EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 52000AC0999

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne energiemarkt"

PB C 367 van 20.12.2000, p. 5–10 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT, FI, SV)

52000AC0999

Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne energiemarkt"

Publicatieblad Nr. C 367 van 20/12/2000 blz. 0005 - 0010


Advies van het Economisch en Sociaal Comité over het "Voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne energiemarkt"

(2000/C 367/02)

De Raad heeft op 26 juni 2000 besloten, overeenkomstig artikel 262 van het EG-Verdrag, het Economisch en Sociaal Comité te raadplegen over het voornoemde voorstel.

De afdeling "Vervoer, energie, infrastructuur, informatiemaatschappij", die met de voorbereidende werkzaamheden was belast, heeft haar advies goedgekeurd op 8 september 2000. Rapporteur was mevrouw Sirkeinen.

Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 375e zitting (vergadering van 20 september 2000) het volgende advies uitgebracht, dat werd goedgekeurd met 105 stemmen vóór en 1 stem tegen, bij 4 onthoudingen.

1. Inleiding

1.1. Het Economisch en Sociaal Comité is zeer verontrust over de ontwikkelingen in de EU en de lidstaten, die het onzeker maken of de in het Protocol van Kioto aangegane verplichtingen ter bestrijding van globale klimaatsverandering kunnen worden nagekomen. Aangezien productie en verbruik van energie in sterke mate bijdragen tot de uitstoot van kooldioxide in de EU en een toenemend gebruik van hernieuwbare energiebronnen een van de middelen is om deze uitstoot terug te dringen, valt het toe te juichen dat de Commissie alsnog een zeer belangrijk initiatief op dit gebied heeft genomen, en wel in de vorm van een ontwerprichtlijn betreffende hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt.

1.2. In haar witboek "Energie voor de toekomst - duurzame energiebronnen"(1) heeft de Commissie als indicatieve doelstelling aangegeven dat het aandeel hernieuwbare energie tegen 2010 verdubbeld moet zijn: van 6 naar 12 % van het binnenlandse energieverbruik. Dit totale aandeel is verder vertaald in een specifiek aandeel elektriciteitsverbruik op basis van hernieuwbare energiebronnen (nu vastgesteld op 22, 1 %). Het witboek kwam tevens met een uitgebreid actieprogramma met tal van maatregelen, waaronder een richtlijn betreffende elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt. In zijn betreffende advies heeft het Comité zich in grote lijnen akkoord verklaard met de strekking en doelstellingen van het witboek, al vond het het nagestreefde aandeel van 12 % wel erg ambitieus en wees het er nadrukkelijk op dat substantiële maatregelen geboden waren om deze doelstelling te verwezenlijken.

1.3. In maart 2000 is op de Top van Lissabon besloten meer vaart te zetten achter de ontwikkeling van de interne elektriciteitsmarkt, zoals bepaald in de desbetreffende richtlijn uit 1996. Een goed functionerende interne markt draagt er tot op zekere hoogte toe bij dat meer gebruik wordt gemaakt van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen dank zij een efficiëntere benutting van hulpmiddelen(2), schaalvoordelen en betere voorwaarden voor O& TO en innovatie. De interne elektriciteitsmarkt kan alleen dan goed functioneren als voor alle actoren gelijke concurrentievoorwaarden bestaan, d.w.z. dat mededinging en handel binnen de EU niet mogen worden belemmerd door nationale maatregelen zoals beperkingen, steunregelingen e.d.

1.4. Een aantal lidstaten heeft speciale regelingen ingevoerd om het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in het binnenlandse verbruik op te voeren. De in verschillende vormen verleende overheidssteun is vaak aanzienlijk. Dit is gerechtvaardigd omdat ook traditionele energiebronnen door de overheid gesteund worden, zo niet in de vorm van rechtstreekse subsidies dan toch doordat ervan afgezien wordt alle externe kosten door te berekenen in de prijzen.

