EUR-Lex Access to European Union law

Back to EUR-Lex homepage

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32022R0072

Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72 van de Commissie van 18 januari 2022 tot instelling van definitieve compenserende rechten op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

C/2022/136

PB L 12 van 19.1.2022, p. 34–147 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, GA, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

Legal status of the document In force: This act has been changed. Current consolidated version: 20/01/2022

ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2022/72/oj

19.1.2022   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 12/34


UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/72 VAN DE COMMISSIE

van 18 januari 2022

tot instelling van definitieve compenserende rechten op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) (“de basisverordening”), en met name artikel 15 en artikel 24, lid 1,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 21 december 2020 heeft de Europese Commissie (“de Commissie”) op grond van artikel 10 van de basisverordening een antisubsidieprocedure ingeleid betreffende de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (“China”, “de VRC” of “het betrokken land”). Zij heeft daartoe een bericht van inleiding bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie (2) (“het bericht van inleiding”).

(2)

De Commissie heeft het onderzoek geopend naar aanleiding van een klacht die werd ingediend door Europacable (“de klager”) namens producenten in de Unie. De klager vertegenwoordigde meer dan 25 % van de totale productie van optischevezelkabels (“optical fibre cables” — “OFC”) in de Unie. Het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal inzake subsidiëring en aanmerkelijke schade als gevolg daarvan was voldoende om de opening van het onderzoek te rechtvaardigen.

(3)

Voorafgaand aan de opening van het antisubsidieonderzoek heeft de Commissie overeenkomstig artikel 10, lid 7, van de basisverordening de Chinese overheid (3) ervan in kennis gesteld dat zij een met het nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht had ontvangen, en heeft zij haar uitgenodigd voor overleg. Op 16 december 2020 vond overleg plaats met de Chinese overheid. Er kon echter geen overeenstemming worden bereikt.

(4)

Op 24 september 2020 opende de Europese Commissie een afzonderlijk antidumpingonderzoek naar hetzelfde product van oorsprong uit de VRC (4) (“het afzonderlijke antidumpingonderzoek”). De analyse van de schade, het oorzakelijke verband en het belang van de Unie in het onderhavige antisubsidieonderzoek en in het afzonderlijke antidumpingonderzoek zijn mutatis mutandis identiek, aangezien de definitie van de bedrijfstak van de Unie, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de beoordelingsperiode en het onderzoektijdvak in beide onderzoeken dezelfde zijn.

1.2.   Opmerkingen betreffende de inleiding

(5)

De Commissie heeft opmerkingen over de opening van het onderzoek ontvangen van de Chinese overheid, de Chinese Kamer van Koophandel voor de in- en uitvoer van machines en elektronische producten (“CCCME”), één importeur (Connect Com) en de klager.

(6)

De Chinese overheid voerde aan dat er geen onderzoek zou moeten worden geopend omdat de klacht niet voldeed aan de vereisten inzake bewijsmateriaal van artikel 11, leden 2 en 3, van de WTO-Overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen (“SCM-overeenkomst”) en van artikel 10, lid 2, van de basisverordening. Volgens de Chinese overheid was er onvoldoende bewijs van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies, schade en een oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring en de schade. Als reactie op dit argument van de Chinese overheid betoogde de klager dat de klacht informatie bevatte die redelijkerwijs beschikbaar was en dat in de klacht ruimschoots voldoende bewijsmateriaal inzake subsidiëring, schade en een oorzakelijk verband tussen beide was aangedragen. De Chinese overheid herhaalde dat de klacht onvoldoende bewijsmateriaal bevatte om aan de geldende normen voor de bewijsvoering te voldoen, en dat ongeacht welke informatie redelijkerwijs beschikbaar was voor de klager, er altijd voldoende bewijsmateriaal voor het bestaan van een subsidie, van aanmerkelijke schade en van een oorzakelijk verband moet zijn.

(7)

De Commissie heeft het argument van de Chinese overheid afgewezen. Het bewijsmateriaal in de klacht bestond immers uit de gegevens waarover de klager in dat stadium redelijkerwijs kon beschikken. Zoals aangetoond in het memorandum over de toereikendheid van het bewijsmateriaal, met daarin de beoordeling door de Commissie van al het haar ter beschikking staande bewijsmateriaal inzake de VRC en op basis waarvan de Commissie het onderzoek had geopend, was er in de fase van de opening van het onderzoek voldoende bewijs dat de vermeende subsidies, in termen van het bestaan, de omvang en de aard ervan, aanleiding tot compenserende maatregelen konden geven. De klacht bevatte ook voldoende bewijsmateriaal inzake het bestaan van schade voor de bedrijfstak van de Unie, die werd veroorzaakt door de invoer met subsidiëring.

(8)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie niet gebruik had kunnen maken van de beschikbare gegevens om het gebrek aan bewijsmateriaal in de klacht te verhelpen. De Commissie merkte op dat de Chinese overheid verkeerd heeft begrepen wat de Commissie in het stadium van de opening van het onderzoek heeft gedaan. Zoals uiteengezet in overweging 7, bevatte de klacht voldoende bewijsmateriaal op grond van artikel 10, lid 2, van de basisverordening om de opening van een onderzoek te rechtvaardigen. Logischerwijs had de klacht niet alle noodzakelijke van de Chinese overheid gevraagde informatie bevatten, aangezien deze deel uitmaakte van de gedetailleerde beoordeling die de Commissie tijdens het onderzoek verricht. Bovendien heeft de Commissie de klacht onderzocht in het licht van alle informatie waarover zij beschikte met betrekking tot de vermeende subsidiëring, waaronder haar eerdere praktijk. Dit betekent niet dat de Commissie gebruik maakt van de beschikbare gegevens, maar dat zij gebruik maakt van alle beschikbare informatie om de beweringen in de klacht te bevestigen. Het argument werd derhalve afgewezen.

(9)

Tijdens het overleg voorafgaand aan de inleiding van de procedure en in haar opmerkingen naar aanleiding van de inleiding voerde de Chinese overheid meer specifiek aan dat de klager de Chinese wetten selectief had gebruikt en het verband ervan met de OFC-bedrijfstak verkeerd had geïnterpreteerd, en verklaarde zij dat beleidsdocumenten zoals de Catalogus van hoogtechnologische producten van de VRC, de “Breedband-China”-strategie, het Dertiende vijfjarenplan en de “Made in China 2025”-strategie, enkel niet-bindende richtsnoeren zijn. De Chinese Kamer van Koophandel voor de in- en uitvoer van machines en elektronische producten (“CCCME”) herhaalde dit argument. De Chinese overheid vermeldde ook dat in het document “Made in China 2025” niet specifiek aan OFC wordt gerefereerd. De klager voerde aan dat de Commissie bij eerdere onderzoeken reeds had vastgesteld dat China’s vijfjarenplannen bindend zijn.

(10)

De Commissie merkte op dat de Chinese overheid niet het bestaan van dergelijke plannen, programma’s of aanbevelingen betwist, maar enkel de mate waarin zij bindend zijn voor de OFC-bedrijfstak. Verder constateerde de Commissie dat de klager bewijsmateriaal had verstrekt waaruit bleek dat er in diverse overheidsdocumenten melding wordt gemaakt van “optische vezel”, terwijl “optischevezelnetwerk” wordt genoemd in de “Made in China 2025”-strategie. De Chinese overheid leverde geen enkel bewijs dat die verklaringen niet op het betrokken product van toepassing zouden zijn.

(11)

Voorts stelde de Chinese overheid dat noch staatsondernemingen, noch staatsbanken, noch de Chinese Export & Credit Insurance Corporation (“Sinosure”) als overheidsinstanties kunnen worden aangemerkt en dat de klager zich ten onrechte had gebaseerd op eerdere bevindingen van de Commissie ten aanzien van bedrijfstakken die volledig los staan van de OFC-bedrijfstak. De CCCME herhaalde de stelling dat staatsbanken niet als overheidsinstanties kunnen worden aangemerkt. De klager voerde aan dat de Commissie in eerdere onderzoeken heeft vastgesteld dat staatsbanken en Sinosure overheidsinstanties zijn. De Chinese overheid stelde dat eerdere bevindingen van de Commissie ten aanzien van niet-verbonden bedrijfstakken niet konden worden aangemerkt als voldoende bewijsmateriaal in de klacht inzake de stelling dat staatsbanken en Sinosure in het huidige onderzoek als overheidsinstanties optraden.

(12)

De Commissie merkte op dat dit argument van de Chinese overheid samenhangt met het reeds hiervoor genoemde argument, en dat in de klacht onder meer de Chinese bankenwet wordt genoemd, waarvan de Chinese overheid niet betwist dat deze deel uitmaakt van de Chinese wetgeving. De Commissie wees er tevens op dat recente EU-antisubsidieonderzoeken wat dit punt betreft tot andere conclusies hebben geleid (5). Het feit dat deze onderzoeken betrekking hadden op bedrijfstakken die geen verband houden met de OFC-bedrijfstak, doet er niet aan af dat voornoemde instellingen als overheidsinstanties werden aangemerkt. Bovendien kan bewijsmateriaal inzake staatseigendom worden beschouwd als bewijsmateriaal dat “bevestigt of erop wijst” dat een entiteit een overheidsinstantie is die een financiële bijdrage kan verlenen (6).

(13)

Naar aanleiding van de opening van het onderzoek stelde de Chinese overheid verder dat de klager niet het nodige had aangedragen wat betreft de voorwaarden voor toepassing van een buitenlandse benchmark voor leningen en voor grondgebruiksrechten. De Commissie stelde evenwel vast dat de beweringen in de klacht steun vinden in recente antisubsidieonderzoeken van de EU waarin met betrekking tot die zaken de conclusie wordt getrokken dat externe benchmarks gecorrigeerd voor de geldende omstandigheden in de VRC noodzakelijk zijn (7).

(14)

Voorts stelde de Chinese overheid dat diverse door de klager aangevoerde subsidieregelingen niet als subsidie konden worden beschouwd, aangezien in de klacht geen nader bewijsmateriaal werd aangedragen inzake het bestaan, de omvang en de aard van de desbetreffende subsidies of het rechtstreekse verband tussen de subsidie en het betrokken product.

(15)

De klager voerde aan dat de klacht voorbeelden bevatte van specifieke rechtstreekse overdrachten van middelen en dat specifiek werd verwezen naar jaarverslagen van talrijke Chinese producenten-exporteurs van OFC waaruit duidelijk bleek dat er rechtstreekse overdrachten van middelen plaatsvonden die werden ontvangen in de vorm van subsidies. Voorts verstrekte de klager een door een van de producenten-exporteurs gepubliceerd document waarin de financiële steun in kaart werd gebracht die deze producent-exporteur van de Chinese overheid had ontvangen.

(16)

Verder stelde de Chinese overheid met betrekking tot diverse subsidies dat de klager geen bewijsmateriaal had verstrekt inzake voordeel en specificiteit. De Commissie oordeelde dat de klager voldoende bewijsmateriaal inzake voordeel en specificiteit had verstrekt, voor zover dat hem redelijkerwijs ter beschikking stond. Hoe dan ook, de Commissie bestudeerde het bewijsmateriaal in de klacht en voerde haar eigen beoordeling uit van alle relevante elementen in het memorandum over de toereikendheid van het bewijsmateriaal, dat bij de inleiding van de procedure in het niet-vertrouwelijke dossier werd opgenomen. De Chinese overheid herhaalde haar opmerkingen naar aanleiding van de inleiding van de procedure, maar verstrekte geen aanvullend bewijsmateriaal.

(17)

De Commissie concludeerde derhalve dat de klacht voldoende bewijsmateriaal bevatte om het bestaan van de vermeende subsidiëring door de Chinese overheid te staven.

(18)

Naar aanleiding van de opening van het onderzoek stelden de Chinese overheid en de CCCME dat de klager ten onrechte had genegeerd dat de OFC-bedrijfstak in de Unie subsidies ontving die in grote mate overeenkwamen met die in de VRC en dat de Commissie niet met twee maten en twee gewichten mocht werken. De klager betoogde dat deze beweringen niet ter zake doen in het onderhavige onderzoek. De Chinese overheid was het daar niet mee eens en stelde dat de Commissie, door vermeende subsidies in China te onderzoeken, de markt verstoort ten nadele van concurrenten buiten de Unie. Een dergelijke benadering zou leiden tot protectionistische maatregelen die uiteindelijk de internationale handel en ontwikkeling zouden belemmeren.

(19)

Dit argument inzake subsidies in de EU heeft geen rol gespeeld bij de beoordeling van de Commissie die ten grondslag ligt aan de inleiding van deze zaak, aangezien zij niet vallen onder de met het oog hierop beoordeelde factoren.

(20)

Tot slot stelde de Chinese overheid in haar opmerkingen naar aanleiding van de inleiding dat er in de berekening van prijsonderbieding/prijsbederf geen daadwerkelijke verkoopinformatie werd verstrekt en dat de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie geen zinvolle samenvatting van gevoelige informatie verstrekten. Volgens haar kon zij daardoor de beweringen van de klager over schade niet goed weerleggen en leken deze antwoorden op de vragenlijst in tegenspraak te zijn met de klacht wat de gestelde schade betreft.

(21)

De Commissie oordeelde dat in de versie van de klacht voor inzage door belanghebbenden en in de antwoorden op de vragenlijst al het essentiële bewijsmateriaal en niet-vertrouwelijke overzichten van vertrouwelijk behandelde gegevens waren opgenomen om belanghebbenden in staat te stellen hun rechten van verweer tijdens de hele procedure uit te oefenen. Er wordt aan herinnerd dat artikel 29 van de basisverordening voorziet in de bescherming van vertrouwelijke inlichtingen wanneer de bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijke mededingingsvoordelen zou geven of degene die de inlichtingen heeft verstrekt of van wie hij deze inlichtingen heeft verkregen, ernstig zou benadelen. De argumenten van de Chinese overheid in dit verband werden daarom verworpen.

(22)

Wat de materiële voorwaarden voor de opening van het onderzoek betreft, voerden de Chinese overheid en de CCCME aan dat de klager geen vergelijkbare gegevens heeft verstrekt over verkoopprijzen en winstgevendheid. De Chinese overheid en de CCCME stelden ook dat de door de klagers opgegeven streefwinst niet gerechtvaardigd was en dat de door de klagers geleden schade door andere elementen kon zijn veroorzaakt, zoals het feit dat een producent in de Unie te grote voorraden aanhield.

(23)

Connect Com steunde de argumenten van de Chinese overheid met betrekking tot de inleiding. Connect Com stelde meer in het bijzonder dat een antidumpingonderzoek en een gelijktijdig antisubsidieonderzoek mogelijk tot dubbele compensatie voor de bedrijfstak in de Unie en tot misbruik van compenserende maatregelen zouden kunnen leiden. Connect Com voerde aan dat de beweringen in de klacht ten aanzien van het bestaan van een subsidie, van schade en van een oorzakelijk verband tussen de subsidie en de schade niet door voldoende bewijs werden ondersteund. Wat het gebrek aan bewijs voor een oorzakelijk verband betreft, stelde Connect Com dat er een aantal alternatieve redenen waren voor een afname van het marktaandeel van de bedrijfstak in de Unie, zoals een toename van de invoer uit andere derde landen tijdens de beoordelingsperiode, en dat er in de EU sprake was van overcapaciteit. Daarnaast stelde Connect Com dat de klacht een loutere kopie was van de klacht van het antidumpingonderzoek en dat de klager een onderscheid had moeten maken tussen de gestelde schade wegens dumping en de gestelde schade wegens subsidies.

(24)

De Chinese overheid en de CCCME voerden bovendien aan dat in de klacht geen schade werd aangetoond, aangezien de bedrijfstak van de Unie zijn productie had verhoogd en de geringe daling van de productiecapaciteit als gevolg van het onvermogen van de bedrijfstak van de Unie om te voldoen aan al het nieuw ontwikkelde verbruik in Europa, op zichzelf gezien geen aanwijzing voor aanmerkelijke schade was. Ook het verkoopvolume nam toe, terwijl de bedrijfstak van de Unie een marktaandeel van bijna 80 % behield en de ontwikkeling van de winstgevendheid onduidelijk was en niet op schade wees. In dit verband stelde de klager dat de stijging van het verbruik in de Unie ten goede kwam aan de invoer uit de VRC, dat het resterende marktaandeel niet relevant was voor de beoordeling van de schade en dat de gevolgen van de door Chinese producenten gewonnen aanbestedingen zich met enige vertraging zouden voordoen. De CCCME antwoordde dat uit de gegevens over verbruik, productie en productiecapaciteit bleek dat de bedrijfstak van de Unie in staat was in het grootste deel van de stijging van het verbruik in de EU te voorzien, en tegelijkertijd zijn activiteiten uit te breiden.

(25)

Voorts betoogden de Chinese overheid en de CCCME dat de klacht geen bewijs van een oorzakelijk verband tussen invoer met subsidëring en schade bevatte. Ten eerste betoogden de Chinese overheid en de CCCME dat de invoer uit de VRC losstond van de ontwikkeling van de bedrijfstak van de Unie. Bij wijze van voorbeeld voerden zij aan dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de sterkste stijging van de omvang van de invoer uit China in de periode 2017-2018 de meest significante stijging van winstgevendheid optekende. Ten tweede steeg de invoer uit derde landen in de periode 2018-2019, in tegenstelling tot de invoer uit de VRC, zodat het effect daarvan niet aan China kon worden toegeschreven, en zo er sprake is van schade, ging het om schade door eigen toedoen als gevolg van de trage reactie van de bedrijfstak van de Unie op marktbewegingen.

(26)

De klager voerde in reactie op dit argument aan dat er een oorzakelijk verband kon worden vastgesteld, aangezien de schade zich gelijktijdig met de toename van de invoer uit de VRC voordeed, en dat de invoer uit derde landen niet als schadeoorzaak kon worden beschouwd omdat deze invoer minimaal was of geen schade veroorzakende prijsniveaus liet zien.

(27)

De CCCME antwoordde door eraan te herinneren dat de bedrijfstak van de Unie tijdens de sterkste stijging van het volume van de invoer uit de VRC in de periode 2017-2018 de meest significante stijging van winstgevendheid optekende en dat de toename van de invoer uit de VRC losstond van de dalende volumes van de verkoop door de bedrijfstak van de Unie. Daarentegen merkte de CCCME wat de invoer uit derde landen betreft op dat de totale invoer uit derde landen toenam, terwijl de invoer uit de VRC in de periode 2018-2019 daalde. Tot slot merkte de CCCME op dat de klager niet betwistte dat vrijwel alle schade-indicatoren in de klacht een positieve trend vertoonden en dat de gestelde schade ten minste tot op zekere hoogte door eigen toedoen werd veroorzaakt. Bovendien stelde de CCCME dat de effecten van de COVID-19-pandemie en de beweringen inzake het bestaan van een kartel voor stroomkabels eveneens in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling van de effecten van invoer met subsidiëring op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. Voorts verklaarden de Chinese overheid en de CCCME dat de door de klager overgelegde invoergegevens niet betrouwbaar waren, omdat zij achterhaald waren en gebaseerd waren op aannames ten aanzien van het gewicht van het betrokken product en het aandeel ervan in GN-code 8544 70 00. Bovendien waren de berekeningen van de prijsonderbieding in de klacht volgens de Chinese overheid en de CCCME gebrekkig omdat die slechts betrekking hadden op één exporteur in één specifieke aanbesteding.

(28)

De klager verwees naar zijn antwoord in het parallelle antidumpingonderzoek, dat een langere periode in aanmerking moest worden genomen om de stijging van de omvang van de invoer waar te nemen, hetgeen niet door de CCCME werd betwist en door gegevens van derden op basis van marktonderzoek (CRU) werd bevestigd, en dat de berekeningen niet gebrekkig waren omdat de klager uitsluitend redelijkerwijs beschikbare informatie moest verstrekken, waaronder informatie van verschillende producenten in de Unie en in de VRC.

(29)

De CCCME antwoordde dat het aan klager was zijn argumenten te onderbouwen en bewijs te leveren met betrekking tot invoergegevens en dat de gegevens op basis van marktonderzoek (CRU) betrekking hadden op optische vezels en niet op optischevezelkabels. Wat de berekeningen van de prijsonderbieding en het prijsbederf betreft, herhaalde de CCCME dat deze niet voldeden aan de norm voor voldoende bewijsmateriaal en dat de klager zich voor significante berekeningen uitsluitend baseerde op de prijzen van één Chinese producent (bv. de uitvoerprijs in het vrije verkeer die werd gebruikt voor de berekening van de schademarge voor het eerste halfjaar van 2019 en de uitvoerprijs die werd gebruikt voor de productiekosten voor de prijsbederfmarge voor het tweede halfjaar van 2019).

(30)

De Commissie was van oordeel dat geen van de beweringen bij opening de conclusie weerlegde dat er voldoende bewijsmateriaal was om een antisubsidieprocedure in te leiden. De klacht bevatte immers voldoende bewijsmateriaal inzake aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring. Uit de specifieke schadeanalyse van de klacht bleek een grotere penetratie van de EU-markt (zowel in absolute als in relatieve termen) door de invoer uit de VRC tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie zelf aanzienlijk onderbieden. Dit suggereerde dat de gestelde invoer met subsidiëring aanmerkelijke schade had toegebracht aan de bedrijfstak van de Unie, wat bijvoorbeeld bleek uit een daling van de verkoop en het marktaandeel of uit een verslechtering van de financiële resultaten.

(31)

Het in de klacht verstrekte bewijsmateriaal bevatte voor elke representatieve productsoort afzonderlijke berekeningen met betrekking tot prijsonderbieding en prijsbederf. De Commissie achtte het door de klager aangedragen bewijsmateriaal inzake prijsonderbieding en prijsbederf toereikend en was van oordeel dat de klager had voldaan aan de norm voor voldoende bewijsmateriaal om het onderzoek te openen.

(32)

In antwoord op het argument dat de klager geen betrouwbare/vergelijkbare gegevens over de verkoopprijzen had verstrekt, was de Commissie van oordeel dat in de versie van de klacht voor inzage door belanghebbenden al het essentiële bewijsmateriaal en niet-vertrouwelijke samenvattingen van als vertrouwelijk verstrekte gegevens waren opgenomen om belanghebbenden in staat te stellen hun recht op verweer tijdens de hele procedure uit te oefenen.

(33)

Artikel 29 van de basisverordening (evenals artikel 12, lid 4, van de SCM-overeenkomst) staat de bescherming toe van vertrouwelijke informatie in omstandigheden waarin de bekendmaking ervan een aanzienlijk concurrentievoordeel voor een concurrent zou vormen of een aanzienlijk nadelig effect zou hebben op een persoon die de informatie verstrekt of op een persoon van wie die persoon de informatie heeft verkregen.

(34)

Met betrekking tot het toereikende bewijsmateriaal inzake een oorzakelijk verband moet het volgende worden opgemerkt. Ten eerste bleek uit de klacht dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie te zelfder tijde verslechterde als dat er sprake was van de toename van de invoer met subsidiëring tegen prijzen die de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk onderboden. Dit leek reeds aan te tonen dat er sprake was van een oorzakelijk verband. Ten tweede hadden andere factoren, zoals de invoer uit derde landen en andere door de Chinese overheid en de CCCME vermelde elementen, niet een zodanig effect dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie als gevolg daarvan zou verslechteren, terwijl uit de analyse niet van schade door eigen toedoen is gebleken. Wat de bewering betreft dat het subsidieonderzoek tot een dubbele instelling van rechten zou leiden, heeft de Commissie er, zoals vermeld in overweging 765, bovendien voor gezorgd dat de instelling van een cumulatief recht waarin het subsidiëringsniveau en de totale dumpingmarge worden weerspiegeld, er niet toe zou leiden dat de effecten van de subsidiëring tweemaal worden gecompenseerd. Ten slotte geldt wat de invoervolumes betreft, dat de klager gegevens heeft verstrekt op basis van redelijke aannames, zoals het gewicht van het door de bedrijfstak van de Unie geproduceerde en verkocht betrokken product, en dat hij marktonderzoeksgegevens heeft gebruikt om de analyse aan te vullen waar er geen openbare informatie beschikbaar was. Wat betreft de in de klacht gehanteerde periode gedurende welke de invoer werd gemeten, werd de gestelde schade zowel veroorzaakt door praktijken van dumping als van subsidiëring, en zou een verschillend onderzoektijdvak derhalve een onredelijke last hebben betekend voor de klagende bedrijfstak.

1.3.   Registratie van de invoer

(35)

Op 24 augustus 2021 stelde de Commissie overeenkomstig artikel 29 bis, lid 2, van de basisverordening de belanghebbenden in kennis dat zij voornemens was geen voorlopige compenserende maatregelen in te stellen en het onderzoek voort te zetten.

(36)

Aangezien er geen voorlopige compenserende maatregelen werden ingesteld, is er geen registratie van de invoer uitgevoerd.

1.4.   Onderzoektijdvak en beoordelingsperiode

(37)

Het onderzoek naar de subsidiëring en de schade had betrekking op de periode 1 juli 2019 tot en met 30 juni 2020 (“het onderzoektijdvak” of “OT”). Het onderzoek van de ontwikkelingen die relevant zijn voor de beoordeling van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 2017 tot het einde van het onderzoektijdvak (“de beoordelingsperiode”).

(38)

Het onderhavige antisubsidieonderzoek en het afzonderlijke in overweging 4 vermelde antidumpingonderzoek hebben beide hetzelfde onderzoektijdvak en dezelfde beoordelingsperiode.

1.5.   Belanghebbenden

(39)

In het bericht van inleiding werden de belanghebbenden uitgenodigd om met de Commissie contact op te nemen om aan het onderzoek mee te werken. Daarnaast stelde de Commissie de klager, de Chinese overheid, andere haar bekende producenten in de Unie, de haar bekende producenten-exporteurs, alsmede de haar bekende importeurs en gebruikers specifiek in kennis van de opening van het onderzoek en verzocht zij hen mee te werken.

(40)

De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en te verzoeken om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures. Niemand heeft om een hoorzitting verzocht.

1.6.   Steekproeven

1.6.1.   Steekproef van producenten in de Unie

(41)

In haar bericht van inleiding deelde de Commissie mee dat zij een voorlopige steekproef van producenten in de Unie had samengesteld. De Commissie had de steekproef samengesteld op basis van het productie- en verkoopvolume van het soortgelijke product in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Deze steekproef bestond uit drie producenten in de Unie. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vertegenwoordigden 52 % van de productie in de Unie in het onderzoektijdvak en werden representatief geacht voor de bedrijfstak van de Unie. De Commissie verzocht de belanghebbenden om opmerkingen over de voorlopige steekproef in te dienen. Zij heeft geen opmerkingen ontvangen, en de steekproef is derhalve bevestigd.

1.6.2   Steekproef van importeurs

(42)

Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie niet-verbonden importeurs verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken.

(43)

Vijf niet-verbonden importeurs hebben de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Na de analyse van de door de importeurs verstrekte informatie voor de samenstelling van de steekproef heeft de Commissie beslist dat een steekproef niet nodig was en heeft zij alle meewerkende importeurs verzocht hun antwoorden op de vragenlijst in te dienen.

1.6.3.   Steekproef van producenten-exporteurs in de VRC

(44)

Om te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie alle producenten-exporteurs in de VRC verzocht de in het bericht van inleiding gevraagde informatie te verstrekken. Daarnaast heeft de Commissie de Vertegenwoordiging van de Volksrepubliek China verzocht mogelijke andere producenten-exporteurs die geïnteresseerd zouden kunnen zijn in medewerking aan het onderzoek, op te sporen en/of contact met hen op te nemen.

(45)

Vijfentwintig producenten-exporteurs uit het betrokken land hebben de verlangde informatie verstrekt en ermee ingestemd in de steekproef te worden opgenomen. Overeenkomstig artikel 27, lid 1, van de basisverordening heeft de Commissie een steekproef van twee groepen producenten-exporteurs samengesteld op basis van het grootste representatieve volume van uitvoer naar de Unie dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. De in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs vertegenwoordigden meer dan 40 % van de door de meewerkende producenten-exporteurs opgegeven uitvoer van optischevezelkabels uit de VRC naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak.

(46)

Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van de basisverordening werden alle bekende betrokken producenten-exporteurs en de autoriteiten van het betrokken land geraadpleegd over de samenstelling van de steekproef.

(47)

De Commissie heeft opmerkingen over de samenstelling van de steekproef ontvangen van één niet in de steekproef opgenomen producent-exporteur, Yangtze Optical Fibre and Cable Joint Stock Limited Company (“YOFC”), die in de steekproef wilde worden opgenomen.

(48)

YOFC voerde aan dat, gezien het grote aantal meeewerkende producenten-exporteurs, de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen goed waren voor een relatief klein deel van het volume van uitvoer naar de Unie dat niet representatief was voor de Chinese exporteurs en dat de praktijk van de Commissie in eerdere antidumpingonderzoeken erin bestond ten minste drie ondernemingen in de steekproef op te nemen. Voorts betoogde YOFC dat met een steekproef van drie ondernemingen beter kon worden voorkomen dat de steekproef als gevolg van wijzigingen bij de in de steekproef opgenomen ondernemingen tot één onderneming zou kunnen worden gereduceerd. Tot slot voerde YOFC aan dat bepaalde subsidieprogramma’s regionaal zijn en dat om een meer omvattend overzicht van de subsidieregelingen in de VRC te krijgen dan ook rekening moet worden gehouden met de geografische spreiding bij het selecteren van een steekproef.

(49)

Ingevolge artikel 27, lid 1, van de basisverordening moet de samenstelling van de steekproef gebaseerd zijn op de grootste representatieve productie-, verkoop- of exporthoeveelheden die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kunnen worden onderzocht. Zoals in overweging 45 is vermeld, waren de in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs tijdens het onderzoektijdvak goed voor meer dan 40 % van de opgegeven uitvoer uit de VRC naar de Unie, wat een representatief niveau is. De Commissie was van oordeel dat de steekproef zoals samengesteld de grootste invoerhoeveelheid omvatte die binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht. In dit verband omvatten de twee in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs een groot aantal entiteiten (vier producenten-exporteurs, zeven verkoopentiteiten en meer dan twintig verbonden ondernemingen die basisproducten of financiering leveren). Bovendien moet worden nagegaan of een in de steekproef opgenomen onderneming al dan niet zal meewerken na in de steekproef te zijn opgenomen, maar dit is niet de enige voorwaarde waaraan een producent-exporteur moet voldoen om in aanmerking te komen voor opname in een steekproef in de zin van artikel 27, lid 1, van de basisverordening. De Commissie heeft tevens rekening gehouden met de geografische spreiding van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, die twee provincies in de VRC bestrijkt met de twee groepen producenten-exporteurs, en daarnaast nog vele andere provincies met alle verbonden ondernemingen die basisproducten of financiering leveren. Aangezien dus aan alle vereisten van artikel 27, lid 1, van de basisverordening was voldaan, gold er geen verplichting om een derde onderneming in de steekproef op te nemen.

(50)

YOFC voerde ook aan dat zij in de steekproef zou moeten worden opgenomen omdat zij een ervaren producent is die optischevezelkabels van hoge kwaliteit naar de Unie uitvoert en haar productieproces verschilt van dat van andere Chinese producenten (zij is verticaal geïntegreerd, gebruikt Europese technologie voor de productie van optischevezelkabels, beschikt over geavanceerde technologieën, is de enige National Intelligent Manufacturing Demonstration Unit (nationale demonstratie-eenheid voor intelligente productie) in de VRC en heeft de productie van optische vezels in vergaande mate geautomatiseerd). Voorts voerde zij aan dat het volume van haar uitvoer naar de Unie tijdens het onderzoektijdvak relatief groot was. Bovendien merkte YOFC op dat een van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie indirect aandelen in YOFC en twee van de betrokken verbonden ondernemingen van YOFC houdt en dat haar opname in de steekproef de Commissie derhalve een beter inzicht zou geven in de structuur van de bedrijfstak. YOFC betoogde voorts dat er vijf producenten-exporteurs in de groep zijn, die gevestigd zijn in de provincies Hubei, Guangdong, Sichuan en Jiangsu en in de stad Shanghai, en dat de Commissie door YOFC in de steekproef op te nemen dus informatie zou verkrijgen over subsidieprogramma’s in meer provincies.

