Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32022R2448

    Uitvoeringsverordening (EU) 2022/2448 van de Commissie van 13 december 2022 tot vaststelling van operationele richtsnoeren over het bewijs dat is voldaan aan de duurzaamheidscriteria voor bosbiomassa van artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad (Voor de EER relevante tekst)

    C/2022/9134

    PB L 320 van 14.12.2022, p. 4–11 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document In force

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2022/2448/oj

    14.12.2022   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 320/4


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/2448 VAN DE COMMISSIE

    van 13 december 2022

    tot vaststelling van operationele richtsnoeren over het bewijs dat is voldaan aan de duurzaamheidscriteria voor bosbiomassa van artikel 29 van Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad

    (Voor de EER relevante tekst)

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen (1), en met name artikel 29, lid 8,

    Overwegende hetgeen volgt:

    (1)

    In Richtlijn (EU) 2018/2001 worden nieuwe duurzaamheidscriteria vastgesteld voor bosbiomassa die wordt gebruikt voor de opwekking van energie, zodat deze energie meetelt voor de Europese streefcijfers en nationale bijdragen, deel uitmaakt van de uit de artikelen 23 en 25 voortvloeiende verplichtingen inzake hernieuwbare energie en in aanmerking komt voor overheidssteun. Bovendien moeten de lidstaten op grond van Richtlijn (EU) 2018/2001 bij de ontwikkeling van steunregelingen voor hernieuwbare energie letten op de beschikbare duurzame levering van biomassa en terdege rekening houden met de beginselen van de circulaire economie en de afvalhiërarchie als vastgesteld in Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), teneinde onnodige verstoringen van de grondstoffenmarkten te vermijden.

    (2)

    In dit verband moet bosbiomassa die voor de productie van energie wordt gebruikt, als duurzaam worden beschouwd als zij voldoet aan de duurzaamheidscriteria van artikel 29, leden 6 en 7, van Richtlijn (EU) 2018/2001, die betrekking hebben op respectievelijk het oogsten van bossen en emissies door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF).

    (3)

    Om de samenhang tussen de doelstellingen van Richtlijn (EU) 2018/2001 en de milieuwetgeving van de Unie te waarborgen en een robuuste en geharmoniseerde toepassing van de nieuwe duurzaamheidscriteria voor bosbiomassa door lidstaten en marktdeelnemers te waarborgen, moet de Commissie op grond van Richtlijn (EU) 2018/2001 uitvoeringshandeling vaststellen voor het opstellen van operationele richtsnoeren over het bewijs dat aan deze criteria is voldaan.

    (4)

    Om het risico op het gebruik van bosbiomassa die niet aan de criteria voor duurzaam oogsten voldoet, tot een minimum te beperken, moeten marktdeelnemers een risicobeoordeling uitvoeren op basis van de bestaande wetgeving inzake duurzaam bosbeheer, met inbegrip van toezicht- en handhavingssystemen, die van kracht is in het land van oorsprong van de bosbiomassa. Daartoe moet de geoogste bosbiomassa onderworpen zijn aan nationale en subnationale wet- en regelgeving die voldoet aan de oogstcriteria van artikel 29, lid 6, punt a), van Richtlijn (EU) 2018/2001. Marktdeelnemers moeten ook beoordelen of er toezicht- en handhavingssystemen bestaan en of er geen bewijs is van een aanzienlijk gebrek aan handhaving van de relevante nationale of subnationale wetgeving. Daartoe moeten marktdeelnemers gebruikmaken van juridische beoordelingen en verslagen van de Europese Commissie (3), internationale of nationale gouvernementele organisaties, en van informatie die door niet-gouvernementele en wetenschappelijke bosbouwkundige organisaties wordt verstrekt. De risicobeoordeling moet ook rekening houden met alle relevante lopende inbreukprocedures die door de Commissie zijn ingeleid, die worden weergegeven in de openbaar toegankelijke inbreukdatabank van de Commissie, en alle relevante inbreukarresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie als bewijs van gebrekkige handhaving beschouwen.