1.5. Het probleem waarvoor nu een evenwichtige oplossing moet worden gevonden, kan als volgt worden samengevat: hoe kunnen de ontwikkeling en het marktaandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen versneld worden opgevoerd zonder dat de interne elektriciteitsmarkt in haar werking wordt beperkt en de kosten al te veel ten laste komen van de overheid en de consument?

2. Het voorstel van de Commissie

2.1. Voornaamste doel van de richtlijn is een kader te creëren waardoor het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen in de EU op middellange termijn aanzienlijk kan toenemen. Bevordering van de productie uit hernieuwbare energiebronnen heeft een hoge prioriteit in de EU uit overwegingen van continuïteit en diversificatie van de energievoorziening, milieubescherming en sociale en economische samenhang.

2.2. Ter verwezenlijking van de in de richtlijn geformuleerde doelstellingen moeten de lidstaten nationale streefcijfers voor het binnenlandse verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen vaststellen en verwezenlijken. Deze cijfers moeten aansluiten bij het witboek over hernieuwbare energiebronnen en bij de nationale verbintenissen ter vermindering van broeikasgasemissie in het licht van de in Kioto aangegane verplichtingen. In Bijlage I bij de ontwerprichtlijn geeft de Commissie indicatieve streefcijfers voor de lidstaten.

2.3. De richtlijn verplicht de Commissie erop toe te zien dat de steunregelingen ten behoeve van producenten van elektriciteit uit zowel hernieuwbare als conventionele energiebronnen in de lidstaten worden toegepast; zelf moet zij uiterlijk vijf jaar na de inwerkingtreding van de richtlijn een verslag over haar bevindingen indienen.

2.4. Daarnaast bevat de ontwerprichtlijn een aantal flankerende maatregelen om gelijkwaardige voorwaarden te creëren voor alle marktactoren en om de doorgifte van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt te vergemakkelijken. Dit geldt met name de administratieve procedures en aspecten betreffende het net.

2.5. Voorgesteld wordt dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen toeneemt in overeenstemming met bovengenoemde energie- en milieudoelstellingen. Zo worden de lidstaten verplicht:

- voor de komende tien jaar op jaarbasis nationale streefcijfers vast te leggen voor het binnenlandse verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, hetzij in kWh of als percentage van het elektriciteitsverbruik, en deze cijfers ook te halen; de streefcijfers moeten verenigbaar zijn met de in het witboek over hernieuwbare energiebronnen aangegeven doelstellingen;

- jaarlijks aan te geven wat hun nationale doelstellingen zijn en welke maatregelen genomen zijn en nog genomen moeten worden om deze doelstellingen te verwezenlijken.

2.6. De richtlijn bevat derhalve een bepaling dat de lidstaten de nodige maatregelen moeten nemen om ervoor te zorgen dat de transmissie- en distributienetbeheerders op hun grondgebied bij voorrang toegang geven aan elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen.

3. Algemene opmerkingen

3.1. De juridische grondslag van de ontwerprichtlijn wordt gevormd door artikel 95 van het EG-Verdrag (over de interne markt). Daarin kan het Comité zich vinden: immers met deze richtlijn wordt beoogd voorwaarden te scheppen voor een groter aandeel van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op een goed functionerende elektriciteitsmarkt. Niettemin is het Comité van mening dat artikel 95 niet volstaat om de lidstaten bindende streefcijfers op te leggen.

3.2. Hernieuwbare energiebronnen zijn een belangrijk wapen in de strijd tegen klimaatverandering, al moet de rol ervan ook weer niet worden overschat en is de bijdrage ervan in de totale context van de te Kioto geformuleerde doelstellingen betrekkelijk bescheiden. Ook om redenen van veiligheid en diversificatie van energievoorziening en uit een oogpunt van economische en sociale samenhang staan hernieuwbare energiebronnen hoog op de agenda van de EU. Bovendien vinden ze toepassing bij de productie van warmte en bij WKK, die onder bepaalde omstandigheden economisch doelmatiger en gemakkelijker te verwezenlijken kunnen zijn dan opwekking van elektriciteit. De voorgestelde maatregelen van de Commissie moeten worden ingepast in een realistisch kader, wat niet kan zonder een integrale, op de zeer lange termijn afgestemde energievisie.