(51)

Zoals hierboven uiteengezet, werd de steekproef van producenten-exporteurs samengesteld op basis van het hoogste percentage van het uitvoervolume uit het betrokken land dat binnen de beschikbare tijd redelijkerwijs kon worden onderzocht, met een goede geografische spreiding binnen de VRC. YOFC behoorde niet tot de grootste producenten-exporteurs en werd daarom niet in de steekproef opgenomen. Hoe dan ook gaat het bij de twee in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs eveneens om grote, ervaren groepen ondernemingen die optischevezelkabels van hoge kwaliteit vervaardigen en naar de Unie verkopen, waaronder ook verticaal geïntegreerde entiteiten. Bovendien bevat het dossier geen informatie waaruit blijkt dat de technologie die wordt gebruikt door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, minder geavanceerd zou zijn dan die van andere Chinese producenten-exporteurs. YOFC heeft geen bewijs overgelegd waarmee dit feit wordt weerlegd. Bovendien is het feit dat één in de steekproef opgenomen producent in de Unie aandelen in een producent-exporteur houdt, niet relevant voor de samenstelling van de steekproef van de producenten-exporteurs. Derhalve werden deze argumenten afgewezen.

1.7.   Individueel onderzoek

(52)

Zes van de niet in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs die het steekproefformulier terugstuurden, lieten de Commissie weten van plan te zijn te verzoeken om een individueel onderzoek op grond van artikel 27, lid 3, van de basisverordening. De Commissie heeft de vragenlijst op de dag van de opening van het onderzoek online beschikbaar gesteld. Daarnaast stelde de Commissie de niet in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs ervan in kennis dat zij een vragenlijst moesten invullen als zij individueel wilden worden onderzocht. Twee ondernemingen hebben de vragenlijst beantwoord.

(53)

Een van de ondernemingen die de vragenlijst hadden beantwoord, verzocht om individueel te worden onderzocht om dezelfde redenen als in haar verzoek om in de steekproef te worden opgenomen, zoals toegelicht in de overwegingen 48 en 50.

(54)

De andere onderneming die de vragenlijst had beantwoord, verzocht om individueel te worden onderzocht omdat zij verbonden was aan een importeur in de Unie, en zij beweerde geen van de gestelde subsidies te hebben ontvangen.

(55)

Vanwege de complexiteit van het onderzoek en de complexe structuur van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft de Commissie besloten geen individuele onderzoeken uit te voeren, omdat dit te belastend zou zijn geweest en de Commissie had kunnen beletten het onderzoek binnen de wettelijke termijnen af te ronden.

1.8.   Antwoorden op de vragenlijsten en controlebezoeken

(56)

De Commissie stuurde een vragenlijst naar de klager, en de vragenlijsten voor de producenten in de Unie, importeurs, gebruikers en producenten-exporteurs in de VRC werden op de dag van opening van het onderzoek online beschikbaar gesteld (8).

(57)

De Commissie deed ook een vragenlijst toekomen aan de Chinese overheid, met specifieke vragenlijsten voor Sinosure, de banken en andere financiële instellingen die financiering of uitvoerkredieten verstrekten aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, en de tien belangrijkste producenten en distributeurs van de door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs gebruikte basisproducten. Om administratieve redenen werd de Chinese overheid tevens verzocht de door deze financiële instellingen gegeven antwoorden te verzamelen en rechtstreeks toe te zenden aan de Commissie.

(58)

De Commissie ontving een antwoord op de vragenlijst van de Chinese overheid, dat een antwoord op de vragenlijst bevatte van de Export Import Bank of China (“EXIM”). Er werd echter geen antwoord ontvangen van Sinosure, van andere banken of financiële instellingen of van de belangrijkste producenten en distributeurs van de basisproducten.

(59)

Onverminderd de toepassing van artikel 28 van de basisverordening verzamelde en controleerde de Commissie alle informatie die nodig werd geacht voor het doen van vaststellingen in verband met subsidiëring, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Unie. Wegens de uitbraak van de COVID-19-pandemie en de maatregelen die daarop werden genomen om de uitbraak het hoofd te bieden (“de COVID-19-mededeling”) (9) kon de Commissie bij de Chinese overheid, de in de steekproef opgenomen ondernemingen en de meewerkende importeurs en gebruikers geen controlebezoeken ter plaatse uitvoeren. In plaats daarvan heeft de Commissie kruislingse controles op afstand verricht van de door de Chinese overheid verstrekte informatie, waaraan ambtenaren van de relevante ministeries en andere overheidsinstanties deelnamen. De Commissie heeft voorts via videoconferenties kruislingse controles op afstand verricht van de volgende ondernemingen:

 

producenten in de Unie:

Acome S.A. (Frankrijk),

Corning Optical Communications Sp. z o.o., en haar verbonden ondernemingen (Polen, Denemarken, Frankrijk, Duitsland, Italië, Spanje),

Prysmian S.p.A., en haar verbonden ondernemingen (Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Italië, Nederland, Roemenië, Slowakije, Spanje, Zweden)

 

importeurs:

Cable 77 Danmark ApS (Denemarken),

Connect Com GmbH (Duitsland),

Eku Kabel GmbH (Duitsland),

Har&Ca S.r.l. (Italië),

Infraconcepts B.V. (Nederland)

 

gebruikers:

Deutsche Telekom GmbH (Duitsland)

 

producenten-exporteurs in de VRC:

 

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd, Wuhan,

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd., Nanjing,

Fiberhome Technologies Group Co., Ltd., Wuhan,

China Information Communication Technologies Group Corporation, Wuhan,

Jiangsu Telecom Industrial Co., Ltd., Nanjing

 

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd., Nantong,

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd., Nantong.

1.9.   Niet-instelling van voorlopige maatregelen en vervolg van de procedure

(60)

Op 10 mei 2021 heeft de Commissie de niet in de steekproef opgenomen meewerkende producenten-exporteurs, de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie een aanvullend verzoek om informatie gestuurd, dat onder meer – maar niet exclusief – betrekking had op verkoopgegevens op basis van groepen productcontrolenummers (“PCN’s”), investeringen en aanbestedingen. De antwoorden zijn door de Commissie tijdens de kruislingse controles op afstand geverifieerd.

(61)

Op 24 augustus 2021 stelde de Commissie overeenkomstig artikel 29 bis, lid 2, van de basisverordening de belanghebbenden in kennis van haar voornemen geen voorlopige maatregelen in te stellen en het onderzoek voort te zetten.

(62)

De Commissie heeft vervolgens alle gegevens verzameld en gecontroleerd die zij voor haar definitieve bevindingen nodig achtte.

1.10.   Mededeling van de definitieve bevindingen

(63)

Op 14 september 2021 heeft de Commissie alle partijen ingelicht over de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan zij voornemens was een definitief antisubsidierecht op de invoer van het betrokken product in te stellen (“mededeling van de definitieve bevindingen”).

(64)

Alle partijen hebben binnen een termijn van 20 dagen opmerkingen kunnen maken ten aanzien van de mededeling van de definitieve bevindingen. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen over de opening van het onderzoek te maken en te verzoeken om een hoorzitting met de Commissie en/of de raadadviseur-auditeur in handelsprocedures.

(65)

Er werden opmerkingen ontvangen van de klager, de Chinese overheid, de CCCME, de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs en één niet-verbonden importeur, te weten Connect Com GmbH (“Connect Com”). Twee niet in de steekproef opgenomen meewerkende producenten-exporteurs verstrekten verduidelijkingen over administratieve fouten van de Commissie met betrekking tot hun status van medewerking en hun precieze naam, die dienovereenkomstig werden gecorrigeerd.

(66)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen werden belanghebbenden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord overeenkomstig punt 5.7 van het bericht van inleiding. Er vond een hoorzitting plaats met de CCCME.

(67)

De Commissie is in deze verordening ingegaan op opmerkingen die tijdens de antisubsidieprocedure zijn ingediend. In het kader van het afzonderlijke antidumpingonderzoek ingediende opmerkingen zijn in deze verordening alleen behandeld als door de partijen uitdrukkelijk werd vermeld dat de ingediende opmerkingen beide procedures betroffen.

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Betrokken product

(68)

Bij het betrokken product gaat het om monomodus optischevezelkabels, bestaande uit één of meer individueel omhulde vezels, met beschermende behuizing, al dan niet voorzien van elektrische geleiders, van oorsprong uit de VRC, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8544 70 00 (Taric-code 8544700010) (“het betrokken product”).

(69)

De volgende producten blijven buiten beschouwing:

i)

kabels waarin alle optische vezels afzonderlijk zijn voorzien van werkende connectoren aan één of beide uiteinden, en

ii)

kabels voor onderzees gebruik. Kabels voor onderzees gebruik zijn met kunststof geïsoleerde optischevezelkabels die een koperen of aluminium geleider bevatten en waarin de vezels in een of meer metalen modules ingesloten zijn.

(70)

De optischevezelkabels (“optical fibre cables”, “OFC”) worden gebruikt als optisch transmissiemedium in langeafstandstelecommunicatienetwerken en in metro- en toegangsnetwerken.

2.2.   Soortgelijk product

(71)

Uit het onderzoek is gebleken dat de volgende producten dezelfde fysische, chemische en technische basiseigenschappen hebben en voor dezelfde basisdoeleinden worden gebruikt:

het betrokken product;

het product dat in het betrokken land wordt vervaardigd en aldaar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en

het in de Unie door de bedrijfstak van de Unie vervaardigde en verkochte product.

(72)

De Commissie heeft in dit stadium beslist dat die producten derhalve soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 2, punt c), van de basisverordening.

2.3.   Argumenten betreffende de productomschrijving

(73)

De ZTT-groep verzocht optische aardleidingskabels (optical ground wire cables, “OPGW-kabels”) en optische fasegeleiderkabels (optical phase conductor cables, “OPPC-kabels”) van het onderzoek uit te sluiten. Zij voerde aan dat deze kabels weliswaar onder de productomschrijving vielen, maar verschillende fysische eigenschappen en toepassingen hadden (d.w.z. elektriciteitstransmissie), aan verschillende technische normen waren onderworpen, met verschillende grondstoffen en volgens verschillende productieprocessen werden vervaardigd, en op afzonderlijke markten werden verkocht. Voorts werd aangevoerd dat OPGW- en OPPC-kabels slechts een klein deel van de verkoop naar de Unie vertegenwoordigden. De ZTT-groep verzocht tevens om, ingeval de Commissie van oordeel zou zijn dat OPGW- en OPPC-kabels binnen de productomschrijving van het onderzoek vielen, bij het onderzoek rekening te houden met de specifieke kenmerken, het eindgebruik en het marktsegment van deze producten.

(74)

OPGW- en OPPC-kabels worden gebruikt voor gegevensoverdracht en hebben dezelfde basiseigenschappen als andere optischevezelkabels, zoals: i) zij bevatten optische vezels; ii) de diameter van de bedekte optische vezel is van dezelfde orde van grootte; iii) ook het aantal vezels ligt in dezelfde orde van grootte; iv) het aantal vezels per module is eveneens hetzelfde, en v) de opbouw van de kabelkern is dezelfde. Het feit dat OPGW- en OPPC-kabels nog voor een andere toepassing worden gebruikt (elektriciteitstransmissie) en bepaalde eigenschappen hebben (zoals elektrotechnische delen, geen vereiste van vlambestendigheid, geen vereiste van hoge treksterkte enz.) doet hieraan niet af.

(75)

Bovendien gelden voor alle kabeltypen tot op zekere hoogte verschillende technische specificaties en normen. Wat de grondstoffen betreft, doet het niet ter zake dat het per kabeltype kan verschillen welke grondstof voor welke component van de optischevezelkabel wordt gebruikt: alle typen optischevezelkabels worden vervaardigd met behulp van optische vezels. Wat de productieprocessen betreft, is uit het onderzoek gebleken dat bij bepaalde specifiek beschermde ontwerpen de mantel van de standaard optische kabels met een laag van staaldraad was bekleed en dat deze kabels op dezelfde machines werden vervaardigd als OPGW-kabels. Bovendien had de vervaardiging van de bepantsering van OPGW- en OPPC-kabels slechts betrekking op één fase van de vervaardiging van deze kabels, en was dit geen rechtvaardiging om deze kabels van de productomschrijving van het onderzoek uit te sluiten. Voorts is het feit dat de verkoop van OPGW- en OPPC-kabels tijdens het onderzoektijdvak een geringer deel van de verkoop naar de Unie vertegenwoordigde, niet relevant voor de beoordeling van het argument. Ten slotte produceert de bedrijfstak van de Unie eveneens OPGW- en OPPC-kabels en concurreert hij daarom ook voor deze kabels rechtstreeks met de Chinese exporteurs.

(76)

Op basis van het voorgaande heeft de Commissie geconcludeerd dat OPGW- en OPPC-kabels optischevezelkabels zijn met dezelfde fysische, technische en chemische basiseigenschappen als de andere optischevezelkabels die onder de definitie van het betrokken product vallen, zodat voor deze producten geen afzonderlijke analyse nodig was. In feite identificeren de productcontrolenummers die de Commissie voor de berekening van de dumping- en de schademarge gebruikt de OPGW- en OPPC-kabels op correcte wijze en stellen zij de Commissie op adequate wijze in staat een billijke vergelijking te maken tussen de prijzen van de producenten in de Unie en die van de Chinese producenten. Het argument werd derhalve afgewezen.

(77)

De ZTT-groep stelde ook vier methoden voor om mogelijke problemen in verband met ontwijking aan te pakken en te vermijden ingeval OPGW- en OPPC-kabels van de productomschrijving van het onderzoek werden uitgesloten, zoals i) een visuele controle en documentencontrole door douaneambtenaren, ii) een certificeringssysteem, iii) een douaneregeling voor controle op eindgebruik en iv) een monitoringsysteem. Aangezien is geconcludeerd dat OPGW- en OPPC-kabels door het onderzoek worden bestreken, behoefde niet te worden ingegaan op de voorgestelde methoden ter voorkoming van ontwijking.

3.   SUBSIDIËRING

3.1.   Inleiding: Plannen, projecten en andere documenten van de overheid

(78)

Alvorens de gestelde subsidiëring in de vorm van subsidies of subsidieprogramma’s te onderzoeken, beoordeelde de Commissie de plannen, projecten en andere documenten van de overheid die relevant waren voor de sector van het betrokken product en/of de “inputs” (basisproducten) ervan en derhalve een integrale context vormden voor de materiële bevindingen. Zij stelde vast dat alle beoordeelde subsidies en subsidieprogramma’s een onderdeel vormen van de tenuitvoerlegging van de centrale planning van de Chinese overheid tot stimulering van de OFC-bedrijfstak, en wel om de volgende redenen.

(79)

De koers van de Chinese economie wordt in aanzienlijke mate bepaald door een uitgebreid planningssysteem waarin prioriteiten worden gesteld en waarin de doelstellingen worden voorgeschreven waar de centrale en lokale overheden zich op moeten concentreren. Op alle overheidsniveaus bestaan plannen die alle economische sectoren bestrijken. De bij de planningsinstrumenten bepaalde doelstellingen zijn van bindende aard en de autoriteiten op elk bestuurlijk niveau houden toezicht op de uitvoering van de plannen door het desbetreffende lagere overheidsniveau. Over de gehele linie leidt het planningssysteem in de VRC ertoe dat middelen worden toegewezen aan sectoren die door de overheid als strategisch of anderszins politiek belangrijk zijn bestempeld, in plaats van dat allocatie plaatsvindt door marktwerking (10).

(80)

De optischevezelkabeluitrusting wordt door de Chinese overheid als een belangrijk product beschouwd, zoals blijkt uit beleidsdocumenten en -lijsten (11). Een dergelijke indeling is van groot belang, omdat bepaalde sectoren daardoor in aanmerking komen voor een reeks specifieke beleidsmaatregelen en steunmaatregelen die de ontwikkeling in elke sector moeten stimuleren (12). Omdat OFC een essentiële component van de internetnetwerkinfrastructuur vormen, speelt dit product een cruciale rol bij de uitrol van optischevezelnetwerken en breedbandinternet. De ontwikkeling hiervan in de VRC wordt gestuurd en beheerd door tal van plannen, richtlijnen en andere documenten, die op nationaal, regionaal en gemeentelijk niveau worden afgegeven en onderling met elkaar verbonden zijn. Voorbeelden van dergelijke belangrijke beleidsdocumenten zijn de volgende plannen, projecten en andere documenten.

(81)

In het Dertiende vijfjarenplan voor de nationale economische en sociale ontwikkeling van de VRC (“het Dertiende vijfjarenplan”), dat de periode 2016-2020 bestrijkt, wordt de nadruk gelegd op de strategische visie van de Chinese overheid om essentiële bedrijfstakken te verbeteren en te bevorderen. Het Dertiende vijfjarenplan benadrukte het voornemen van de Chinese overheid tot versterking van de ontwikkeling van strategische geavanceerde technologieën, waarvan ook informatietechnologie is opgenomen in hoofdstuk 6. In hoofdstuk 23 werd verder bepaald dat informatienetwerken, waaronder OFC vallen, als “strategische opkomende bedrijfstak” worden beschouwd. In dit verband is in het Dertiende vijfjarenplan vermeld dat de Chinese overheid “de snelle ontwikkeling van de productie- en innovatieketens van opkomende bedrijfstakken zal helpen verzekeren om clustervorming van bedrijfstakken te versnellen op basis van hun specifieke kenmerken” en “Chinese ondernemingen ertoe zal aanmoedigen om innovatiemiddelen globaal toe te wijzen”.

(82)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat er in het Dertiende vijfjarenplan niet aan OFC wordt gerefereerd en dat de Commissie eenvoudigweg aannam dat OFC onder de indeling van “informatienetwerken” valt. Volgens de Chinese overheid wordt in hoofdstuk 6 van het Dertiende vijfjarenplan duidelijk vermeld dat het accent zal liggen op technologieën “met een algemeen doel”, wordt in hoofdstuk 23 de OFC-bedrijfstak niet genoemd, en maakt de term “informatienetwerk” in hoofdstuk 23 duidelijk dat het geen betrekking heeft op OFC of specifieke producten, maar op algemene infrastructuur. Evenzo wordt in hoofdstuk 25 gesproken over “optische netwerken”, en niet over specifieke producten zoals OFC.

(83)

Hoofdstuk 4 (“De ontwikkelingsfilosofie”) van het Dertiende vijfjarenplan noemt de “bevordering van het gebruik van informatietechnologie” als een van de ontwikkelingsprioriteiten. In dat hoofdstuk worden de aandachtspunten en prioriteiten vastgesteld om de doelstellingen van het Dertiende vijfjarenplan te verwezenlijken, en de daarin genoemde zaken zijn van strategisch belang. “Informatietechnologie” wordt derhalve beschouwd als een essentiële component van de ontwikkeling van het land voor de door het Dertiende vijfjarenplan bestreken periode. Bovendien wordt in het Dertiende vijfjarenplan in tal van hoofdstukken over diverse sectoren van de economie en de samenleving aan “informatietechnologie” gerefereerd.

(84)

Afdeling 2 (“Strategische bedrijfstakken”) van hoofdstuk 23 (“Ontwikkel strategische opkomende bedrijfstakken”) van het Dertiende vijfjarenplan bepaalt dat “wij de strategische bedrijfstakken op het gebied van lucht- en ruimtevaart, oceanografie, informatienetwerken, levenswetenschappen en nucleaire technologie zullen bevorderen”. Voorts bepaalt hoofdstuk 25 (“Leg een alomtegenwoordig, efficiënt informatienetwerk aan”): “Wij zullen de aanleg van een, mobiele, veilige en alomtegenwoordige hogesnelheids-informatie-infrastructuur van de volgende generatie versnellen en het gebruik van informatienetwerktechnologie uitbreiden”, wat tevens “optischevezelnetwerken met hoge snelheid van een nieuwe generatie, een geavanceerd en alomtegenwoordig draadloos breedbandnetwerk” en “nieuwe informatienetwerktechnologie” omvat. Daarnaast bevat tekstvak 9 een lijst van informatietechnologieprojecten, waaronder de nationale breedbandagenda, met een nadruk op “de totstandbrenging van een systeem voor optische telecommunicatie met hoge snelheid en een grote capaciteit”.

(85)

Het Dertiende vijfjarenplan is het belangrijkste beleidsdocument waarin de prioriteiten voor de nationale economische en sociale ontwikkeling van de VRC worden vastgesteld en als zodanig onderstreept het de aandachtsgebieden zonder daarbij noodzakelijkerwijs alle details voor de concrete verwezenlijking van de prioriteiten te verstrekken. Derhalve volgt uit het feit dat OFC als zodanig niet in het Dertiende vijfjarenplan wordt genoemd, niet dat OFC niet een essentiële onmisbare component uitmaakt voor de verwezenlijking van de meer algemene strategische doelstelling van de ontwikkeling van informatietechnologie en infrastructuur voor informatienetwerken.

(86)

De “bedrijfstak voor informatietechnologie van de nieuwe generatie”, waaronder OFC als informatie- en communicatiehulpmiddel valt, is ook een bedrijfstak die wordt aangemoedigd in het kader van het “Made in China 2025”-initiatief (13). In dit initiatief wordt de bevorderde “informatiecommunicatie-uitrusting” ook gedefinieerd als “supersnelle, slimme optischetransmissietechnologie met grote capaciteit” en wordt voorts in de “Strategische taken en prioriteiten” prioriteit verleend aan het versnellen van de uitrol en aanleg van “optischevezelnetwerken”.

(87)

Aangezien de OFC-bedrijfstak een bedrijfstak is die wordt aangemoedigd in het kader van de “Made in China 2025”-strategie, komt hij in aanmerking voor aanzienlijke financiering door de staat. Er zijn, ter ondersteuning van het “Made in China 2025”-initiatief (14), en daardoor indirect ook van de OFC-bedrijfstak, een aantal fondsen ingesteld, zoals het National Integrated Circuit Fund (15), het Advanced Manufacturing Fund (16) en het Emerging Industries Investment Fund (17).

(88)

Door het opnemen van de aanleg van optischevezelnetwerken als doelstelling in de “Made in China 2025”-strategie of in andere strategische planningsdocumenten, vallen producten die essentieel zijn voor de verwezenlijking van de verdere en verbeterde uitbreiding van de aanleg van die netwerken, zoals de voor transmissie gebruikte optischevezelkabels, binnen het toepassingsgebied van die strategische plannen, en worden zij derhalve begunstigd door de overeenkomstige preferentiële maatregelen.

(89)

Voorts wordt OFC veelvuldig opgenomen onder de noemer “bedrijfstak voor informatietechnologie van de nieuwe generatie”, en meer specifiek als “informatie- en communicatie-uitrusting”. De routekaart voor “Made in China 2025” (18) vermeldt tien strategische sectoren, die essentiële bedrijfstakken voor de Chinese overheid zijn. De routekaart omschrijft in afdeling 1, “Bedrijfstak voor informatietechnologie van de nieuwe generatie”/ 1.2 Informatie- en communicatie-uitrusting, de productcategorieën “supersnelle, slimme optischetransmissie-uitrusting met grote capaciteit (400G/1Tbps)” en “supersnelle optische toegangsuitrusting (10G/100Gbps)” als producten die onder de ontwikkelingsprioriteiten van deze sector vallen. De volgende generatie informatietechnologie geniet derhalve de voordelen die voortvloeien uit de in het document opgenomen steunmechanismen, zoals onder meer beleidsmaatregelen voor financiële steun, fiscaal en belastingbeleid, alsmede toezicht en ondersteuning door de Staatsraad (19).

(90)

Voorts is OFC gerelateerd aan de categorie “nieuwe materialen”. In de routekaart voor “Made in China 2025” worden in afdeling 9 “nieuwe materialen” en de subcategorieën ervan opgenoemd, waaronder belangrijke strategische materialen (punt 9.2), alsmede hoogwaardige vezels en composietmaterialen. Zoals valt te lezen in de Catalogus van hoogtechnologische en met nieuwe technologie vervaardigde producten (2006), in nrs. 6020004 en 6020005, worden optischevezelproducten, met name die welke verband houden met preform voor optische vezel, een belangrijk “inputmateriaal” (basismateriaal) voor de vervaardiging van OFC, beschouwd als “nieuwe materialen”.

(91)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie niet heeft uitgelegd op welke basis zij OFC als “nieuwe materialen” beschouwde. De Chinese overheid benadrukte dat punt 9.2.3 van het routekaart-document enkel refereert aan “hoogwaardige vezels en composietmaterialen” en dat alleen het belangrijkste inputmateriaal voor de productie van OFC wordt geacht deel uit maken van “nieuwe materialen”, en niet OFC als zodanig.

(92)

De Commissie herhaalde in dit verband dat optischevezelproducten, waaronder met name preform voor optische vezels, in de Catalogus van hoogtechnologische en met nieuwe technologie vervaardigde producten (2006) als “nieuwe materialen” worden beschouwd. Preform voor optische vezels is een belangrijk inputmateriaal met een hoge toegevoegde waarde voor de productie van OFC, en vertegenwoordigt een aanzienlijk deel van de productiekosten. De Commissie kwam derhalve tot de conclusie dat, aangezien preform voor optische vezels – dat een halffabricaat is van OFC – wordt aangemerkt als “nieuw materiaal”, er een rechtstreeks verband bestaat tussen OFC en de categorie “nieuwe materialen”.

(93)

Daarnaast is in november 2016, naar aanleiding van de routekaart voor “Made in China 2025”, elk van de tien strategische sectoren verder uitgewerkt in een Catalogus van vier basisgroepen (20) die is gepubliceerd door het Nationale raadgevende comité voor productiestrategie, een adviesgroep van de Nationale kernstuurgroep voor de totstandbrenging van een nationale productiemacht. Deze groep werd opgezet door de Chinese overheid om plannen, beleid, projecten en werkregelingen uit te werken om de ontwikkeling van de verwerkende industrie te bevorderen en zaken tussen regio’s en departementen te coördineren (21). In deze catalogus is elk van de tien strategische sectoren onderverdeeld in vier hoofdstukken: i) essentiële basisreserveonderdelen, ii) essentiële basismaterialen, iii) geavanceerde basisprocessen/-technologieën en iv) technologieplatformen voor de industrie. Optischevezelkabels zijn ondergebracht in sector 1: informatietechnologie van de nieuwe generatie, punt i) essentiële basisreserveonderdelen, subpunt 38 ultraverliesarme optische vezel op basis van 400G-bandbreedte (elektriciteitsnet), en punt ii) essentiële basismaterialen, subpunt 22 optischevezelmaterialen van de volgende generatie.

(94)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de Chinese overheid haar standpunt dat het Dertiende vijfjarenplan en het “Made in China 2025”-initiatief geen dwingende of juridisch bindende documenten zijn.

(95)

In dit verband wees de Commissie erop dat in het Dertiende vijfjarenplan veeleer taal wordt gebezigd die wijst op het bindende karakter ervan, dan dat het slechts algemene bemoedigende verklaringen bevat. Zoals vermeld in overweging 85 is het Dertiende vijfjarenplan hoe dan ook het belangrijkste beleidsdocument, waarin de prioriteiten voor de nationale economische en maatschappelijke ontwikkeling worden vastgesteld, en vormt het de basis voor diverse bindende rechtshandelingen waarmee de autoriteiten bij de vaststelling van nieuwe regels of bij de verdeling van overheidsmiddelen rekening moeten houden en waaraan zij uitvoering moeten geven.

(96)

Het “Made in China 2025”-initiatief moet worden gelezen in samenhang met de routekaart voor “Made in China 2025”, en daarbij moet acht worden geslagen op de ter ondersteuning van het “Made in China 2025”-initiatief gecreëerde fondsen. Hoewel het “Made in China 2025”-initiatief hoofdzakelijk algemene beginselen vaststelt die moeten worden gevolgd, is de uitvoering ervan door middel van uitbetaling van overheidsfinanciering aan bepaalde bevorderde sectoren bindend en is het specifiek gericht op dergelijke bevorderde sectoren en niet algemeen toepasselijk. Daarnaast worden in de “Made in China 2025”-strategie formuleringen gebruikt die te behalen doelstellingen en streefcijfers impliceren, zoals: “we zullen de uitrol en aanleg van optischevezelnetwerken versnellen” en “wij zullen een baanbrekende ontwikkeling op belangrijke gebieden krachtig bevorderen”, waarbij wordt gerefereerd aan “een bedrijfstak voor informatietechnologie van de nieuwe generatie”, met inbegrip van “informatie- en communicatieapparatuur”.

(97)

De Commissie heeft de argumenten van de Chinese overheid derhalve afgewezen.

(98)

De OFC-bedrijfstak wordt tevens bestreken door het Plan voor de ontwikkeling van intelligente productie (2016-2020), dat is gepubliceerd door het Ministerie van Industrie en Informatietechnologie (“MIIT”) (22), dat beoogt uitvoering te geven aan het Dertiende vijfjarenplan en waarin tien kerntaken zijn beschreven die als doel hebben de productontwikkelingscyclus te verkorten, de productie-efficiëntie en de productkwaliteit te verbeteren, de operationele kosten en het verbruik van grondstoffen en energie te verlagen, en de ontwikkeling van intelligente vervaardiging te versnellen. In 2018 kondigde de Staatsraad plannen van de VRC aan om haar programma voor intelligente productie uit te breiden door in datzelfde jaar ongeveer honderd proefprojecten toe te voegen, en volgens algemeen beschikbare informatie stonden twee ondernemingen die verbonden zijn aan in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, Zhongtian technology precision materials Ltd. en Fiberhome Communication Technology, op de door het MIIT opgestelde lijst van proefdemonstratieprojecten voor intelligente vervaardiging: de eerste in 2017 (23) en de tweede in 2018 (24). Voorts stond een van de meewerkende producenten-exporteurs, Yangtze Optical Fibre and Cable, vermeld op de lijst van de “eerste reeks nationale proefondernemingen voor intelligente vervaardiging” (25).

(99)

Er zijn duidelijke aanwijzingen dat een vermelding op een van deze lijsten, die verband houden met de “Made in China 2025”-strategie, niet alleen een eervolle vermelding is, maar dat er ook financiële voordelen aan gekoppeld zijn. In het document “MOF-mededeling inzake de overgedragen bedragen voor de programma’s voor de transformatie en opwaardering van de lokale industrie 2017” staat hieromtrent in regel 151 dat Fiberhome Communication Technology in het kader van het programma “Nieuwe vervaardigingswijze van kernuitrusting voor 5G-communicatienetwerken” een subsidie ten belope van 12 miljoen RMB heeft gekregen.

(100)

Talrijke aanvullende documenten ondersteunen de bevinding dat de Chinese overheid een breed kader voor ondersteuning van internettechnologie-infrastructuur en breedbandnetwerken heeft opgezet, dat onder meer de OFC-bedrijfstak bestrijkt. Reeds in 2009 uitte de Chinese overheid in het Plan voor de aanpassing en wederopleving van de bedrijfstak voor elektronische informatie (26) expliciet haar doelstelling om “de aanleg van [...] het optischevezelbreedbandtoegangsnetwerk te begeleiden en te bevorderen”.

(101)

In de “Breedband-China”-strategie van 2013 (27) formuleerde de Chinese overheid de doelstelling om “toegangsnetwerken [te bevorderen] in overeenstemming met de ideeën van snelle toegang” en dat “in stedelijke gebieden, de aanleg en vernieuwing van het toegangsnetwerk zal worden uitgevoerd met behulp van technische methoden zoals “fibre-to-the-home” en “fibre-to-the-building”. Tevens wordt volgens deze strategie de “uitbreiding van optische vezel naar de gebruikerszijde” bevorderd en wordt geleidelijk“een vast optischevezel-breedbandtoegangsnetwerk als belangrijkste bron” aangelegd.

(102)

In het hoofdstuk in de “Breedband-China”-strategie dat betrekking heeft op de beleidsinstrumenten, omschrijft de Chinese overheid de instrumenten die worden gebruikt om de doelstellingen van deze strategie te verwezenlijken, d.w.z. “de volledige benutting van diverse bijzondere fondsen van de centrale overheid om relevante lokale fondsen ertoe te brengen te investeren in onderzoek naar alsmede ontwikkeling en industrialisering van breedbandnetwerken”, het verlenen van “steun in de vorm van rentesubsidies voor leningen aan subsidiabele projecten voor de aanleg van breedband in nationale ontwikkelingszones in de westelijke regio”, en ten slotte het versterken van “steun in de vorm van belastingvoordelen” en “steun [voor] de aanleg van breedbandnetwerken”. Zoals beschreven in overweging 80 beschouwde de Commissie OFC als belangrijke component van de infrastructuur voor internetnetwerken en als onmisbaar voor het opzetten van breedbandsystemen.