    (5)

    Indien er geen bewijs is dat op nationaal niveau aan een of meer van de in artikel 29, lid 6, punt a), van Richtlijn (EU) 2018/2001 vastgestelde oogstcriteria is voldaan, moet bosbiomassa als risicovol worden beschouwd. In dergelijke gevallen moeten marktdeelnemers nader bewijs aanvoeren dat aan de oogstcriteria van artikel 29, lid 6, punt b), van Richtlijn (EU) 2018/2001 is voldaan door middel van beheerssystemen op het niveau van het oorsprongsgebied. In dat verband is het noodzakelijk om het duurzaamheidsbewijs dat de marktdeelnemers moeten leveren door middel van beheerssystemen op het niveau van het oorsprongsgebied van bossen, gedetailleerder vast te stellen dan het bewijs dat vereist is in het kader van de nationale en subnationale nalevingsbeoordeling. Op die manier wordt ervoor gezorgd dat daadwerkelijk wordt voldaan aan de oogstcriteria, met name de criteria inzake herbebossing, instandhouding van beschermde gebieden, beperking tot een minimum van de gevolgen van de oogst voor de bodemkwaliteit en de biodiversiteit, en inzake het behoud of de vergroting van de productiecapaciteit op lange termijn van het bos.

    (6)

    Om ervoor te zorgen dat biogene emissies en verwijderingen in verband met het oogsten van bosbiomassa correct worden geboekt, is het noodzakelijk dat de bosbiomassa voldoet aan de LULUCF-criteria op nationaal niveau. Het land of de organisatie voor regionale economische integratie waaruit de biomassa afkomstig is, moet met name partij zijn bij de Overeenkomst van Parijs. Daarnaast had het land of de regionale organisatie voor economische integratie in kwestie in het kader van de Overeenkomst van Parijs een nationaal bepaalde bijdrage (NDC) moeten indienen voor emissies en verwijderingen door landgebruik, land- en bosbouw, die ervoor zorgt dat veranderingen in de koolstofvoorraden in verband met de oogst van biomassa worden verrekend met de verbintenis van het land of de organisatie voor regionale economische integratie om de broeikasgasemissies te verminderen of te beperken, zoals gespecificeerd in de NDC’s. Als alternatief moet dat land of die organisatie beschikken over nationale of subnationale wetgeving die van toepassing is op het oogstgebied, om de koolstofvoorraden en -putten in stand te houden en te verbeteren. Bovendien moet worden aangetoond dat de gerapporteerde emissies van de LULUCF-sector de verwijderingen niet overschrijden en dat de koolstofputten voor bossen gedurende een relevante referentieperiode worden behouden of versterkt.

    (7)

    Wanneer de naleving van de LULUCF-criteria van artikel 29, lid 7, punt a), van Richtlijn (EU) 2018/2001 niet kan worden aangetoond, is het noodzakelijk dat marktdeelnemers aanvullend bewijs leveren van het bestaan van beheerssystemen op het niveau van het oorsprongsgebied, om ervoor te zorgen dat zowel de koolstofvoorraden als de koolstofputten in bossen op de lange termijn worden gehandhaafd of versterkt. Dergelijke systemen moeten ten minste informatie omvatten afkomstig van toekomstgerichte planning en periodiek toezicht van de ontwikkeling van de koolstofvoorraden en -putten in bossen op het niveau van het oorsprongsgebied van bossen.

    (8)

    Om een robuuste verificatie van de nieuwe duurzaamheidscriteria voor bosbiomassa te waarborgen, moet de door marktdeelnemers verstrekte informatie transparant, nauwkeurig en betrouwbaar zijn en tegen fraude worden beschermd, en moeten marktdeelnemers kunnen vertrouwen op betrouwbare certificeringsregels. In die regels moet rekening worden gehouden met de rol van vrijwillige nationale of internationale certificeringsregelingen die door de Commissie zijn erkend overeenkomstig artikel 30, lid 4, van Richtlijn (EU) 2018/2001.

    (9)

    Om de administratieve lasten tot een minimum te beperken, moeten de lidstaten het werk van marktdeelnemers vergemakkelijken door gegevens, met inbegrip van ruimtelijke gegevens en inventarissen, beschikbaar te stellen voor plannings- en toezichtsdoeleinden.

