organisaties hier volwaardig bij betrokken worden. Mocht de Commissie de haar toegewezen taken niet naar behoren kunnen uitoefenen, dan stelt het Comité als alternatief voor, de reeds eerder door hem naar voren gebrachte gedachte in overweging te nemen om eventueel een onafhankelijke "ombudsman voor het kleinbedrijf", naar het voorbeeld in de Verenigde Staten, aan te wijzen.

4.3. Om prioriteiten van het ondernemingenbeleid te kunnen integreren in de andere communautaire beleidsterreinen, nl. interne markt, onderzoek & ontwikkeling, economische en sociale samenhang, milieu en consumentenbescherming, dient te worden gepreciseerd op welke terreinen, met welke middelen en via welke fora het beleid gecoördineerd zou kunnen worden. Wat betreft de afstemming op andere programma's zou het nuttig zijn nader aan te geven aan welke onderdelen en vormen van coördinatie de voorkeur wordt gegeven, met name t.a.v. O& TO-programma's, structurele steun, grensoverschrijdende samenwerking, opleiding en mobiliteit. Met geen enkel instrument kan namelijk de strategie van een bedrijf volledig worden bestreken. De instrumenten zijn bestemd voor een bepaalde sector en gericht op een bepaald beleidsonderdeel. Het meerjarenprogramma zou ondanks zijn bescheiden budget dan kunnen fungeren als instrument om met name voor het MKB de toegang te vergemakkelijken tot programma's als het O& TO-kaderprogramma, Interreg, het EFRO of Leonardo.

4.4. Om ervoor te zorgen dat het MKB gebruik kan maken van hoogwaardige, gemakkelijk toegankelijke dienstverlening tegen een redelijke prijs, dient meer rechtstreekse steun te worden verleend aan een fijnmazige dienstverlening in de EU, waarbij het hele scala aan diensten wordt bestreken dat een bedrijf nodig heeft in de diverse ontwikkelingsfasen. Met het oog hierop moet het EURO-Info-Centers-netwerk (EIC) worden uitgebreid als uitgangspunt voor een Europees netwerk voor bedrijfsondersteunende dienstverlening. Via het EIC-netwerk kan de Commissie ook voeling houden met de actoren ter plaatse en op de hoogte blijven van de behoeften die in het bedrijfsleven spelen.

4.4.1. Het Comité verzoekt voorts om ondersteunende maatregelen ten behoeve van de begeleiding en advisering van bedrijven.

4.5. Per voorgestelde maatregel dient de door EU-activiteiten te verwachten toegevoegde waarde te worden aangegeven. Logisch zou zijn de maatregelen te ordenen volgens de politieke doelstellingen van de Top van Lissabon en Feira (ondernemingszin, internationalisering, informatiemaatschappij...) en samen met de lidstaten en beroepsorganisaties een werkschema op te stellen waarin vastgelegd wordt welke proefprojecten en netwerkmaatregelen op EU-niveau moeten worden genomen en welke zaken nationaal of lokaal kunnen worden geregeld. Een dergelijke benadering biedt de mogelijkheid om de operationale keuzes van de Commissie, die volgens het Comité niet altijd even doordacht zijn, te herzien. Het accent dient komen te liggen op maatregelen voor het opzetten van een Europees netwerk en op structurele - met name op het financiële vlak - maatregelen ten behoeve van nationale en lokale overheden, bedrijfsleven en particulieren.

4.6. De mededeling, die nogal vaag en onnauwkeurig is, zou moeten worden aangevuld met een gedetailleerd, jaarlijks te herzien en te verbeteren actieprogramma, waarin de concreet te nemen maatregelen, de toegepaste instrumenten (nationaal en EU-niveau) en de begunstigden vermeld staan.

4.7. Bij de wetgevings- en operationele maatregelen op de diverse niveaus, met name in nationaal en EU-verband, moet met criteria worden gewerkt, die in een overzichtelijke en voor de ondernemers begrijpelijke tabel dienen te worden opgenomen. Zo'n "scorebord", iets waarop het Comité heeft aangedrongen in zijn initiatiefadvies van 24 mei 2000(4) en dat door de Raad van Feira is ingevoerd, kan dan meteen fungeren als follow-up-instrument voor het Europees Handvest voor het Kleinbedrijf en voor het jaarverslag. Dit scorebord zal elk jaar worden voorgelegd aan het Europees Parlement en het Economisch en Sociaal Comité. Aan de hand van de opmerkingen en voorstellen zal het actieprogramma dan worden aangepast.

