Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 42007X1212(01)

Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 15 november 2007 , over het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleiding

PB C 300 van 12.12.2007, p. 6–9 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

12.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

C 300/6


Conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen van 15 november 2007, over het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleiding (1)

(2007/C 300/07)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,

GELET OP:

1.

de conclusies van de Europese Raad van Lissabon van 23-24 maart 2000 waarin wordt benadrukt dat investeren in mensen cruciaal is voor Europa's plaats in de kenniseconomie en de lidstaten wordt verzocht stappen te ondernemen „om de obstakels voor mobiliteit van docenten weg te nemen en om docenten van hoge kwaliteit aan te trekken (2);

2.

het verslag van de Raad Onderwijs van februari 2001 aan de Europese Raad over de concrete toekomstige doelstellingen van de onderwijs- en opleidingsstelsels, waarin de aandacht wordt gevestigd op de veranderende rol van leerkrachten, die nog steeds kennis overbrengen, „maar tegenwoordig (…) ook fungeren als mentor die lerenden begeleidt op hun individuele kennistraject (3);

3.

doelstelling 1.1 van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” — Verbetering van het onderwijs en de opleiding voor onderwijsgevenden en opleiders, waarin wordt onderstreept dat het belangrijk is goed gekwalificeerde en gemotiveerde mensen voor het onderwijs aan te trekken en te behouden, vaardigheden in kaart te brengen die onderwijsgevenden nodig hebben om tegemoet te komen aan de veranderende noden van de samenleving, voorwaarden te scheppen om onderwijsgevenden door middel van initiële opleidingen en bijscholingen te ondersteunen, alsmede om nieuwe onderwijsgevenden en opleiders met ervaring op andere gebieden aan te trekken (4);

4.

de resolutie van de Raad van 27 juni 2002 inzake levenslang leren, waarin de lidstaten wordt verzocht het onderwijs aan en de opleiding van leerkrachten die betrokken zijn bij levenslang leren te verbeteren zodat zij de nodige bekwaamheid voor de kennismaatschappij verwerven (5);

5.

het gezamenlijke tussentijdse verslag van de Raad en de Commissie van 26 februari 2004 inzake de vorderingen met de doelstellingen van Lissabon op het gebied van onderwijs en opleiding (6), waarin voorrang wordt gegeven aan de ontwikkeling van gemeenschappelijke Europese beginselen voor de competenties en kwalificaties waarover leraren moeten beschikken om hun nieuwe taken in de kennismaatschappij te vervullen (7);

6.

het gezamenlijke tussentijdse verslag van de Raad en de Commissie van 23 februari 2006 over de uitvoering van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”, waarin het volgende wordt benadrukt: „Wil men de onderwijs- en opleidingsstelsels doeltreffender maken, dan moet ook worden geïnvesteerd in de opleiding van leerkrachten en praktijkopleiders en moet worden gezorgd voor een sterker leiderschap in onderwijs- en opleidingsinstellingen (8);

7.

de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 14 november 2006 over doelmatigheid en rechtvaardigheid in onderwijs en opleiding, waarin wordt gesteld dat „de motivatie, vaardigheden en competenties van leerkrachten, opleiders, ander onderwijzend personeel, begeleidingsdiensten en welzijnsdiensten, alsmede de kwaliteit van de schoolleiding sleutelfactoren zijn die bijdragen tot hoogwaardige leerresultaten” en dat „de inspanningen van het onderwijzend personeel moeten worden ondersteund door permanente bijscholing”;

8.

de conclusies van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 14 november 2006, over de toekomstige prioriteiten van de intensievere Europese samenwerking inzake beroepsonderwijs en -opleiding, waarin de nadruk wordt gelegd op het belang van hoog opgeleide leerkrachten die zich permanent laten bijscholen (9);

9.

Besluit nr. 1720/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 november 2006 tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van een leven lang leren, dat in het kader van het Comeniusprogramma specifiek tot doel heeft de kwaliteit en de Europese dimensie in de opleidingen voor onderwijsgevenden te versterken (10);

10.

de Aanbeveling 2006/961/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren (11), waarin de minimale kennis, vaardigheden en attitudes worden geformuleerd die alle leerlingen aan het eind van de initiële opleiding en scholing moeten hebben verworven om deel te nemen aan de kennismaatschappij en die, gezien hun transversale aard, nopen tot een hogere graad van samenwerking en werken in teamverband, alsmede tot een onderwijsaanpak die de traditionele afbakening van vakken overstijgt.