    (10)

    De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor de duurzaamheid van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    Onderwerp en toepassingsgebied

    Deze verordening stelt operationele richtsnoeren vast die door de lidstaten moeten worden toegepast om te zorgen voor een robuuste en geharmoniseerde toepassing van de risicogebaseerde duurzaamheidscriteria voor de productie van biobrandstoffen, vloeibare biomassa en biomassabrandstoffen uit bosbiomassa van artikel 29, leden 6 en 7, van Richtlijn (EU) 2018/2001.

    Artikel 2

    Definities

    Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

    “oogstcriteria op nationaal of subnationaal niveau”: de criteria die zijn vastgesteld in artikel 29, lid 6, punt a), van Richtlijn (EU) 2018/2001;

    “oogstcriteria op het niveau van het oorsprongsgebied”: de criteria die zijn vastgesteld in artikel 29, lid 6, punt b), van Richtlijn (EU) 2018/2001;

    “land van de oogst”: het land of gebied waar de bosbiomassa-grondstof is geoogst;

    “aangeplant bos”: bos dat voornamelijk bestaat uit bomen die zijn ontstaan door aanplant en/of doelbewuste bezaaiing, op voorwaarde dat de aangeplante of gezaaide bomen bij rijpheid naar verwachting meer dan vijftig procent van de houtvoorraad zullen uitmaken. Het omvat hakhout van bomen die oorspronkelijk zijn aangeplant of gezaaid;

    “bosplantage”: een aangeplant bos dat intensief wordt beheerd en bij aanplant en rijpheid voldoet aan alle volgende criteria: één of twee soorten, gelijke leeftijdsklasse en regelmatige boomafstand. Hieronder vallen plantages met een korte omlooptijd voor hout, vezels en energie, met uitzondering van bossen die zijn aangeplant voor bescherming of het herstel van ecosystemen, evenals bossen die zijn ontstaan door middel van aanplant of bezaaiing en bij rijpheid lijken of zullen lijken op uit natuurlijke zaailingen geteelde bossen;

    “stronken en wortels”: delen van het hele boomvolume, behalve het volume van de houtachtige biomassa boven de stronk, waarbij de hoogte van de stronk de hoogte is waarop de boom bij normale kappraktijken in het betrokken land of gebied wordt geveld;

    “dood hout”: alle niet-levende houtachtige biomassa die geen deel uitmaakt van het strooisel, dat rechtop staat of op de grond dan wel in de bodem ligt, met inbegrip van hout dat aan de oppervlakte ligt, en ander dood hout, dode wortels en stronken, met een diameter van ten minste 10 cm of een andere door het betrokken land gebruikte diameter;

    “productiecapaciteit op lange termijn”: de gezondheid van bossen en het vermogen van bossen om gedurende een lange periode permanent en duurzaam goederen te leveren, zoals hout van verschillende kwaliteitsklassen, en niet-houtproducten en ecosysteemdiensten, met inbegrip van lucht- en waterzuivering, instandhouding van de leefomgeving van in het wild levende planten en dieren, recreatie of cultureel kapitaal, en, indien van toepassing, het vermogen om de verschillende opeenvolgende bosbouwrotaties te overbruggen;

    “beheerssysteem”: informatie die is verzameld over het bosgebied op het niveau van het oorsprongsgebied, onder meer in de vorm van tekst, kaarten, tabellen en grafieken, en strategieën of beheersactiviteiten die zijn gepland en uitgevoerd om de bosbeheers- of ontwikkelingsdoelstellingen te bereiken;

    “natuurlijke verstoringen”: dezelfde betekenis als in artikel 3, punt 9, van Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad (4);

    “netto jaarlijkse toename”: de jaarlijkse toename van het volume van de voorraad levende bomen die beschikbaar is, verminderd met de gemiddelde natuurlijke sterfte van dat bestand;

    “LULUCF-criteria op nationaal niveau”: de criteria die zijn vastgesteld in artikel 29, lid 7, punt a), van Richtlijn (EU) 2018/2001;

    “LULUCF-criteria op het niveau van het oorsprongsgebied”: de criteria die zijn vastgesteld in artikel 29, lid 7, punt b), van Richtlijn (EU) 2018/2001;

    “koolstofvoorraad”: dezelfde betekenis als in artikel 3, punt 4, van Verordening (EU) 2018/841;

    “koolstofput”: dezelfde betekenis als “put” in artikel 3, punt 1, van Verordening (EU) 2018/841;