(103)

In de “Breedband-China”-strategie zijn niet alleen maar niet-bindende doelstellingen voor de ontwikkeling van de internetinfrastructuur vermeld. Wanneer zij in samenhang met andere documenten wordt gelezen, blijkt duidelijk dat financiële bijdragen van de Chinese overheid een essentieel element zijn om de doelstellingen van deze strategie te verwezenlijken. In de Adviezen inzake bevordering van de aanleg van optischevezelbreedbandnetwerken (28) staat vermeld dat “lokale overheden op alle niveaus worden aangemoedigd financiële subsidies te verstrekken voor het gebruik van optischevezelbreedband in openbare instellingen” en dat “investerings- en beleidssteun voor onderzoek naar en ontwikkeling van essentiële chips, apparatuur, systeemuitrusting en toepassingen voor breedbandcommunicatie via optische vezel” moet worden verhoogd en dat “technologische vernieuwing in communicatie via optische vezel” moet worden aangemoedigd.

(104)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de “Breedband-China”-strategie slechts een leidraad is met betrekking tot breedbandinfrastructuur. De Chinese overheid merkte in dit verband op dat het panel in “China — GOES” heeft vastgesteld dat “algemene informatie over overheidsbeleid, zonder rechtstreeks verband met [een] programma in kwestie, niet “voldoende bewijs” van specificiteit is”.

(105)

De Commissie herinnerde er in dit verband aan dat de Chinese overheid, zoals vermeld in overweging 102, in het hoofdstuk in de “Breedband-China”-strategie dat de beleidsinstrumenten betreft, de instrumenten beschrijft waarvan gebruik wordt gemaakt voor de verwezenlijking van de doelstellingen van deze strategie, zoals de inzet van verscheidene bijzondere fondsen, gesubsidieerde rentesteun, steun in de vorm van belastingvoordelen enz. De Commissie overwoog derhalve in overweging 103 dat in samenhang met andere documenten helder is dat financiële bijdragen van de Chinese overheid een essentieel element zijn om de doelstellingen van deze strategie te verwezenlijken. Hoewel wordt aangevoerd dat de “Breedband-China”-strategie niet-bindend van aard is, maakt de uitvoering ervan door middel van de terbeschikkingstelling van overheidsfinanciering aan bepaalde aangemoedigde sectoren haar bindend en specifiek gericht op dergelijke aangemoedigde bedrijfstakken, en niet algemeen toepasselijk. Hoe dan ook is de verwijzing naar het panelverslag in de zaak “China — GOES” niet doorslaggevend wat specificiteit betreft, omdat in het onderhavige geval de talrijke plannen en beleidsdocumenten van de Chinese overheid die in dit deel aan de orde zijn, specifieke richtsnoeren en ondersteuning bieden voor het betrokken product. Het argument werd derhalve afgewezen.

(106)

In de Richtsnoeren van de Staatsraad ter actieve bevordering van het “Internet Plus” (29) van 2015 is een duidelijke doelstelling opgenomen, te weten dat dit document moet helpen om “de uitvoering van de “Breedband-China”-strategie te versnellen, het nationale project voor de aanleg van de volgende generatie informatie-infrastructuur te organiseren en uit te voeren [en] de transformatie van het optischevezelbreedbandnetwerk te bevorderen”. De manier waarop die doelstelling moet worden bereikt, is beschreven in “(6) Richtsnoeren en ondersteuning versterken”, waar wordt verklaard dat de fiscale en belastingsteun moeten worden versterkt en waar taken worden gespecificeerd zoals “actief investeren in het onderzoek naar en de ontwikkeling en demonstratie van de toepassing van in aanmerking komende geïntegreerde innovatiesleuteltechnologieën voor “Internet+”. Het gebruik van bestaande bijzondere financiële fondsen coördineren om de aanleg van met “Internet+” verband houdende platforms en demonstraties van toepassingen te ondersteunen.”

(107)

In 2015 beschreef de Chinese overheid voorts het plan voor financiële investeringen om “de aanleg van infrastructuur te versnellen” in de “Richtsnoeren van het Algemeen Bureau van de Staatsraad over de versnelde aanleg van een breedbandnetwerk met hoge snelheid en het streven naar lagere tarieven voor sneller internet” (30). In dit document is vermeld dat de Chinese overheid, om die doelstelling te verwezenlijken, “de aanleg van steden met alleen vezelnetwerken en mobielecommunicatienetwerken van de vierde generatie (4G) zal versnellen, met meer dan 430 miljard yuan aan investeringen in de aanleg van netwerken in 2015, en minstens 700 miljard yuan aan investeringen in 2016-2017” en “het “fiber-to-the-home”-proces zal bevorderen, de omschakeling van 45 000 koperkabeltoegangszones naar optische vezel in 2015 zal voltooien en voor meer dan 80 miljoen huishoudens nieuw “fiber-to-the-home” zal verzekeren”.

(108)

De aanpak van de Chinese overheid om aangemoedigde bedrijfstakken en producten te definiëren in catalogi om zo de nodige middelen te kunnen toewijzen, op basis van het strategische of politieke belang van deze bedrijfstakken en producten zoals toegewezen door de Chinese overheid, en om de plannen op elk bestuursniveau uit te voeren en er toezicht op te houden, blijkt uit de Catalogus van belangrijke producten en diensten in strategische opkomende industrieën van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming (NDRC, National Development and Reform Commission) van 2016 (31). Wederom wordt het opzetten van een bedrijfstak voor IT van de volgende generatie overwogen, met inbegrip van een bedrijfstak voor informatienetwerken van de volgende generatie. Om die doelstelling te bereiken, zijn in de Catalogus van strategische en opkomende producten bepaalde producten opgenomen. OFC is duidelijk een van de producten, aangezien het refereren aan “Optische communicatie-uitrusting, waaronder glasvezel” ondubbelzinnig is. De opsomming van technologische specificiteiten van de betrokken uitrusting, zoals “G.657-vezel voor FTTx, G.655-vezel met een groot werkingsgebied, G.656-vezel, vezel met verliesarm en ultraverliesarm licht die voldoet aan de G.652-normen, […] optischetransmissie-uitrusting, eenkanaalssnelheid 10Gbit/s, 40Gbit/s, 100Gbit/s, 200Gbit/s, 400Gbit/s”, laat niet alleen zien dat de Chinese overheid OFC als een strategisch en opkomend product beschouwt, maar er blijkt ook de mate van gedetailleerde planning door de Chinese overheid uit voor bepaalde technologische producten.

(109)

Dezelfde aanpak — doelstellingen definiëren in plannen en ze verder uitvoeren door technische details vast te stellen in catalogi — wordt gehanteerd in de Catalogus van hoogtechnologische en met nieuwe technologie vervaardigde producten (32), waarin OFC is opgenomen als communicatieproduct in nr. 1020011, dat “SDH-optischevezeltransmissiesystemen met een hogesnelheidsgegevensoverdrachtskanaal met singlemode vezeltransmissiemedium en een overdrachtssnelheid van 10Gbit/s en 40Gbit/s, voor communicatielijnen en grootstedelijke backbonenetwerken” omvat. OFC was reeds in 2003 in de Catalogus van aangemoedigde hoogtechnologische producten voor buitenlandse investeringen opgenomen in de categorie communicatie-uitrusting en -producten (33), onder nummer 42, als “SDH-vezelcommunicatie-uitrusting van 10 Gb/s en meer”.

(110)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de Chinese overheid en Connect Com aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de verschillende in punt 3.1 genoemde documenten de OFC-bedrijfstak “specifiek” ondersteunen of aanmoedigen, hoewel artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening de Commissie verplicht aan te tonen dat een document van de Chinese overheid “de mogelijkheid uitdrukkelijk beperkt” tot bepaalde ondernemingen en dat een dergelijke vereiste uit hoofde van artikel 2.1, punt a), van de SCM-overeenkomst inhoudt dat moet worden bewezen dat er sprake is van een beperking die “uitdrukkelijk [...] ondubbelzinnig en duidelijk” is (34). Connect Com verwees verder naar artikel 4, lid 5, van de basisverordening, waarin wordt bepaald dat specificiteit duidelijk moet worden onderbouwd op basis van positief bewijsmateriaal, en stelde dat de Commissie niet aan dit vereiste heeft voldaan. De Chinese overheid voerde verder aan dat de Commissie zich baseert op de onjuiste veronderstelling dat, indien netwerkinfrastructuur wordt verondersteld te worden aangemoedigd, alles waaruit dat netwerk bestaat, wordt aangemoedigd. De Chinese overheid stelde dat tal van door de Commissie genoemde documenten, zoals het Dertiende vijfjarenplan, het “Made in China 2025”-initiatief, het Plan voor de ontwikkeling van intelligente productie (2016-2020), het Plan uit 2009 voor aanpassing en revitalisering van de elektronische informatie-industrie en de “Breedband-China”-strategie van 2013, niet betrekking hebben op het product OFC of de OFC-bedrijfstak, maar op downstreamnetwerken of de uitrol van breedband, d.w.z. algemene infrastructuur. Volgens de Chinese overheid moet de Commissie, gezien het feit dat voor de aanleg van netwerken veel inputs en producten nodig zijn, duidelijk uitleggen welke producten en diensten die de infrastructuur maken, zij beschouwt als aangemoedigd. Daarnaast voerde de Chinese overheid aan dat de “uitrol” van het netwerk of breedband geen verband houdt met goederen, maar met de ontwikkeling van infrastructuur en diensten, aangezien een dergelijke uitrol betrekking heeft op de verbetering van algemene telecommunicatiediensten.

(111)

De Commissie was het hier niet mee eens. OFC vormen, zoals uiteengezet in overweging 80, een essentiële component van de internetnetwerkinfrastructuur, en spelen een cruciale rol bij de uitrol van optischevezelnetwerken en breedbandinternet. De breedbandinfrastructuur houdt verband met netwerken van uitgerolde telecommunicatie-uitrusting en -technologieën die nodig zijn voor snelle internettoegang en andere geavanceerde telecommunicatiediensten (35), en OFC maakt een belangrijk deel van de transmissie-uitrusting uit. De aanleg van de breedbandinfrastructuur en -netwerken vereist derhalve het gebruik van producten die nodig zijn voor gegevensoverdracht en bestaat niet hoofdzakelijk in het verlenen van diensten, zoals de Chinese overheid lijkt te impliceren. Het verrichten van diensten zou immers voortvloeien uit het bestaan van dergelijke infrastructuur als deze eenmaal is aangelegd. Derhalve geldt dat als de aanleg van de breedbandinfrastructuur door de Chinese overheid wordt aangemoedigd, belangrijke producten die onmisbaar zijn voor de aanleg van die infrastructuur en daarvan een integrerend onderdeel vormen, eveneens door de Chinese overheid worden aangemoedigd. De Commissie is van mening dat het normatieve kader dat voortvloeit uit de tenuitvoerlegging van de verschillende in punt 3.1 genoemde documenten “de mogelijkheid” tot een voorkeursbehandeling “uitdrukkelijk beperkt” voor bepaalde ondernemingen in aangemoedigde bedrijfstakken, zoals de OFC-bedrijfstak, die gekoppeld is aan informatietechnologie en breedbandnetwerken. Bijgevolg vormden de verschillende in punt 3.1 genoemde documenten voldoende positief bewijs om te concluderen dat er sprake is van specificiteit van de ondersteuning en aanmoediging van de OFC-bedrijfstak door de Chinese overheid. De argumenten van de Chinese overheid en Connect Com werden daarom verworpen.

(112)

Verder zijn internettoegangsnetwerken en breedbandinfrastructuur volgens de Chinese overheid algemene infrastructuur. De Chinese overheid refereerde aan de interpretatie van “algemene infrastructuur” door het panel in “EC and certain Member States — Large Civil Aircraft” als “infrastructuur die niet wordt verstrekt aan of ten voordele van slechts één entiteit of een beperkte groep entiteiten, maar beschikbaar is voor alle of bijna alle entiteiten”. De Chinese overheid voerde verder aan dat de Beroepsinstantie in “US — Softwood Lumber IV” heeft bevestigd dat “de enige uitdrukkelijke uitzondering op het algemene beginsel dat de verstrekking van “goederen” door een overheid op een financiële bijdrage neerkomt, is wanneer die goederen in de vorm van “algemene infrastructuur” worden verstrekt”.

(113)

De Commissie wees er in dit verband op dat de interpretatie van “algemene infrastructuur” waaraan de Chinese overheid refereerde, betrekking heeft op de definitie van de verstrekking van goederen door een overheid in de vorm van algemene infrastructuur. Deze interpretatie houdt geen verband met de specificiteitsanalyse van een subsidieprogramma. Bovendien betreft dit onderzoek niet de verstrekking van optischevezelkabel door een overheid, ten aanzien waarvan de Chinese overheid betoogde dat dit “algemene infrastructuur” betrof, maar alle compenserende subsidies die zijn toegekend aan de producenten-exporteurs van OFC, die deze OFC op hun beurt uitvoeren naar telecomexploitanten in de Unie. Derhalve achtte de Commissie het argument ongegrond en irrelevant voor de beoordeling van de aanmoediging van de OFC-bedrijfstak door de Chinese overheid, en verwierp zij het.

(114)

Connect Com voerde naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat de algemene financiering voor de uitbreiding van het optischevezelnetwerk geen specifieke subsidie voor OFC vormt, en verwees naar overweging 749, volgens welke OFC niet meer dan 5 % van het totale volume van het optischevezelnetwerk uitmaakt.

(115)

De Commissie benadrukte in dit verband dat overweging 749 luidt als volgt: “uit het onderzoek [bleek] dat OFC slechts een klein deel van de totale kosten voor de uitrol van digitale netwerken vertegenwoordigt — in het geval van 5G ruim onder de 5 %”. Ten eerste heeft deze verklaring betrekking op de productiekosten en niet op het volume. Ten tweede doet het feit dat OFC een klein aandeel in de totale uitrol van het netwerk vertegenwoordigt, niet af aan het feit dat OFC een essentieel en onmisbaar product is voor de uitrol van een dergelijk netwerk. Zoals uiteengezet in de overwegingen 80 en 111 vormt OFC een integrale component van de hogesnelheidsbreedbandnetwerken van de jongste generatie op basis van deze technologie, die dus zonder deze technologie niet zouden kunnen functioneren. Subsidies voor deze belangrijke component zijn dus per definitie specifiek en essentieel voor de succesvolle werking van het gehele optischevezelnetwerk. Het argument werd derhalve afgewezen.

(116)

Hoofdstuk III van de Tijdelijke bepalingen inzake de bevordering van de aanpassing van de industriële structuur (Besluit nr. 40, 2005, van de Staatsraad) (“Besluit nr. 40”), wordt voorts verwezen naar de “Leidende catalogus voor industriële herstructurering”, die drie categorieën kent, te weten aangemoedigde projecten, beperkte projecten en geëlimineerde projecten. In artikel XVII van het besluit is bepaald: “Investeringsprojecten van de categorie aangemoedigde projecten moeten overeenkomstig de desbetreffende nationale investeringsvoorschriften worden beoordeeld, goedgekeurd en geregistreerd; alle financiële instellingen moeten kredietondersteuning bieden volgens de kredietbeginselen; het aandeel aan voor eigen gebruik ingevoerde uitrusting in de totale investering, met uitzondering van grondstoffen in de publicatie van het ministerie van Financiën “Niet-vrijgestelde ingevoerde grondstoffen van binnenlandse investeringsprojecten” (gewijzigd in 2000), kan worden vrijgesteld van invoerrechten en aan invoer gerelateerde btw, tenzij er nieuwe regelgeving voor niet-vrijgestelde investeringsprojecten is. Andere beleidslijnen die industriële projecten in de aangemoedigde categorie bevoordelen, moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de desbetreffende nationale regelgeving”.

(117)

Besluit nr. 40, gelezen in samenhang met de Leidende catalogus voor industriële herstructurering, voorziet dus in een specifieke behandeling van bepaalde projecten binnen bepaalde aangemoedigde bedrijfstakken.

(118)

De Leidende catalogus voor industriële herstructurering (versie van 2011)(wijziging van 2013) (36) en de Leidende catalogus voor indsutriële herstructurering (versie van 2019) (37) zoals goedgekeurd bij Besluit nr. 29 van de Nationale Ontwikkelings- en hervormingscommissie van de Volksrepubliek China van 27 augustus 2019, dat van kracht werd op 1 januari 2020, vermelden als “aangemoedigde bedrijfstakken in categorie I”:

“XXVIII.   Informatie-industrie

[…]

13.

Vervaardiging van uitrusting van golflengtemultiplexing (WDM) optischevezeltransmissiesystemen met een snelheid van 32 golven of meer;

14.

Vervaardiging van uitrusting van optischevezelcommunicatiesystemen op basis van digitale synchronisatiereeksen met een snelheid van 10 GB/s of meer;

[…]

28.

Vervaardiging van preform voor nieuwe (niet-dispersieve) singlemode vezels en optische vezels”.

(119)

Derhalve bevat de Leidende catalogus voor industriële herstructurering onder “informatie-industrie” specifieke projecten in verband met de OFC-bedrijfstak, waarbij sprake is van aanmoediging.

(120)

De Chinese overheid voerde aan dat Besluit nr. 40 niet dwingend of juridisch bindend is, maar in plaats daarvan slechts een leidraad is. Bovendien heeft artikel V van Besluit nr. 40, waarin sprake is van “de aanleg van informatie-infrastructuur met inbegrip van breedbandcommunicatie”, volgens de Chinese overheid duidelijk alleen betrekking op de verbetering van de infrastructuur en niet op OFC. De Chinese overheid voerde aldus aan dat dit document de OFC-bedrijfstak geen steun of aanmoediging had kunnen bieden.

(121)

Ten eerste was de Commissie het er niet mee eens dat Besluit nr. 40 geen dwingend karakter heeft. Besluit nr. 40 bevat namelijk de tijdelijke regelingen voor het bevorderen van de industriële herstructurering en verwijst naar de Leidende catalogus voor industriële herstructurering, waarin drie soorten inhoud worden gedefinieerd: inhoud van aangemoedigde projecten, inhoud van beperkte projecten en inhoud van geëlimineerde projecten. Artikel XVII van Besluit nr. 40 voorziet echter op dwingende wijze in de behandeling van investeringsprojecten met aangemoedigde inhoud, bijvoorbeeld “alle financiële instellingen moeten kredietondersteuning bieden volgens de kredietbeginselen”, en “andere beleidslijnen die industriële projecten in de aangemoedigde categorie bevoordelen, moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de desbetreffende nationale regelgeving”. Bovendien bepaalt artikel XXI dat “de relevante preferentiële beleidsvormen die ten uitvoer worden gelegd overeenkomstig de inhoud van bedrijfstakken, producten en technologieën die momenteel bijzonder worden aangemoedigd door de staat (gewijzigd in 2000), moeten worden aangepast overeenkomstig de aanmoediging in de Leidende catalogus voor industriële herstructurering”. Derhalve heeft Besluit nr. 40 in dit verband een dwingend karakter.

(122)

Ten tweede wordt in artikel V van Besluit nr. 40, dat deel uitmaakt van hoofdstuk II “Oriëntatie en prioriteiten van industriële herstructurering”, prioriteit gegeven aan de versterking van de “aanleg van informatie-infrastructuur, met inbegrip van breedbandcommunicatie”, en zoals aangetoond in overweging 80 en nader toegelicht in overweging 111, is OFC een essentieel en onmisbare component van dergelijke infrastructuur. Zoals de Commissie in overweging 111 heeft geconcludeerd, geldt dat als de aanleg van de breedbandinfrastructuur wordt aangemoedigd door de Chinese overheid, belangrijke producten die onmisbaar zijn voor de aanleg van die infrastructuur en die daarvan een integrerend onderdeel uitmaken, eveneens door de Chinese overheid worden aangemoedigd. Bovendien bepaalt in artikel XIV van Besluit nr. 40, dat deel uitmaakt van hoofdstuk III van de “Leidende catalogus voor industriële herstructurering”, het volgende: “de inhoud inzake aanmoediging omvat voornamelijk de sleuteltechnologieën, -uitrusting en -producten die de sociale en economische ontwikkeling kunnen bevorderen, die gunstig zijn voor het besparen van hulpbronnen, het beschermen van het milieu en het optimaliseren en verbeteren van de industriële structuur en die moeten worden aangemoedigd en ondersteund door relevante beleidslijnen en maatregelen”. Zoals reeds vermeld in overweging 118, worden de informatie-industrie en met name de belangrijkste inputmaterialen voor de productie van OFC, zoals single-modevezel en preform voor optische vezels, alsmede upstreamproducten zoals optischevezeltransmissiesystemen en optischevezelcommunicatiesystemen genoemd als aangemoedigde inhoud. Voorts vormt OFC essentiële uitrusting voor de uitrol van “informatie-infrastructuur met inbegrip van breedbandcommunicatie”, die door de Chinese overheid wordt aangemoedigd. Derhalve blijkt uit de gecombineerde lezing van bovenstaande bepalingen dat OFC een aangemoedigd product is, enerzijds omdat het een onmisbare component is van een bevorderde infrastructuur en anderzijds omdat de belangrijkste inputmaterialen ervan, die de toegevoegde waarde van OFC bepalen, ook door de Chinese overheid worden aangemoedigd. Het argument werd derhalve afgewezen.

(123)

Niet alleen plannen en strategieën op nationaal niveau beogen de OFC-bedrijfstak te ondersteunen. Op provinciaal niveau werden zogeheten nationale ontwikkelingszones voor nieuwe hoogtechnologische industrieën opgezet. Een daarvan is de East Lake Ontwikkelingszone voor nieuwe technologische industrieën. Deze zones zijn ervoor bedoeld om, zoals beschreven in punt I.2 van het Dertiende vijfjarenplan inzake nationale ontwikkelingszones voor nieuwe technologische industrieën, een regionaal platform te verschaffen om grondig uitvoering te geven aan nationale strategieën zoals “Internet+” en “Made in China 2025” (38). Bedrijven en ondernemingen die in een van die zones zijn gevestigd en kwalificeren als een entiteit die activiteiten verricht die binnen het toepassingsgebied van de respectieve strategieën vallen, krijgen een gunstige behandeling. Zoals uit het document inzake “Preferentiële beleidsmaatregelen van de nationale zones voor hoogtechnologische industriële ontwikkeling” (39) naar voren komt, wordt er binnen de twee jaar na de oprichting een algemene vrijstelling van inkomstenbelasting verleend en blijft er ook nadien sprake van preferentiële behandelingen, waarbij een verlaagd tarief voor de vennootschapsbelasting, een vrijstelling van uitvoerrechten en andere belastingvoordelen worden toegekend.

(124)

De voordelen voor ondernemingen in de hightechbedrijfstak die gevestigd zijn in de nationale zone voor hoogtechnologische industriële ontwikkeling zijn niet beperkt tot belastingvoordelen, maar omvatten ook rechtstreekse financiële steun. Zoals blijkt uit het genoemde document waarin de preferentiële beleidsmaatregelen van de nationale zones voor hoogtechnologische industriële ontwikkeling zijn beschreven, is het aan de staat om “elk jaar een zekere hoeveelheid leningen voor kapitaalopbouw en nieuwe investeringen te regelen, en kan de staat een zekere hoeveelheid langlopende obligaties uitgeven om fondsen te werven in de samenleving” (40). In dit document wordt een nauwkeurigere omschrijving gegeven, waarin staat dat “[d]e financiële steun van de Chinese overheid voor de zone voor hoogtechnologische industriële ontwikkeling er hoofdzakelijk in bestaat de ontwikkelingszones op nationaal niveau van fondsen te voorzien om op te starten, en om sommige op nationaal niveau geplande projecten in ondernemingen in de ontwikkelingszones uit te voeren. In de meeste ontwikkelingszones in China ondersteunt de lokale overheid de ontwikkelingszones voornamelijk door grond tegen lage prijzen te verhuren”.

(125)

Bovendien hebben de “Preferentiële beleidsmaatregelen van de nationale ontwikkelingszones” betrekking op de Catalogus van door de staat ondersteunde belangrijke geavanceerde technologieën van 2016, waarin de ondersteunde belangrijke geavanceerde technologieën zijn opgesomd. Deze catalogus vermeldt onder “I. Elektronische informatie”, punt 4, “Communicatietechnologie”, “optische-transmissienetwerk” en “technologie voor optische transmissiesystemen”, welke optischevezelkabels omvatten, als geavanceerde technologieën die door de staat worden ondersteund. Een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs van OFC is gevestigd in de provincie Wuhan, en de meeste ondernemingen in de groep bevinden zich in de East Lake Ontwikkelingszone voor nieuwe technologische industrie. Deze ondernemingen komen derhalve in aanmerking voor gunstige behandelingen die worden verleend in het kader van de regeling van nationale ontwikkelingszones voor nieuwe technologische industrie.

(126)

Deze door de Chinese overheid gesteunde speciale industrieontwikkelingszone in Wuhan (de East Lake Ontwikkelingszone voor nieuwe technologische industrieën) diende als belangrijke productiebasis voor OFC. Als een van de door de Staatsraad goedgekeurde “Nationale ontwikkelingszones voor nieuwe technologische industrie” en een “Nationale demonstratiezone voor in eigen huis ontwikkelde innovatie” werd deze de eerste industriële basis voor de opto-elektronica-industrie van de VRC (ook wel “China Optics Valley” genoemd). OFC-producenten die in de zone actief zijn, hebben verschillende vormen van stimuleringsmaatregelen en staatssteun genoten.

(127)

Met betrekking tot de bij de productie van OFC gebruikte inputs heeft de Commissie vastgesteld dat aramide, een langs chemische weg verkregen synthetische vezel en een input voor OFC, door de Chinese overheid in de Leidende catalogus van belangrijke producten en diensten in strategische opkomende industrieën als belangrijk product is ingedeeld (41). Deze indeling heeft ervoor gezorgd dat verschillende beleidsmaatregelen van de Chinese overheid op de laatstgenoemde grondstof van toepassing werden.

(128)

Meer in het algemeen zijn chemische vezels niet alleen centraal onderworpen aan overheidsregulering en marktbeheerbeleid, maar zijn zij ook voorwerp van planningsdocumenten op subcentraal niveau, zoals het actieplan van de provincie Zhejiang voor de uitgebreide transformatie en modernisering van traditionele productiesectoren, waar chemische vezels een van de tien essentiële bedrijfstakken zijn die onder specifiek beleidsbeheer vallen (42), of het Dertiende vijfjarenplan voor de ontwikkeling van de chemische industrie in de provincie Jiangsu (2016-2020). In de bepalingen van dat plan die betrekking hebben op nieuwe chemische materialen wordt met name de nadruk gelegd op het ondersteunen van de ontwikkeling en industrialisering van downstreamtoepassingen met een hoge toegevoegde waarde, zoals “vezels voor hoge prestaties”, waaronder bij de productie van OFC gebruikte vezels vallen.

(129)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat verschillende door de Commissie aangehaalde documenten, zoals de “Catalogus van vier basisgroepen”, de “Catalogus van strategische en opkomende producten en diensten van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming 2016” en de “Leidende catalogus voor industriële herstructurering”, OFC niet als zodanig vermelden, maar verwijzen naar inputmaterialen. De Chinese overheid verklaarde voorts dat de Commissie geen doorberekening heeft uitgevoerd om aan te tonen dat de vermeende subsidiëring die was ontvangen door upstream- of downstreambedrijfstakken, aan de OFC-bedrijfstak is doorgegeven.

(130)

Wat de upstreambedrijfstakken betreft, merkte de Commissie op dat de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs verticaal geïntegreerd waren en dat de door hun verbonden leveranciers ontvangen subsidies daarom werden geacht te zijn doorgegeven aan de producenten-exporteurs van OFC. Bovendien zijn de door de Chinese overheid genoemde documenten die betrekking hebben op de inputmaterialen van OFC, zelfs in de veronderstelling dat zij OFC niet ten minste indirect of impliciet omvatten, quod non, in elk geval relevant in combinatie met alle andere preferentiële beleidsmaatregelen en documenten van de Chinese overheid die door dit punt worden bestreken. Alle documenten in deze afdeling hebben betrekking op ofwel optischevezelnetwerken waarin OFC een belangrijke component is, ofwel de belangrijkste input ervan, zodat wordt aangetoond hoe de OFC-sector als geheel wordt aangemoedigd vanaf de upstreamproductie tot de downstreamoutput van het betrokken product. Deze documenten zijn ook relevant om de specificiteit van de verschillende subsidieprogramma’s aan te tonen. Een doorberekening is alleen nodig voor subsidies die daadwerkelijk worden toegekend aan grondstoffen die tegen een ontoereikende prijs worden geleverd en door de producenten-exporteurs worden gebruikt voor de productie van het betrokken product, en alleen als de verkoper en de koper van deze inputmaterialen niet verbonden zijn. Zoals in punt 3.8.2 wordt uiteengezet, zijn bij dit onderzoek geen compenserende maatregelen ingesteld met betrekking tot grondstoffen die door niet-verbonden leveranciers tegen een ontoereikende prijs zijn aangekocht. Bovendien zijn de meewerkende producenten-exporteurs, zoals vermeld in deze overweging, hoofdzakelijk geïntegreerd.

(131)

Gezien bovenstaande plannen en programma’s wordt de OFC-bedrijfstak beschouwd als een essentile/strategische bedrijfstak, waarvan de ontwikkeling door de Chinese overheid als beleidsdoelstelling actief wordt nagestreefd. OFC is een product dat voor de Chinese overheid van het grootste belang is bij de opbouw van netwerken en infrastructuur die ten dienste staan van complete essentiële beleidsterreinen op digitaal en connectiviteitsgebied die door de staat worden ontwikkeld en onder staatstoezicht vallen. Op basis van de om deze afdeling genoemde beleidsdocumenten heeft de Commissie geconcludeerd dat de Chinese overheid optreedt in de OFC-bedrijfstak om de desbetreffende beleidslijnen ten uitvoer te leggen en grijpt zij in het vrije spel der marktkrachten in de OFC-sector in, met name door die sector op verschillende manieren te bevorderen en te ondersteunen.

3.2.   Gedeeltelijke niet-medewerking en gebruik van beschikbare gegevens

(132)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen maakte de Chinese overheid enkele algemene opmerkingen over het besluit van de Commissie om de bepalingen van artikel 28, lid 1, van de basisverordening toe te passen met betrekking tot preferentiële leningen, exportkredietverzekering en inputmaterialen.

(133)

De Chinese overheid voerde aan dat alle informatieverzoeken van de Commissie waarop de Chinese overheid geen antwoord kon geven, onredelijk waren, aangezien bij deze verzoeken werd uitgegaan van het bestaan van wettelijke bevoegdheden waarover de Chinese overheid niet beschikt.

(134)

Voorts voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie de feiten waarover zij beschikte niet naar behoren heeft beoordeeld en niet deugdelijk heeft toegelicht waarom de beschikbare gegevens redelijkerwijs in de plaats zijn gekomen van noodzakelijke informatie die ontbrak.

(135)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 146, 160 en 168, was de Commissie van mening dat de Chinese overheid de wettelijke bevoegdheid had om de gevraagde informatie te verkrijgen, als aandeelhouder of verantwoordelijke autoriteit van de entiteiten waarvoor de Commissie om de informatie verzocht. De Commissie heeft in haar mededeling aan de Chinese overheid, herhaald in de punten 3.2.1 tot en met 3.2.3, uiteengezet waarom zij zich op de beschikbare gegevens moest baseren. De Commissie beschouwde openbaar beschikbare informatie als een redelijke vervanging van de informatie die de Chinese overheid niet had verstrekt. De Commissie heeft de argumenten van de Chinese overheid derhalve afgewezen.

3.2.1.   Toepassing van artikel 28, lid 1, van de basisverordening aangaande de verstrekking van preferentiële leningen

(136)

Om administratieve redenen heeft de Commissie de Chinese overheid verzocht specifieke vragenlijsten door te sturen naar eventuele financiële instellingen die leningen of exportkredieten hebben verstrekt aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(137)

In eerste instantie gaf alleen EXIM Bank antwoord op de vragenlijst. De Chinese overheid reageerde niet op het verzoek van de Commissie om de antwoorden op de vragenlijsten over te leggen van alle financiële instellingen die leningen of exportkredieten aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen hebben verstrekt. De Commissie heeft in haar aanmaningsbrief haar verzoek met betrekking tot de financiële instellingen derhalve herhaald om hen zoveel mogelijk bij het onderzoek te kunnen betrekken opdat de Commissie over de nodige informatie kan beschikken om vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van subsidiëring, en zo ja, in welke omvang.