3.3. Niet vergeten mag worden dat het onderhavige voorstel voor een richtlijn slechts één EU-initiatief is ter bevordering van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen; het gaat hier om de relatie tussen elektriciteit uit dergelijke energiebronnen en de interne elektriciteitsmarkt. In het witboek worden nog allerlei andere maatregelen genoemd, die op het ogenblik worden uitgevoerd of in voorbereiding zijn.

3.4. De Commissie zal zich moeten afvragen of ter bevordering van de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen ook de afnemers (industrie, bedrijfsleven, burgers) niet gesensibiliseerd zouden moeten worden t.a.v. het gebruik van alternatieve energiebronnen. Een natuurlijke vraag naar "hernieuwbare elektriciteit" zou eigenlijk een van de eerste doelstellingen moeten zijn, want pas dan kan sprake zijn van een gezonde marktsituatie.

4. Doelstellingen voor het verbruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen

4.1. Het Comité wil er andermaal op wijzen dat krachtdadige maatregelen geboden zijn om optimaal gebruik te kunnen maken van het potentieel aan elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Het aandeel hernieuwbare energiebronnen in de totale energiemix varieert echter van lidstaat tot lidstaat en ook wat het gebruik van de afzonderlijke bronnen betreft, zijn er aanzienlijke verschillen i.v.m. de specifieke geografische, klimatologische en economische situatie per land. Navenant hebben de lidstaten niet allemaal dezelfde mogelijkheden om het gebruik van hernieuwbare energiebronnen op te voeren.

4.2. Binnen de gezamenlijk door de EU aangegane verplichtingen in het kader van het Protocol van Kioto hebben de afzonderlijke lidstaten zich vastgelegd op eigen doelstellingen. De regeringen worden geacht nationale programma's op te stellen en uit te voeren, met behulp waarvan iedere lidstaat kan voldoen aan zijn eigen Kioto-doelstellingen. Per lidstaat zullen er verschillen zijn wat betreft de rol van de diverse economische sectoren, de maatregelen per sector en de gebruikte instrumenten. De gekozen aanpak is moeilijk te verenigen met bindende sectorale doelstellingen op EU-niveau en vertaling daarvan in nationale doelstellingen. Men zou zelfs kunnen aanvoeren dat een en ander evident in tegenspraak is met het subsidiariteitsbeginsel waarop de in het Protocol van Kioto bepaalde gedeelde verantwoordelijkheid berust, en met het recht van de lidstaten om zelf te beslissen over hun energiemix.

4.3. Het geval kan zich voordoen dat een lidstaat wel voldoet aan de eigen Kioto-doelstellingen, maar niet aan de streefcijfers voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, zoals vastgelegd in de richtlijn. Daarom zou het Comité de Commissie willen verzoeken meer duidelijkheid te verschaffen over de relatie tussen enerzijds de ruimere doelstellingen van het Protocol van Kioto en anderzijds de sectorale doelstellingen voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Verschillende reeksen doelstellingen naast elkaar kunnen tot verwarring leiden.

4.4. De Commissie beroept zich op het gebruik van uiterst geavanceerde rekenmodellen op grond waarvan de indicatieve streefcijfers voor de afzonderlijke lidstaten zijn opgesteld. Het is echter onduidelijk, zeker bij nadere bestudering van de cijfers per land, welke criteria voor de afzonderlijke landen zijn gebruikt. Bijgevolg is het moeilijk uitspraken te doen over de "billijkheid" van de lastenverdeling op zich.