4.8. Voor de kandidaat-lidstaten geldt dat het programma moet worden afgestemd op de sociaal-economische situatie aldaar. Het ondernemerschap heeft er te kampen met een etatistisch verleden en wordt geconfronteerd met corruptie.

5. Raadpleging en participatie van de sociaal-economische actoren

5.1. Voor het welslagen van het programma is het van primair belang dat de relevante actoren direct betrokken worden bij het vaststellen van de prioriteiten en de follow-up en uitvoering van de projecten. De steeds mislukte pogingen van de EU om de administratieve rompslomp te vereenvoudigen spreken in dit opzicht voor zich. Ook bevordering van het ondernemerschap op Europees niveau veronderstelt daadwerkelijke, permanente participatie van de betrokken partijen. De sociaal-economische organisaties in Europa hebben verder een aantal wezenlijke taken bij de uitvoering van de maatregelen (informatie, opleiding enz.). Deze taken zullen alleen maar toenemen in het kader van de toenemende zelfregulering. Het is dan ook vrij merkwaardig te moeten constateren dat in het ontwerpbesluit van de Raad de oprichting van een beheerscomité wordt voorgesteld enkel bestaande uit vertegenwoordigers van de lidstaten, dus de nationale overheidsinstanties. Het evaluatieverslag, waarvan in het ontwerpbesluit sprake is, zou bovendien jaarlijks moeten worden opgesteld en voor advies aan het Comité moeten worden voorgelegd.

5.2. Raadpleging van de sociaal-economische actoren zou in de eerste plaats kunnen gebeuren via het Economisch en Sociaal Comité. Tevens is aan te raden dat de Commissie de belangrijkste betrokken Europese sociaal-economische organisaties - rekening houdend met het huidige economische en maatschappelijke gewicht van hun leden - geregeld en op gestructureerde wijze bijeenroept in een comité "Ondernemingenbeleid", waarvan de samenstelling kan variëren naar gelang van de te bespreken zaken. Van fundamenteel belang is dat dit comité een afspiegeling is van het bedrijfsleven in al zijn geledingen, incl. de vakbonden, en ook vertegenwoordigers van andere betrokken sectoren, zoals de wetenschap en het onderwijs, telt.

6. Aanbevelingen

6.1. Gelet op met name:

- de conclusies van de Top van Lissabon;

- het initiatiefadvies van het Economisch en Sociaal Comité inzake het Europees Handvest voor het kleinbedrijf;

- de conclusies van de Top van Feira en het door de staatshoofden en regeringsleiders aangenomen Europees Handvest voor het kleinbedrijf;

- de resultaten van een hoorzitting van ondernemers en beroepsorganisaties, georganiseerd door de Kamer van Koophandel en Fabrieken van de Moezelregio(5) op 5 oktober jl. te Metz.

6.2. Het Comité dringt erop aan dat in de diverse onderdelen van het EU-beleid meer aandacht wordt besteed aan bevordering van het ondernemerschap. Het steunt het voorstel van de Commissie onder voorbehoud dat duidelijkere toezeggingen worden gedaan en een gedetailleerd actieplan wordt opgesteld dat elk jaar dient te worden bijgewerkt. In het algemeen vindt het Comité dat het door de Commissie voorgestelde ontwerp-programma over de gehele linie nog kan worden uitgewerkt en op een aantal punten moet worden herzien.

6.3. Er ontbreken concrete maatregelen voor de raadpleging van de sociaal-economische organisaties. Het Comité dringt erop aan dat met de vertegenwoordigende organisaties van de betrokken sociaal-economische actoren op een permanente basis uitgebreid overleg plaatsvindt over alle kwesties die betrekking hebben op de voorbereiding, uitvoering, follow-up en evaluatie van maatregelen in het kader van het ondernemingenbeleid van de EU.