(138)

De Chinese overheid gaf naar aanleiding van de aanmaningsbrief aan dat antwoorden op de vragenlijsten van de financiële instellingen die leningen hadden verstrekt niet relevant waren voor het onderzoek, aangezien geen van de leningen of exportkredieten waren verleend overeenkomstig de plannen en projecten van de overheid zoals gesteld in de klacht en beschreven in de vragenlijst.

(139)

De Commissie deelde dit standpunt niet. Ten eerste gaat de Commissie ervan uit dat de van entiteiten in staatsbezit gevraagde informatie beschikbaar is voor de Chinese overheid voor alle entiteiten waarin zij de belangrijkste aandeelhouder is of de meeste aandelen houdt. Daarnaast beschikt de Chinese overheid over de nodige bevoegdheden voor een uitwisseling van informatie met financiële instellingen ook wanneer deze niet in staatsbezit zijn, aangezien zij alle onder de jurisdictie van de Chinese autoriteit voor bankregelgeving vallen.

(140)

Uiteindelijk ontving de Commissie enkel van één bank in staatsbezit informatie over de bedrijfs-, bestuurs- en eigendomsstructuur, maar niet van de overige financiële instellingen die leningen hadden verstrekt aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Bovendien ontving de Commissie behalve van EXIM Bank van geen van de banken verifieerbare bedrijfsspecifieke informatie van de banken.

(141)

Bovendien gaf EXIM Bank weliswaar enkele algemene toelichtingen op de werking van haar systemen voor kredietgoedkeuring en risicobeheer, maar deed zij geen specifieke mededelingen over de beoordeling van de aan in de steekproef opgenomen ondernemingen verstrekte leningen. Zij voerde aan dat zij die documenten niet kon vrijgeven, aangezien het interne, vertrouwelijke bedrijfsdocumenten betrof.

(142)

Om die redenen heeft de Commissie de in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs verzocht toegang te verlenen tot de ondernemingsspecifieke informatie die in handen is van alle banken — particuliere banken of banken in staatsbezit — waarvan zij leningen hebben gekregen. Hoewel de in de steekproef opgenomen ondernemingen instemden met inzage in de hen betreffende bankgegevens, weigerde de gedeeltelijk meewerkende bank de gevraagde gedetailleerde informatie te verstrekken.

(143)

Aangezien de Commissie met betrekking tot de meeste banken die leningen hebben verstrekt aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen informatie heeft ontvangen, was zij van mening dat zij cruciale informatie over dit aspect van het onderzoek niet had ontvangen.

(144)

De Commissie deelde de Chinese overheid derhalve mee dat zij bij het onderzoek naar het bestaan en de omvang van de gestelde subsidiëring door middel van preferentiële leningen overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening wellicht zou moeten teruggrijpen op de beschikbare gegevens.

(145)

De Chinese overheid maakte in het antwoord op de brief van de Commissie bezwaar tegen de toepassing van artikel 28, lid 1, van de basisverordening. Zij betoogde dat de Chinese overheid niet verplicht is om de gevraagde informatie te verstrekken en dat de gevraagde informatie geen noodzakelijke informatie is.

(146)

De Commissie bleef bij haar standpunt dat de Chinese overheid als de regelgevingsinstantie de autoriteit is die antwoorden moet verstrekken op de specifieke vragen aan de financiële instellingen die financiering hebben verstrekt aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. Zoals beschreven in de brief van de Commissie is de van de entiteiten in staatsbezit gevraagde informatie voor de Chinese overheid beschikbaar voor alle entiteiten waarin zij de belangrijkste aandeelhouder is of de meeste aandelen houdt, en beschikt de Chinese overheid over de nodige bevoegdheden voor een uitwisseling van informatie met de financiële instellingen, ook wanneer die niet in staatsbezit zijn, aangezien zij onder de jurisdictie van de Chinese autoriteit voor bankregelgeving vallen.

(147)

De Commissie achtte de gevraagde informatie daarnaast cruciaal voor de beoordeling van de zeggenschap van de Chinese overheid over het gedrag van de financiële instellingen met betrekking tot hun kredietbeleid en risicobeoordeling bij de verstrekking van leningen aan de OFC-bedrijfstak.

(148)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de informatie van de Commissie met betrekking tot informatie van financiële instellingen die leningen of exportkredieten aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen verstrekten, niet noodzakelijk of ook maar relevant was voor de Commissie om haar analyse te voltooien, aangezien geen van de betrokken leningen werd verstrekt op grond van overheidsplannen of andere documenten van de Chinese overheid.

(149)

De ontbrekende informatie had betrekking op twee aspecten. Ten eerste was de informatie over de eigendoms- en governance-structuur van de niet-meewerkende banken noodzakelijk voor de Commissie om te bepalen of die banken al dan niet overheidsinstanties zijn. Ten tweede was bedrijfsspecifieke informatie van de gedeeltelijk meewerkende bank EXIM Bank, zoals het goedkeuringsproces voor leningen en de kredietwaardigheidsbeoordeling door de bank van de leningen aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, noodzakelijk om vast te stellen of leningen aan deze producenten tegen preferentiële tarieven werden verstrekt. Dergelijke interne documenten hadden alleen door de banken en de Chinese overheid kunnen worden verstrekt, aangezien de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs er geen toegang toe zouden hebben.

(150)

De Chinese overheid voerde ook aan dat zij niet over de gevraagde informatie beschikte. De Chinese overheid stelde dat het juridisch onmogelijk was om de gevraagde informatie te verkrijgen, omdat er in de Chinese wetgeving geen grondslag is voor de Chinese overheid om financiële instellingen te dwingen dergelijke vertrouwelijke informatie bekend te maken. Door deze informatie te vragen, legde de Commissie een onredelijke last op aan de Chinese overheid.

(151)

De Commissie merkte op dat aan elke onderneming om instemming was verzocht voor de leningtransacties van elke specifieke bank. De Commissie oordeelde dat een dergelijke specifieke toestemming op zich zou moeten volstaan om inzage te verlenen in de gegevens betreffende de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Bovendien werd door de gedeeltelijk meewerkende bank daadwerkelijk een overzicht van haar uitstaande leningen aan de ondernemingen verstrekt, waarmee zij te kennen gaf niet beperkt te zijn in het verstrekken van informatie als zodanig over specifieke transacties. Er werd echter door geen van deze banken informatie verstrekt over hun eigen interne beoordeling van de bekendgemaakte transacties.

(152)

Ten slotte was de Commissie niet van oordeel dat zij de Chinese overheid een onredelijke last had opgelegd door om de informatie betreffende preferentiële leningen te verzoeken. Vanaf het begin had de Commissie haar onderzoek beperkt tot die financiële instellingen die leningen hadden verstrekt aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen. De Commissie identificeerde deze financiële instellingen en het verzoek om de vragenlijsten door te sturen werd samen met de door de Chinese overheid te beantwoorden vragenlijst in een vroeg stadium van het onderzoek verstrekt. Zodoende had de Chinese overheid ruim de tijd om aan het verzoek van de Commissie te voldoen. De Commissie was daarom van mening dat zij haar uiterste best had gedaan om haar verzoek aan de Chinese overheid te vergemakkelijken.

(153)

De Commissie bleef daarom bij het standpunt dat zij zich bij het onderzoek naar het bestaan en de omvang van de beweerdelijke subsidiëring door middel van preferentiële leningen ten dele op de beschikbare gegevens moest baseren.

(154)

De klager voerde naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat de Commissie geen cruciale informatie van de Chinese overheid had ontvangen met betrekking tot preferentiële leningen, wat heeft geresulteerd in subsidiemarges die waarschijnlijk lager zijn dan het werkelijke voordeel van preferentiële leningen voor de producenten-exporteurs.

(155)

De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben aan het onderzoek meegewerkt en gedetailleerde informatie verstrekt over de leningen die zij van de banken hadden gekregen. Aangezien het voordeel werd berekend op basis van het verschil tussen deze informatie en een benchmark-rentevoet, werd de subsidiemarge geacht het werkelijke voordeel voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs te vertegenwoordigen. Het argument moest daarom worden afgewezen.

3.2.2.   Toepassing van artikel 28, lid 1, van de basisverordening aangaande de verstrekking van exportkredietverzekeringen

(156)

Om administratieve redenen verzocht de Commissie de Chinese overheid om Sinosure een specifieke vragenlijst toe te sturen.

(157)

In haar eerste antwoord op de vragenlijst stelde de Chinese overheid dat Sinosure geen subsidies verstrekte aan de OFC-bedrijfstak en was zij van mening dat de specifieke vragenlijst voor Sinosure niet relevant was. De Chinese overheid legde alleen het jaarverslag van Sinosure over.

(158)

Naar aanleiding van de aanmaningsbrief herhaalde de Chinese overheid haar standpunt dat Sinosure niet specifiek subsidies verleende aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs of aan de OFC-bedrijfstak, hoewel zij een gedeeltelijk antwoord op de specifieke vragenlijst had verstrekt. Echter noch de Chinese overheid, noch Sinosure verstrekte enige van de gevraagde ondersteunende documentatie over de corporate governance van Sinosure, zoals haar statuten, en zij verstrekten geen volledige, correcte lijst van de aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs verstrekte exportkredieten. Evenmin is van de Chinese overheid of Sinosure specifieke informatie ontvangen over de aan de OFC-bedrijfstak verleende exportkredietverzekering, de hoogte van de premies ervan of gedetailleerde cijfers met betrekking tot de winstgevendheid van haar activiteiten op het gebied van exportkredietverzekering.

(159)

Bij gebrek aan dergelijke informatie was de Commissie van mening dat zij cruciale informatie over dit aspect van het onderzoek niet had ontvangen.

(160)

De Commissie gaat ervan uit dat de gewenste informatie van entiteiten in staatsbezit (of het nu gaat om ondernemingen of publieke/financiële instellingen) voor de Chinese overheid toegankelijk is voor alle entiteiten waarin de belangrijkste aandeelhouder is of de meeste aandelen houdt. Dit geldt ook voor Sinosure, een entiteit die volledig in staatsbezit is. Daarom deelde de Commissie de Chinese overheid mee dat zij bij haar onderzoek naar bestaan en omvang van de vermeende subsidiëring middels exportkredietverzekeringen overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening wellicht zou moeten teruggrijpen op de beschikbare gegevens.

(161)

In haar antwoord op de brief van de Commissie bleef de Chinese overheid bij haar standpunt dat Sinosure geen specifieke subsidies verstrekte aan de OFC-bedrijfstak en dat zij zich door de markt laat leiden bij de relevante verzekeringsactiviteiten en geen specifieke voorkeursbehandeling hanteert ten aanzien van de OFC-bedrijfstak op basis van enige beleidsdocumenten.

(162)

Derhalve was de door de Chinese overheid over Sinosure verstrekte informatie onvolledig en kon de Commissie op grond daarvan geen conclusies trekken inzake cruciale onderdelen van het onderzoek met betrekking tot exportkredietverzekering, namelijk of Sinosure een overheidsinstantie is en of de aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen in rekening gebrachte premies marktconform waren.

(163)

De Chinese overheid voerde naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat alle nodige informatie aan de Commissie was verstrekt en dat, aangezien Sinosure geen subsidies heeft verstrekt die specifiek zijn voor de OFC-bedrijfstak, de gevraagde informatie niet relevant was voor het huidige onderzoek.

(164)

Zoals uiteengezet in overweging 162 heeft de Commissie van Sinosure geen informatie ontvangen om de juistheid te beoordelen van de bewering van de Chinese overheid dat Sinosure geen overheidsinstantie was en om te beoordelen of de door Sinosure in rekening gebrachte premies marktconform waren. Deze informatie werd noodzakelijk geacht om de Commissie in staat te stellen een conclusie te trekken met betrekking tot de vraag of de door Sinosure verstrekte exportkredietverzekering een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie vormde die aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs een voordeel verschafte.

(165)

De Commissie concludeerde derhalve dat zij zich voor haar vaststellingen inzake exportkredietverzekering deels moest baseren op de beschikbare gegevens.

(166)

De klager voerde naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat de Commissie onvolledige informatie van de Chinese overheid aangaande Sinosure heeft ontvangen, op grond waarvan er geen conclusies konden worden getrokken met betrekking tot cruciale onderdelen van het onderzoek aangaande exportkredietverzekering. Bijgevolg zou het voor elke in de steekproef opgenomen producent-exporteur berekende subsidiepercentage hoogstwaarschijnlijk lager zijn dan het werkelijke voordeel van de exportkredietverzekering voor de producenten-exporteurs. De klager was van mening dat de Commissie het hoogste percentage dat voor één producent-exporteur werd vastgesteld, automatisch op de andere producent-exporteur moest toepassen.

(167)

De in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs hebben aan het onderzoek meegewerkt en gedetailleerde informatie verstrekt over de exportkredietverzekering die zij van Sinosure hebben ontvangen. Aangezien het voordeel werd berekend op basis van het verschil tussen deze informatie en een geschikte externe benchmark, werd het subsidiebedrag geacht het werkelijke voordeel voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs weer te geven. Het argument moest daarom worden afgewezen.

3.2.3.   Gebruik van de beschikbare gegevens aangaande inputmaterialen

(168)

De Commissie verzocht de Chinese overheid om een specifieke vragenlijst door te sturen naar de tien belangrijkste producenten en distributeurs van de bij de vervaardiging van OFC gebruikte inputmaterialen, en naar eventuele andere leveranciers van de betrokken materialen, die inputs hebben geleverd aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen. In haar antwoord op de vragenlijst stelde de Chinese overheid dat zij geen zeggenschap heeft over de leveranciers van de inputmaterialen en dus niet kan verlangen dat zij de in de vragenlijst gevraagde vertrouwelijke informatie verstrekken, alsmede dat het coördineren met betrekking tot een bijzonder groot aantal leveranciers die aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen inputmaterialen leveren, een onredelijke belasting voor haar zou vormen. De Commissie stelde op basis van openbaar beschikbare gegevens echter vast dat de belangrijkste producenten van germanium (gedeeltelijk) in staatsbezit zijn, zoals uiteengezet in punt 3.8.2. De Chinese overheid kon de gevraagde informatie derhalve verstrekken.

(169)

Op verzoek van de Commissie legde de Chinese overheid overheidsplannen en -mededelingen van de regering van de provincie Yunnan ten aanzien van de germaniumbedrijfstak over. Desalniettemin weigerde de Chinese overheid te voldoen aan het verzoek van de Commissie om de vragenlijst door te sturen naar leveranciers van inputs om nadere informatie te verkrijgen over de eigendomsstructuur van de ondernemingen die de desbetreffende inputmaterialen vervaardigen en leveren. De Commissie verkreeg derhalve, aangezien de Chinese overheid met betrekking tot de bij de productie van OFC gebruikte inputmaterialen slechts gedeeltelijk meewerkte, niet de noodzakelijke informatie over de input-leveranciers.

(170)

De Chinese overheid voerde na de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat de gebruikmaking door de Commissie van de beschikbare gegevens met betrekking tot informatie over producenten en distributeurs van inputmateriaal onrechtmatig was, en dat het een onredelijke belasting zou vormen voor de Chinese overheid om in dit verband met een bijzonder groot aantal producenten van inputs te coördineren.

(171)

De Commissie heeft bij wijze van uitzondering in haar tot de Chinese overheid gerichte schriftelijke aanmaning alleen verdere vragen gesteld over een van de belangrijkste inputmaterialen, germanium, om de in punt 3.8.2 uiteengezette redenen. De noodzakelijke informatie met betrekking tot dit inputmateriaal is echter niet volledig verstrekt door de Chinese overheid.

(172)

Deze ontbrekende informatie betrof voornamelijk twee aspecten. Ten eerste informatie over de eigendoms- en governancestructuur van de niet-meewerkende producenten van inputmaterialen. Zonder die informatie kon de Commissie niet vaststellen of deze producenten al dan niet overheidsinstanties zijn. Ten tweede bedrijfsspecifieke informatie van de niet-meewerkende producenten, zoals informatie over de prijsstelling van de aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen geleverde inputs. Dergelijke informatie is nodig in de zin van artikel 28 van de basisverordening om te bepalen of aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen inputs waren verstrekt voor een ontoereikende prijs. Bovendien kan dergelijke informatie alleen worden verstrekt door de producenten en dus niet via de antwoorden op de vragenlijst van de in de steekproef opgenomen ondernemingen.

(173)

De Commissie concludeerde derhalve dat zij zich voor haar bevindingen betreffende de verstrekking van inputmaterialen tegen een ontoereikende prijs overeenkomstig artikel 28, lid 1, van de basisverordening gedeeltelijk moest baseren op de beschikbare gegevens.

3.3.   Subsidies en subsidieprogramma’s die door het onderhavige onderzoek worden bestreken

(174)

Op grond van de informatie in de klacht, het bericht van inleiding en de antwoorden op de vragenlijsten van de Commissie werd de vermeende subsidiëring via de volgende subsidies van de Chinese overheid onderzocht:

i)

Subsidieprogramma’s

Subsidies en fondsen voor technologie, innovatie en ontwikkeling;

Fondsen voor industriële transformatie en modernisering;

Subsidies op projectbasis;

Aan activa verbonden subsidies;

Subsidies voor uitrusting en diensten in verband met aanleg;

Financiering voor onderzoek en ontwikkeling;

Subsidies met betrekking tot grondstoffen;

Andere subsidies.

ii)

Verstrekking van preferentiële financiering, gerichte kredieten en financiering via aandelenkapitaal, quasi-aandelenkapitaal en andere kapitaalinstrumenten (bv. beleidsgestuurde leningen, kredietlijnen, bankaccepten, exportfinanciering).

iii)

Preferentieel exportkrediet en exportkredietverzekeringen en -garanties.

iv)

Gederfde inkomsten vanwege programma’s voor vrijstelling en vermindering van belastingen

Aftrekmogelijkheden voor de vennootschapsbelasting voor hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen;

Preferentiële aftrek vóór belastingen van uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling;

Versnelde afschrijving van instrumenten en apparatuur die hoogtechnologische ondernemingen gebruiken voor hoogtechnologische ontwikkeling en productie;

Vrijstelling van dividend tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen;

Vrijstelling of ontheffing van onroerendgoedbelasting en belasting op grondgebruik;

Levering van elektriciteit tegen een verlaagd tarief.

v)

Verstrekking van goederen en diensten door de overheid tegen een ontoereikende prijs

Verstrekking door de overheid van grondgebruiksrechten tegen een ontoereikende prijs;

Verstrekking door de overheid van inputmaterialen tegen een ontoereikende prijs.

3.4.   Subsidieprogramma’s

(175)

De Commissie stelde vast dat de in de steekproef opgenomen groepen van ondernemingen voordeel verkregen door diverse subsidieprogramma’s, waaronder subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling, aan activa verbonden subsidies, rentekortingen op leningen, subsidies ter ondersteuning van de export, subsidies voor de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen en bijzondere subsidies in verband met de economische effecten van de COVID-19-pandemie. Subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling vormden een aanzienlijk deel van de door de in de steekproef opgenomen groepen van ondernemingen gemelde subsidies. De Commissie heeft de subsidies daarom gegroepeerd in twee categorieën: i) subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling en ii) andere subsidies.

3.4.1.   Subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling

(176)

Beide in de steekproef opgenomen groepen ontvingen tijdens het onderzoektijdvak subsidies in verband met onderzoek en ontwikkeling (“O&O”) en industrialisering, technologische modernisering en innovatie.

a)   Rechtsgrondslag

Het Dertiende vijfjarenplan inzake technische innovatie;

Mededeling inzake de opzet van de jaarlijkse projecten van 2018 in het kader van de belangrijke bijzondere projecten voor opto-elektronica en micro-elektronische apparatuur en integratie, Ministerie van Wetenschap en Technologie, Guo Ke Gao Fa Ji Zi (2019) nr. 49;

Mededeling inzake de opzet van de belangrijke bijzondere projecten voor breedbandcommunicatie en nieuwe netwerken van het nationale essentiële O&O-programma in 2019, Ministerie van Wetenschap en Technologie, Guo Ke Gao Fa Ji Zi (2020) nr. 6;

ondersteuningsfondsen voor de industrie en bijzondere fondsen voor O&O en industrialisering, Dong Ban Fa (2018) nr. 62;

beheersmaatregelen voor het nationale plan voor hoogtechnologisch onderzoek en ontwikkeling (863);

Ontwikkeling en industrialisering van convergente optischetransmissie-uitrusting-13 Wetenschappelijke en technologische ontwikkeling Hubei [2014] nr. 10 Mededeling van het provinciale departement voor wetenschap en technologie over de bekendmaking van de projecten van het wetenschaps- en technologieplan van de provincie Hubei van 2014 (eerste reeks);

projectfinanciering voor het dienstenplatform voor dubbele innovatie;

Mededeling over de uitgifte van de eerste reeks provinciale indicatoren voor het bijzondere fonds voor de omschakeling en modernisering van de industrie en de informatie-industrie in 2019;

directe financiering uit het project onderzoekskredieten van het Derde Onderzoeksinstituut van het Ministerie van Openbare Veiligheid;

mededelingen over de toewijzing van speciale fondsen voor technische vernieuwing, speciale fondsen voor de wederopleving van de industrie, speciale fondsen voor technische omschakeling en speciale fondsen voor industriële ontwikkeling;

de toegewezen projecten voor het creëren van een hoge marktwaarde van de lokale programma’s van de gemeentelijke markttoezichtinstantie van Wuhan, en

document van het beheerscomité van de economische en technologische ontwikkelingszone Nanjing, 2018 nr. 149.

b)   Bevindingen

(177)

De Commissie stelde vast dat het merendeel van de subsidies voor technologische modernisering, vernieuwing of omschakeling die door de in de steekproef opgenomen ondernemingen hadden ontvangen, uitdrukkelijk betrekking had op onderzoek en ontwikkeling. Een paar subsidies hadden betrekking op de omschakeling en vernieuwing van de ondernemingen of hun productieproces en houden dus indirect verband met onderzoek en ontwikkeling.

(178)

Een producent-exporteur in een van de in de steekproef opgenomen groepen gaf voor het onderzoektijdvak 113 subsidies op, waarvan uitgedrukt in waarde meer dan 80 % verband hield met O&O-projecten. De waarde van O&O-subsidies van de tweede producent-exporteur in dezelfde groep vertegenwoordigde meer dan 70 % van de totale subsidies die deze producent-exporteur voor het onderzoektijdvak had opgegeven.

(179)

Voor deze groep van ondernemingen stelde de Commissie voorts vast dat de Chinese overheid op verschillende niveaus binnen de groep subsidies voor O&O-industrialisering had verstrekt. Zo had de Chinese overheid speciale fondsen toegekend aan de moederondernemingen, waarvan er één direct wordt beheerd door het zich in staatshanden bevindende Comité van de Staatsraad voor toezicht op en beheer van staatsactiva (“SASAC”), en die verder zijn toegewezen aan dochterondernemingen, waaronder een van de producenten-exporteurs, voor O&O-projecten.

(180)

Een van de producenten-exporteurs in de groep ontving een zekere hoeveelheid fondsen van zijn moederondernemingen in het kader van contracten voor toevertrouwde O&O-diensten die aan de moederondernemingen werden verleend. De subsidies werden door de Chinese overheid aan de moederondernemingen verleend. Tijdens de kruislingse controles op afstand stelde de Commissie evenwel vast dat de door de Chinese overheid verleende subsidies uiteindelijk in de vorm van vergoedingen voor O&O-diensten aan de producent-exporteur werden betaald. Bovendien bleek uit de contractbepalingen dat de O&O-resultaten, met inbegrip van alle IE-rechten die uit die diensten voortvloeiden, eigendom zijn van beide partijen en dat het aanvraagrecht bij de onderneming die het O&O-project uitvoerde bleef, d.w.z. bij de producent-exporteur. De Commissie stelde vast dat de desbetreffende O&O-diensten ook het betrokken product betroffen. Op basis daarvan beschouwde de Commissie de in de vorm van O&O-vergoedingen verstrekte middelen derhalve als een subsidie die door de Chinese overheid volledig aan de producent-exporteur werd verleend. Verbonden leveranciers in de groep ontvingen eveneens aanzienlijke subsidies voor O&O-projecten.

(181)

Een groot deel van de ondernemingen in deze in de steekproef opgenomen groep is gevestigd in de East Lake Ontwikkelingszone voor nieuwe technologie van Wuhan en heeft O&O-middelen ontvangen omdat de desbetreffende ondernemingen zich in die zone bevinden. Deze hightechzone wordt vaak “Optics Valley” (43) genoemd vanwege de focus op de productie van opto-elektronica, waaronder OFC. Zoals beschreven in de overwegingen 123 tot en met 125, diende de East Lake Ontwikkelingszone voor nieuwe technologische industrieën van Wuhan als belangrijke productiebasis voor OFC, en profiteerden in de zone actieve OFC-producenten van verschillende vormen van stimuleringsmaatregelen, waaronder subsidies (44).

(182)

Wat de tweede in de steekproef opgenomen groep betreft, stelde de Commissie vast dat de waarde van de subsidies ter ondersteuning van O&O, omschakeling of innovatie voor een van de uitvoerende ondernemingen ongeveer 90 % van de tijdens het onderzoektijdvak ontvangen subsidies bedroeg, en voor de andere uitvoerende onderneming meer dan 40 %.

(183)

De uitvoering van de in de overwegingen 81 tot en met 126 genoemde plannen en programma’s leidde tot concrete geldelijke betalingen. Rechtstreekse overheidssubsidies behoren immers tot de instrumenten waarmee de Chinese overheid de ontwikkeling van de OFC-sector aanstuurt. Het openbare jaarverslag over 2019 van de producent-exporteur FTT bevestigt dat de onderneming eind 2019 393,8 miljoen RMB aan uitgestelde inkomsten uit overheidssubsidies en 45,8 miljoen RMB aan overheidssubsidies als “overige inkomsten” had ontvangen (45). Het openbaar beschikbare jaarverslag over 2019 van de producent-exporteur ZTT bevestigt dat de onderneming eind 2019 150,3 miljoen RMB aan uitgestelde inkomsten uit overheidssubsidies had en 361,1 miljoen RMB aan overheidssubsidies had ontvangen in verband met dagelijkse bedrijfsactiviteiten (46).

(184)

De subsidieprogramma’s waarvan de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen hebben geprofiteerd, zijn grotendeels vergelijkbaar van opzet. Naargelang van het doel zijn criteria vastgesteld op basis waarvan ondernemingen een aanvraag kunnen indienen, en als zij aan de criteria voldoen, wordt de financiële steun toegekend.

(185)

Sommige van de aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen verstrekte subsidies vinden hun rechtsgrondslag in het “Nationale plan voor hoogtechnologisch onderzoek en ontwikkeling”, de zogeheten “863 beheersmaatregelen”. Deze beheersmaatregelen illustreren nogmaals hoe de overheidsplanning in de VRC werkt, zoals beschreven in overweging 79. Artikel 2 vermeldt: “Het Nationale plan voor hoogtechnologisch onderzoek en ontwikkeling (863) is een wetenschaps- en technologieprogramma met duidelijke nationale doelstellingen, dat wordt ondersteund door centrale financiële toewijzingen”. In artikel 29 van datzelfde document is de procedure voor de goedkeuring van subsidiabele projecten neergelegd. Het weerspiegelt het hierboven omschreven mechanisme: nadat een aanvraag is aanvaard en geëvalueerd, zal een deskundigengroep de voorstellen van het project en de ramingen van de projectfinanciering presenteren en uiteindelijk zal een gezamenlijk bureau de subsidieverlening goedkeuren en ondertekenen.

(186)

Er zijn nadere rechtsbepalingen die de basis vormen voor subsidieprogramma’s waaraan OFC-fabrikanten deelnemen.

(187)

Een van die rechtsinstrumenten is de “Mededeling inzake de opzet van de jaarlijkse projecten van 2018 in het kader van de belangrijke bijzondere projecten voor opto-elektronica en micro-elektronische apparatuur en integratie”. In die mededeling is bepaald dat de verantwoordelijkheid voor de coördinatie en monitoring van de uitvoering van de projecten bij de zogeheten Leidende Eenheden van de projecten berust, welke bestaan in geselecteerde ondernemingen die van het respectieve programma profiteren en toezicht houden op de andere begunstigden.

(188)

De specifieke inhoud van de subsidies die op basis van deze regeling worden toegekend, is vermeld in de bijlagen erbij. Zo wordt een van de programma’s die van toepassing zijn tijdens het OT omschreven als “25G/100G hybride fotonische geïntegreerde chip en module in passieve optische netwerken (PON)” en heeft het een begroting van 50,54 miljoen RMB. Een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs kreeg een subsidie uit hoofde van dit programma. Dat de Chinese overheid met deze subsidie O&O wil aanmoedigen, blijkt uit de “Projectdoelstellingen” ervan, die onder meer worden omschreven als “Onderzoek naar krachtige 25G-laserchiptechnologie voor passieve optische netwerken (PON)”. Passieve optische netwerken zijn een vorm van telecommunicatietechnologie op basis van optische vezel om eindafnemers toegang te bieden tot het breedbandnetwerk.

(189)

Op basis van hetzelfde rechtsinstrument wordt goedkeuring verleend aan een project met als titel “Op silicium gebaseerde opto-elektronische chips en subsystemen voor 25G/50G/100G-PON — Project voor optische toegang”, met een totale projectfinanciering van 64,17 miljoen RMB. Uit de doelstelling van de subsidie blijkt duidelijk dat de subsidies bedoeld zijn voor onderzoek naar optische modulatoren, optische detectoren, fotodetectoren en op silicium gebaseerde meerkanaals 100Gb/s-PON-technologie, die alle worden gebruikt voor optischevezelnetwerken.

(190)

Een ander project dat bij deze mededeling is vastgesteld, heet “Project voor geïntegreerde chiptechnologie voor optische emissie en controle in coherente optische communicatiesystemen”, heeft een financiering van 41,77 miljoen RMB en moet tussen augustus 2019 en juli 2022 worden uitgevoerd. Door onderzoeksdoelstellingen voor lasers, laserchips en modulatoren vast te stellen, wordt met deze subsidie steun verleend aan fabrikanten in de bedrijfstak voor optische netwerken in het algemeen en meer specifiek aan OFC-fabrikanten. Een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs behoort tot de begunstigden van dit programma.

(191)

Een aanvullende regeling ter ondersteuning van de internetindustrie, en meer in het bijzonder OFC-fabrikanten, vloeit voort uit de “Mededeling inzake de opzet van de belangrijke bijzondere projecten voor breedbandcommunicatie en nieuwe netwerken van het nationale essentiële O&O-programma in 2019”. Op basis van die mededeling is een project met de titel “Onderzoek naar en demonstratie van de toepassing van energiezuinige, krachtige optische transmissiesystemen van 100G met een hoge mate van integratie” goedgekeurd en werd financiering ter waarde van 95,47 miljoen RMB vastgesteld. In de beschrijving van de projectdoelstellingen staat dat deze subsidie moet helpen om onafhankelijk te worden van de levering van buitenlandse apparatuur voor snelle optische transmissietechnologie van 100G, en dat daartoe onderzoek moet worden verricht naar en werk moet worden gemaakt van snelle opto-elektronische apparatuur en modules en van platformuitrusting voor optische transmissie van 100G op basis van onafhankelijke chiptoestellen. Een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs heeft op grond van dit programma een O&O-subsidie ter waarde van 8 360 000 yuan ontvangen.

c)   Conclusie

(192)

De subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling, met inbegrip van de in de overwegingen 184 tot en met 191 beschreven subsidies voor O&O-projecten, vormen subsidies in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, d.w.z. een overdracht van middelen van de Chinese overheid in de vorm van steun aan de producenten van het betrokken product. Zoals vermeld in overweging 183 worden de meeste van deze middelen als overheidssubsidies geboekt in de rekeningen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(193)

Die subsidies zijn specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening omdat alleen ondernemingen die actief zijn op essentiële gebieden of die werken met sleuteltechnologieën die worden vermeld in de richtsnoeren, administratieve maatregelen en catalogi die regelmatig worden gepubliceerd, daarvoor in aanmerking komen en OFC een van de in aanmerking komende bedrijfstakken is.