    “eerste verzamelpunt”: dezelfde betekenis als artikel 2, punt 12, van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/996 van de Commissie (5);

    “audit door een eerste partij”: een eigen verklaring van een marktdeelnemer die levert aan het eerste verzamelpunt;

    “audit door een tweede partij”: de audit van een leverancier door de marktdeelnemer die het eerste verzamelpunt beheert;

    “audit door een derde partij”: de audit van een marktdeelnemer door een derde partij die onafhankelijk is van de organisatie waarop de audit betrekking heeft;

    “marktdeelnemer”: dezelfde betekenis als artikel 2, punt 11, van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/996.

    Artikel 3

    Beoordeling van de naleving van de oogstcriteria op nationaal of subnationaal niveau

    1.   De lidstaten verplichten de marktdeelnemers om geauditeerde informatie te verstrekken waaruit blijkt dat de oogstcriteria op nationaal of subnationaal niveau worden nageleefd. Daartoe voeren de marktdeelnemers een risicobeoordeling uit die nauwkeurig, actueel en controleerbaar bewijs bevat met betrekking tot alle volgende elementen:

    a)

    het land van de oogst en, indien van toepassing, de subnationale regio waar de bosbiomassa is geoogst, en

    b)

    dat de nationale of subnationale wetgeving die van toepassing is op het oogstgebied, waarborgt:

    i)

    de rechtmatigheid van de oogst, door aan te tonen dat deze voldoet aan de toepasselijke wetgeving in het land waar het hout is gekapt, zoals bepaald in artikel 2, punt h), van Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad (6);

    ii)

    herbebossing, door aan te kunnen tonen dat de toepasselijke wetgeving natuurlijke of kunstmatige herbebossing of een combinatie van beide verplicht stelt, gericht op de vestiging van een nieuw bos in hetzelfde gebied en binnen een passende periode overeenkomstig de desbetreffende nationale wetgeving;

    iii)

    de doeltreffende bescherming van gebieden die bij internationaal of nationaal recht of door de relevante bevoegde autoriteit zijn aangewezen voor natuurbeschermingsdoeleinden, inclusief in wetlands en veengebieden;

    iv)

    dat het oogsten van bossen wordt uitgevoerd op een manier die de negatieve gevolgen voor de bodemkwaliteit en de biodiversiteit tot een minimum beperkt, door aan te kunnen tonen dat de toepasselijke wetgeving of de desbetreffende bosbeheervoorschriften:

    1)

    vereisen dat oerbossen en krachtens lid 1, punt b), iii), beschermde gebieden niet worden aangetast of vervangen door aanplantingsbossen, waaronder mogelijk, maar niet beperkt tot, het waarborgen dat het geregenereerde bosgebied zorgt voor een lokaal passende en toereikende hoeveelheid planten- en boomsoorten;

    2)

    voorzien in de bescherming van bodems en soorten en habitats, met inbegrip van die welke door het internationale of nationale recht worden beschermd. Om het werk van de marktdeelnemers te vergemakkelijken, streven de lidstaten ernaar gegevens te verstrekken over locatiespecifieke milieukenmerken, en

    3)

    in voorkomend geval, het verwijderen van stronken, wortels en dood hout tot een minimum beperken;

    v)

    dat de productiecapaciteit van het bos op lange termijn wordt gehandhaafd of vergroot, door aan te kunnen tonen dat de toepasselijke wetgeving op nationaal of subnationaal niveau waarborgt dat, op basis van gemiddelde jaarlijkse gegevens, de houtkap gedurende een passende periode niet groter is dan de nettotoename over een passende periode overeenkomstig de desbetreffende nationale wetgeving, behalve in gevallen waarin dit tijdelijk gerechtvaardigd is als gevolg van gedocumenteerde bosplagen, stormen of andere natuurlijke verstoringen. Dit kan worden aangetoond door gebruik te maken van:

    1)

    nationale bosinventarisatieverslagen,

    2)

    het verstrekken van het in artikel 5, punt ii), bedoelde bewijs, of

    3)

    soortgelijke inventarisatieverslagen op subnationaal niveau;

    c)

    het bestaan van systemen voor het toezicht op de uitvoering en de handhaving van de in punt b) bedoelde nationale en subnationale wetten, met inbegrip van informatie over de volgende elementen: de autoriteiten die bevoegd zijn voor toezicht, uitvoering en handhaving, sancties bij niet-naleving, systemen om beroep in te stellen tegen besluiten, en publieke toegang tot informatie;

    d)

    dat er geen significant gebrek is aan handhaving van de in punt b) bedoelde nationale en/of subnationale wet- en regelgeving.