4.5. Al stelt de Commissie niet direct voor om de nationale streefcijfers voor elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen dwingend op te leggen, toch lijkt de voorgestelde aanpak daar in feite op uit te draaien. Het Comité zou dan ook willen dat het voorstel op dit punt werd herzien. Ook is niet duidelijk op welke rechtsgrondslag dergelijke "indicatieve streefcijfers" stoelen; daarover moet opheldering komen (worden er bijvoorbeeld sancties toegepast als ze niet worden gehaald?).

4.6. Het Comité is het eens met het voorstel om de lidstaten te verplichten, over te gaan tot publicatie van hun doelstellingen en de maatregelen ter verwezenlijking daarvan, en om hierover verslag uit te brengen; ook het voorstel om de Commissie hierover een jaarlijks een evaluatierapport te laten opstellen vindt instemming. Het Comité vindt wel dat de verslagen van de lidstaten gebaseerd zouden moeten zijn op hun Kioto-verplichtingen en op het gehele pakket daartoe benodigde maatregelen, en zich dus niet mogen beperken tot de productie van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Dit zou tevens dienen te gelden voor het evaluatierapport van de Commissie. Daarin zou antwoord moeten worden gegeven op de vraag welke vorderingen de lidstaten maken inzake al hun verplichtingen en in hoeverre elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen daarbij op adequate wijze aan bod komt.

5. Steunmechanismen

5.1. Hernieuwbare energiebronnen kunnen bijdragen tot een duurzame ontwikkeling en zouden daartoe ook benut moeten worden. Alle vormen van energieproductie en -verbruik hebben echter hun eigen gevolgen voor het milieu. Hernieuwbare energiebronnen beïnvloeden het milieu dan ook op verschillende wijze en in verschillende mate. Voor optimale resultaten qua duurzaamheid is het dan ook zaak, voor elke technologie een eigen milieu- of ecobalans op te stellen. Bij een dergelijke beoordeling vanuit milieuoogpunt zouden zeker ook de indirecte gevolgen voor klimaatverandering moeten worden meegewogen. Op basis van dergelijke ecobalansen zou dan bij voorrang steun kunnen worden verleend aan die technologieën waarvan de balans bijzonder positief uitvalt en die dus kunnen dienen als vervangingsmiddel voor fossiele brandstoffen.

5.2. Bij de bevordering van het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen dient ook rekening te worden gehouden met het feit dat deze niet altijd onbeperkt kunnen worden benut. Zo stellen bodemgebruik en alternatieve vormen van eindverbruik hun grenzen aan het inzetten van biomassa. Gebruik van waterkracht is weer afhankelijk van de hoeveelheid neerslag. Wind- en zonne-energie dienen gekoppeld te worden aan andere soorten energieproductie die zich lenen voor regulering. Vooral in het geval van biomassa dient ervoor gezorgd te worden dat nergens op kunstmatige wijze het natuurlijk of economisch evenwicht ernstig wordt verstoord.

5.3. De stelling dat alle externe kosten moeten worden doorberekend in de energieprijzen, zodat er gelijke concurrentiemogelijkheden voor hernieuwbare energiebronnen worden geschapen, weegt zwaar. Het probleem is echter dat hiervoor op het ogenblik nog geen wetenschappelijk onderbouwde en algemeen geaccepteerde methode bestaat. Het is van cruciaal belang dat op dit terrein inspanningen worden verricht en dat deze worden voortgezet. Voorlopig is er waarschijnlijk nog geruime tijd steun nodig voor hernieuwbare energiebronnen. Hier is in het algemeen geen bezwaar tegen, zolang de omvang van dergelijke steun in absolute termen niet een onevenredig deel van de totale energiekosten uitmaakt.