(194)

De Chinese overheid en Connect Com voerden naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen aan dat geen van de O&O-subsidies op de OFC-bedrijfstak is gericht en dat de East Lake ontwikkelingszone voor nieuwe technologie van Wuhan geen steun verleent aan ondernemingen die OFC produceren, aangezien eventuele steun die uit deze zone zou voortvloeien, betrekking heeft op upstream- of downstreambedrijfstakken van OFC. De Chinese overheid voerde verder aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de subsidies in kwestie specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening, en niet heeft voldaan aan de eis als aangegeven door het Panel in de zaak “EC — Aircraft”, volgens welke de vaststelling van specificiteit de vaststelling vereist van een uitdrukkelijke beperking van de vermeende subsidie en dat een beperking “duidelijk moet uitdrukken wat bedoeld is en niets impliciet of voorwaardelijk mag laten”. De Chinese overheid voerde verder aan dat de conclusie van de Commissie dat deze subsidies uitdrukkelijk beperkt waren tot de OFC-bedrijfstak, kennelijk onjuist was en refereerde daarbij aan het verslag van de Beroepsinstantie in de zaak “US-Large Civil Aircraft”, volgens welke het onderzoek of een subsidie uitdrukkelijk beperkt is, “niet enkel gericht is op de vraag of de subsidie werd verstrekt aan specifieke ontvangers die in de klacht zijn vermeld, maar ook op alle ondernemingen of bedrijfstakken die in aanmerking komen om diezelfde subsidie te ontvangen”.

(195)

De Commissie heeft in overweging 193 reeds aangetoond dat de subsidies specifiek zijn. Alleen ondernemingen die actief zijn in belangrijke gebieden of technologieën zoals vermeld in de richtsnoeren, administratieve maatregelen en catalogi, komen immers in aanmerking. Bovendien hebben de meewerkende producenten-exporteurs documenten in verband met de subsidies verstrekt, zoals juridische documenten en kennisgevingen van subsidies, waaruit blijkt dat de subsidies werden verstrekt aan ondernemingen die tot bepaalde specifieke bedrijfstakken of sectoren behoren en/of bij specifieke, door de staat aangemoedigde industriële projecten zijn betrokken. De Commissie herhaalde derhalve haar conclusie dat deze subsidies alleen beschikbaar zijn voor een duidelijk omschreven subgroep van bepaalde ondernemingen en/of sectoren van de economie, zeker veel enger en specifiek omschreven dan die welke in de zaak “EC-Aircraft” aan de orde waren. De Commissie heeft bovendien vastgesteld dat de voorwaarden om voor deze subsidies in aanmerking te komen, niet duidelijk en objectief waren en niet automatisch van toepassing waren; bijgevolg voldeden zij niet aan de vereisten voor niet-specificiteit van artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening.

(196)

De Commissie was het niet eens met de verklaring van de Chinese overheid dat de East Lake ontwikkelingszone voor nieuwe technologie van Wuhan geen steun verleende aan OFC-producerende ondernemingen en dat vermeende steun uit deze zone betrekking heeft op upstream- of downstreamindustrieën van OFC. Ten eerste heeft de Commissie vastgesteld dat een van de producenten-exporteurs profiteerde van O&O-fondsen die door de autoriteiten van de East Lake ontwikkelingszone voor nieuwe technologie van Wuhan aan zijn moedermaatschappij waren toegekend. Ten tweede geldt dat zelfs indien de bewering van de Chinese overheid dat eventuele vermeende steun die uit deze zone voortvloeit uitsluitend betrekking had op upstream- of downstreamsectoren van OFC, juist zou zijn, dit niet aantoont dat de verbonden OFC-producenten niet van die subsidies hebben geprofiteerd. De Commissie heeft namelijk alle verbonden ondernemingen onderzocht die inputmaterialen aan de producenten-exporteurs leverden en een deel van hun subsidies, met inbegrip van schenkingen, aan het betrokken product toewezen. Dit argument werd derhalve ongegrond geacht.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(197)

Om het voordeel tijdens het onderzoektijdvak te bepalen, heeft de Commissie rekening gehouden met tijdens het onderzoektijdvak ontvangen subsidies en met subsidies die vóór het onderzoektijdvak werden ontvangen maar waarvoor de afschrijvingstermijn tijdens het onderzoektijdvak doorliep. Wat betreft subsidies die niet worden afgeschreven, werd het voordeel geacht gelijk te zijn aan het tijdens het onderzoektijdvak ontvangen bedrag. Wat betreft projectgerelateerde subsidies en subsidies in verband met activa, werd het voordeel geacht het gedeelte van het totale subsidiebedrag te zijn dat tijdens het onderzoektijdvak werd afgeschreven.

(198)

Voor subsidies die werden ontvangen als vergoeding voor O&O-diensten zoals beschreven in overweging 180 nam de Commissie de tijdens het onderzoektijdvak als O&O-vergoeding ontvangen bedragen in aanmerking en wees zij deze bedragen aan het betrokken product toe op basis van het aandeel van de omzet van het betrokken product in de totale omzet van de producent-exporteur.

(199)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen verzocht Connect Com de Commissie het bedrag mee te delen van de subsidies die specifiek voor de productie van OFC waren toegekend en die aan de productie van het betrokken product waren toegewezen voor de meewerkende producenten-exporteurs, en stelde zij dat zij haar rechten van verdediging niet effectief kon uitoefenen.

(200)

De Commissie kon dergelijke informatie niet delen omdat deze als gevoelige bedrijfsinformatie wordt beschouwd. De onderneming heeft ook niet uitgelegd hoe het kennen van dat bedrag van vitaal belang zou zijn om haar rechten te verdedigen. Het argument werd derhalve afgewezen.

(201)

De Commissie onderzocht of overeenkomstig punt F.a) van de richtsnoeren van de Commissie voor de berekening van de omvang van de subsidie een aanvullende jaarlijkse commerciële rente moest worden toegepast (47). Een dergelijke aanpak had echter moeten zijn gebaseerd op een reeks complexe hypothetische factoren waarover geen nauwkeurige gegevens beschikbaar waren. Daarom achtte de Commissie het passender om de bedragen overeenkomstig de berekeningsmethode in eerdere zaken aan het onderzoektijdvak toe te rekenen volgens de afschrijvingspercentages van de O&O-projecten en activa (48).

3.4.2.   Andere subsidies

(202)

Zoals vermeld in overweging 175 stelde de Commissie vast dat de twee in de steekproef opgenomen groepen van ondernemingen ook andere subsidies ontvingen, zoals aan activa verbonden subsidies, rentekortingen op leningen, subsidies ter ondersteuning van de export en subsidies voor de ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen.

a)   Rechtsgrondslag

(203)

Deze subsidies werden aan de ondernemingen toegekend door nationale, provinciale, stedelijke, gewestelijke of districtsautoriteiten en bleken allemaal specifiek te zijn voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen, dan wel specifiek voor de geografische ligging van de onderneming of de soort bedrijfstak. De informatie over de rechtsgrondslag op basis waarvan deze subsidies werden toegekend, werd niet door alle in de steekproef opgenomen ondernemingen meegedeeld. Van sommige ondernemingen ontving de Commissie echter een afschrift van documenten die waren afgegeven door een overheidsinstantie die de middelen had toegekend en dat “de mededeling” werd genoemd.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(204)

Voorbeelden van dergelijke andere subsidies zijn aan activa verbonden subsidies, octrooifondsen, fondsen en prijzen voor wetenschap en technologie, fondsen voor bedrijfsontwikkeling, fondsen ter bevordering van de uitvoer, subsidies voor industriële kwaliteitsverhoging en efficiencyverbetering, gemeentelijke fondsen voor commerciële steun, fondsen voor de ontwikkeling van buitenlandse economische en handelsactiviteiten en onderscheidingen voor veilige productie.

(205)

Gezien de grote hoeveelheid subsidies die de Commissie heeft aangetroffen in de boekhouding van de in de steekproef opgenomen groepen van ondernemingen, wordt in deze verordening slechts een samenvatting van de belangrijkste bevindingen gegeven. De bewijzen van het bestaan van een groot aantal subsidies en van het feit dat die subsidies door verschillende lagen van de Chinese overheid werden verleend, werden aanvankelijk door beide in de steekproef opgenomen groepen verstrekt. Gedetailleerde bevindingen met betrekking tot deze subsidies werden aan de individuele ondernemingen in hun specifieke informatiedocumenten verstrekt.

c)   Conclusie

(206)

Deze andere subsidies zijn subsidies in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, daar sprake was van een overdracht van middelen van de Chinese overheid in de vorm van steun aan de in de steekproef opgenomen groepen van ondernemingen en aldus een voordeel is toegekend.

(207)

De in de steekproef opgenomen groepen van ondernemingen verschaften informatie over de bedragen van de subsidies en de autoriteit die elke subsidie had toegekend en betaald. De betrokken ondernemingen boekten deze inkomsten ook meestal onder de rubriek “inkomsten uit subsidies” en lieten die boekhouding door een onafhankelijke instantie controleren. De informatie over die subsidies werd door de Commissie beschouwd als een positief bewijs van het bestaan van een subsidie waardoor een voordeel werd toegekend.

(208)

Deze subsidies zijn ook specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), en artikel 4, lid 3, van de basisverordening, aangezien zij op basis van de door de meewerkende producenten-exporteurs verstrekte documenten beperkt lijken te zijn tot bepaalde ondernemingen, bepaalde bedrijfstakken, zoals de OFC-bedrijfstak, of specifieke projecten in specifieke regio’s. Bovendien zijn sommige van die subsidies afhankelijk van uitvoerprestaties in de zin van artikel 4, lid 4, punt a).

(209)

Deze subsidies voldoen bovendien niet aan de eisen voor niet-specifieke subsidies die zijn vastgesteld in artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening, aangezien de criteria om in aanmerking te komen en de werkelijke selectiecriteria voor ondernemingen niet transparant en niet objectief zijn en evenmin automatisch gelden.

(210)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat, voor zover een van de vermeende subsidies door lokale en/of regionale overheden wordt verstrekt, deze niet als regiospecifieke subsidies kunnen worden beschouwd. De Chinese overheid wees erop dat een regionale subsidie op grond van artikel 2.2 van de SCM-overeenkomst niet als specifiek kan worden beschouwd indien deze door de regio zelf (d.w.z. door de regionale of lokale overheid) wordt toegekend (49), en dat de Commissie moest aantonen dat de mogelijkheid om subsidies te verkrijgen uitsluitend op basis van geografische locatie werd beperkt (50).

(211)

In dit verband wees de Commissie erop dat zij in overweging 208 heeft geconcludeerd dat andere subsidies dan subsidies in verband met technologie, innovatie en ontwikkeling specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), artikel 4, lid 3, en artikel 4, lid 4, punt a), van de basisverordening. De meeste van deze subsidies bleken beperkt te zijn tot bepaalde ondernemingen die actief zijn in bepaalde bedrijfstakken, zoals de OFC-bedrijfstak. Slechts bepaalde subsidies bleken verband te houden met specifieke projecten in specifieke regio’s. Het feit dat deze subsidies door nationale, provinciale, stedelijke, gewestelijke of districtsoverheden aan de ondernemingen zijn toegekend, betekent niet dat deze subsidies geen rechtsgrondslag op nationaal niveau hebben en geen betrekking hadden op specifieke projecten in specifieke regio’s. De Chinese overheid heeft geen concreet bewijs geleverd dat deze subsidies niet specifiek zijn (bijvoorbeeld dat de subsidies werden verstrekt aan alle ondernemingen binnen het rechtsgebied van de lokale entiteit die optrad als de subsidieverlenende autoriteit). Bijgevolg herhaalde de Commissie dat zij op basis van het bewijsmateriaal waarover zij beschikte, heeft geconcludeerd dat deze subsidies niet voldoen aan de vereisten inzake niet-specificiteit van artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening, en dat zij specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), artikel 4, lid 3), en artikel 4, lid 4, punt a), van de basisverordening, en heeft zij het argument van de Chinese overheid derhalve afgewezen.

(212)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Connect Com aan dat een subsidie slechts specifiek is indien deze rechtstreeks verband houdt met de OFC-bedrijfstak en niet met een aantal bedrijfstakken, “zoals” de productie van OFC, zoals de Commissie in overweging 208 heeft verklaard.

(213)

De Commissie heeft in dit verband verduidelijkt dat artikel 4, lid 2, van de basisverordening in dit verband bepaalt: “Om te bepalen of een subsidie specifiek is voor een onderneming of een bedrijfstak of voor een groep van ondernemingen of bedrijfstakken (hierna “bepaalde ondernemingen” genoemd) binnen het gebied van de bevoegdheden van de subsidieverlenende autoriteit, gelden de volgende beginselen [...]”. Uit de formulering van deze bepaling vloeit voort dat specificiteit ook betrekking kan hebben op een “groep van ondernemingen of bedrijfstakken”. De Commissie heeft het argument derhalve afgewezen.

(214)

Connect Com voerde tevens aan dat de Commissie artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening heeft genegeerd, volgens hetwelk een subsidie niet specifiek is wanneer de subsidieverlenende autoriteit voor de toekenning van subsidies en voor de vaststelling van de hoogte ervan objectieve criteria hanteert.

(215)

De Commissie lichtte in dit verband toe dat, zoals uiteengezet in de overwegingen 195 en 209, deze subsidies niet voldoen aan de eisen voor niet-specificiteit van artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening, aangezien de criteria om in aanmerking te komen en de werkelijke selectiecriteria voor ondernemingen om in aanmerking te komen niet transparant en niet objectief zijn en evenmin automatisch van toepassing zijn. Het argument werd derhalve afgewezen.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(216)

De Commissie heeft het voordeel berekend volgens de in overweging 197 beschreven methode.

3.4.3.   Conclusie inzake subsidieprogramma’s

(217)

De subsidiepercentages die voor alle subsidies in het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zijn vastgesteld, bedragen:

Subsidies

Naam van de onderneming

Subsidiepercentage

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

1,79  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

0,33  %

3.5.   Preferentiële financiering

3.5.1.   Financiële instellingen die preferentiële financiering verstrekken

(218)

Volgens de informatie die is verstrekt door de twee in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs, hebben zij leningen ontvangen van 32 in de VRC gevestigde financiële instellingen. Van deze 32 financiële instellingen waren er 25 staatsbanken. Ten aanzien van de overige financiële instellingen geldt dat zij hetzij in particulier bezit waren, hetzij dat de Commissie niet kon vaststellen of zij staats- of particulier eigendom waren. Slechts een staatsbank heeft echter de specifieke vragenlijst ingevuld, ondanks een verzoek aan de Chinese overheid dat betrekking had op alle financiële instellingen die leningen aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen hadden verstrekt.

3.5.1.1.   Financiële instellingen in staatseigendom die optreden als overheidsinstanties

(219)

De Commissie onderzocht of de staatsbanken handelden als overheidsinstanties in de zin van artikel 3 en artikel 2, punt b), van de basisverordening. Als de basisverordening overeenkomstig de WTO-verplichtingen van de EU wordt uitgelegd, moet om vast te stellen of een staatsonderneming een overheidsinstantie is het volgende worden getoetst (51): “Doorslaggevend is of een entiteit bevoegd is om overheidsfuncties uit te oefenen, ongeacht de wijze waarop dat gebeurt. Er zijn heel veel verschillende manieren waarop de overheid in enge zin entiteiten bevoegdheid kan verlenen. Derhalve kunnen verschillende soorten bewijs relevant zijn om aan te tonen dat aan een bepaalde entiteit een dergelijke bevoegdheid is verleend. Bewijs dat een entiteit de facto overheidsfuncties uitoefent, kan dienen als bewijs dat zij beschikt over overheidsgezag of daarmee is bekleed, in het bijzonder wanneer dat bewijs wijst op een aanhoudende en systematische praktijk. Hieruit volgt ons inziens dat het bewijs dat een overheid betekenisvolle zeggenschap uitoefent over een entiteit en haar gedrag, in bepaalde omstandigheden kan dienen als bewijs dat de betrokken entiteit met overheidsgezag is bekleed en dat gezag uitoefent bij de uitvoering van overheidsfuncties. Wij benadrukken echter dat het, afgezien van een uitdrukkelijke delegatie van bevoegdheid in een rechtsinstrument, onwaarschijnlijk is dat het bestaan van louter formele banden tussen een entiteit en de overheid in enge zin volstaat om het vereiste bezit van overheidsgezag aan te tonen. Zo bewijst bijvoorbeeld de loutere omstandigheid dat een overheid meerderheidsaandeelhouder van een entiteit is, niet dat de overheid betekenisvolle zeggenschap uitoefent over de gedragingen van die entiteit, en a fortiori niet dat de overheid haar overheidsgezag heeft verleend. In sommige gevallen waarin uit het bewijsmateriaal blijkt dat er vele formele aanwijzingen voor zeggenschap van de overheid zijn en er ook bewijs is dat die zeggenschap betekenisvol was, kan dat bewijsmateriaal echter tot de gevolgtrekking leiden dat de betrokken entiteit overheidsgezag uitoefent.”.

(220)

De Commissie verzamelde informatie over het eigenaarschap van de staat en over formele aanwijzingen voor zeggenschap van de overheid in de staatsbanken. Zij analyseerde ook of zeggenschap op betekenisvolle wijze was uitgeoefend. Daartoe moest de Commissie zich deels baseren op de beschikbare gegevens, aangezien de Chinese overheid en de staatsbanken hadden geweigerd om bewijs te leveren inzake het besluitvormingsproces dat tot de preferentiële leningen had geleid, zoals vermeld in de overwegingen 136 tot en met 153.

(221)

Voor haar analyse onderzocht de Commissie eerst de informatie van de staatsbank die de specifieke vragenlijst had ingevuld.

1)    Gedeeltelijk meewerkende financiële instellingen in handen van de overheid

(222)

Slechts één staatsbank, te weten EXIM, gaf antwoord op de vragenlijst.

a)   Eigendom en formele aanwijzingen voor zeggenschap van de Chinese overheid

(223)

Op grond van de informatie verkregen uit de antwoorden op de vragenlijst stelde de Commissie vast dat de Chinese overheid, al dan niet rechtstreeks, meer dan 50 % van de aandelen van deze financiële instelling in handen had.

(224)

Wat betreft de formele aanwijzingen voor zeggenschap van de overheid in de meewerkende staatsbank, merkte de Commissie die bank aan als “essentiële financiële instelling in overheidshanden”. Met name luidt het in de “Tijdelijke regeling betreffende de raad van toezicht in essentiële financiële instellingen in staatseigendom” (52) als volgt: “De in deze regeling genoemde essentiële openbare financiële instellingen zijn in handen van de overheid zijnde beleidsbanken, handelsbanken, vermogensbeheerders, effectenmakelaars, verzekeringsmaatschappijen enz. (hierna “financiële instellingen in staatsbezit” genoemd), waarvan de Staatsraad de raad van toezicht benoemt”.

(225)

De raad van toezicht van de essentiële openbare financiële instellingen wordt aangewezen overeenkomstig de “Tijdelijke regeling betreffende de raad van toezicht in essentiële openbare financiële instellingen”. Op basis van de artikelen 3 en 5 van deze tijdelijke regeling stelde de Commissie vast dat de leden van de raad van toezicht worden aangewezen door en verantwoording verschuldigd zijn aan de Staatsraad, hetgeen illustreert dat de staat institutionele zeggenschap heeft over de commerciële activiteiten van de meewerkende staatsbank.

(226)

Naast deze algemeen toepasselijke aanwijzingen stelde de Commissie met betrekking tot EXIM het volgende vast: EXIM is opgericht en werkt in overeenstemming met het “Besluit van de Staatsraad tot oprichting van de Export-Import Bank van China” en met de statuten van EXIM. Volgens de statuten wordt de directie van EXIM rechtstreeks door de overheid benoemd. De raad van commissarissen wordt door de Staatsraad benoemd in overeenstemming met de “Tijdelijke regeling betreffende de raden van toezicht van de essentiële financiële instellingen in overheidshanden” en andere wet- en regelgeving, en is verantwoording verschuldigd aan de Staatsraad.

(227)

In de statuten is tevens vermeld dat het partijcomité van EXIM een leidende en centrale politieke rol speelt om te waarborgen dat het beleid en belangrijke taken van de Communistische Partij en de staat door EXIM worden uitgevoerd. De leidinggevende rol van de Partij strekt zich uit tot alle aspecten van corporate governance.

(228)

In de statuten is voorts bepaald dat EXIM ernaar streeft de ontwikkeling van de buitenlandse handel en economische samenwerking, grensoverschrijdende investeringen, het initiatief “One Belt, One Road” en de samenwerking met het oog op internationale capaciteiten en vervaardiging van uitrusting te bevorderen. De zakelijke activiteiten van EXIM omvatten op korte, middellange en lange termijn verstrekte leningen die zijn goedgekeurd in het kader van het beleid inzake buitenlandse handel en het “naar buiten” gerichte beleid van de VRC, zoals exportkredieten, importkredieten, leningen voor de uitvoering van werken voor buitenlandse opdrachtgevers, leningen voor buitenlandse investeringen, leningen van de Chinese overheid voor buitenlandse hulp en leningen voor afnemers van exporterende ondernemingen.

(229)

Bovendien stelde EXIM Bank in haar jaarverslag van 2019 dat zij alle belangrijke beleidsmaatregelen en besluiten van het Centraal Comité van de CCP en de Staatsraad volledig uitvoerde.

(230)

De Commissie stelde tevens vast dat financiële instellingen in handen van de overheid hun statuten in 2017 hebben gewijzigd om de rol van de Chinese Communistische Partij (“CCP”) op het hoogste besluitvormingsniveau van de banken te versterken (53).

(231)

In deze nieuwe statuten is bepaald dat:

de functie van voorzitter van de raad van bestuur wordt bekleed door de secretaris van het partijcomité;

de CCP als taak heeft ervoor te zorgen en erop toe te zien dat de bank de beleidslijnen en richtsnoeren van de CCP en de staat ten uitvoer legt en een leidende rol speelt en een poortwachtersfunctie uitoefent bij de aanstelling van personeel (met inbegrip van het hogere management), en

de raad van bestuur bij elke belangrijke beslissing rekening houdt met de mening van het partijcomité.

b)   Betekenisvolle zeggenschap van de Chinese overheid

(232)

De Commissie heeft daarnaast informatie verzameld inzake de vraag of de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap had over het gedrag van EXIM Bank en met betrekking tot haar kredietbeleid en risicobeoordeling bij de verstrekking van leningen aan de OFC-bedrijfstak. Dienaangaande is rekening gehouden met de volgende regelgevende documenten:

artikel 34 van de Wet van de VRC inzake handelsbanken (“bankenwet”);

artikel 15 van de Algemene regels betreffende leningen (toegepast door de People’s Bank of China);

Besluit nr. 40;

uitvoeringsmaatregelen van de China Banking and Insurance Regulatory Commission (“CBIRC”) inzake administratieve vergunningen voor commerciële banken met Chinees kapitaal (verordening van de CBIRC [2017] nr. 1);

uitvoeringsmaatregelen van de CBIRC inzake administratieve vergunningen voor banken met buitenlands kapitaal (verordening van de CBIRC [2015] nr. 4);

administratieve maatregelen inzake de beroepsbekwaamheid van leden van de directie en het hoger management van financiële instellingen in de banksector (CBIRC [2013] nr. 3).

(233)

De Commissie stelde bij de analyse van deze regelgevende documenten vast dat de financiële instellingen in de VRC handelen in een algemeen juridisch kader dat hen verplicht om bij het nemen van financiële beslissingen te zorgen voor overeenstemming met de doelstellingen van het industriebeleid van de Chinese overheid; zij deed deze vaststelling om de hieronder uiteengezette redenen.

(234)

Wat EXIM Bank betreft, is het mandaat van die bank inzake overheidsbeleid vastgesteld in het Besluit tot oprichting van de Export-Import Bank of China en in haar statuten.

(235)

Op algemeen niveau bepaalt artikel 34 van de bankenwet, die geldt voor alle financiële instellingen die actief zijn in China, dat “handelsbanken kredieten verlenen in overeenstemming met de behoeften van de nationale economische en sociale ontwikkeling en overeenkomstig het industriebeleid van de staat”. Hoewel in artikel 4 van de bankenwet het volgende is bepaald: “Handelsbanken verrichten hun bedrijfsactiviteiten overeenkomstig de wet zonder inmenging van enige entiteit of particulier. Handelsbanken staan met het volledige vermogen van de rechtspersoon onafhankelijk in voor hun wettelijke aansprakelijkheid”, bleek uit het onderzoek dat artikel 4 van de bankenwet met inachtneming van artikel 34 van de bankenwet wordt toegepast, d.w.z. dat de banken het door de staat vastgestelde overheidsbeleid uitvoeren en de instructies van de staat volgen.

(236)

Bovendien luidt artikel 15 van de Algemene regels betreffende leningen als volgt: “Overeenkomstig het beleid van de staat mogen de betrokken departementen rentesubsidies verlenen voor leningen, teneinde de groei van bepaalde bedrijfstakken en de economische ontwikkeling in bepaalde gebieden te bevorderen”.

(237)

Zo ook verplicht Besluit nr. 40 alle financiële instellingen kredieten specifiek aan “aangemoedigde” projecten te verstrekken. Zoals reeds toegelicht in afdeling 3.1, en meer in het bijzonder in de overwegingen 81 en 86, vallen projecten van de OFC-bedrijfstak in de “aangemoedigde” categorie. Besluit nr. 40 bevestigt derhalve de eerdere bevinding inzake de bankenwet, namelijk dat banken overheidsgezag uitoefenen in de vorm van de verlening van preferentiële kredieten. De Commissie heeft tevens vastgesteld dat de CBIRC verstrekkende goedkeuringsbevoegdheden heeft die alle aspecten van het management van alle in de VRC gevestigde financiële instellingen (met inbegrip van particuliere financiële instellingen en financiële instellingen in buitenlandse handen) betreffen, zoals (54):

goedkeuring van de benoeming van het gehele management van de financiële instellingen, zowel op het niveau van het hoofdkantoor als op het niveau van lokale filialen, goedkeuring door de CBIRC voor de aanwerving van leidinggevenden op alle niveaus van het management, van de hoogste functies tot aan filiaalhoofden, en zelfs voor leidinggevenden die worden aangesteld in buitenlandse filialen en leidinggevenden in ondersteunende functies (zoals IT-managers), en

allerlei administratieve goedkeuringsprocedures, waaronder goedkeuring voor de oprichting van nieuwe filialen, voor het ontplooien van nieuwe bedrijfsactiviteiten of het verkopen van nieuwe producten, voor de wijziging van de statuten van de bank, voor de verkoop van meer dan 5 % van de aandelen van de bank, voor kapitaalverhogingen, voor een verplaatsing van de zetel, voor wijzigingen in de organisatiestructuur enz.

(238)

De bankenwet is juridisch bindend. In afdeling 3.1 is vastgesteld dat de Vijfjarenplannen en Besluit nr. 40 bindend van aard zijn. Het bindende karakter van de regelgeving van de CBIRC berust op de bevoegdheden waarover zij als regelgevende autoriteit beschikt. Het bindende karakter van andere documenten blijkt uit de daarin vervatte bepalingen inzake toezicht en evaluatie.

(239)

Besluit nr. 40 van de Staatsraad draagt alle financiële instellingen op alleen kredietondersteuning te verstrekken aan aangemoedigde projecten en belooft de uitvoering van “andere preferentiële beleidsmaatregelen ten aanzien van de aangemoedigde projecten”. Op deze basis zijn banken verplicht om de OFC-bedrijfstak als aangemoedigde bedrijfstak met kredieten te steunen.

(240)

Derhalve kwam de Commissie tot de conclusie dat de Chinese overheid een normatief kader had gecreëerd dat moest worden nageleefd door de managers en toezichthouders van de meewerkende staatsbank, die door de Chinese overheid worden benoemd en die aan haar verantwoording zijn verschuldigd. De Chinese overheid oefende derhalve op basis van dit normatieve kader telkens wanneer de meewerkende staatsbank leningen aan de OFC-bedrijfstak verstrekte, betekenisvolle zeggenschap over het gedrag van deze meewerkende staatsbank uit.

(241)

De Commissie verzamelde ook concrete bewijzen van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap aan de hand van concrete leningen die aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs waren verstrekt. In haar antwoord op de vragenlijst legde de gedeeltelijk meewerkende staatsbank uit dat zij bij de toekenning van de litigieuze leningen gebruik had gemaakt van geavanceerde beleidsmodellen voor kredietrisicobeoordeling. EXIM Bank lichtte voorts toe dat er geen beleidsverschil bestaat ten aanzien van de bedrijfstak waarin de kredietnemer actief is, de kredietsituatie en kapitaalstatus enz.; desalniettemin hebben dergelijke factoren gevolgen voor de kredietwaardigheidsbeoordeling en de kosten van het risico van de kredietnemer. Zij kan bij het verstrekken van leningen verwijzen naar relevante plannen en beleidsmaatregelen, maar bij het bepalen van individuele leningprojecten past zij een marktgebaseerde beoordeling toe.

(242)

Zoals reeds nader beschreven in overweging 141, weigerde de gedeeltelijk meewerkende staatsbank om concrete voorbeelden van haar risicobeoordelingen ten aanzien van de in de steekproef opgenomen ondernemingen te verstrekken op grond dat de gevraagde informatie interne informatie van de bank is en vertrouwelijke bedrijfsinformatie bevat die niet openbaar mag worden gemaakt, hoewel de Commissie de schriftelijke toestemming had van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, waarin zij afstand deden van hun recht op vertrouwelijke behandeling.

(243)

Bij gebreke van concreet bewijs dat de kredietwaardigheid was beoordeeld, onderzocht de Commissie derhalve het algemene rechtskader dat is uiteengezet in de overwegingen 232 tot en met 239, in combinatie met het gedrag van de meewerkende staatsbank wat de leningen aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen betreft. Dit gedrag was in tegenspraak met haar officiële standpunt, aangezien de bank in de praktijk niet handelde op basis van een grondige, op de markt gebaseerde risicobeoordeling.

(244)

Tijdens het onderzoek stelde de Commissie vast dat leningen aan de twee in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs werden verstrekt tegen een rente die lager was dan of in de buurt lag van de benchmarkrentevoet voor leningen van de Volksbank van China (“PBOC”) en die lager lag dan de door het National Interbank Funding Center (“NIFC”) aangekondigde primaire rentevoet voor leningen, die op 20 augustus 2019 werd ingevoerd (55), ongeacht de financiële situatie en het kredietrisicoprofiel van de ondernemingen. De leningen werden dus verstrekt tegen rentetarieven die lager waren dan de marktrente die overeenstemde met het risicoprofiel van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(245)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de meewerkende staatsbank, namelijk de EXIM-bank, een overheidsinstantie is en dat de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap over de EXIM-bank uitoefende. De Chinese overheid benadrukte dat het “eigenaarschap en formele aanwijzingen voor zeggenschap” niet voldoende zijn om het bestaan van een overheidsinstantie aan te tonen, en dat de Commissie het gebrek aan onafhankelijkheid van het management van EXIM Bank niet heeft aangetoond door enkel op basis van het toezicht op de benoeming van het management van de bank en haar raad van bestuur te betogen dat de Chinese overheid zeggenschap uitoefent over de EXIM Bank.

(246)

De Chinese overheid stelde verder dat de financiële instellingen in kwestie geen functie vervullen die als van overheidswege kan worden beschouwd en dat de Chinese overheid geen betekenisvolle zeggenschap over de EXIM-bank heeft uitgeoefend. Hoewel artikel 34 van de Chinese bankenwet vereist dat handelsbanken handelen “overeenkomstig het industriebeleid” van de Chinese overheid, bevat de bepaling geen voorschrift dat banken op een bepaalde manier moeten handelen, en volgens de Chinese overheid moet deze bepaling worden beschouwd als een richtinggevend beginsel voor Chinese banken. De Chinese overheid stelde ook dat de Chinese bankenwet de Chinese overheid uitdrukkelijk verbiedt enige vorm van zeggenschap over de besluiten van commerciële banken uit te oefenen. In dit verband beriep de Chinese overheid zich op de artikelen 4 en 5 van de Chinese bankenwet, waarin is bepaald dat handelsbanken “hun eigen beslissingen nemen” en “zonder inmenging van enige eenheid of individu” opereren. De Chinese overheid benadrukte verder dat artikel 41 van de Chinese bankenwet bepaalt dat “geen enkele entiteit of persoon een commerciële bank kan dwingen leningen of een garantie te verstrekken”. Voorts voerde de Chinese overheid aan dat artikel 15 van de algemene regels inzake leningen en Besluit nr. 40 niet dwingend zijn, maar slechts een leidraad inhouden. Tot slot was de Chinese overheid het niet eens met de bewering dat de EXIM-bank leningen verstrekte tegen lagere rentepercentages dan de marktrente, aangezien zij internationaal aanvaarde normen voor risicobeoordeling en uitbetaling van leningen volgt en onafhankelijk van de Chinese overheid opereert.