    2.   Met betrekking tot het op grond van lid 1, punt d), vereiste bewijsmateriaal houden de marktdeelnemers rekening met juridische beoordelingen en verslagen van nationale of internationale gouvernementele organisaties waarin het gebrek aan handhaving van de nationale of subnationale wetgeving als bedoeld in lid 1, punt b), nader wordt beschreven. Eventuele relevante lopende inbreukprocedures die door de Europese Commissie tegen een lidstaat zijn ingesteld op grond van de desbetreffende Uniewetgeving, worden eveneens in aanmerking genomen. Het bestaan van een uitspraak van het Hof van Justitie tegen een lidstaat wegens schending van relevante Uniewetgeving, zoals Verordening (EU) nr. 995/2010, wordt beschouwd als bewijs van een dergelijk gebrek aan handhaving.

    3.   Om de administratieve lasten voor marktdeelnemers tot een minimum te beperken, kunnen de lidstaten openbare databanken opzetten met actuele informatie over de in dit artikel bedoelde elementen, en de toegang voor marktdeelnemers tot informatie, met inbegrip van openbare ruimtelijke gegevens en openbare inventarissen, vergemakkelijken. De lidstaten kunnen daartoe relevante opleidingen aanbieden.

    4.   Marktdeelnemers kunnen besluiten de naleving van de oogstcriteria op het niveau van het oorsprongsgebied rechtstreeks aan te tonen overeenkomstig artikel 4.

    Artikel 4

    Beoordeling van de naleving van de oogstcriteria op het niveau van het oorsprongsgebied van bossen

    Wanneer er geen bewijs van naleving van een of meer oogstcriteria op nationaal of subnationaal niveau beschikbaar is, verplichten de lidstaten de marktdeelnemers om geauditeerde informatie te verstrekken waaruit blijkt dat aan die criteria is voldaan door middel van bestaande beheerssystemen die op het niveau van het oorsprongsgebied worden toegepast. Daartoe verstrekken de marktdeelnemers nauwkeurig, actueel en controleerbaar bewijs met betrekking tot de volgende elementen:

    a)

    De ruimtelijke grenzen van het oorsprongsgebied waarvoor de naleving moet worden aangetoond en waarop de in punt b) bedoelde beheerssystemen van toepassing zijn, onder meer door middel van geografische coördinaten of percelen.

    b)

    Beheerssystemen die van toepassing zijn op het oorsprongsgebied en die waarborgen:

    i)

    dat de oogstverrichtingen rechtmatig zijn, door aan te tonen dat de oogst voldoet aan het stelsel van zorgvuldigheidseisen als omschreven in artikel 6 van Verordening (EU) nr. 995/2010;

    ii)

    dat de herbebossing wordt uitgevoerd op een wijze die ten minste de kwaliteit en de kwantiteit van de geoogste bosgebieden in stand houdt, door de vestiging van een nieuw bos in hetzelfde gebied en binnen ten hoogste tien jaar na de oogst aan te kunnen tonen. Dat kan worden aangetoond door bosbeheersplannen, operationele protocollen, milieueffectbeoordelingen en de resultaten van relevante nalevingsgerichte audits en inspecties;

    iii)

    dat bosbiomassa niet afkomstig is uit gebieden die door internationaal of nationaal recht of door de relevante bevoegde autoriteit zijn aangewezen als natuurbeschermingsgebied, inclusief in wetlands en veengebieden, tenzij er aanwijzingen zijn dat het oogsten van de grondstoffen niet botst met de beschermingsdoelstellingen van de aangewezen gebieden. Dit kan worden aangetoond aan de hand van internationale en nationale databanken, officiële kaarten, bosbeheersplannen, operationele protocollen, oogstprotocollen, satellietbeelden, milieueffectbeoordelingen en officiële kapvergunningen, met inbegrip van voorwaarden of beperkingen die ervoor zorgen dat er geen strijdigheid is met de relevante natuurbeschermingsdoelstellingen, en de resultaten van relevante nalevingsaudits en -inspecties;