5.4. Het Comité heeft in zijn advies over het werkdocument van de Commissie verklaard dat het zaak is, via communautaire maatregelen op proactieve wijze een interne markt tot stand te brengen. Dit houdt in dat de directe steunregelingen moeten voldoen aan een aantal basisvoorwaarden teneinde te waarborgen dat ze goed op elkaar aansluiten, waardoor een effectieve handel en dus ook mededinging mogelijk worden. Daarom heeft het Comité bedenkingen tegen het voornemen van de Commissie om de vaststelling van een geharmoniseerd kader voor ondersteuning van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen uit te stellen tot 2005.

5.5. Zonder stimulansen bestaat de kans dat het aandeel hernieuwbare energiebronnen op hetzelfde peil blijft of zelfs terugloopt. De lidstaten maken op dit moment al gebruik van verschillende regelingen ter bevordering van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, maar om te kunnen voldoen aan de doelstellingen van het witboek en de ontwerprichtlijn, zouden ze hun inspanningen nog aanzienlijk dienen op te voeren. Als het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen zoals voorzien tegen 2005 sterk omhooggaat, bestaat er groot gevaar dat hierdoor het evenwicht op de markt wordt verstoord.

5.5.1. Bij investeringen in de energiesector wordt er tientallen jaren vooruit gekeken. Daarom is het van essentieel belang dat de actoren op de elektriciteitsmarkt ten minste voor de middellange termijn zekere exploitatievoorwaarden geboden worden.

5.5.2. Bovendien zullen lidstaten zeker niet erg genegen zijn, veranderingen aan te brengen in regelingen die ze zelf eerder vastgesteld en al jaren toegepast hebben. Als een heel systeem voor steunregelingen, zoals dat dus ook in de praktijk reeds functioneert, op de helling wordt gezet, krijgt men gewoonlijk te maken met het probleem van investeringen die de mist in zijn gegaan.

5.5.3. Het Comité is het vanzelfsprekend eens met de Commissie dat de gebruikelijke bepalingen voor nationale steunregelingen ook op dit gebied van toepassing zijn. Toch kunnen lidstaten, zoals de Commissie zelf vaststelt, zelfs als deze bepalingen worden toegepast verschillende voorwaarden bieden. Als producenten van hernieuwbare energiebronnen zouden proberen te profiteren van de gunstigste nationale steunregeling, zou dit concurrentievervalsing in de hand kunnen werken. Dan bestaat het gevaar dat lidstaten onderling gaan concurreren met subsidieregelingen.

5.6. De Commissie wijst er terecht op dat er nog niet voldoende ervaring is opgedaan om te kunnen beslissen over één steunregeling voor de gehele EU. Zolang er geen algemene aanpak en regeling zijn, vindt het Comité wel dat zo snel mogelijk een aantal principes moet worden vastgesteld. Gedacht zou kunnen worden aan een bovengrens voor nationale subsidieregelingen. Voor elke technologie zou dan op EU-niveau een maximum-steunniveau kunnen worden vastgesteld, bijv. uitgedrukt als percentage van de marktprijs of in euro per kWh, waarbij rekening wordt gehouden met de werkelijke effecten voor het milieu, de doelmatigheid en de beschikbaarheid van de met elke afzonderlijke technologie geproduceerde energie. Uiteindelijk is het de totaal verleende financiële of vergelijkbare steun die van invloed is op de concurrentieverhoudingen.

5.7. Het Comité is het eens met de in artikel 4 van de ontwerprichtlijn geformuleerde voorwaarden waaraan de steunregelingen in ieder geval zouden dienen te voldoen. Het is met name verheugd over het feit dat de Commissie het in het ESC-advies over het werkdocument geopperde voorstel om de karakteristieken van de verschillende technologieën in aanmerking te nemen, heeft overgenomen.

5.8. Daarnaast stelt de Commissie voor, de volgende principes in acht te nemen:

- de financiële lasten voor de lidstaten en met name de kosten voor de energieverbruiker dienen redelijk, proportioneel en eerlijk verdeeld te zijn;

- de subsidies dienen op den duur te worden afgebouwd naar gelang de technologische en economische ontwikkeling; geen enkele technologie kan eindeloos worden doorgesubsidieerd;

- de regelingen dienen liefst zodanig te worden opgezet dat het uiteindelijk de markt is die beslist;

- alle steunregelingen moeten volledig doorzichtig zijn, en

- steunregelingen mogen niet gaan functioneren als een substituut voor een normaal inkomen van producenten, want deze dienen net als anderen de gebruikelijke risico's van het ondernemerschap te dragen.