(247)

De Commissie was het niet eens met de beweringen van de Chinese overheid. De Commissie heeft niet alleen op “eigenaarschap en formele aanwijzingen voor zeggenschap” vertrouwd om de meewerkende staatsbank EXIM Bank als een overheidsinstantie aan te merken, maar heeft ook aangetoond dat de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap over de bank uitoefende en wel om de volgende redenen.

(248)

Zoals uiteengezet in overweging 238 was de Commissie van oordeel dat de Chinese bankenwet en Besluit nr. 40 een dwingend karakter hebben. Daarnaast boden de bevindingen van dit onderzoek en de bevindingen van de Commissie in eerdere onderzoeken met betrekking tot hetzelfde subsidieprogramma (56) geen steun aan het argument dat banken bij het nemen van beslissingen inzake leningen geen rekening houden met het beleid en de plannen van de overheid. De Commissie heeft bijvoorbeeld vastgesteld dat de producenten-exporteurs profiteerden van preferentiële leningen met rentetarieven die onder de marktrente lagen. Een van de producenten-exporteurs waaraan preferentiële leningen werden verstrekt door het China Development Bank Fund, dat, zoals beschreven in overweging 285, een beleidsgerichte investeringsorganisatie is die voornamelijk “projecten in door de staat erkende essentiële sectoren” ondersteunt.

(249)

Uit het onderzoek bleek dat artikel 15 van de Algemene regels betreffende leningen in de praktijk daadwerkelijk werd toegepast, en dat de artikelen 4, 5 en 41 van de bankenwet met inachtneming van artikel 34 van de bankenwet van toepassing waren, d.w.z. dat wanneer de staat overheidsbeleid vaststelt, de banken dit uitvoeren en de instructies van de staat volgen. Hoewel de artikelen 4 en 5 van de bankenwet deel uitmaken van hoofdstuk I, waarin de algemene bepalingen zijn opgenomen, maakt artikel 34 daarentegen deel uit van hoofdstuk IV, waarin de basisregels voor leningen zijn neergelegd. De tekst van artikel 34: “handelsbanken verlenen kredieten in overeenstemming met de behoeften van de nationale economie en de sociale ontwikkeling en overeenkomstig het industriebeleid van de staat”, toont aan dat deze bepaling geen richtinggevend karakter, maar eerder een dwingend karakter heeft en banken een duidelijke instructie geeft om bij de uitvoering van hun leenactiviteiten rekening te houden met het industriebeleid van de staat. De Commissie merkte ook op dat Besluit nr. 40 van de Staatsraad alle financiële instellingen opdraagt alleen kredietondersteuning te verstrekken aan aangemoedigde projecten, en de uitvoering belooft van “andere preferentiële beleidsmaatregelen ten aanzien van de aangemoedigde projecten”. Hoewel artikel 17 van hetzelfde besluit ook voorschrijft dat de banken de beginselen van de kredietverlening eerbiedigen, kon de Commissie tijdens het onderzoek niet vaststellen dat dit in de praktijk ook het geval was. Integendeel, er werden aan de producenten-exporteurs leningen verstrekt ongeacht hun financiële situatie en kredietwaardigheid.

(250)

Bovendien is het, wat specifiek de EXIM Bank betreft, onbetwistbaar dat dit een beleidsbank is die er zelf voor uitkomt dat zij rechtstreeks overheidsbeleid uitvoert. Zoals uitgelegd op haar website (57) is EXIM een door de staat gefinancierde beleidsbank die rechtstreeks onder leiding staat van de Staatsraad en zich onder meer bezighoudt met de ondersteuning van de buitenlandse handel van China en de uitvoering van de “going global”-strategie.

(251)

Op basis daarvan concludeerde de Commissie dat de Chinese overheid met betrekking tot leningen aan aangemoedigde bedrijfstakken een normatief kader heeft gecreëerd, waaraan de managers en toezichthouders, die door de Chinese overheid zijn benoemd en die aan haar verantwoording verschuldigd zijn, gebonden zijn. Het normatieve kader liet de beheerders en toezichthouders van de bank geen enkele speelruimte om dit kader al dan niet te volgen ten aanzien van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, zodat het management van die bank zich in een afhankelijke positie bevond. Derhalve baseerde de Chinese overheid zich op dit normatieve kader om, telkens wanneer de meewerkende staatsbank leningen verstrekte aan de OFC-bedrijfstak, betekenisvolle zeggenschap over hun gedrag uit te oefenen.

(252)

Zoals uiteengezet in overweging 241 zocht de Commissie ook bewijs van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap aan de hand van concrete leningen. De meewerkende staatsbank heeft bepaalde noodzakelijke informatie, waaronder haar specifieke kredietrisicobeoordeling met betrekking tot de in de steekproef opgenomen ondernemingen, echter niet verstrekt. Bij gebrek aan concreet bewijs van dergelijke kredietrisicobeoordelingen heeft de Commissie het algemene juridische kader onderzocht dat van toepassing is op leningen aan aangemoedigde bedrijfstakken zoals de OFC-bedrijfstak, in combinatie met het gedrag van de meewerkende staatsbank, en heeft zij vastgesteld dat de bank niet handelde op basis van grondige marktgebaseerde kredietrisicobeoordelingen. Bovendien werden, zoals uiteengezet in overweging 244, leningen verstrekt aan de twee in de steekproef opgenomen groepen producenten-exporteurs tegen rentevoeten die lager waren dan of dicht bij de benchmarkrentevoeten van de PBOC voor risicovrije leningen en de primaire rentevoet voor leningen lagen, ongeacht hun financiële en kredietrisicosituatie. Gezien het risicoprofiel van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs zoals beschreven in afdeling 3.5.3.3 en het feit dat de producenten-exporteurs volgens de door de Commissie uitgevoerde risicoanalyse een BB-kredietrating hadden moeten krijgen en dus rentepercentages hadden moeten betalen die aanzienlijk hoger waren dan de risicovrije rentevoet, heeft de Commissie geconcludeerd dat de betrokken leningen onder de marktrente werden verstrekt.

(253)

De Commissie kwam daarom tot de conclusie dat de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap heeft uitgeoefend over het gedrag van de meewerkende staatsbank met betrekking tot haar leenbeleid en risicobeoordeling ten aanzien van de OFC-bedrijfstak.

c)   Conclusie inzake staatsbanken

(254)

De Commissie stelde vast dat de gedeeltelijk meewerkende staatsbank het hierboven beschreven rechtskader ten uitvoer heeft gelegd bij de uitoefening van overheidsfuncties met betrekking tot de OFC-sector. Dat betekent dat zij optrad als overheidsinstantie in de zin van artikel 2, punt b), van de basisverordening, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening en in overeenstemming met de desbetreffende rechtspraak van de WTO.

2)    Niet-meewerkende financiële instellingen in staatseigendom

(255)

Zoals uiteengezet in overweging 218, heeft geen van de financiële instellingen in handen van de overheid die leningen hebben verstrekt aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen, de specifieke vragenlijst ingevuld. De Chinese overheid heeft uitsluitend enige informatie verstrekt over de eigendomsstructuur van een aantal banken, maar niet over hun bestuursstructuur, risicobeoordelingen of voorbeelden van specifieke leningen aan de OFC-bedrijfstak.

(256)

Derhalve heeft de Commissie overeenkomstig de conclusies in afdeling 3.2.1 besloten gebruik te maken van de beschikbare gegevens om te bepalen of die financiële instellingen in handen van de overheid als overheidsinstanties moeten worden aangemerkt.

(257)

De Chinese overheid deelde mee dat de volgende banken, die leningen hebben verstrekt aan de in het kader van het onderhavige onderzoek in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs, geheel of gedeeltelijk eigendom waren van de staat of van rechtspersonen die in handen zijn van de staat: Agricultural Bank of China, Bank of China, Bank of Communications, Bank of Jiangsu, Bank of Kunlun, Bank of Nanjing, Bank of Ningbo, China CITIC Bank China Development Bank, China Construction Bank, China Everbright Bank, China Guangfa Bank, China Merchants Bank, China Minsheng Bank, Hankou Bank, Industrial Bank, Industrial and Commercial Bank of China (ICBC), Ping An Bank, Postal Savings Bank, Shanghai Pudong Development Bank en Zheshang Bank.

(258)

Met gebruikmaking van algemeen beschikbare informatie, zoals de website, jaarverslagen, informatie in bankregisters of op internet, heeft de Commissie vastgesteld dat de volgende financiële instellingen die leningen hebben verstrekt aan de twee in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs, gedeeltelijk of ten dele eigendom zijn van de staat of van rechtspersonen die in handen zijn van de staat:

Naam

Informatie over de eigendomsstructuur

Bank of Beijing

Ten minste 21 % van de aandelen in handen van lokale en nationale overheden en staatsondernemingen

Sinomach Finance Ltd.

Hoort bij China National Machinery Industry Corporation Ltd (Sinomach), dat een staatsonderneming is

(259)

Bij gebreke van specifieke informatie van de betrokken financiële instellingen die het tegendeel bewijst, stelde de Commissie om dezelfde redenen als die welke reeds zijn vermeld in punt 1 voorts vast dat er sprake is van eigendom en formele aanwijzingen voor zeggenschap van de Chinese overheid. Met name lijkt het er op basis van de beschikbare gegevens op dat de managers en toezichthouders in de niet-meewerkende financiële instellingen die in handen zijn van de overheid, op dezelfde wijze als in de meewerkende staatsbank zijn benoemd door en verantwoording verschuldigd zijn aan de Chinese overheid.

(260)

Wat de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap betreft, was de Commissie van oordeel dat de bevindingen betreffende de meewerkende financiële instelling in handen van de overheid ook als representatief voor de niet-meewerkende financiële instellingen in handen van de overheid konden worden beschouwd. Het in punt 1 geanalyseerde normatieve kader is op identieke wijze op hen van toepassing. Bij gebrek aan enig bewijs van het tegendeel geldt het ontbreken van concrete aanwijzingen dat kredietwaardigheidsbeoordelingen zijn verricht, op grond van de beschikbare gegevens (58) op dezelfde wijze als voor de meewerkende staatsbank.

(261)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de argumenten van de Commissie die tot de conclusie hadden geleid dat naast EXIM-bank ook alle andere financiële instellingen in staatshanden overheidsinstanties waren, ontoereikend waren. De Chinese overheid voerde aan dat de Commissie zich baseerde op eerdere antisubsidiezaken en haar eigen conclusies met betrekking tot de meewerkende financiële instellingen in staatseigendom, en naliet analysen per geval te verrichten met bijzondere aandacht voor de specifieke omstandigheden van elk geval en voor elk van de niet-meewerkende financiële instellingen. De Chinese overheid voerde verder aan dat de Commissie onvoldoende bewijs heeft geleverd om vast te stellen of er sprake was van betekenisvolle zeggenschap over de financiële instellingen in staatseigendom, waarvan de managers en toezichthouders kennelijk door de Chinese overheid worden benoemd.

(262)

In dit verband herinnerde de Commissie eraan dat zij zich bij gebrek aan medewerking van de andere staatsbanken op de beschikbare gegevens moest baseren. De Commissie concludeerde dat de informatie uit eerdere onderzoeken, samen met formele aanwijzingen voor zeggenschap en de bevindingen van het onderzoek zelf met betrekking tot de EXIM-bank en het feitelijke gedrag van de banken jegens de producenten-exporteurs, in dit geval de beste beschikbare gegevens opleverden. De Chinese overheid heeft hoe dan ook geen bewijzen of argumenten aangevoerd die de bevindingen van de Commissie dat de andere staatsbanken die leningen verstrekten aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen, overheidsinstanties zijn in de zin van artikel 2, punt b), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening, weerleggen. De Commissie bleef derhalve bij haar standpunt.

3)    Conclusie inzake financiële instellingen in handen van de overheid

(263)

Op grond van de voorgaande overwegingen stelde de Commissie vast dat alle Chinese financiële instellingen die in handen van de overheid zijn en financiering verstrekten aan de twee in de steekproef opgenomen groepen van meewerkende producenten-exporteurs, overheidsinstanties zijn in de zin van artikel 2, punt b), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening.

(264)

Daarnaast stelde de Commissie op basis van dezelfde gegevens vast dat zelfs indien de financiële instellingen in handen van de overheid niet als overheidsinstanties zouden moeten worden beschouwd, zij zouden worden beschouwd als financiële instellingen waaraan de Chinese overheid functies die zij normaal zelf zou vervullen, heeft toevertrouwd of waarmee zij hen heeft belast in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening om dezelfde redenen als uiteengezet in afdeling 3.5.1.2. Hun gedragingen zouden dus hoe dan ook aan de Chinese overheid worden toegerekend.

3.5.1.2.   Particuliere financiële instellingen waaraan de staat functies heeft toevertrouwd of waarmee zij hen heeft belast

(265)

Op basis van de bevindingen van eerdere antisubsidieonderzoeken (59), aangevuld met openbare informatie, werden de volgende financiële instellingen geacht in particulier bezit te zijn: HSBC, CITI Bank China, Zijin Rural Commercial Bank, Mizuho Bank, Sumitomo Mitsui Banking (China), MUFG Bank, Bohai international Trust Co., Ltd. en Hubei Rural Credit Cooperative. De Commissie heeft onderzocht of deze financiële instellingen door de Chinese overheid zijn belast met de verlening van subsidies aan de OFC-sector of dat hun die functie is toevertrouwd in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening.

(266)

Volgens de Beroepsinstantie van de WTO vindt “toevertrouwen van functies” plaats wanneer een overheid een verantwoordelijkheid toewijst aan een particulier lichaam, en verwijst “belasten met functies” naar situaties waarin de overheid haar gezag uitoefent ten aanzien van een particulier lichaam (60). In beide gevallen gebruikt de overheid een particulier lichaam om namens haar de financiële bijdrage te leveren en “in de meeste gevallen kan men verwachten dat het toevertrouwen van functies aan of het belasten met functies van een particulier lichaam gepaard gaat met een vorm van dreiging of aansporing” (61). Tegelijkertijd is het leden krachtens artikel 3, lid 1, punt a), iv), niet toegestaan compenserende maatregelen in te stellen tegen producten “indien de overheid louter haar algemene regelgevende bevoegdheden uitoefent” (62) of indien overheidsinterventie “al dan niet een bepaald resultaat als gevolg kan hebben, enkel gebaseerd op de gegeven feitelijke omstandigheden en op de uitoefening van vrije keuze door de deelnemers aan die markt” (63). Het toevertrouwen van functies of belasten met functies impliceert eigenlijk “een actievere rol van de overheid dan louter aansporing” (64).

(267)

De Commissie merkte op dat het in de overwegingen 232 tot en met 238 beschreven normatieve kader voor de bedrijfstak van toepassing is op alle financiële instellingen in de VRC, met inbegrip van particuliere financiële instellingen. Zo hebben de bankenwet en de verschillende verordeningen van de CBIRC bijvoorbeeld zowel betrekking op alle banken met Chinees kapitaal als op alle banken met buitenlands kapitaal die onder het toezicht van de CBIRC staan.

(268)

Bovendien bevatte het merendeel van de leenovereenkomsten met particuliere financiële instellingen vergelijkbare voorwaarden als de overeenkomsten met de staatsbanken en waren de rentevoeten van de particuliere financiële instellingen vergelijkbaar met die van de financiële instellingen die in handen zijn van de overheid.

(269)

Bij gebreke van enige afwijkende informatie van de particuliere financiële instellingen heeft de Commissie geconcludeerd dat voor zover het de OFC-bedrijfstak betreft, aan alle financiële instellingen (inclusief particuliere financiële instellingen) die in China actief zijn onder toezicht van de CBIRC, door de staat functies zijn toevertrouwd of dat zij daarmee zijn belast in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), eerste streepje, van de basisverordening teneinde het overheidsbeleid te steunen en aan de OFC-bedrijfstak leningen tegen preferentiële tarieven te verstrekken. (65)

(270)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie geen toevertrouwen van of belasten met functies door de Chinese overheid heeft aangetoond, en met name geen verband tussen de overheid en het specifieke gedrag van alle financiële instellingen. Volgens de Chinese overheid volstaat de uitoefening van haar algemene regelgevende bevoegdheden door loutere begeleiding of aanmoediging niet om aan te tonen dat er sprake is van toevertrouwen van of het belasten met functies; Er moet sprake zijn van een vorm van dreiging of aansporing. Volgens de Chinese overheid verbiedt de bankenwet uitdrukkelijk de inmenging van de Chinese overheid en de Algemene regels inzake leningen en Besluit nr. 40 bieden slechts begeleiding en zijn niet dwingend of juridisch bindend. Daarnaast voerde de Chinese overheid aan dat de Commissie haar verplichting om een dergelijke analyse voor elke entiteit uit te voeren, niet is nagekomen.

(271)

De Commissie deelde dit standpunt niet. Aangezien het in de overwegingen 232 tot en met 239 uiteengezette normatieve kader, dat van toepassing is op alle banken in de VRC, juridisch bindend is, zoals verder bevestigd in de overwegingen 248 en 249, is het niet slechts een aanmoediging of begeleiding door de overheid. De Commissie heeft reeds in overweging 239 vastgesteld dat Besluit nr. 40 alle financiële instellingen opdraagt alleen aan aangemoedigde projecten kredietsteun te verlenen, hoewel artikel 17 van hetzelfde besluit de bank ook verzoekt de kredietbeginselen in acht te nemen. Verder heeft de Commissie in overweging 251 vastgesteld dat de Chinese overheid zich op dit normatieve kader baseerde om op betekenisvolle wijze zeggenschap uit te oefenen over de financiële instellingen, zonder dat hun enige manoeuvreerruimte werd gelaten met betrekking tot de vraag of dit kader al dan niet moest worden gevolgd. Er bestaat derhalve een duidelijk verband tussen de Chinese overheid en het specifieke gedrag van de particuliere banken, zodat duidelijk is dat de Chinese overheid deze instellingen functies toevertrouwt en hen ermee belast.

(272)

Bovendien herinnerde de Commissie eraan dat zij zich vanwege een gebrek aan medewerking van de particuliere banken moest baseren op de beschikbare gegevens. Aangezien slechts één staatsbank gedeeltelijke medewerking verleende, heeft de Commissie gebruikgemaakt van de informatie die beschikbaar was voor deze bank — die aantoonbaar een overheidsinstantie was — en deze vergeleken met de kredietvoorwaarden van de niet-meewerkende particuliere banken. Bovendien hebben de controles op afstand ten aanzien van de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen significante verschillen aan het licht gebracht tussen de leningvoorwaarden of rentevoeten van de particuliere financiële instellingen en die van financiële instellingen in staatseigendom. Het feit dat de rentevoeten overlappen, toont aan dat de particuliere banken ook leningen hebben verstrekt die onder de marktvoorwaarden lagen, in overeenstemming met het hierboven genoemde normatieve kader. Het argument van de Chinese overheid dat de Commissie haar verplichting om een dergelijke analyse voor elke entiteit uit te voeren, niet is nagekomen, is derhalve ongegrond.

(273)

Derhalve bevestigde de Commissie haar conclusie dat, voor zover het de OFC-sector betreft, aan alle financiële instellingen (inclusief particuliere financiële instellingen) die in China actief zijn door de staat functies zijn toevertrouwd of dat zij daarmee belast zijn in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), eerste streepje, van de basisverordening, teneinde uitvoering te geven aan overheidsbeleid en de ACF-sector leningen te verstrekken tegen preferentiële tarieven.

3.5.2.   Kredietratings

(274)

De Commissie heeft reeds in eerdere antisubsidieonderzoeken — op basis van een door het Internationaal Monetair Fonds (IMF) gepubliceerde studie (66) waarin een discrepantie tussen internationale en Chinese ratings werd aangetoond, en in combinatie met de bevindingen van het onderzoek naar de in de steekproef opgenomen ondernemingen — vastgesteld dat binnenlandse kredietratings die aan Chinese ondernemingen waren toegekend, niet betrouwbaar waren. Volgens het IMF is door lokale ratingbureaus namelijk aan 90 % van de Chinese obligaties een rating van AA tot AAA toegekend. Dit is niet te vergelijken met andere markten, zoals de Unie of de Verenigde Staten van Amerika (“VS”). Op de markt van de VS heeft bijvoorbeeld minder dan 2 % van de ondernemingen zulke uitstekende ratings. De Chinese kredietratingbureaus neigen dus sterk tot ratings aan de hoogste kant van de ratingschaal. Zij hanteren zeer globale ratingtrappen en poolen vaak obligaties met zeer uiteenlopende wanbetalingsrisico’s binnen een en dezelfde brede ratingcategorie (67). Volgens de China bond market insight 2021 van Bloomberg (68) wordt de obligatiemarkt gedomineerd door vijf Chinese lokale ratingbureaus: China Chengxin, Dagong, Lianhe, Shanghai Brilliance en Golden Credit Rating, en ongeveer 90 % van de obligaties krijgen van plaatselijke ratingbureaus een AAA-rating. Veel van de emittenten hebben echter een lagere S&P globale emittentenrating van A en BBB gekregen (69).

(275)

Bovendien wordt de basisrating van de emittent door buitenlandse ratingbureaus, zoals Standard & Poor’s en Moody’s, bij de beoordeling van in het buitenland uitgegeven Chinese obligaties doorgaans verhoogd op basis van een inschatting van het strategische belang van de betrokken onderneming voor de Chinese overheid en de omvang van eventuele impliciete garanties (70).

(276)

De Commissie heeft ook verdere informatie vergaard om deze analyse te vervolledigen. Ten eerste stelde de Commissie vast dat de staat een bepaalde mate van invloed kan uitoefenen op de markt voor kredietrating.

(277)

Volgens de door de Chinese overheid verstrekte informatie waren er tijdens het onderzoektijdvak 14 kredietratingbureaus actief op de Chinese obligatiemarkt, waaronder twaalf binnenlandse ratingbureaus.

(278)

Ten tweede is er geen vrije toetreding tot de Chinese markt voor kredietrating. Het betreft in wezen een gesloten markt, aangezien ratingbureaus een vergunning nodig hebben van de China Securities Regulatory Commission of van de PBOC alvorens activiteiten te kunnen ontplooien (71). De PBOC kondigde medio 2017 aan dat het onder bepaalde voorwaarden aan buitenlandse kredietratingbureaus zou worden toegestaan kredietbeoordelingen uit te voeren voor een deel van de markt voor binnenlandse obligaties. Tijdens het onderzoektijdvak waren er twee buitenlandse en twee als joint ventures opgerichte Chinees-buitenlandse ratingbureaus actief op de Chinese markt. Deze ratingbureaus volgen evenwel Chinese ratingschalen en zijn dus, zoals toegelicht in overweging 275, niet zonder meer vergelijkbaar met internationale ratingbureaus.

(279)

Tot slot worden de bevindingen van de Commissie bevestigd in een studie uit 2017 van de PBOC zelf, waarin in de conclusies wordt verklaard dat “als de beleggingskwaliteit van buitenlandse obligaties is gesteld op de internationale rating BBB- en hoger, kan de kwaliteit van beleggingen in binnenlandse obligaties worden gewaardeerd op het niveau AA- en hoger, rekening houdend met het verschil tussen de gemiddelde binnenlandse rating en de internationale rating van zes of meer niveaus” (72).

(280)

Gelet op de in de overwegingen 274 tot en met 279 beschreven situatie kwam de Commissie tot de conclusie dat Chinese kredietratings geen betrouwbare beoordeling van het kredietrisico van de onderliggende activa vormen. Die ratings waren bovendien vertekend door de beleidsdoelstellingen om belangrijke strategische bedrijfstakken, zoals de OFC-bedrijfstak, aan te moedigen.

3.5.3.   Preferentiële financiering: leningen

3.5.3.1.   Soorten leningen

1)    Kort- en langlopende leningen

(281)

De Commissie stelde vast dat ondernemingen in beide in de steekproef opgenomen groepen diverse kort- en langlopende leningen gebruikten om hun activiteiten te financieren. Die leningen werden hoofdzakelijk gebruikt voor dagelijkse activiteiten, behoeften aan bedrijfskapitaal, voor speciale projecten, investeringen of ter vervanging van andere leningen. Beide groepen gebruikten ook kort- en langlopende exportkredieten.

2)    Leningen met als specifiek doel andere leningen te vervangen

(282)

In de loop van het onderzoek merkte de Commissie dat bepaalde in de steekproef opgenomen ondernemingen leningen hadden afgesloten die specifiek bedoeld waren om leningen van andere banken te vervangen. Met deze praktijk konden ondernemingen hun passiva herschikken en middelen verkrijgen om te voldoen aan hun eerdere verplichtingen, wat wijst op problemen om schulden terug te betalen, bij gebreke van een andere reden hiervoor.

(283)

Het gebruik van leningen met als enige bedoeling andere lopende leningen terug te betalen wordt als aanwijzing beschouwd dat de onderneming haar huidige leningschulden niet kan afbetalen en dat er sprake is van een extra risico in verband met haar financiering op de korte en lange termijn.

3)    Aandeelhouderslening

(284)

De Commissie stelde vast dat een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs een banklening van China Development Bank ontving via haar moederonderneming. De moederonderneming sloot de lening met de bank af binnen een zogeheten “aandeelhouderslening” of “toevertrouwde lening” voor een O&O-project dat door de producent-exporteur werd uitgevoerd, en stelde het bedrag van de lening ter beschikking van de producent-exporteur onder dezelfde contractuele voorwaarden als die waaronder de lening bij de bank werd afgesloten. Tijdens de kruislingse controle op afstand legde de betrokken onderneming uit dat China Development Bank over speciale fondsen voor projecten beschikt die uitsluitend aan centraal beheerde entiteiten, die onder rechtstreekse zeggenschap van SASAC staan, kunnen worden verstrekt in de vorm van leningen. De lening werd evenwel rechtstreeks uitonderhandeld tussen de producent-exporteur en de bank. Bovendien is in de leningovereenkomst vermeld dat de bank de moederonderneming opdraagt om de “toevertrouwde lening” aan de producent-exporteur toe te kennen ter verhoging van projectkapitaal.

(285)

De Commissie stelde voorts vast dat het China Development Bank Fund een beleidsgerichte investeringsorganisatie is, die hoofdzakelijk “projecten in door de staat erkende essentiële sectoren” ondersteunt via “investeringen in projectkapitaal, investeringen in entiteiten, aandeelhoudersleningen en investeringen in lokale fondsen van investerings- en financieringsbedrijven, om de leemten in essentiële projecten op te vullen (73)”.

(286)

Gelet op het feit dat het bedrag van de lening door de in de steekproef opgenomen producent-exporteur werd gebruikt voor zijn eigen projecten, dat de lening rechtstreeks werd uitonderhandeld tussen de producent-exporteur en de bank en dat de producent-exporteur een leenovereenkomst met zijn moederonderneming had waarin de aandeelhoudersovereenkomst tussen de moederonderneming en de bank werd weerspiegeld, was de Commissie van oordeel dat de moederonderneming slechts de rol van bemiddelaar speelde en met China Development Bank had afgesproken om de lening aan de producent-exporteur te verstrekken. De Commissie nam derhalve de litigieuze lening mee als door de bank aan de desbetreffende producent-exporteur verstrekte financiering.

3.5.3.2.   Specificiteit

(287)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 232 tot en met 238, worden uit hoofde van verschillende rechtsinstrumenten die specifiek gericht zijn tot ondernemingen in de bedrijfstak, de financiële instellingen ermee belast leningen aan de OFC-bedrijfstak te verstrekken tegen preferentiële tarieven. Uit die documenten blijkt dat de financiële instellingen alleen preferentiële financiering verstrekken aan een beperkt aantal bedrijfstakken/ondernemingen, die het desbetreffende beleid van de Chinese overheid naleven. Bovendien was de Commissie van mening dat de verwijzing naar de OFC-bedrijfstak duidelijk genoeg is, aangezien deze wordt aangeduid aan de hand van zijn benaming, een verwijzing naar het vervaardigde product of de industriegroep waartoe hij behoort. Zoals is uitgelegd in overweging 286 genoot een van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs een door het China Development Bank Fund verstrekte lening, waarmee “projecten in door de staat erkende essentiële sectoren” worden ondersteund. Het feit dat de Chinese overheid een beperkte groep van aangemoedigde bedrijfstakken — waaronder de OFC-bedrijfstak — ondersteunt, maakt deze subsidie derhalve specifiek.

(288)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerden de Chinese overheid en de ZTT-groep aan dat de betrokken leningen niet specifiek zijn. Volgens de Chinese overheid heeft de Commissie niet aangetoond dat de wetgeving op grond waarvan de financiële steun wordt verleend de toegang tot de steun uitdrukkelijk beperkt en is geen van de door de Commissie genoemde documenten gericht op de OFC-bedrijfstak, die volgens de Chinese overheid niet een aangemoedigde bedrijfstak in de VRC is.

(289)

In dit verband merkte de Commissie op dat, hoewel de in overweging 232 genoemde documenten, en met name Besluit nr. 40, de bankenwet en de algemene regels inzake leningen, de aangemoedigde bedrijfstakken niet op een zodanig granulair niveau weergeven dat de OFC-bedrijfstak als zodanig wordt genoemd, zij wel verwijzen naar het industriebeleid van de Chinese overheid ter ondersteuning van aangemoedigde bedrijfstakken. Zoals in afdeling 3.1 is geconcludeerd, is de OFC-industrie een aangemoedigde bedrijfstak. Uit de gecombineerde lezing van de betrokken documenten bleek dat de Chinese overheid financiële instellingen heeft opgedragen om bij hun krediettransacties rekening te houden met het industriebeleid van de Chinese overheid en dat financiële instellingen volgens dit industriebeleid van de Chinese overheid verplicht zijn kredietondersteuning te verlenen aan aangemoedigde projecten. Derhalve volgt hieruit dat Chinese overheid uitdrukkelijk een beperkte groep van aangemoedigde bedrijfstakken — waaronder de OFC-bedrijfstak — ondersteunt. Deze subsidie is derhalve specifiek. De Commissie handhaafde derhalve haar conclusies.

(290)

De Commissie concludeerde bijgevolg dat subsidies in de vorm van preferentiële leningen niet algemeen beschikbaar zijn voor alle bedrijfstakken, maar specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening.

3.5.3.3.   Voordeel en berekening van de hoogte van de subsidie

(291)

De Commissie berekende de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie op basis van het aan de ontvangers toegekende voordeel tijdens het onderzoektijdvak. Overeenkomstig artikel 6, punt b), van de basisverordening is het aan de ontvangers toegekende voordeel het verschil tussen de rente die de onderneming heeft betaald over de preferentiële lening en de rente die de onderneming zou hebben betaald voor een vergelijkbare commerciële lening die de onderneming op de markt zou hebben kunnen krijgen.

(292)

Zoals uiteengezet in de afdelingen 3.5.1 en 3.5.2, zijn de door Chinese financiële instellingen verstrekte leningen het gevolg van aanzienlijke overheidsinmenging en weerspiegelen zij niet de rentevoeten die normaal gesproken op een functionerende markt van toepassing zouden zijn.

(293)

De algemene financiële situatie van de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen was verschillend. Elk van hen ontving in het onderzoektijdvak verschillende soorten leningen; deze verschilden onder meer wat looptijd, zekerheden, garanties en andere voorwaarden betreft. Om deze twee redenen had elke onderneming een gemiddelde rentevoet op basis van de leningen die zij ontving.

(294)

De Commissie beoordeelde de financiële situatie van elke in de steekproef opgenomen groep producenten-exporteurs afzonderlijk om met die specifieke kenmerken rekening te houden. In dit verband volgde de Commissie de berekeningsmethode voor preferentiële financiering via leningen die in het kader van het antisubsidieonderzoek betreffende warmgewalste platte staalproducten van oorsprong uit de VRC en het antisubsidieonderzoek betreffende banden van oorsprong uit de VRC en bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de VRC (74) was vastgesteld en die in de overwegingen hierna wordt toegelicht. Bijgevolg berekende de Commissie het voordeel dat de praktijken van preferentiële financiering via leningen voor elke in de steekproef opgenomen groep producenten-exporteurs opleverden op individuele basis, en wees zij dat voordeel toe aan het betrokken product.