    iv)

    dat het oogsten van bossen wordt uitgevoerd op een manier die ten minste gericht is op het voorkomen van negatieve gevolgen voor de bodemkwaliteit en de biodiversiteit. Dit kan door aan te tonen dat de relevante risico’s in verband met het oogsten van bosbiomassa voor energieproductie vooraf zijn vastgesteld en dat passende mitigatiemaatregelen zijn uitgevoerd, waaronder de volgende maatregelen:

    1)

    oerbossen en krachtens punt b), iii), beschermde gebieden worden niet aangetast of vervangen door aanplantingsbossen;

    2)

    het oogsten van stronken en wortels wordt tot een minimum beperkt;

    3)

    er wordt niet geoogst op kwetsbare bodems;

    4)

    het oogsten geschiedt door middel van houtkapsystemen die de effecten op de bodemkwaliteit, inclusief bodemverdichting, tot een minimum beperken;

    5)

    het oogsten geschiedt op een manier die de effecten op biodiversiteitskenmerken en habitats, met inbegrip van planten en dieren die krachtens internationale of nationale wetgeving worden beschermd, tot een minimum beperken;

    6)

    een lokaal passend bevonden hoeveelheid en verscheidenheid aan dood hout wordt in het bos achtergelaten, en

    7)

    grootschalige gevallen van kaalkap, behalve in gevallen waarin dit tijdelijk gerechtvaardigd is als gevolg van gedocumenteerde bosplagen, stormen of andere natuurlijke verstoringen, worden tot een minimum beperkt.

    Het bewijs van deze mitigatiemaatregelen kan worden geleverd door internationale en nationale databanken, officiële kaarten en satellietbeelden, bosbeheersplannen, operationele protocollen en oogstprotocollen, en resultaten van relevante nalevingsaudits en inspecties;

    v)

    dat de oogst de productiecapaciteit op lange termijn van het bos in stand houdt of verbetert. Dit kan door aan te tonen dat de jaarlijkse houtkap niet meer bedraagt dan de jaarlijkse nettotoename in het betrokken oorsprongsgebied in de tien jaar voorafgaand aan de oogst, tenzij verschillende hoeveelheden naar behoren gerechtvaardigd zijn om de toekomstige productiecapaciteit van het bos te vergroten, of door gedocumenteerde bosplagen, stormen of andere natuurlijke verstoringen. Dit kan worden aangetoond aan de hand van openbare of particuliere bosinventarisatiegegevens.

    Artikel 5

    Beoordeling van de naleving van de LULUCF-criteria op nationaal niveau

    De lidstaten verplichten de marktdeelnemers om geauditeerde informatie te verstrekken die bevestigt dat zij voldoen aan de criteria inzake landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw (LULUCF) op nationaal niveau. Daartoe verstrekken marktdeelnemers nauwkeurig, actueel en verifieerbaar bewijs dat het land of de regionale organisatie voor economische integratie waaruit de bosbiomassa afkomstig is, partij is bij de Overeenkomst van Parijs en aan een van de volgende twee reeksen voorwaarden voldoet:

    i)

    het land of de organisatie heeft in het kader van de Overeenkomst van Parijs inzake klimaatverandering van 2015 na de 21e Conferentie van de Partijen bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering een nationaal bepaalde bijdrage (NDC) ingediend die aan de volgende vereisten voldoet:

    a)

    de NDC omvat de sectoren landbouw, bosbouw en landgebruik, ofwel gecombineerd als één sector landbouw, bosbouw en ander landgebruik (AFOLU), ofwel als sectoren landbouw en LULUCF afzonderlijk;

    b)

    in de NDC wordt uitgelegd hoe de sectoren landbouw, bosbouw en landgebruik in aanmerking zijn genomen ten behoeve van de NDC;

    c)

    in de NDC worden de emissies en verwijderingen van de sectoren landbouw, bosbouw en landgebruik meegerekend voor de algemene emissiereductiedoelstelling van het land, met inbegrip van de emissies in verband met het oogsten van bosbiomassa, of

    ii)