ZIJN INGENOMEN MET de mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement van 23 augustus 2007 over het verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleiding (12), waarin de kwaliteit van het onderricht en de lerarenopleiding worden aangemerkt als sleutelfactoren voor het optrekken van de opleidingsniveaus en het verwezenlijken van de doelstellingen van Lissabon, en waarin dienovereenkomstig voorstellen worden geformuleerd om deze te handhaven en te verbeteren.

BEVESTIGEN dat de verantwoordelijkheid voor de organisatie en de inhoud van onderwijs- en opleidingsstelsels, alsook de verwezenlijking van doelstelling 1.1 van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010”, weliswaar bij de lidstaten berust, en dat scholen in tal van lidstaten weliswaar over een grote autonomie beschikken, maar dat Europese samenwerking een nuttige rol kan spelen door de lidstaten te helpen bij het aangaan van gemeenschappelijke uitdagingen, in het bijzonder via de open coördinatiemethode; dit veronderstelt de ontwikkeling van gemeenschappelijke beginselen en doelstellingen, alsmede gezamenlijke initiatieven zoals peer-learningactiviteiten, de uitwisseling van ervaringen en goede praktijen en wederzijdse monitoring.

ZIJN DE VOLGENDE MENING TOEGEDAAN:

1.

Kwaliteitsvol lesgeven is een absolute voorwaarde voor onderwijs en opleiding van hoge kwaliteit, die op hun beurt cruciaal zijn voor het Europese concurrentievermogen op lange termijn, alsook voor het vermogen van Europa om meer banen en groei te creëren in overeenstemming met de doelstellingen van Lissabon, zulks in combinatie met andere betrokken beleidsgebieden zoals economie, sociaal beleid en onderzoek.

2.

Van even groot belang is het feit dat lesgeven een dienst is van aanzienlijk maatschappelijk belang: leraren spelen een vitale rol doordat zij mensen in staat stellen hun talenten te ontdekken en te ontwikkelen, hun mogelijkheden op het gebied van persoonlijke groei en welzijn te verwezenlijken en tevens de complexe verscheidenheid van kennis, bekwaamheid en sleutelcompetenties voor het leven te verwerven die ze als burger in hun privéleven, hun sociale leven en voor hun werk nodig zullen hebben.

3.

Het vermogen van leraren om de uitdagingen van de toenemende sociale en culturele verscheidenheid in de klas aan te gaan, is van wezenlijk belang voor de ontwikkeling van rechtvaardiger onderwijsstelsels en voor vorderingen in de richting van gelijke kansen voor iedereen.

4.

De scholing en opleiding van leraren is cruciaal voor de modernisering van de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels en voor een hoger algemeen niveau van onderwijsresultaten in de toekomst, en de snelheid waarmee werk zal worden gemaakt van de gemeenschappelijke doelstellingen van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” zal worden bevorderd door doeltreffende lerarenopleidingen.

5.

Gezien het bovenstaande moeten de lidstaten een hoge prioriteit toekennen aan het handhaven en verbeteren van de kwaliteit van de lerarenopleiding in het kader van de volledige loopbaan.

MERKEN HET VOLGENDE OP:

1.

Door talrijke maatschappelijke, culturele, economische en technologische veranderingen in de samenleving worden er nieuwe eisen gesteld aan het beroep van leraar en wordt het des te noodzakelijker meer competentiegerichte benaderingen voor het lesgeven te ontwikkelen, in combinatie met een grotere nadruk op leerresultaten.

Bij het verwerven van sleutelcompetenties voor het leven wordt van de leerlingen steeds meer verwacht dat zij een grotere leerautonomie ontwikkelen en verantwoordelijkheid opnemen voor hun eigen onderricht.

Voorts komt het steeds vaker voor dat leerlingen in een en dezelfde klas steeds diversere achtergronden en steeds uiteenlopender capaciteiten hebben.

Om leraren in staat te stellen hun onderwijsmethoden af te stemmen op de veranderende behoeften van de leerlingen, moeten zij regelmatig hun vaardigheden kunnen opfrissen en/of nieuwe vaardigheden kunnen ontwikkelen.