1)    FTT-groep

(295)

De Commissie merkte op dat de producenten-exporteurs in de FTT-groep een kredietrating van AAA kregen van Chinese kredietratingbureaus, terwijl de kredietrating van hun verbonden ondernemingen varieerde van B tot AAA. Gezien de in afdeling 3.5.2 beschreven algemene vertekening van de Chinese kredietratings concludeerde de Commissie dat deze ratings niet betrouwbaar zijn.

(296)

Zoals in de overwegingen 243 tot en met 253 is vermeld, hebben de leningverstrekkende Chinese financiële instellingen in dit onderzoek geen kredietwaardigheidsbeoordeling overgelegd. Om het voordeel te bepalen moest de Commissie derhalve onderzoeken of de rentetarieven voor de leningen aan de FTT-groep op marktniveau lagen.

(297)

De producenten-exporteurs van de FTT-groep bevonden zich volgens hun eigen financiële rekeningen over het algemeen in een winstgevende financiële situatie, met winstmarges variërend van 1 % tot 3 %, hoewel de winstmarges veel lager waren dan de over het algemeen verwachte winstmarge in de OFC-bedrijfstak, die in het afzonderlijke antidumpingonderzoek op 12,4 % werd vastgesteld.

(298)

Een van de producenten-exporteurs in de FTT-groep gebruikte kort- en langlopende schulden om zijn activiteiten te financieren. De Commissie heeft de liquiditeitspositie op korte termijn en de solvabiliteitspositie op lange termijn van de onderneming beoordeeld.

(299)

Wat de liquiditeit op de korte termijn betreft, maakte de Commissie gebruik van liquiditeitsratio’s zoals de bedrijfskapitaalratio, de liquiditeitspositie, het kaspercentage en de kasstroomratio. Deze ratio’s meten het vermogen van de onderneming tot betaling van haar kortlopende verplichtingen, met inbegrip van de kortlopende schulden. De onderneming had tijdens het OT een gemiddelde bedrijfskapitaalratio van 1,1. Hoewel de bedrijfskapitaalratio net boven de 1 ligt, zijn de vlottende activa van de onderneming net voldoende voor betaling van de kortlopende verplichtingen, wat niet voldoende is om een hoge kredietwaardigheid te rechtvaardigen, waarvoor een onderneming een ratio van ten minste 2 moet kunnen laten zien. De liquiditeitspositie van de onderneming bedroeg 0,8 in 2019 en 0,6 in 2020, terwijl een liquiditeitspositie van ten minste 1 als referentie geldt. Een onderneming met een liquiditeitspositie van minder dan 1 is mogelijk zelfs niet in staat om zijn huidige schulden op de korte termijn te betalen. De kasstroomratio van de onderneming bedroeg gemiddeld 0,1 gedurende het OT; de onderneming beschikte dus niet over voldoende liquide middelen om haar kortlopende schulden te betalen. De onderneming vertoonde in 2019 en 2020 ook een negatieve kasstroom uit bedrijfsactiviteiten (“cash flow from operating activities” — “CFO”). De CFO-ratio bedroeg -0,07 in 2019 en -0,00007 in 2020. Een CFO-ratio van minder dan 1 betekent dat de onderneming onvoldoende liquide middelen heeft gegenereerd om haar huidige verplichtingen te dekken.

(300)

Gelet op de in overweging 299 beschreven liquiditeitsindicatoren concludeerde de Commissie dat de onderneming in kwestie liquiditeitsproblemen op de korte termijn vertoonde en dus het profiel van een debiteur met een hoog risico heeft.

(301)

De Commissie baseerde de beoordeling van de solvabiliteit op de lange termijn op diverse solvabiliteitsratio’s, zoals de schuldquotes en de dekkingsratio’s. De solvabiliteitsratio’s meten het vermogen van de onderneming om haar schuldverplichtingen op de lange termijn na te komen. Zij worden door kredietverstrekkers en obligatiebeleggers gebruikt om de kredietwaardigheid van de onderneming te beoordelen.

(302)

Schuldquotes meten de hoeveelheid passiva, in het bijzonder de langlopende schuld. De onderneming had een hoge verhouding tussen schulden en activa, te weten 0,67, wat betekent dat 67 % van de activa van de onderneming worden gefinancierd met schulden. De verhouding tussen schulden en eigen middelen bedroeg 1,9 in 2019 en 2,8 in 2020, wat erop wijst dat de onderneming haar activiteiten hoofdzakelijk via schulden financiert. Hoe hoger de verhoudingen tussen schulden en activa en tussen schulden en eigen middelen, des te hoger is het financiële risico van de onderneming.

(303)

Met de dekkingsgraad wordt gemeten in hoeverre de onderneming in staat is haar schulden af te lossen en aan haar financiële verplichtingen te voldoen. De onderneming baseerde haar beoordeling op de rentedekkingsgraad en de verhouding tussen CFO en schulden. De rentedekkingsgraad toont het vermogen van de onderneming om de rentekosten te financieren. Deze bedroeg 1,4 in 2019 en 0,6 in 2020. In financiële analyses wijst een rentedekkingsgraad van minder dan 1,5 erop dat de onderneming moeilijkheden ondervindt om haar rentekosten te dekken. De verhouding tussen CFO en schulden geeft aan in hoeverre de onderneming in staat is om haar schulden terug te betalen met liquide middelen uit bedrijfsactiviteiten. De gemiddelde verhouding tussen CFO en schulden van de onderneming gedurende het OT bedroeg –6 % in 2019 en –0,006 % in 2020. Dat betekent dat de onderneming op basis van de verhouding in 2019 16 jaar nodig zou hebben om haar totale schulden terug te betalen met de operationele kasstroom die zij genereert. De gegevens uit 2020 schetsen een nog slechter beeld. Er zijn derhalve aanwijzingen dat de onderneming ernstige problemen heeft om voldoende liquide middelen te genereren om haar schulden terug te betalen.

(304)

Bovendien is deze onderneming leningen aangegaan met als enige doel leningen van andere banken terug te betalen. Zoals beschreven in de overwegingen 282 en 283 wordt dit soort leningen als aanwijzing beschouwd dat de onderneming haar huidige leningschulden niet kan afbetalen en dat er sprake is van een extra risico in verband met haar financiering op de korte en lange termijn.

(305)

Gelet op de in de overwegingen 299 tot en met 304 beschreven liquiditeits- en solvabiliteitsproblemen oordeelde de Commissie derhalve dat de onderneming in een kwetsbare financiële situatie verkeert en een hoog risicoprofiel heeft voor potentiële kredietverstrekkers en beleggers.

(306)

De tweede producent-exporteur in de groep had geen leningen. De Commissie merkte evenwel op dat hij 35 % van zijn aankopen financierde met bankaccepten, die zoals in afdeling 3.5.4.2 is uiteengezet een preferentieel kortlopend financieel instrument zijn. De schulden van deze producent vertegenwoordigden gemiddeld 61 % van de totale activa gedurende het onderzoektijdvak, met een verhouding tussen schulden en activa van 0,6, terwijl de verhouding tussen schulden en eigen middelen in het onderzoektijdvak 1,6 bedroeg. Dat betekent dat de onderneming haar activiteiten hoofdzakelijk financierde via schulden, wat een risicofactor vormt.

(307)

Aangezien deze onderneming haar activiteiten hoofdzakelijk financierde via kortlopende financiering, heeft de Commissie zich in haar analyse voornamelijk toegespitst op de liquiditeitssituatie van de onderneming. De onderneming vertoonde tijdens het onderzoektijdvak een gemiddelde bedrijfskapitaalratio van 0,9, een liquiditeitspositie van 0,7, een kaspercentage van 0,1 en een CFO-ratio van 0,1. Deze ratio’s wijzen op liquiditeitsproblemen, aangezien de totale vlottende passiva de totale vlottende activa overschrijden en de onderneming in een situatie verkeert waarin zij haar vlottende passiva niet kan betalen met de liquide middelen uit haar vlottende activa en bedrijfsactiviteiten. Bij financiële analyses wordt er gewoonlijk van uitgegaan dat liquiditeitsratio’s van minder dan 1 op liquiditeitsproblemen wijzen, wat door kredietinstellingen als risico wordt beschouwd.

(308)

Rekening houdend met de ernstige liquiditeits- en solvabiliteitsproblemen die blijken uit de in de overwegingen 298 tot en met 307 beschreven financiële analyse van de twee producenten-exporteurs van de FTT Group, was de Commissie van oordeel dat de algemene financiële situatie van de FTT Group overeenkomt met een rating BB, de hoogste rating die niet meer als “beleggingskwaliteit” wordt aangemerkt. “Beleggingskwaliteit” betekent dat door de onderneming uitgegeven obligaties door het ratingbureau worden beschouwd als obligaties die voldoende waarschijnlijk zullen voldoen aan de betalingsverplichtingen, zodat banken wordt toegestaan om erin te investeren.

(309)

Op basis van openbaar beschikbare gegevens op Bloomberg heeft de Commissie als benchmark de verwachte premie voor obligaties uitgegeven door ondernemingen met een rating BB gebruikt, die werd toegepast op de benchmarkrentevoet voor leningen van de PBOC, of na 20 augustus 2019 op de primaire rentevoet voor leningen zoals bekendgemaakt door de NIFC (75) om de marktkoers te bepalen.

(310)

Deze opslag werd bepaald door berekening van de relatieve spread tussen de indexcijfers van obligaties van bedrijven uit de VS met een rating AA of een rating BB op basis van gegevens van Bloomberg voor industriële segmenten. De aldus berekende relatieve spread werd vervolgens opgeteld bij de gepubliceerde benchmarkrentevoet van de PBOC of, na 20 augustus 2019, op de door het NIFC bekendgemaakte primaire rentevoet voor leningen, op de datum waarop de lening was verstrekt (76) en voor de looptijd van de betrokken lening. Dit gebeurde voor elke aan de groep ondernemingen verstrekte lening afzonderlijk.

(311)

Voor in vreemde valuta uitgedrukte leningen bestaat dezelfde situatie wat marktverstoringen en het ontbreken van valide kredietratings betreft, omdat deze leningen worden verstrekt door dezelfde Chinese financiële instellingen. Net als in het vorige geval werd een passende benchmark daarom bepaald aan de hand van bedrijfsobligaties met een rating BB met een relevante denominatie die tijdens het onderzoektijdvak zijn uitgegeven.

(312)

Het voordeel werd bepaald door de in overweging 310 beschreven benchmark toe te passen op de termijn van leningfinanciering tijdens het onderzoektijdvak.

2)    ZTT-groep

(313)

De Commissie constateerde dat een Chinees kredietratingbureau in 2018 een rating AA+ had toegekend aan de ZTT-groep. Gezien de in afdeling 3.5.2 beschreven algemene vertekening van de Chinese kredietratings, concludeerde de Commissie dat de aan de ZTT-groep toegekende rating AA+ niet betrouwbaar is.

(314)

Zoals in de overwegingen 243 tot en met 253 is vermeld, hebben de leningverstrekkende Chinese financiële instellingen geen kredietwaardigheidsbeoordeling overgelegd. Om het voordeel te bepalen moest de Commissie derhalve onderzoeken of de rentetarieven voor de leningen aan de ZTT-groep op marktniveau lagen.

(315)

De producenten-exporteurs van de ZTT-groep waren volgens hun eigen financiële rekeningen in het algemeen winstgevend.

(316)

Uit de analyse van een van de producenten-exporteurs in de groep bleek evenwel een daling van de omzet, in combinatie met een aanzienlijke toename van de passiva sinds 2018. De Commissie merkte op dat de onderneming haar financiële hefboom, uitgedrukt als de verhouding tussen schulden en eigen middelen (77), aanpast door haar afhankelijkheid van externe financiering te verhogen en het aandeel van volledig eigen middelen beperkt om haar groei te financieren. Bovendien zij erop gewezen dat hoewel de onderneming winstgevend is, de winstmarge en het rendement op het eigen vermogen (78) sinds 2018 zijn afgenomen. Evenzo stelde de Commissie vast dat zowel de twee producenten-exporteurs als andere verbonden ondernemingen in de groep algemeen gebruik maakten van kortlopende leningen om bedrijfskapitaal voor de dagelijkse activiteiten te financieren.

(317)

Bij een geconsolideerde analyse van de ZTT-groep stelde de Commissie vast dat de groep obligaties uitgaf om, naast andere projecten, het bedrijfskapitaal van de onderneming aan te vullen. Daarmee erkent de groep dat het bedrijfskapitaal moet worden aangevuld om voldoende liquiditeit te leveren voor de lopende uitbreiding van het bedrijf. Bovendien vertoonde de bruto winstmarge van de ZTT-groep in de periode van 2015 tot 2018 een neerwaartse trend en lag deze marge ook lager dan het gemiddelde van vergelijkbare ondernemingen die optische vezels produceren (79). Uit het onderzoek kwam ook naar voren dat de Zhongtian Technology Group Co., Ltd, de moederonderneming van de producenten-exporteurs, kortlopende obligaties uitgaf om schulden terug te betalen. Ook was er sprake van schuldconversie (80).

(318)

Gelet op het bovenstaande komt de algemene financiële situatie van de groep volgens de Commissie overeen met een rating BB, de hoogste rating die niet meer als “beleggingskwaliteit” wordt aangemerkt. “Beleggingskwaliteit” betekent dat door de onderneming uitgegeven obligaties door het ratingbureau worden beschouwd als obligaties die voldoende waarschijnlijk zullen voldoen aan de betalingsverplichtingen, zodat banken wordt toegestaan om erin te investeren.

(319)

De toeslag die wordt verwacht voor obligaties die door ondernemingen met een rating van BB worden uitgegeven werd vervolgens toegepast op de benchmarkrentevoet van de PBOC, of na 20 augustus 2019 op de door het NIFC aangekondigde primaire rentevoet voor leningen, teneinde de marktrente te bepalen.

(320)

Deze opslag werd bepaald door berekening van de relatieve spread tussen de indexcijfers van obligaties van bedrijven uit de VS met een rating AA of een rating BB op basis van gegevens van Bloomberg voor industriële segmenten. De aldus berekende relatieve spread werd vervolgens opgeteld bij de benchmarkrentevoeten of de primaire rentevoet voor leningen op de datum waarop de lening was verstrekt en voor de looptijd van de betrokken lening. Dit gebeurde voor elke aan de groep ondernemingen verstrekte lening afzonderlijk.

(321)

Voor in vreemde valuta uitgedrukte leningen bestaat dezelfde situatie wat marktverstoringen en het ontbreken van valide kredietratings betreft, omdat deze leningen worden verstrekt door dezelfde Chinese financiële instellingen. Net als in het vorige geval werd een passende benchmark daarom bepaald aan de hand van bedrijfsobligaties met een rating BB met een relevante denominatie die tijdens het onderzoektijdvak zijn uitgegeven.

(322)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de leningen in kwestie geen voordeel opleverden in de zin van artikel 3, lid 2, van de basisverordening en artikel 1, lid 1, punt b), van de SCM-overeenkomst. De Chinese overheid was van mening dat de Commissie de kredietrating van de meewerkende producenten-exporteurs ten onrechte buiten beschouwing had gelaten, en was het niet eens met de methode die de Commissie had gebruikt om een benchmark vast te stellen, die geen rekening hield met de kredietratings van de producenten-exporteurs. De Chinese overheid merkte op dat de bevindingen van de Commissie met betrekking tot leningen weliswaar in aanzienlijke mate zijn gebaseerd op haar beoordeling van de vermeende slechte financiële situatie van de betrokken ondernemingen, maar dat de beoordeling van de Commissie in dit verband onjuist is, met name wat de doorlopende leningen van de ondernemingen betreft.

(323)

De Commissie wees in dit verband naar haar bevindingen en conclusies in afdeling 3.5.2, waarin zij aantoonde dat de Chinese kredietratings geen betrouwbare schatting van het kredietrisico bieden en dat deze ratings worden vertekend door de beleidsdoelstellingen van de Chinese overheid om belangrijke strategische sectoren aan te moedigen. Daarom is het argument van de Chinese overheid met betrekking tot de kredietratings van de meewerkende producenten-exporteurs ongegrond. Om een kredietrating vast te stellen die overeenstemt met het risicoprofiel van de meewerkende producenten-exporteurs, heeft de Commissie in de punten 1 en 2 hierboven een financiële analyse van de betrokken ondernemingen verricht, waarin werd gewezen op de financiële situatie van de met een BB-rating overeenkomende financiële situatie. Het argument van de Chinese overheid werd derhalve afgewezen.

(324)

De Chinese overheid voerde ook aan dat de Commissie niet heeft gemotiveerd waarom zij geen gebruik maakte van een vergelijkbare lening op de Chinese markt en niet op basis van positief bewijsmateriaal heeft aangetoond dat de markt voor leningen in de VRC verstoord is door overheidsingrijpen. De Chinese overheid voerde voorts aan dat de Commissie, zelfs wanneer zij een beroep deed op externe benchmarks voor de vaststelling van voordelen, niet de vereiste correcties op haar vervangende benchmark heeft aangebracht en niet afdoende heeft uitgelegd hoe een dergelijke vervangende waarde een vergelijkbare, op de markt beschikbare commerciële lening benadert. Volgens de Chinese overheid had de Commissie rekening moeten houden met verschillen in onder meer de omvang van de leningen, de terugbetalingsvoorwaarden en overwegingen met betrekking tot de vraag of de leningen al dan niet daadwerkelijk zijn verstrekt, die van invloed zijn op de rente op leningen.

(325)

In dit verband werden zoals hiervoor uiteengezet de binnenlandse kredietratings die aan Chinese ondernemingen waren toegekend, beschouwd als vertekend door de beleidsdoelstellingen van de Chinese overheid om belangrijke strategische sectoren aan te moedigen, en derhalve als onbetrouwbaar. Als gevolg daarvan moest de Commissie zoeken naar een benchmark op basis van niet-verstoorde ratings. De Commissie was het niet eens met het standpunt van de Chinese overheid dat zij met betrekking tot haar vervangende benchmark niet de vereiste correcties had doorgevoerd. Ten eerste heeft de Commissie de benchmarkrente van de PBOC en de primaire rentevoet gebruikt als uitgangspunt voor de berekening. Ten tweede houdt de relatieve spread rekening met veranderingen in de onderliggende landspecifieke marktomstandigheden, die niet worden uitgedrukt wanneer de logica van een absolute spread wordt gevolgd. De Commissie merkte verder op dat het niet mogelijk is om alle elementen van de individuele risicobeoordeling van een bank in de alternatieve benchmark op te nemen. De berekeningsmethode van de Commissie houdt echter rekening met parameters van individuele leningen, zoals de aanvangsdatum en de looptijd van de lening, en de variabiliteit van de rentevoet. De argumenten van de Chinese overheid werden derhalve afgewezen.

(326)

Verder maakte de Chinese overheid bezwaar tegen het gebruik van de relatieve spread tussen obligaties met een AA- en BB-rating als opslag en de toevoeging daarvan aan de PBOC-tarieven. Volgens de Chinese overheid verstoort het gebruik van een relatieve spread de berekening van de benchmarkrentevoet waartegen Chinese ondernemingen met een BB-rating een “vergelijkbare commerciële lening op de markt” hadden kunnen krijgen, aangezien de PBOC-benchmarkrentevoeten in de VRC in de relevante jaren veel hoger waren dan de referentievoet in de VS. Daarnaast verklaarde de Chinese overheid dat openbaar beschikbare informatie aantoont dat OFC-producenten in de EU met een BB-rating obligaties uitgeven tegen aanzienlijk lagere rentevoeten dan die welke voor Chinese producenten worden gebruikt.

(327)

De ZTT-groep merkte op dat de Commissie de absolute spread tussen bedrijfsobligaties met een AA-tarief in de VS en de Amerikaanse bedrijfsobligaties met een BB-rating had moeten toepassen op de PBOC-benchmarkrentevoet voor leningen, zodat voldoende rekening zou worden gehouden met het verschil in risicoblootstelling tussen de bedrijfsobligaties met verschillende kredietratings. Volgens deze belanghebbende heeft de Commissie niet uitgelegd waarom zij de relatieve spread heeft gebruikt en waarom zij van mening was dat de door de PBOC gepubliceerde benchmarkrentevoet of de door NIFC gepubliceerde primaire rentevoet overeenkomt met de rentevoet voor een AA-rating.

(328)

De Commissie heeft met betrekking tot de opmerking over het gebruik van de door de PBOC gepubliceerde benchmarkrentevoet voor leningen of de door NIFC gepubliceerde primaire rentevoet voor leningen als uitgangspunt voor de berekening van de benchmark opgemerkt dat deze rentevoeten worden beschouwd als risicovrije rentes die bij een conservatieve benadering zouden worden toegepast op ondernemingen met een AA-rating.

(329)

De kwestie van het gebruik van de relatieve spread in plaats van de absolute spread werd reeds in eerdere onderzoeken toegelicht (81).

(330)

In de eerste plaats heeft de Commissie, ook al erkent zij dat commerciële banken gewoonlijk een opslag hanteren die in absolute termen wordt uitgedrukt, opgemerkt dat deze praktijk hoofdzakelijk op praktische overwegingen lijkt te berusten, omdat de rentevoet uiteindelijk een absoluut cijfer is. Het absolute cijfer is echter de vertaling van een risicobeoordeling die op een relatieve beoordeling is gebaseerd. De relatieve beoordeling houdt in dat het wanbetalingsrisico van een onderneming met de rating BB X % groter is dan het wanbetalingsrisico van de overheid of een risicovrije onderneming.

(331)

In de tweede plaats weerspiegelen rentevoeten niet alleen het specifieke risicoprofiel van een onderneming, maar ook land- en valutaspecifieke risico’s. Bij de relatieve spread wordt dus rekening gehouden met veranderingen in de onderliggende marktvoorwaarden, terwijl daarmee geen rekening wordt gehouden bij gebruik van een absolute spread. Zoals in het onderhavige geval is het vaak zo dat het land- en valutaspecifieke risico varieert in de tijd en dat die variatie verschilt naargelang het land. Daaruit volgt dat de risicovrije rentevoeten aanzienlijk variëren in de tijd en dat zij nu eens lager zijn in de VS, en dan weer in China. Die verschillen hebben te maken met factoren zoals geconstateerde en verwachte groei van het bbp, economisch sentiment en inflatie. Aangezien de risicovrije rentevoet varieert in de tijd, kan dezelfde nominale absolute spread een zeer uiteenlopende risicobeoordeling weergeven. Wanneer de bank het ondernemingsspecifieke risico van wanbetaling bijvoorbeeld 10 % hoger inschat dan de risicovrije rentevoet (relatieve schatting), kan de daaruit voortvloeiende absolute spread tussen 0,1 % (bij een risicovrije rentevoet van 1 %) en 1 % (bij een risicovrije rentevoet van 10 %) liggen. Vanuit het oogpunt van een investeerder is de relatieve spread dus een betere maatstaf, aangezien deze de omvang van het rendementsverschil en de wijze waarop het rendementsverschil door het niveau van de basisrentevoet wordt beïnvloed, weerspiegelt.

(332)

Ten derde is de relatieve spread ook landneutraal. Indien bijvoorbeeld de risicovrije rentevoet in de VS lager is dan de risicovrije rentevoet in de VRC, zal de methode leiden tot hogere absolute handelsmarges. Anderzijds zal de methode, indien de risicovrije rentevoet in de VRC lager is dan de risicovrije rentevoet in de VS, leiden tot lagere absolute handelsmarges.

(333)

De Commissie achtte de opmerkingen van de Chinese overheid met betrekking tot rentevoeten die van toepassing zijn op ondernemingen met een BB-rating in de Europese Unie ongegrond, aangezien het risicovrije tarief in de Europese Unie niet hetzelfde is als het risicovrije tarief in de VRC en het derhalve niet mogelijk is de rentetarieven in absolute termen te vergelijken.

(334)

De ZTT-groep voerde verder aan dat zelfs indien de relatieve spread van toepassing is, deze moet worden toegepast op het basispuntendeel van de variabele rentevoeten (gewoonlijk uitgedrukt in een structuur van referentierentevoet plus basispunten), en dat dit het geval is voor leningen in vreemde valuta, waarbij rentevoeten worden uitgedrukt in de vorm van LIBOR plus basispunten. Daarom wordt de risicoblootstelling van leningen naar behoren weerspiegeld door de aan de LIBOR toegevoegde basispunten, en door de relatieve spread op de LIBOR toe te passen heeft de Commissie een referentierentevoet berekend die volledig losstaat van de kredietrating van de onderneming. Voor leningen luidende in CNY moet dezelfde spreadcorrectie alleen worden toegepast op basispunten indien de variabele rente wordt uitgedrukt als LRP plus basispunten.

(335)

In dit verband ging de Commissie voor leningen in vreemde valuta uit van een conservatieve benadering door de LIBOR als risicovrije referentierentevoet te gebruiken. De bij de LIBOR opgetelde basispunten geven de specifieke risico’s van een onderneming aan. Ten eerste werd slechts voor sommige leningen van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs een dergelijke differentiatie tussen referentierentevoet en basispunten gegeven. Ten tweede werden deze basispunten ook als marktverstoord beschouwd. Daarom beschouwde de Commissie de risicovrije voet verhoogd met de relatieve spread als een geschikte alternatieve rentevoet die het bijkomende risico van een onderneming met een BB-rating, zoals de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs, weergeeft.

(336)

De Chinese overheid voerde ook aan dat de benchmark voor leningen, die is gebaseerd op de relatieve spread tussen bedrijfsobligaties, gezien het verschil tussen de twee financiële instrumenten naar beneden moet worden bijgesteld.

(337)

In dit verband wees de Commissie erop dat leningen en bedrijfsobligaties vergelijkbare financiële schuldinstrumenten zijn. In feite is een bedrijfsobligatie een soort lening die door grote entiteiten wordt gebruikt om kapitaal aan te trekken. Zowel leningen als bedrijfsobligaties worden gedurende een bepaalde periode aangegaan/uitgegeven en hebben een rente/couponrente. Het feit dat de financiering middels leningen wordt verstrekt door een financiële instelling en de financiering middels bedrijfsobligaties door beleggers, die in de meeste gevallen ook financiële instellingen zijn, is irrelevant voor de vaststelling van de hoofdkenmerken van beide instrumenten. Beide instrumenten dienen immers voor de financiering van bedrijfsactiviteiten, hebben eenzelfde soort vergoeding en hebben een vergelijkbare terugbetalingstermijn en -voorwaarden. Bovendien heeft de Commissie tijdens het onderzoek vastgesteld dat de door de meewerkende producenten-exporteurs uitgegeven bedrijfsobligatie een couponrente en doel had die sterk vergelijkbaar waren met de rente en het doel van leningen met een vergelijkbare looptijd, zodat zij vanuit het oogpunt van de producent als onderling verwisselbaar konden worden beschouwd. Derhalve heeft de Commissie het argument van de Chinese overheid afgewezen.

3.5.3.4.   Conclusie inzake preferentiële financiering: leningen

(338)

De Commissie stelde vast dat beide in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs in het onderzoektijdvak preferentiële financiering in de vorm van leningen hebben gekregen. Gezien het bestaan van een financiële bijdrage, een voordeel voor de producenten-exporteurs en de specificiteit, beschouwde de Commissie preferentiële financiering via leningen als een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie.

(339)

De subsidiebedragen die waren vastgesteld in verband met de preferentiële financiering via leningen tijdens het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen, bedroegen:

Preferentiële financiering: leningen

Naam van de onderneming

Subsidiepercentage

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

0,90  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

0,38  %

3.5.4.   Preferentiële financiering: andere vormen van financiering

3.5.4.1   Kredietlijnen

a)   Algemeen

(340)

Het doel van een kredietlijn is een maximumkrediet vast te stellen dat de onderneming op ieder moment kan gebruiken om haar lopende activiteiten te financieren, zodat werkkapitaal flexibel kan worden gefinancierd en er direct over kan worden beschikt. Bijgevolg was de Commissie van mening dat in beginsel alle kortlopende financieringen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, zoals kortlopende leningen, bankaccepten enz., onder een kredietlijninstrument moeten vallen.

b)   Bevindingen

(341)

De Commissie stelde vast dat Chinese financiële instellingen in verband met de verstrekking van financiering aan beide van de in de steekproef opgenomen groepen kredietlijnen hadden aangeboden. Die bestonden in kaderovereenkomsten waarbij de bank de in de steekproef opgenomen ondernemingen toestond tot een bepaald plafond gebruik te maken van diverse schuldinstrumenten, zoals werkkapitaalleningen, bankaccepten, andere vormen van handelsfinanciering enz.

(342)

Zoals vermeld in overweging 340, moet alle kortlopende financiering worden gedekt door een kredietlijn. De Commissie vergeleek daarom het bedrag aan kredietlijnen van de meewerkende ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak met het bedrag aan door die ondernemingen in dezelfde periode gebruikte kortlopende financiering, om vast te stellen of alle kortetermijnfinanciering door een kredietlijn werd bestreken. Waar het bedrag aan kortlopende financiering hoger was dan het plafond van de kredietlijn, verhoogde de Commissie het bedrag van de bestaande kredietlijn met het bedrag dat de producenten-exporteurs feitelijk hadden gebruikt boven dat plafond.

(343)

Onder normale marktomstandigheden zou voor kredietlijnen een zogenoemde “afsluit- of bereidstellingsprovisie” in rekening worden gebracht om de kosten en de risico’s voor de bank bij het openen van een kredietlijn te dekken, alsook een “verlengingsprovisie” die jaarlijks in rekening wordt gebracht voor de verlenging van de geldigheid van de kredietlijnen. De Commissie stelde echter vast dat beide in de steekproef opgenomen groepen van ondernemingen profiteerden van gratis verstrekte kredietlijnen. Derhalve werd aan beide groepen ondernemingen een voordeel toegekend in de zin van artikel 6, punt d), van de basisverordening.

c)   Specificiteit

(344)

Financiële instellingen moeten, zoals vermeld in overweging 116, krachtens Besluit nr. 40 kredietondersteuning bieden aan “aangemoedigde” sectoren.

(345)

De Commissie oordeelde dat kredietlijnen een vorm zijn van preferentiële financiële steun van financiële instellingen aan aangemoedigde bedrijfstakken, zoals de OFC-sector. Zoals nader is beschreven in afdeling 3.1, komt de OFC-bedrijfstak als aangemoedigde bedrijfstak in aanmerking voor alle mogelijke financiële steun.

(346)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de kredietlijnen die naar verluidt aan de OFC-industrie zouden worden verstrekt, niet specifiek zijn en dat de Commissie niet heeft aangetoond hoe de toegang tot de kredietlijnen expliciet beperkt was tot de OFC-bedrijfstak. De Chinese overheid benadrukte dat alle ondernemingen in de VRC, ongeacht het type bedrijfstak, in gelijke mate in aanmerking komen voor kredietlijnen. Dit argument werd herhaald door de FTT-groep.

(347)

In dit verband merkte de Commissie op dat de bewering van de Chinese overheid dat alle ondernemingen in de VRC van kredietlijnen kunnen profiteren, misplaatst is. De Chinese overheid heeft niet aangetoond dat ondernemingen in de VRC evenzeer kunnen profiteren van de preferentiële voorwaarden voor de OFC-sector. Aangezien kredietlijnen intrinsiek verbonden zijn met andere soorten preferentiële kredietverstrekking, zoals leningen, en omdat zij onderdeel zijn van de kredietondersteuning die specifiek aan aangemoedigde bedrijfstakken wordt verstrekt, zoals uitgelegd in overweging 239, is de specificiteitsanalyse zoals die in afdeling 3.5.3.2 voor leningen is uiteengezet, ook van toepassing op kredietlijnen. Deze argumenten werden dan ook afgewezen.

d)   Berekening van het voordeel

(348)

Overeenkomstig artikel 6, punt d), ii), van de basisverordening oordeelde de Commissie dat het aan de ontvangers toegekende voordeel het verschil was tussen het bedrag dat de onderneming had betaald als vergoeding voor het openen of verlengen van kredietlijnen door Chinese financiële instellingen en het bedrag dat de onderneming zou hebben betaald voor een vergelijkbare commerciële kredietlijn die zij op de markt had verkregen.

(349)

De passende benchmarks voor de afsluitprovisie en de verlengingsprovisie werden vastgesteld op respectievelijk 1,5 % en 1,25 %, onder verwijzing naar publiekelijk beschikbare gegevens (82) en bij eerdere onderzoeken gebruikte benchmarks (83).