    er bestaan nationale of subnationale wetten die van toepassing zijn op het oogstgebied, om de koolstofvoorraden en -putten in bossen in stand te houden en te verbeteren. Daarnaast moet worden aangetoond dat de gerapporteerde emissies van de LULUCF-sector de verwijderingen niet overschrijden, door aan te kunnen tonen dat de gerapporteerde emissies van de LULUCF-sector de verwijderingen gedurende de tien jaar voorafgaand aan de oogst van de bosbiomassa gemiddeld niet overschrijden en dat koolstofvoorraden en -putten in stand worden gehouden of verbeterd tussen de laatste twee opeenvolgende perioden van tien jaar voorafgaand aan de oogst van bosbiomassa.

    Om de administratieve lasten voor de marktdeelnemers tot een minimum te beperken, kunnen de lidstaten actuele informatie over de in dit artikel bedoelde elementen aan de marktdeelnemers verstrekken.

    Artikel 6

    Beoordeling van de naleving van de LULUCF-criteria op het niveau van het oorsprongsgebied van bossen

    Wanneer er geen bewijs van naleving van de LULUCF-criteria op nationaal niveau beschikbaar is, verplichten de lidstaten marktdeelnemers om geauditeerde informatie te verstrekken ter bevestiging van het bestaan en de uitvoering van beheerssystemen op het niveau van het oorsprongsgebied van bossen, om ervoor te zorgen dat de niveaus van de koolstofvoorraden en -putten in het bos op de lange termijn worden gehandhaafd of versterkt. Daartoe verstrekken de marktdeelnemers nauwkeurig, actueel en controleerbaar bewijs overeenkomstig de volgende vereisten:

    a)

    het vaststellen van de ruimtelijke grenzen van het oorsprongsgebied waarvoor de naleving moet worden aangetoond, bijvoorbeeld door middel van geografische coördinaten of percelen, met inbegrip van opstanden en stukken grond, alsmede het vaststellen van de relevante koolstofreservoirs van bossen, met inbegrip van bovengrondse biomassa, ondergrondse biomassa, strooisel, dood hout en organische koolstof in de bodem;

    b)

    het berekenen van de gemiddelde koolstofvoorraden en -putten voor bossen over een historische referentieperiode met het oog op de vaststelling van een benchmark voor de vergelijking van het behoud of de versterking van koolstofvoorraden en -putten in bossen van een oorsprongsgebied. Marktdeelnemers gebruiken de referentieperiode van 2000-2009, of een andere periode van vergelijkbare duur en zo dicht mogelijk bij 2000-2009, om het gebruik van gegevens uit de bosinventarisatie te vergemakkelijken of om de gevolgen van natuurlijke verstoringen of andere extreme gebeurtenissen te beperken. De marktdeelnemers motiveren de keuze van hun referentieperiode naar behoren. De marktdeelnemer raamt de referentiewaarden voor alle relevante koolstofreservoirs die overeenkomstig punt a) individueel zijn geïdentificeerd;

    c)

    het beschrijven van het scenario van de verwachte bosbeheerspraktijken in een oorsprongsgebied over een geplande langetermijnperiode, die ten minste 30 jaar beslaat na de oogst waarvan biomassa afkomstig is. Dat scenario wordt opgesteld op basis van de bosbeheerspraktijken in een oorsprongsgebied die voor de historische referentieperiode zijn gedocumenteerd, of op basis van bestaande bosbeheersplannen of ander verifieerbaar bewijsmateriaal;

    d)

    het ramen van de gemiddelde koolstofvoorraden en -putten van het oorsprongsgebied gedurende de geplande langetermijnperiode, die ten minste 30 jaar bedraagt, of meer, afhankelijk van de groeisnelheid van het bos, na de oogst van de bosbiomassa. Om deze ramingen met de historische referentieperiode te kunnen vergelijken, wordt daarbij gebruikgemaakt van dezelfde koolstofreservoirs, -gegevens en -methoden als bedoeld in de punten a) en b). Wanneer marktdeelnemers niet in staat zijn een of meer overeenkomstig punt a) geïdentificeerde reservoirs te kwantificeren, verstrekken zij een deugdelijke motivering;

    e)