2.

De nieuwe eisen waarmee leraren te maken krijgen, leiden er niet alleen toe dat nieuwe leeromgevingen en nieuwe onderwijsbenaderingen moeten worden ontwikkeld, maar vergen tevens een grote vakbekwaamheid.

Aangezien scholen meer autonome open leeromgevingen worden, dragen de leraren een steeds grotere verantwoordelijkheid voor de inhoud, organisatie en monitoring van het leerproces, alsook voor hun eigen carrièrelange persoonlijke professionele ontwikkeling.

3.

Dit stelt lerarenopleidingen en -opleiders en scholen op hun beurt voor nieuwe uitdagingen bij de ontwikkeling of uitvoering van programma's ten behoeve van leraren in opleiding en reeds actieve leraren. Om lerarenopleidingen in staat te stellen deze uitdagingen aan te gaan, is betere coördinatie tussen de diverse onderdelen van de lerarenopleiding — van initiële opleiding tot aanvullende steun aan het begin van de loopbaan („introductiecursussen” (13)) en bijscholing — nodig.

Bovendien moeten er meer stimulansen komen voor leraren om hun vaardigheden gedurende hun hele loopbaan bij te blijven schaven, en er moet beter voor worden gezorgd dat bijscholing zowel kwalitatief als kwantitatief is afgestemd op de onderwijsbehoeften.

4.

In verscheidene lidstaten is het niet alleen nodig om nieuwe mensen — ook mensen met andere beroepservaring — voor het onderwijs aan te trekken, maar ook om ervaren leraren ertoe over te halen les te blijven geven en niet vervroegd uit te treden of een andere baan te zoeken.

Verbetering van de kwaliteit van de lerarenopleidingen is een van de manieren om de keuze voor het beroep van leraar aantrekkelijker te maken.

KOMEN in het kader van hun bevoegdheden OVEREEN:

1.

Ernaar te streven dat leraren:

in het bezit zijn van een diploma van een instelling voor hoger onderwijs (14) dat een passend evenwicht biedt tussen op onderzoek gebaseerde studie en praktische onderwijservaring;

een specialistische kennis van hun vakken hebben, alsook de vereiste pedagogische vaardigheden;

toegang hebben tot effectieve ondersteuningsprogramma's aan het begin van hun loopbaan;

gedurende hun hele loopbaan toegang hebben tot adequate begeleidende ondersteuning;

gedurende hun hele loopbaan worden aangemoedigd en gesteund om hun leerbehoeften opnieuw te bezien en nieuwe kennis, vaardigheden en competenties op te doen door middel van formeel, informeel en niet-formeel leren, met inbegrip van uitwisselingen en stages in het buitenland.

2.

Ernaar te streven dat leraren in leidinggevende functies niet alleen beschikken over lesvaardigheden en leservaring, maar tevens toegang hebben tot kwaliteitsopleidingen op het gebied van schoolmanagement en leiding geven.

3.

Ernaar te streven dat de initiële lerarenopleiding, de ondersteuning aan het begin van de loopbaan en de verdere bijscholing gecoördineerd worden, met elkaar samenhangen, op passende wijze gefinancierd worden en aan kwaliteitsborging worden onderworpen.

4.

Zich te beraden op de aanneming van maatregelen ter verhoging van de kwalificatienormen en de mate van praktische ervaring die nodig zijn voor het beroep van leraar.

5.

Nauwere banden en partnerschappen aan te moedigen tussen scholen — die zich tot „leergemeenschappen” moeten ontwikkelen — en lerarenopleidingen, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat deze instellingen samenhangende en relevante opleidingsprogramma's van hoge kwaliteit verstrekken die daadwerkelijk inspelen op de veranderende behoeften van scholen, leraren en de samenleving in haar geheel.

6.