5.9. Voorzover het Comité bekend, is de Commissie momenteel bezig met de voorbereiding van nieuwe communautaire richtsnoeren op het gebied van overheidssteun voor milieubescherming, maar zowel het voorbereidende proces als de inhoud van deze richtsnoeren zijn in nevelen gehuld. Het is van wezenlijk belang dat de richtsnoeren in overeenstemming zijn met de ontwerprichtlijn.

6. Garantie van oorsprong

6.1. Het Comité is het in grote lijnen eens met het voorstel van de Commissie om de lidstaten certificatiesystemen te laten opstellen ter bepaling van de oorsprong van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen. Het is van cruciaal belang dat maatregelen worden genomen om te waarborgen dat dergelijke systemen nauwkeurig en betrouwbaar zijn. Daarnaast zou het Comité de twee onderstaande punten onder de aandacht willen brengen.

6.1.1. Bij een functionerende interne elektriciteitsmarkt kan de gehele route - van producent tot eindgebruiker - van een bepaalde hoeveelheid geleverde stroom niet worden getraceerd. Elektriciteit zal op de markt tot op zekere hoogte worden aangeboden in verschillende categorieën, bijvoorbeeld onder verschillende benamingen, maar om praktische redenen zijn hier beperkingen aan verbonden. Afzonderlijke certificaten voor alle bronnen van herkomst en productievormen hebben op de markt dan ook geen zin en dit moet dan ook niet worden geëist.

6.1.2. Om wederzijdse erkenning van certificaten en handel op de interne markt in de toekomst te vergemakkelijken, zou het zeer aan te bevelen zijn als de certificatiesystemen van de lidstaten van meet af aan volledig op elkaar werden afgestemd. Hier is een taak voor de Commissie weggelegd.

7. Administratieve procedures en planning

7.1. Het Comité kan zich vinden in datgene wat op dit punt wordt voorgesteld.

8. Netaansluitingen

8.1. Gelet op de bijzondere aard van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en de gemiddelde producent van deze stroom is dit onderdeel van het voorstel buitengewoon belangrijk. Ook de rol van de netbeheerder in de diverse lidstaten is verschillend, zowel juridisch als praktisch. Het komt het Comité voor dat op dit onderdeel van de ontwerprichtlijn meer duidelijkheid verschaft dient te worden, waarbij vooral rekening moet worden gehouden met de rol van de beheerders. Er zijn zeker drie punten waarop het Comité meer duidelijkheid zou willen hebben.

8.1.1. In het voorstel zou onderscheid gemaakt moeten worden tussen de verschillende distributiemogelijkheden (hetzij centraal geregeld of op commerciële basis). Bepaalde systemen maken het in de praktijk onmogelijk of onnodig dat bij voorrang toegang wordt verleend aan elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen.

8.1.2. Als het onbeperkt mogelijk zou worden om bij voorrang toegang te verlenen, kan dit ernstige problemen veroorzaken (vooral in op zichzelf staande systemen) in het geval dat het aandeel elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen relatief hoog is en er onvoldoende noodvoorzieningen zijn.

8.1.3. Artikel 7.2 geeft geen uitsluitsel over de wijze waarop de kosten en baten van installaties voor hernieuwbare energie gedeeld en gedragen moeten worden. Belangrijk is dat de kosten van netaansluitingen gelijkmatig worden verdeeld over de betrokken partijen.

8.1.4. In artikel 7.5 is niet duidelijk wat wordt bedoeld met "bidirectionele meting". Hier is nadere uitleg op zijn plaats.

