Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 51994AC1299

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over het "Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Europees Jaar voor onderwijs en opleiding tijdens de gehele loop van het leven"

    PB C 397 van 31.12.1994, p. 15–16 (ES, DA, DE, EL, EN, FR, IT, NL, PT)

    51994AC1299

    ADVIES VAN HET ECONOMISCH EN SOCIAAL COMITÉ over het "Voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Europees Jaar voor onderwijs en opleiding tijdens de gehele loop van het leven"

    Publicatieblad Nr. C 397 van 31/12/1994 blz. 0015


    Advies over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende een Europees Jaar voor onderwijs en opleiding tijdens de gehele loop van het leven (94/C 397/06)

    De Raad heeft op 14 oktober 1994 besloten, het Economisch en Sociaal Comité overeenkomstig de bepalingen van de artikelen 126 en 127 van het EG-Verdrag te raadplegen over het voornoemde voorstel.

    De Afdeling voor sociale aangelegenheden, gezinsvraagstukken, onderwijs en cultuur, die met de voorbereiding van de desbetreffende werkzaamheden was belast, heeft haar advies op 10 november 1994 goedgekeurd. Rapporteur was de heer van Dijk.

    Het Economisch en Sociaal Comité heeft tijdens zijn 320e Zitting (vergadering van 23 november 1994) het volgende advies uitgebracht, dat met algemene stemmen is goedgekeurd.

    1. Algemene opmerkingen

    1.1. Het ESC stemt in met het initiatief van de Commissie om 1996 uit te roepen tot "Europees Jaar voor onderwijs en opleiding tijdens de gehele loop van het leven". In het Witboek "Groei, concurrentievermogen, werkgelegenheid", waarin dit initiatief al wordt aangekondigd, heet het onder meer : "Investering in het menselijk kapitaal is noodzakelijk om de concurrentiekracht te vergroten, met name om de assimilatie en verspreiding van nieuwe technologieën te vergemakkelijken." () De opvatting dat onderwijs en opleiding van essentieel belang zijn om Europa voor te bereiden op de rol die het in de 21e eeuw zal moeten spelen, wordt door het Comité ten volle onderschreven.

    1.2. In het Witboek over Europees sociaal beleid wordt er nadrukkelijk op gewezen dat dit "(...) de belangen (moet) dienen van de Unie als geheel en van al haar mensen zowel die met als die zonder werk." () In dezelfde geest richten de activiteiten die in het kader van het Europees Jaar voor onderwijs en opleiding worden georganiseerd zich niet alleen op alle burgers van de Unie, maar ook op de werknemers stricto sensu.

    1.3. Het bevreemt het Comité ten zeerste dat het zijn advies in zo'n korte tijd dient op te stellen. Het lijkt erop dat de Task Force menselijke hulpbronnen, onderwijs, opleiding en jeugdzaken de raadplegingsprocedure niet serieus neemt, zoals al eerder het geval was.

    1.3.1. Aangezien op dit terrein de medebeslissingsprocedure van toepassing is, meent het Comité bovendien dat de voorbereidingstijd die nodig is om het Europees Jaar voor onderwijs en opleiding tot een succes te maken, wel zeer kort is.

    1.4. Het Comité beklemtoont dat een adequate basisopleiding de noodzakelijke grondslag vormt voor goede permanente educatie en opleiding.

    2. Bijzondere opmerkingen

    2.1. Om ervoor te zorgen dat de concreet door de Commissie te organiseren acties ook daadwerkelijk worden uitgevoerd, is nauwe samenwerking met alle door de lid-staten aangewezen instanties geboden. Met het oog hierop betreurt het Comité dat de sociale partners geen zitting hebben in het "comité van raadgevende aard". Het herinnert eraan dat alle maatschappelijke groeperingen binnen een Europese cultuur van onderwijs en opleiding een bevoorrechte plaats innemen. Participatie van de kant van de sociale partners zou niet alleen op Europees maar ook nationaal niveau gestalte moeten krijgen.

    2.2. De Commissie koestert de ambitie dit Europese jaar te wijden aan communicatie, bewustmaking en bevordering van onderwijs en opleiding tijdens de gehele loop van het leven, maar trekt daar niet de benodigde middelen voor uit. Zelfs vergeleken met het Europees Jaar voor de veiligheid, de hygiëne en de gezondheid op het werk is het geplande budget zeer klein; het is duidelijk dat een dergelijk ambitieus project daardoor aan geloofwaardigheid dreigt in te boeten. Het Comité is derhalve van mening dat het budget van acht miljoen ecu voor een periode van drie jaar ontoereikend is.

    2.2.1. Een bedrag van acht miljoen ecu voor een periode van drie jaar komt neer op 2 650 000 ecu per jaar. Verdeeld over 12 landen betekent dat ca. 220 000 ecu per land per jaar, en in het vooruitzicht van het Europa van de 16, krijgt ieder land dan ca. 165 600 ecu. Ter vergelijking zij vermeld dat een land als Duitsland meer dan 20 miljard ecu per jaar uitgeeft aan omscholing.

    2.3. Het Comité vraagt zich af aan de hand van welk criterium deze middelen verdeeld zullen worden. Bij vroegere projecten, zoals bovenvernoemd Europees Jaar voor de veiligheid, werden de activiteiten afgestemd op werknemers actief in het MKB of in het algemeen in sectoren met een aan de beroepsactiviteit verbonden verhoogd risico. In dit Commissiedocument wordt echter geen enkel criterium aangegeven.

    2.4. Een van de manieren om permanente educatie te bevorderen is de inzet van de massamedia. Proefprojecten zijn in dit verband een ander geëigend middel. Het aantonen van positieve resultaten van proefprojecten heeft waarschijnlijk meer effekt dan alleen het ontwerpen van logo's en slagzinnen.

    2.5. Aangezien het budget beperkter is, stelt het Comité voor een prioriteitenlijstje op te stellen teneinde tot concrete resultaten te komen.

    2.6. Het Comité acht investeringen in opleidingen een dringende noodzaak in het kader van de strijd tegen de werkloosheid.

    2.7. Gezien de technologische ontwikkelingen nemen onderwijs en opleiding voortdurend in belang toe. Dit geldt niet alleen voor de industrie, maar ook voor de overheidssector.

    2.8. Het Comité pleit voor een nauwe samenwerking tussen de verschillende (óók universitaire) onderwijsstelsels en het bedrijfsleven. Zo zullen de onderwijskrachten beter kunnen vaststellen wat de behoeften zijn en wat de studenten dus moeten leren om een baan te vinden. En in het bedrijfsleven wordt het zo duidelijker wat onderwijs kan betekenen voor een sector. Dit betekent echter niet dat het bedrijfsleven veranderingen gaat doorvoeren in het onderwijsprogramma van scholen en universiteiten.

    Brussel, 23 november 1994.

    De voorzitter

    van het Economisch en Sociaal Comité

    Carlos FERRER

    () Doc. COM(93) 700 def. - hoofdstuk 7, blz. 144.

    () COM(94) 333 def., blz. 9.

    Top