Gedurende de initiële lerarenopleiding en de ondersteuning aan het begin van de loopbaan alsmede door middel van permanente bijscholing het verwerven van competenties te bevorderen waardoor de leraren in staat worden gesteld:

veelzijdig inzetbare competenties te onderwijzen zoals die welke zijn opgesomd in de Aanbeveling inzake sleutelcompetenties (15);

een veilige en aantrekkelijke schoolomgeving te scheppen die gebaseerd is op wederzijds respect en samenwerking;

effectief les te geven in heterogene klassen bestaande uit leerlingen met een uiteenlopende maatschappelijke en culturele achtergrond en met een breed scala van talenten en behoeften, waaronder behoeften op het gebied van speciaal onderwijs;

nauw met collega's, ouders en de bredere gemeenschap samen te werken;

deel te nemen aan de ontwikkeling van de school of het opleidingscentrum waar zij werkzaam zijn;

nieuwe kennis op te doen en te streven naar innovatie door middel van reflectie en onderzoek;

gebruik te maken van ICT bij hun verschillende taken, alsook in hun eigen voortdurende bijscholing;

gedurende hun eigen permanente bijscholing zelfstandig lerenden te worden.

7.

Passende steun te verlenen aan lerarenopleidingen en lerarenopleiders, zodat deze innovatieve antwoorden kunnen ontwikkelen op de nieuwe eisen van de lerarenopleiding.

8.

Steun te verlenen aan mobiliteitsprogramma's voor leraren, leraren in opleiding en lerarenopleiders die een belangrijke weerslag op hun professionele ontwikkeling hebben, hun een beter inzicht in culturele verschillen verschaffen en hen bewust maken van de Europese dimensie van lesgeven.

9.

Het nodige te doen om de keuze voor het beroep van leraar aantrekkelijker te maken.

VERZOEKEN DE LIDSTATEN OM MET STEUN VAN DE COMMISSIE:

1.

Zich er gezamenlijk voor te beijveren de Europese samenwerking via de open coördinatiemethode — in overleg met de belanghebbenden en als transversale beleidsdoelstelling van het werkprogramma „Onderwijs en opleiding 2010” en het eventuele vervolgprogramma — te versterken, teneinde de uitvoering van de in deze conclusies geformuleerde beleidsprioriteiten voor de lerarenopleiding te bevorderen.

2.

Gebruik te maken van alle beschikbare instrumenten, zoals die van de open coördinatiemethode en het programma Een Leven Lang Leren, het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds, om — middels een geïntegreerde aanpak — empirische kennis die relevant is voor het beleid op het gebied van de lerarenopleiding, verdere initiatieven inzake wederzijds leren, innovatieve projecten in het kader van de lerarenopleiding en de mobiliteit van leraren, lerarenopleiders en leraren in opleiding te bevorderen.


(1)  Deze conclusies hebben betrekking op leerkrachten in het algemeen onderwijs en het initiële beroepsonderwijs. Onder een leerkracht wordt een persoon verstaan met de door de wetgeving en de gebruiken van een lidstaat erkende status van leerkracht (of een gelijkwaardige status). Personen die buiten de formele onderwijs- en opleidingsstelsels zijn tewerkgesteld, vallen hier niet onder wegens de verschillende aard en context van hun taken.

(2)  SN 100/1/00 REV 1.

(3)  Doc. 5980/01.

(4)  PB C 142 van 14.6.2002, blz. 1.

(5)  PB C 163 van 9.7.2002, blz. 1.

(6)  Doc. 6905/04.

(7)  Bijlagen I en II bij doc. 12414/07 ADD 1.

(8)  PB C 79 van 1.4.2006, blz. 1.

(9)  PB C 298 van 8.12.2006, blz. 8.

(10)  PB L 327 van 24.11.2006, blz. 45.

(11)  PB L 394 van 30.12.2006, blz. 5.

(12)  Doc. 12414/07 + ADD 1 + ADD 2.

(13)  „Introductiecursussen”: het proces in sommige lidstaten waarbij pas afgestudeerde leraren tijdens de eerste jaren van tewerkstelling aanvullende ondersteuning krijgen (bijv. door middel van begeleiding, opleiding, advies), die zij nodig hebben om hun nieuwe rol binnen de school en het beroep op zich te nemen; het vormt aldus een overgangsfase tussen de initiële lerarenopleiding en de feitelijke beroepspraktijk.

(14)  Of, indien het leraren betreft die werkzaam zijn op het gebied van de initiële beroepsopleiding, hooggekwalificeerd zijn op hun beroepsgebied en in het bezit zijn van een passende pedagogische kwalificatie.

(15)  Zie noot 11.


Top