9. Definities

9.1. Zoals het Comité reeds heeft aangegeven in zijn advies over het werkdocument, zijn er geen bezwaren tegen het feit dat in de richtlijn geen definitie van hernieuwbare energiebronnen als zodanig wordt gegeven, maar volstaan wordt met definities die alleen voor onderhavige richtlijn gelden (in art. 2).

9.2. Wel vraagt het Comité zich af waarom uitgerekend biomassa hier anders wordt gedefinieerd dan in het witboek, zonder dat dit nader wordt verklaard. Wat is de reden hiervoor? Met name organisch restafval van houtverwerkende fabrieken en gesorteerde hergebruikte brandstoffen zouden ook onder de definitie moeten vallen. Uiteraard dient het zwaartepunt te liggen op het voorkomen en verminderen van afval, alsmede op het hergebruik ervan, maar als dit niet mogelijk blijkt, dient het te worden aangewend ten bate van de energieproductie en niet op stortplaatsen te belanden of op soortgelijke wijze verwerkt te worden. De recente richtlijn inzake de verbranding van afval heeft de potentiële risico's die verbonden zijn aan de verbranding van bepaalde afvalstoffen, gereduceerd, zodat er wat het milieu en de gezondheid betreft geen bezwaren meer zijn tegen een verruiming van de definitie in kwestie.

9.3. In artikel 2.2 is er een vage formulering op het punt van "hybride installaties". De bepaling "in het bijzonder als noodvoorziening" mag niet worden opgevat als een inperking.

9.4. Algemeen gesproken kan het Comité zich vinden in datgene wat in de ontwerprichtlijn wordt gesteld t.a.v. grote waterkrachtcentrales. Omdat deze in principe concurrerend zijn, is er geen reden om ze te laten profiteren van steunregelingen. Rest alleen de vraag wat er moet gebeuren als een grote waterkrachtcentrale bij wijze van uitzondering toch behoefte heeft aan ondersteuning. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als tegelijkertijd nieuwe installaties gebouwd en bestaande gemoderniseerd moeten worden.

10. Slotbepalingen

10.1. Gezien de in ontwerprichtlijn gekozen aanpak, waarbij wordt vastgesteld welke communautaire maatregelen geboden zijn, maar beslissingen over de belangrijkste punten pas over enkele jaren worden genomen, bestaat thans behoefte aan een uitgebreid systeem van rapportage, herbeoordeling en evaluatie. Het is natuurlijk van essentieel belang dat de lidstaten, zoals gebruikelijk, de richtlijn volledig naleven. Aangezien deze richtlijn gezien moet worden in een bredere context van maatregelen ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen van de EU, dient ook de follow-up in die zin te worden benaderd (zie par. 4.6).

11. Socio-economische gevolgen

11.1. Een toenemend gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen zal ongetwijfeld gunstig uitpakken voor de sector in kwestie. Het is vooral van belang dat de toonaangevende rol van het Europese bedrijfsleven op dit gebied behouden blijft en versterkt wordt. Dit levert nieuwe werkgelegenheid op. Ook kan het belangrijke gevolgen hebben voor afgelegen gebieden, met name eilanden.

11.2. Door liberalisering van de energiesector zijn een aantal arbeidsplaatsen verloren gegaan. Het is om evidente redenen moeilijk te voorspellen hoeveel (duurzame) werkgelegenheid de sector van hernieuwbare energiebronnen gaat opleveren. Omdat voor nieuwe banen in de sector nieuwe vaardigheden worden vereist, dient aandacht te worden geschonken aan een adequate herscholing en opleiding. Wat de invloed op de werkgelegenheid als geheel betreft, refereert de Commissie aan een studie waaruit blijkt dat deze zeer positief is. Naar de mening van het Comité had dit onderwerp echter aan de hand van geverifieerde betrouwbare gegevens veel grondiger behandeld moeten worden.