6.4. Het Comité verzoekt de Raad om het programma goed te keuren en daarbij expliciet te verwijzen naar het Handvest van Feira. Het Comité pleit ervoor dat de Commissie in navolging van het proces van Luxemburg en Cardiff, waarnaar door de staatshoofden en regeringsleiders wordt verwezen, concrete meetbare doelstellingen uitwerkt en de resultaten beoordeelt van gemeenschappelijke maatregelen van de EU, de lidstaten en de betrokken actoren in het kader van speciale EU-programma's (met name het meerjarenprogramma).

6.5. Het Comité wenst betrokken te worden bij de regelmatige follow-up van het programma, een essentieel onderdeel van de uitvoering van het Europees Handvest. Daartoe zou de Commissie het Comité, net als het Europees Parlement en de Raad jaarlijks een overzicht moeten voorleggen.

6.6. Het Comité stelt voor het programma te concentreren op vijf aandachtsgebieden:

- een gunstiger belasting- en regelgevingsklimaat voor het nemen van risico en het creëren van banen, bijv. op het gebied van het faillissementsrecht;

- een daadwerkelijke vereenvoudiging van de regelgeving, zonder de reikwijdte ervan aan te tasten, in het bijzonder op het vlak van formaliteiten voor de oprichting van ondernemingen;

- voorrang geven aan onderwijs, kennisoverdracht en levenslang leren, voor zowel ondernemers als werknemers;

- een Europese ruimte voor innovatie met stimulerende maatregelen voor samenwerking tussen ondernemingen en mobiliteit van onderzoekers bij bedrijven; en

- verbetering van netwerken voor fijnmazige en hoogwaardige dienstverlening om bedrijven in elk ontwikkelingsstadium te ondersteunen en te adviseren.

6.7. De maatregelen voor de uitwisseling van goede praktijken dienen zo te worden opgezet dat zij concrete resultaten opleveren en voor een meerwaarde zorgen door de coördinatie op EU-niveau. Als uitgangspunt dienen de expertise en ervaring van de representatieve sociaal-economische organisaties en van andere betrokken sectoren, zoals de wetenschap en het onderwijs, te worden genomen.

6.8. Het Comité zou graag zien dat DG Ondernemingen optreedt als pleitbezorger van het bedrijfsleven op de diverse EU-beleidsterreinen. In dit verband wijst het Comité erop dat het systematisch opstellen van een effectrapportageformulier voor elk nieuw Europees initiatief zeer nuttig zou kunnen zijn, mits de analyse objectief is, geen omslachtige procedures met zich meebrengt en openbaar wordt gemaakt.

6.9. Het Comité benadrukt dat alle ondernemingen uit ongeacht welke sector in aanmerking moeten kunnen komen voor maatregelen ter bevordering van de integratie in de kenniseconomie. In dit opzicht dient de Commissie een aantal aspecten in haar mededeling aan te passen, om de maatregelen beter af te stemmen op bepaalde doelgroepen, met name het MKB, dat over het nodige innovatie- en ontwikkelingspotentieel beschikt.

6.10. In plaats van versnipperde in maatregelen zonder noemenswaardige reikwijdte te bieden, zou het meerjarenprogramma bij voorkeur dus moeten fungeren als hulpmiddel waarmee de toegang tot programma's op het gebied van opleiding, internationalisering, onderzoek en innovatie kan worden vergemakkelijkt.

6.11. Het Comité beveelt aan het initiatief "Groei en werkgelegenheid" in het programma op te nemen, om ervoor te zorgen dat maatregelen als het JEV-initiatief met een aanzienlijke meerwaarde in Europees verband voortgezet kunnen worden. In dit verband betreurt het Comité dat de Commissie bepaalde programma's abrupt en zonder voorafgaande kennisgeving heeft afgebroken. Het Comité steunt het standpunt van het EP om het budget op te trekken, op voorwaarde dat de extra middelen naar doelgerichte maatregelen gaan en beantwoorden aan de behoeften van de actoren.

Brussel, 29 november 2000.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

G. Frerichs

(1) Initiatiefadvies over het Europees Handvest voor het kleinbedrijf in PB C 204 van 18.7.2000, blz. 57.

(2) PB C 204 van 18.7.2000, blz. 70.

(3) PB C 14 van 16.1.2001, blz. 1.

(4) PB C 204 van 18.7.2000, blz. 57.

(5) Chambre de Commerce et d'Industrie de la Moselle.

Top