    het vergelijken van de gemiddelde koolstofvoorraden en -putten in het relevante oorsprongsgebied van bossen gedurende de geplande langetermijnperiode met de koolstofvoorraden en -putten in bossen gedurende de historische referentieperiode. Indien de gemiddelde koolstofvoorraden en -putten in bossen van de geplande langetermijnperiode gelijk zijn aan of hoger zijn dan de gemiddelde koolstofvoorraden en -putten in bossen van de historische referentieperiode, voldoet de bosbiomassa aan de LULUCF-criteria op het niveau van het oorsprongsgebied van het bos. De marktdeelnemers voeren adequate toezicht- en verificatiesystemen in voor de feitelijke ontwikkeling van koolstofvoorraden en -putten waarvan is aangetoond dat zij voldoen aan de eisen van dit artikel.

    Artikel 7

    Audit en verificatie

    1.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat marktdeelnemers:

    a)

    betrouwbare informatie indienen ter staving van hun duurzaamheidsclaims, waaruit blijkt dat naar behoren is voldaan aan de vereisten van de artikelen 3 tot en met 6, en op verzoek de gedetailleerde gegevens beschikbaar stellen die zijn gebruikt om die informatie te verzamelen. Indien ander bewijsmateriaal wordt verstrekt om aan te tonen dat aan de oogst- en LULUCF-criteria wordt voldaan, moet dat bewijs voldoen aan een hoge betrouwbaarheids- en controleerbaarheidsnorm;

    b)

    gebruikmaken van het massabalanssysteem als bedoeld in artikel 30, lid 1, van Richtlijn (EU) 2018/2001;

    c)

    zorgen voor een passende norm voor onafhankelijke audits door een derde partij van de ingediende informatie, met uitzondering van de naleving op nationaal en subnationaal niveau, aan de hand van de oogst- en LULUCF-criteria, waarvoor een audit door een eerste of een tweede partij kan worden uitgevoerd tot aan het eerste verzamelpunt van de bosbiomassa;

    d)

    zorgen voor een adequaat niveau van transparantie, rekening houdend met de noodzaak van publiek toezicht op de auditaanpak;

    e)

    bewijs leveren dat relevante audits regelmatig worden uitgevoerd, onder meer door periodieke inspecties, indien van toepassing.

    2.   De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat bij de in lid 1, punt c), bedoelde audits de frequentie en methodologie van de steekproeven en de robuustheid van de gegevens worden geëvalueerd, en dat wordt gecontroleerd of de door de marktdeelnemers verstrekte informatie juist en betrouwbaar is en tegen fraude is beschermd.

    3.   Marktdeelnemers kunnen gebruikmaken van nationale regelingen of internationale vrijwillige regelingen die door de Commissie zijn erkend overeenkomstig artikel 30, lid 4, van Richtlijn (EU) 2018/2001, om aan te tonen dat aan de criteria van de artikelen 3 tot en met 6 van deze verordening is voldaan.

    4.   Groepsaudits kunnen worden uitgevoerd onder de voorwaarden van artikel 12 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/996 om de administratieve lasten voor met name kleine marktdeelnemers te helpen verlichten.

    Artikel 8

    Inwerkingtreding en toepassing

    Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 13 december 2022.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Ursula VON DER LEYEN


    (1)  PB L 328 van 21.12.2018, blz. 82.

    (2)  Richtlijn 2008/98/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende afvalstoffen en tot intrekking van een aantal richtlijnen (PB L 312 van 22.11.2008, blz. 3).

    (3)  Zoals het project “REDIIBIO. Technical Assistance for the preparation of the guidance for the implementation of the new bioenergy sustainability criteria set out in the revised Renewable Energy Directive, 2021”.

    (4)  Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU (PB L 156 van 19.6.2018, blz. 1).

    (5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/996 van de Commissie van 14 juni 2022 betreffende de voorschriften om de duurzaamheids- en broeikasgasemissiereductiecriteria alsmede de criteria inzake laag risico op indirecte veranderingen in landgebruik te controleren (PB L 168 van 27.6.2022, blz. 1).

    (6)  Verordening (EU) nr. 995/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 20 oktober 2010 tot vaststelling van de verplichtingen van marktdeelnemers die hout en houtproducten op de markt brengen (PB L 295 van 12.11.2010, blz. 23).


    Top