11.3. De Commissie verklaart dat haar voorstel nauwelijks financiële gevolgen zal hebben voor de EU-fondsen. Merkwaardig genoeg gaat de Commissie echter totaal niet in op de kosten voor de lidstaten en/of consumenten. Duidelijk is dat zelfs vrij hoge kosten op den duur gecompenseerd zullen worden door de baten. Maar omdat de ontwerprichtlijn in haar huidige vorm zeer ambitieuze doelstellingen bevat, terwijl de lidstaten bij de verwezenlijking ervan de vrije hand wordt gelaten, bestaat het gevaar dat de kosten zeer hoog oplopen en bovendien onevenredig verdeeld worden. Hieraan had de Commissie op adequate wijze aandacht moeten schenken.

12. Samenvatting

Het Comité:

- erkent de rechtsgrondslag van de ontwerprichtlijn, maar is van oordeel dat de lidstaten o.g.v. artikel 95 niet gedwongen kunnen worden bepaalde streefcijfers te halen;

- kent elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen een belangrijke, zij het niet exclusieve rol toe bij het verwezenlijken van de Kioto-doelstellingen als geheel, en roept de Commissie op om een lange-termijn visie op energie te ontwikkelen;

- benadrukt de noodzaak van krachtdadige maatregelen om optimaal gebruik te kunnen maken van het potentieel aan elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, en is het ermee eens dat de lidstaten worden verplicht hun doelstellingen en de daartoe bestemde maatregelen bekend te maken; daarentegen is het van mening dat geen in de praktijk bindende streefcijfers mogen worden opgelegd, omdat dit haaks zou kunnen staan op de subsidiariteit die als uitgangspunt dient voor de maatregelen ter verwezenlijking van de Kioto-doelstellingen;

- is doordrongen van het belang van stimulansen om het gebruik van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen op te voeren, maar stelt voor om, ter voorkoming van marktverstoringen en onaanvaardbaar hoge kosten, zo snel mogelijk een aantal principes voor het verlenen van steun op te stellen, bijv. in de vorm van een bovengrens voor (effectieve) nationale steun, waarbij rekening wordt gehouden met de werkelijke effecten voor het milieu, de doelmatigheid en de beschikbaarheid van de met elke afzonderlijke technologie geproduceerde energie;

- is het eens met het voorstel inzake certificatiesystemen ter vaststelling van de herkomst van elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen, en wijst erop dat deze afgestemd moeten worden op de werking van een open elektriciteitsmarkt; daarnaast dient de Commissie er zorg voor te dragen dat de systemen van de lidstaten met elkaar in overeenstemming worden gebracht;

- vindt vooral de kwestie van netaansluiting een kernpunt in de ontwerprichtlijn, maar wijst in dit verband op een aantal onduidelijkheden;

- schaart zich achter datgene wat in het voorstel t.a.v. waterkracht wordt gesteld, maar tekent bezwaar aan tegen het feit dat de definities afwijken van die in het witboek, vooral op het punt van biomassa dat door houtverwerkende fabrieken als restafval wordt geproduceerd, en

- stemt in met het standpunt van de Commissie dat de betrokken sector economisch profijt zal trekken van de ontwikkelingen, maar vindt de analyse wat betreft de invloed op de werkgelegenheid en de financiële gevolgen voor de lidstaten en consumenten zeer onbevredigend.

Brussel, 20 september 2000.

De voorzitter

van het Economisch en Sociaal Comité

B. Rangoni Machiavelli

(1) Mededeling van de Commissie: Energie voor de toekomst: duurzame energiebronnen - Witboek voor een communautaire strategie en actieplan (COM(97) 599 def.), 26.11.1997. ESC-advies in PB C 214 van 10.7.1998, blz. 56.

(2) COM(98) 246 def. Advies van het ESC over de "Mededeling van de Commissie - Energie-efficiëntie in de Europese Gemeenschap - op weg naar een strategie voor het rationeel gebruik van energie". PB C 407 van 28.12.1998.

Top