(350)

In beginsel zijn de afsluitprovisie en de verlengingsprovisie geheel verschuldigd bij opening van een nieuwe kredietlijn of bij verlenging van een bestaande kredietlijn. Voor de berekening hield de Commissie evenwel rekening met kredietlijnen die zijn geopend of verlengd vóór het onderzoektijdvak maar waarover de in de steekproef opgenomen groepen tijdens het onderzoektijdvak konden beschikken en met de kredietlijnen die tijdens het onderzoektijdvak werden geopend of verlengd. Vervolgens berekende de Commissie het voordeel op basis van de periode binnen het onderzoektijdvak gedurende welke de kredietlijn beschikbaar was.

(351)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen merkte de Chinese overheid op dat de Commissie niet heeft aangetoond dat via de kredietlijnen een voordeel werd verstrekt. De Chinese overheid voerde aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de ontvanger van de financiële steun in kwestie beter af is dan dat hij zonder die bijdrage zou zijn geweest.

(352)

In dit verband wordt voor kredietlijnen, zoals vermeld in overweging 343, onder normale marktomstandigheden een “afsluit-” of “bereidstellingsprovisie” in rekening gebracht, alsmede een jaarlijkse “verlengingsprovisie” voor de verlenging van de geldigheid van de kredietlijnen. Rekening houdend met het feit dat de meewerkende producenten-exporteurs voordeel hebben gehad door gratis kredietlijnen, bestond het voordeel uit het bedrag van de afsluit- en verlengingsprovisies die de ondernemingen hadden moeten betalen. Door besparingen op de provisies die de ondernemingen ten goede kwamen, waren zij financieel beter af. Het argument werd derhalve afgewezen.

(353)

De FTT-groep voerde aan dat de opening van een kredietlijn geen financiële bijdrage vormt. Zij stelde dat kredietlijnen slechts een kredietlimiet vastleggen die een onderneming kan gebruiken om werkkapitaal of financiële instrumenten te verkrijgen, dat er geen wereldwijd aanvaarde normen bestaan voor de wijze waarop de opening van de kredietlijnen moet worden geregeld, dat er geen bewijs is dat alle banken ter wereld gewoonlijk en verplicht provisies hanteren en dat de Commissie haar beoordeling en benchmarkvergoeding heeft gebaseerd op slechts één bank, namelijk HSBC. Daarnaast voerde de FTT-groep aan dat de toepasselijke provisies louter bankkosten zijn die geen verband houden met het risico van het openen of verlengen van een kredietlijn. De Chinese overheid voerde ook aan dat de Commissie fouten heeft gemaakt bij de vaststelling van een passende benchmark.

(354)

De Commissie verduidelijkte in dit verband dat zij haar conclusie met betrekking tot de toepassing van afsluit- en verlengingsprovisies alsmede met betrekking tot de passende benchmark heeft gebaseerd op openbaar beschikbare gegevens. In overweging 349 verwees de Commissie met het oog op de vaststelling van een passende benchmark naar bevindingen in eerdere antisubsidiezaken en naar de praktijk van twee grote internationaal opererende banken, namelijk HSBC en Barclays Bank (84). Op basis van de beschikbare informatie schatte de Commissie dat de toepassing van een benchmark van 1,5 % voor de afsluitprovisie en van 1,25 % voor de verlengingsprovisie redelijk was. De Commissie was het niet eens met de bewering van de FTT-groep dat de toepasselijke provisies louter bankkosten zijn die geen verband houden met het risico van het openen of verlengen van een kredietlijn. Volgens de zakelijke praktijk brengt een kredietverstrekker een bereidstellingsprovisie in rekening aan een kredietnemer om de kredietgever te compenseren voor het open houden van een kredietlijn en voor het beschikbaar houden van financiële middelen; met de provisie wordt ook de toezegging van een kredietverstrekker om de kredietlijn tegen de overeengekomen voorwaarden te verstrekken, gewaarborgd en wordt de kredietverstrekker gecompenseerd voor de risico’s die verbonden zijn aan een open kredietlijn (85). Een zakelijke kredietlijn functioneert immers op dezelfde wijze als een persoonlijke creditcard, waarvoor banken altijd kosten aanrekenen in verband met het gebruik van de kaart en de beschikbaarheid van het gegeven geldbedrag. De argumenten werden derhalve afgewezen.

(355)

De ZTT-groep was het niet eens met de verklaring van de Commissie dat het hebben van een kredietlijnovereenkomst met een bank een voorwaarde is voor het verkrijgen van financiering van deze bank en verstrekte voorbeelden van banken in de wereld die geen kredietlijnen nodig hebben om ad-hocleningen te verstrekken. Volgens de ZTT-groep zijn kredietlijnen raamovereenkomsten op grond waarvan de bank een onderneming toestaat verschillende schuldinstrumenten binnen een bepaald maximaal kredietbedrag te gebruiken zonder dat opnieuw hoeft te worden onderhandeld; dit sluit echter niet op zichzelf staande leningen aan een onderneming uit die per geval worden beoordeeld en zonder voorafgaande kredietlijn worden verstrekt. De ZTT-groep was het er ook niet mee eens dat alle kredietlijnen, in het bijzonder die welke met grote en complexe cliënten zijn overeengekomen, onderworpen zijn aan afsluit- of verlengingsprovisies. De ZTT-groep voerde aan dat de door de Commissie gebruikte benchmarkprovisies te hoog zijn en verstrekte voorbeelden van door Lloyds aangerekende provisies (tot 1,5 % voor afsluiting en 1 % voor verlenging) en HSBC, bij welke de exacte provisie bilateraal/contractueel lijkt te worden vastgesteld.

(356)

Ten eerste is het doel van een kredietlijn, zoals toegelicht in overweging 340, een maximumkrediet vast te stellen dat de onderneming op ieder moment kan gebruiken om haar lopende activiteiten te financieren, zodat werkkapitaal flexibel kan worden gefinancierd en er direct over kan worden beschikt. Rekening houdend met de praktijken voor kortetermijnfinanciering van de in de steekproef opgenomen meewerkende producenten-exporteurs in de vorm van bankaccepten en kortlopende kredieten voor werkkapitaal, waarvoor onmiddellijk financiële middelen beschikbaar moesten zijn, en het feit dat de ondernemingen meestal slechts mondelinge kredietlijnovereenkomsten hadden zonder schriftelijk bewijs, was de Commissie van mening dat alle kortetermijnfinanciering van de in de steekproef opgenomen ondernemingen door een kredietlijninstrument moest zijn gedekt. Deze conclusie geldt alleen voor kortetermijnfinanciering en heeft geen betrekking op langetermijnfinanciering, waarover per geval wordt onderhandeld. Ten tweede heeft de Commissie met betrekking tot de bewering dat alle kredietlijnen, met name die welke met grote en complexe cliënten zijn overeengekomen, onderworpen zijn aan afsluit- of verlengingsprovisies, opgemerkt dat de ZTT-groep geen bewijs heeft geleverd van kredietlijnfaciliteiten waaraan geen commissie was verbonden. Ten derde heeft de Commissie, wat de door haar gebruikte benchmarkprovisies betreft, zoals vermeld in overweging 354 gebruikgemaakt van bevindingen uit eerdere antisubsidiezaken en openbaar beschikbare gegevens om tot de conclusie te komen dat de toepassing van een afsluitprovisie van 1,5 % en een verlengingsprovisie van 1,25 % redelijk was. In dit verband wees de Commissie erop dat Barclays Bank bijvoorbeeld een aanvangsprovisie van 1,5 % van de overeengekomen voorschotlimiet in rekening brengt, en een verlengingsprovisie van 1,5 % voor voorschotten van meer dan 15 000 pond. In dit geval is de door de Commissie gebruikte benchmark voor de verlengingsprovisie lager. Uit een verder onderzoek is gebleken dat Barclay zakelijke klanten hogere provisies voor voorschotten aanrekent, van 1,6 % tot 2,5 % van de limieten voor de zakelijke schijven tussen 15 001 en 20 000 GBP en tussen 20 001 en 25 000 GBP (86). De Commissie heeft derhalve haar conclusie herhaald dat de door haar gehanteerde benchmarkprovisies redelijk zijn en gebaseerd zijn op beschikbare marktgegevens, en het argument dus afgewezen.

3.5.4.2.   Bankaccepten

a)   Algemeen

(357)

Bankaccepten zijn een financieel product dat gericht is op het ontwikkelen van een actievere binnenlandse geldmarkt door verbreding van kredietfaciliteiten. Een bankaccept is een vorm van kortetermijnfinanciering die kan zorgen voor “lagere financieringskosten en een grotere kapitaalefficiëntie” voor de trekker (87). Daarnaast, zoals vermeld op de website van de People’s Bank of China, “kan het bankaccept dienen om te garanderen dat de overeenkomst tussen de koper en de verkoper tot stand komt en wordt uitgevoerd, evenals om via krediet van de Bank of China te zorgen voor een betere verhouding tussen omzet en werkkapitaal” (88). Verder bevordert DBS Bank op haar website het gebruik van bankaccepten als middel om “het werkkapitaal te verbeteren doordat betalingen worden uitgesteld” (89).

(358)

Bankaccepten kunnen alleen worden gebruikt om echte handelstransacties af te handelen en in dat verband moet de trekker voldoende bewijs verstrekken, bv. in de vorm van een koop/verkoopovereenkomst, factuur en leveringsbon enz. Bankaccepten kunnen in koopovereenkomsten worden opgenomen als standaardbetaalmiddel, samen met andere middelen zoals overmaking of postwissel.

(359)

Het bankaccept wordt getrokken door de aanvrager (de trekker, die tevens de koper is in de onderliggende handelstransactie) en geaccepteerd door een bank. Door de wissel te accepteren, verplicht de bank zich tot onvoorwaardelijke betaling van het in de wissel vermelde geldbedrag aan de begunstigde/toonder op de opgegeven datum (vervaldag).

(360)

In het algemeen bevat de bankacceptovereenkomst een lijst van de door het bedrag van de wissel gedekte transacties, samen met een vermelding van de betalingstermijn van de leverancier en de datum waarop het bankaccept vervalt.

(361)

Bankaccepten worden gewoonlijk afgegeven in het kader van een bankacceptovereenkomst waarin de gegevens van de bank, de leveranciers en de koper, de verplichtingen van de bank en de koper worden vermeld, evenals de waarde per leverancier, de met de leverancier afgesproken betalingstermijn en de vervaldag van het bankaccept.

(362)

De Commissie stelde vast dat in kredietlijnovereenkomsten bankaccepten in het algemeen worden genoemd als mogelijkheid om gebruik te maken van de financieringslimiet, naast andere instrumenten voor kortetermijnfinanciering, zoals werkkapitaalleningen.

(363)

Afhankelijk van de door de betrokken bank gestelde voorwaarden kan van de trekker worden verlangd een klein bedrag te storten op een daarvoor bestemde rekening, een pandrecht te vestigen en acceptprovisie te betalen. De trekker is hoe dan ook verplicht het volledige bedrag van het bankaccept uiterlijk op de vervaldatum van het bankaccept over te maken naar de daarvoor bestemde rekening.

(364)

Na acceptatie door de bank wordt het bankaccept door de trekker geëndosseerd en overgedragen aan de begunstigde, die tevens de leverancier is in de onderliggende handelstransactie, als betaling van de factuur. Bijgevolg wordt de betalingsverplichting van de koper (trekker) aan de leverancier (begunstigde) geannuleerd. Er ontstaat een nieuwe betalingsverplichting van de koper jegens de accepterende bank voor hetzelfde bedrag (dat de trekker verplicht is uiterlijk op de vervaldag van het bankaccept contant aan de bank te betalen). Het afgeven van een bankaccept heeft derhalve het effect dat de verplichting van de trekker jegens de leverancier dus vervangen door een verplichting jegens de bank.

(365)

De looptijd van bankaccepten hangt af van de door de bank gestelde voorwaarden en is maximaal één jaar.

(366)

De begunstigde (of toonder) van het bankaccept heeft drie mogelijkheden in de periode tot de vervaldatum:

wachten tot de vervaldatum om het volledige bedrag van de op de wissel vermelde nominale waarde contant betaald te krijgen door de aanvaardende bank;

het bankaccept endosseren, d.w.z. gebruiken als middel voor betaling van zijn verplichtingen aan andere partijen, of

het bankaccept verdisconteren bij de accepterende bank of een andere bank en tegen betaling van een disconto beschikken over de contante opbrengst.

(367)

De dag van afgifte van het bankaccept valt doorgaans samen met de vervaldag van de betalingstermijn die met de leverancier is overeengekomen. De Commissie stelde vast dat, ten aanzien van de in de steekproef opgenomen ondernemingen, de afgiftedatum in het algemeen op of tegen, en in sommige gevallen zelfs enkele dagen na de vervaldag van de overeengekomen betalingstermijn viel. De Commissie stelde vast dat de vervaldatum van de bankaccepten van de in de steekproef opgenomen ondernemingen lag tussen drie maanden en een jaar na de vervaldag van de betalingstermijn van de factuur.

(368)

Wat de boekhoudkundige behandeling van bankaccepten betreft, worden bankaccepten als verplichtingen jegens de bank opgenomen in de rekeningen van de trekkers, d.w.z. de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(369)

Het kredietinformatiecentrum van het Credit Reference Center of the People’s Bank of China (“CRCP”) erkent bankaccepten als “uitstaand krediet” dat door de banken is verleend, op hetzelfde niveau als leningen, kredietbrieven of handelsfinanciering. Er zij ook op gewezen dat het CRCP informatie ontvangt van de financiële instellingen, die verschillende soorten leningen verstrekken, en dat die financiële instellingen aldus bankaccepten als verplichtingen jegens hen hebben erkend. Bovendien is in de in het onderzoek verzamelde bankacceptovereenkomsten bepaald dat in het geval de koper op de vervaldatum van de bankaccepten niet het volledige bedrag heeft betaald, de bank het onbetaalde bedrag behandelt als een lening met betalingsachterstand van de bank.

(370)

De Commissie stelde vast dat bankaccepten als betaalmiddel in handelstransacties voornamelijk worden gebruikt in plaats van een postwissel, met een gunstige uitwerking op de kasstroom en het werkkapitaal van de trekker. Wat kasstroom betreft, biedt het instrument de trekker de facto een uitstel van de vervaldatum voor betaling met maximaal een jaar, omdat de feitelijke contante betaling van het transactiebedrag plaatsvindt op de vervaldag van het bankaccept en niet op het moment waarop de trekker zijn leverancier moest betalen. Zonder een dergelijk financieel instrument zou de trekker gebruikmaken van zijn eigen werkkapitaal, waaraan kosten zijn verbonden, of bij een bank een kortlopende bedrijfskapitaallening sluiten om zijn leveranciers te betalen, waaraan eveneens kosten zijn verbonden. Door met een bankaccept te betalen, maakt de gebruiker in feite gedurende drie maanden tot een jaar gebruik van de geleverde goederen of diensten zonder een contante betaling te doen en zonder kosten te maken.

(371)

Onder normale marktomstandigheden gaan bankaccepten bij gebruik als financieringsinstrument gepaard met kosten voor de trekker. Uit het onderzoek kwam naar voren dat alle in de steekproef opgenomen ondernemingen die in het onderzoektijdvak bankaccepten hadden gebruikt, alleen provisie betaalden voor de door de bank verleende acceptatiedienst, die gewoonlijk 0,05 % van de nominale waarde van de wissel bedroeg. Geen van de in de steekproef opgenomen ondernemingen betaalde echter kosten voor het met bankaccepten gefinancierde uitstel van de contante betaling voor de levering van goederen of diensten. Daarom oordeelde de Commissie dat de ondernemingen voordeel hadden bij de financiering in de vorm van bankaccepten waarvoor zij geen kosten maakten.

(372)

Op grond van het voorgaande concludeerde de Commissie dat via het stelsel van bankaccepten in de VRC alle producenten-exporteurs hun lopende activiteiten gratis konden financieren, hetgeen neerkwam op een tot compenserende maatregelen aanleiding gevend voordeel zoals beschreven in de overwegingen 384 tot en met 388, overeenkomstig artikel 3, lid 1, punt a), i), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening.

(373)

De Commissie stelde bij een eerder onderzoek (90) vast dat bankaccepten in feite hetzelfde doel en effect hebben als bedrijfskapitaalleningen op korte termijn, aangezien zij door ondernemingen worden gebruikt om hun lopende activiteiten te financieren in plaats van gebruik te maken van kortlopende werkkapitaalleningen, en dat daaraan derhalve dezelfde kosten verbonden moeten zijn als die welke zijn verbonden aan een kortetermijnfinanciering van het bedrijfskapitaal.

(374)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen stelde de ZTT-groep het niet eens te zijn met de Commissie dat bankaccepten een vorm van kortetermijnfinanciering zijn en dat zij veeleer als bankgarantie fungeren. Volgens deze belanghebbende is een bankaccept een instrument waarmee de bank de verplichting op zich neemt om een partij te betalen in plaats van de oorspronkelijke debiteur, die verplicht blijft om de bank te betalen. Dit instrument heeft niet tot doel als kortetermijnfinanciering te dienen, maar om de verkoop van goederen te vergemakkelijken. De ZTT-groep betoogde dat de partijen bij de transacties, door in te stemmen met de betaling via bankaccepten, hadden ingestemd met de betalingstermijn voor vereffening van de schuld tussen hen, hetgeen erop neerkwam dat de verkoper instemt met een krediettermijn tot de vervaldatum van het accept, tegen een door de bank gegarandeerde betaling, en dat de koper zich verplicht om dezelfde waarde uiterlijk op de vervaldatum ter beschikking van de bank te stellen.

(375)

De Commissie was het er niet mee eens dat bankaccepten slechts dienen als bankgarantie voor betaling op de vervaldatum. De Commissie merkte op dat in het geval van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs het bankaccept een daadwerkelijk betaalmiddel is dat in de verkoopovereenkomst is erkend, en dat betaling met een bankaccept tot gevolg heeft dat de betalingsverplichting van de trekker jegens de leverancier vervalt. De betaling van de trekker aan de leverancier vindt plaats op het tijdstip van endossering van het bankaccept, terwijl de trekker zijn betalingsverplichting jegens de bank nakomt op de vervaldag. Derhalve kan het bankaccept niet worden aangemerkt als louter een aanvullende garantie voor een toekomstige betaling, en werd dit argument afgewezen.

(376)

Bijgevolg heeft de Commissie haar conclusie herhaald dat bankaccepten, wat hun effecten betreft, een vorm van kortetermijnfinanciering zijn in de zin dat zij de producenten-exporteurs in staat stellen hun aankopen te financieren. Het voordeel voor de meewerkende producenten-exporteurs bestaat uit de financieringskosten die zij besparen doordat voor de financiering door middel van bankaccepten geen kosten in rekening werden gebracht.

b)   Specificiteit

(377)

Op het gebied van specificiteit moeten financiële instellingen, zoals vermeld in overweging 116, krachtens Besluit nr. 40 kredietondersteuning bieden aan “aangemoedigde” sectoren.

(378)

De Commissie oordeelde dat ook bankaccepten een vorm van preferentiële financiële steun van financiële instellingen aan aangemoedigde bedrijfstakken zoals de OFC-bedrijfstak zijn. Zoals nader is beschreven in afdeling 3.1, komt de OFC-bedrijfstak als aangemoedigde bedrijfstak immers in aanmerking voor alle mogelijke financiële steun. Bankaccepten maken als vorm van financiering deel uit van het preferentiële stelsel voor financiële steun van financiële instellingen aan aangemoedigde bedrijfstakken, zoals de OFC-bedrijfstak.

(379)

Er werd geen bewijs verstrekt dat andere ondernemingen in de VRC (buiten de aangemoedigde bedrijfstakken) op dezelfde preferentiële voorwaarden kunnen profiteren van bankaccepten.

(380)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep aan dat bankaccepten niet specifiek zijn omdat zij door bijna alle commerciële marktdeelnemers in de VRC op grote schaal worden gebruikt en dus niet beperkt zijn tot de OFC-sector of de ZTT-groep.

(381)

Dienaangaande verwees de Commissie naar overweging 116, waarin zij bewijsmateriaal heeft aangevoerd waaruit blijkt dat financiële instellingen krachtens Besluit nr. 40 kredietondersteuning moeten verstrekken aan aangemoedigde bedrijfstakken.

(382)

De Commissie baseerde haar beoordeling van het specifieke karakter van de subsidieregeling op beschikbare overheidsdocumenten, zoals plannen en voorschriften, betreffende aangemoedigde bedrijfstakken. De Chinese overheid heeft duidelijk bepaald welke bedrijfstakken worden aangemoedigd, en de specifieke preferentiële financiering tot enkel die bedrijfstakken beperkt. Zelfs als voor een aantal andere, specifiek als aangemoedigd aangemerkte bedrijfstakken dezelfde of vergelijkbare preferentiële voorwaarden golden als voor de OFC-bedrijfstak, betekent dit nog niet dat de preferentiële financiering, en met name bankaccepten, algemeen beschikbaar zijn voor alle bedrijfstakken.

(383)

Zelfs als een vorm van financiering in beginsel beschikbaar zou kunnen zijn voor ondernemingen in andere bedrijfstakken, kunnen de concrete voorwaarden waaronder die financiering wordt aangeboden aan ondernemingen van een bepaalde bedrijfstak, zoals de vergoeding voor en de omvang van de financiering, deze toch specifiek maken. Geen enkele belanghebbende heeft bewijsmateriaal overgelegd waaruit blijkt dat de preferentiële financiering van ondernemingen in de OFC-bedrijfstak via bankaccepten is gebaseerd op objectieve criteria of voorwaarden in de zin van artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening. Het argument werd derhalve afgewezen.

c)   Berekening van het voordeel

(384)

Voor de berekening van de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie beoordeelde de Commissie het aan de ontvangers toegekende voordeel tijdens het onderzoektijdvak.

(385)

Zoals reeds vermeld in de overwegingen 357 en 370, zijn bankaccepten een vorm van kortetermijnfinanciering waarmee de kapitaalefficiëntie van de trekker wordt vergroot door zijn behoefte aan werkkapitaal en kasmiddelen te faciliteren, aangezien zij vooral dienen als betaalmiddel in handelstransacties ter vervanging van contante betalingen. De Commissie stelde vast dat bankaccepten door de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs werden gebruikt voor hun behoeften aan kortetermijnfinanciering zonder dat zij daarvoor een vergoeding betaalden.

(386)

De Commissie concludeerde daarom dat trekkers van bankaccepten een vergoeding zouden moeten betalen voor de financieringsperiode. De Commissie ging ervan uit dat de financieringsperiode van start ging op de datum van uitgifte van het bankaccept en verstreek op de vervaldatum van het bankaccept. Voor bankaccepten die waren uitgegeven vóór het onderzoektijdvak en bankaccepten met een vervaldatum na het einde van het onderzoektijdvak berekende de Commissie het voordeel slechts voor de financieringsperiode die binnen het onderzoektijdvak viel.

(387)

Overeenkomstig artikel 6, punt b), van de basisverordening oordeelde de Commissie dat het aldus aan de begunstigden toegekende voordeel gelijk is aan het verschil tussen het bedrag dat de onderneming daadwerkelijk had betaald als vergoeding voor de financiering middels bankaccepten, en het bedrag dat had moeten worden betaald volgens een rentetarief voor kortetermijnfinanciering.

(388)

De Commissie bepaalde het voordeel dat voortvloeide uit de niet-betaling van kosten voor kortetermijnfinanciering. Aangezien bankaccepten een vorm van kortlopende financiering zijn en in feite hetzelfde doel dienen als kortlopende werkkapitaalleningen, oordeelde de Commissie dat, zoals vastgesteld in eerdere onderzoeken (91), aan bankaccepten dezelfde kosten verbonden moeten zijn als die verbonden aan kortlopende leningen. Om die reden volgde de Commissie dezelfde methode als die toegepast op kortlopende leningen in RMB, zoals beschreven in afdeling 3.5.3.1.

(389)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de FTT-groep aan dat de Commissie bij de berekening van het voordeel rekening zou moeten houden met de door de groep betaalde provisies.

(390)

De Commissie heeft in overweging 371 reeds opgemerkt dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen die tijdens het onderzoektijdvak bankaccepten gebruikten, voor de door de bank geleverde acceptatiedienst slechts een commissie betaalden die in het algemeen 0,05 % van de nominale waarde van het bankaccept bedroeg. Deze provisie, die wordt betaald voor de behandeling van het bankaccept door de bank, is een apart onderdeel van de door de bank toegekende financiering, waarvoor de meewerkende producenten-exporteurs geen kosten hebben gedragen. Deze provisie wordt betaald ter dekking van de administratieve kosten van de bank voor de behandeling van de bankaccepten. De Commissie heeft slechts compenserende maatregelen getroffen tegen het financieringsgedeelte van de bankaccepten (namelijk het gedeelte dat overeenkomt met een kortetermijnfinanciering); zij heeft niet onderzocht of de acceptprovisie ook een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie inhield. Het argument werd derhalve afgewezen.

(391)

De ZTT-groep was het niet eens met het gebruik van de benchmark voor kortlopende leningen, aangezien zij van mening was dat bankaccepten een garantie waren waarvoor een commissie in rekening moet worden gebracht. In dit verband verwees de ZTT-groep naar de New York Federal Reserve, die duidelijk maakt dat bankaccepten meer functioneren als een garantie dan een lening.

(392)

De Commissie was het niet eens met de stellingname van de ZTT-groep. Volgens openbaar beschikbare gegevens over bankaccepten in de VS koopt de bank in de praktijk doorgaans het bankaccept van de trekker en past zij een disconteringsvoet toe, die vergelijkbaar is met een rentevoet, en derhalve fungeert het accept als middel voor de bank om krediet te verstrekken (92). Bovendien geldt dat de bank in andere jurisdicties zoals Canada en Maleisië de middelen na aftrek van de toepasselijke disconteringsvoet voorschiet zodra zij het accept heeft aanvaard (93). Zo staat in het document “Bank of Canada Discussion Paper:“A Primer on the Canadian Bankers’ Acceptance Market” vermeld: “de accepten worden door de kredietverstrekkers tegen een korting op hun nominale bedrag gekocht en de kredietnemer ontvangt de gedisconteerde opbrengst als lening. De disconteringsvoet waartegen de kredietverstrekkers de accepten kopen, is vaak gebaseerd op het CDOR-tarief”. Artikel 14, lid 4, van de Maleisische Richtsnoeren betreffende bankaccepten (2004) bepaalt: “de trekker van het bankaccept is verplicht deze met de accepterende bank te disconteren indien de aankoop nog moet worden betaald, in welk geval de accepterende bank aan de leverancier van de goederen de gedisconteerde opbrengst moet betalen”. De acceptatie door de bank werkt derhalve primair als een soort financiering en niet als een garantie. Het argument werd derhalve afgewezen.

3.5.4.3.   Converteerbare bedrijfsobligaties

(393)

Ondernemingen uit de twee in de steekproef opgenomen groepen hebben converteerbare bedrijfsobligaties uitgegeven tijdens het onderzoektijdvak. Beide converteerbare obligaties hadden een progressieve rentestructuur met bijzonder lage rentevoeten, variërend van 0,2 % tot 2 %, veel lager dan de benchmarkrentevoet van de PBOC en lager dan de primaire rentevoet voor leningen van het NIFC (94).

(394)

De Commissie stelde vast dat beide in de steekproef opgenomen ondernemingen profiteerden van preferentiële financiering in de vorm van converteerbare obligaties.

Rechtsgrondslag (95)

Wet van de Volksrepubliek China inzake effecten (versie van 2014) (“effectenwet”) (96);

Administratieve maatregelen voor de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen (versie van 2008) (97);

Administratieve maatregelen inzake sponsoring voor de uitgifte en notering van effecten (versie van 2008) (98);

Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en overneming van effecten (versie van 2018);

Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties, uitgevaardigd door de Staatsraad op 18 januari 2011;

Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en verhandeling van bedrijfsobligaties, verordening van de China Securities Regulatory Commission nr. 113 van 15 januari 2015;

Administratieve maatregelen inzake schuldfinancieringsinstrumenten van niet-financiële ondernemingen op de interbancaire obligatiemarkt, uitgevaardigd door de People’s Bank of China, verordening van de People’s Bank of China [2008] nr. 12 van 9 april 2008.

Regelgevingskader voor converteerbare obligaties

(395)

In de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties en de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en verhandeling van bedrijfsobligaties is het algemene rechtskader voor bedrijfsobligaties neergelegd. Er is echter een reeks specifieke wetgevingsmaatregelen van toepassing op converteerbare bedrijfsobligaties, namelijk de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen, de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en het garanderen van effecten en de Administratieve maatregelen inzake sponsoring voor de uitgifte en notering van effecten.

(396)

In artikel 14 van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen worden “converteerbare bedrijfsobligaties” gedefinieerd als “bedrijfsobligaties die door een uitgevende onderneming overeenkomstig de wet worden uitgegeven en die gedurende een bepaalde periode en onder vastgestelde voorwaarden in aandelen kunnen worden geconverteerd”.

(397)

Overeenkomstig artikel 11 van de effectenwet (versie 2014), die van toepassing was op het ogenblik van de uitgifte van de converteerbare obligaties door de in de steekproef opgenomen ondernemingen, artikel 45 van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen en artikel 2 van de Administratieve maatregelen inzake sponsoring voor de uitgifte en notering van effecten, moeten ondernemingen die converteerbare bedrijfsobligaties willen uitgeven, een beroep doen op de diensten van een sponsor van effecten, die als inschrijver fungeert. De sponsor organiseert de uitgifte van de obligaties, beveelt de emittent aan, dient het aanvraagdossier ter goedkeuring in bij de China Securities Regulatory Commission (“CSRC”), onderhandelt over de rentevoet waartegen de obligatie aan investeerders zal worden aangeboden en is verantwoordelijk voor het vinden van investeerders die de overeengekomen voorwaarden voor de uitgifte van de obligatie, met inbegrip van de rentevoet, zouden aanvaarden.

(398)

Volgens het regelgevingskader kunnen converteerbare obligaties in de VRC niet vrijelijk worden uitgegeven en verhandeld. De uitgifte van elke obligatie moet door de CSRC worden goedgekeurd. In artikel 16 van de effectenwet (versie van 2014) is bepaald dat “beursgenoteerde ondernemingen die converteerbare bedrijfsobligaties uitgeven, [...] moeten voldoen aan de voorschriften in onderhavige wet voor het bekendmaken van een openbaar bod tot verkoop van aandelen, en de goedkeuring moeten krijgen van de effectentoezichthouders van de Staatsraad”. Volgens artikel 3 van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en overneming van effecten, dat van toepassing is op converteerbare obligaties, “moet de CSRC erop toezien en ervoor zorgen dat effecten worden aangeboden en overgenomen in overeenstemming met de wet”. Krachtens artikel 10 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties zijn er bovendien jaarlijkse quota vastgesteld voor de uitgifte van bedrijfsobligaties.

(399)

Overeenkomstig artikel 16 van de effectenwet (versie van 2014) moet de openbare uitgifte van obligaties aan de volgende vereisten voldoen: “de bestemming van de opbrengsten strookt met het industriebeleid van de Staat” en “de opbrengsten van een openbaar aanbod van bedrijfsobligaties mogen uitsluitend voor goedgekeurde doeleinden worden gebruikt”. In artikel 12 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties wordt nog eens benadrukt dat de bestemming van de aangetrokken middelen in lijn moet zijn met het industriebeleid van de staat. Voorts is in artikel 10, lid 2, van de Administratieve maatregelen voor de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen, die als lex specialis van toepassing zijn op converteerbare obligaties, bepaald dat “de bestemming van de aangetrokken middelen strookt met het industriebeleid van de staat”.

(400)

Tijdens de kruislingse controle op afstand legde de Chinese overheid uit dat deze zin betekent dat de aangetrokken middelen niet mogen worden gebruikt voor projecten die tot de “beperkte” bedrijfstakken in de “Leidende catalogus voor industriële herstructurering” behoren. Deze catalogus bestaat uit drie categorieën van projecten: “aangemoedigde”, “beperkte” en “geëlimineerde” projecten. In de categorie van “beperkte” projecten zijn nieuwe projecten verboden en wordt de lopende productie toegespitst op innovatie en modernisering, terwijl voor bestaande projecten in de categorie van “geëlimineerde projecten” niet langer financiering mag worden gezocht. Derhalve kan worden geconcludeerd dat “strookt met het industriebeleid van de staat” alleen maar kan betekenen dat het investeringsproject valt onder de “aangemoedigde” projecten, die kredietondersteuning van financiële instellingen kunnen krijgen.

(401)

Zoals toegelicht in overweging 116, wordt in Besluit nr. 40 verwezen naar de ”Leidende catalogus voor industriële herstructurering” en is daarin bepaald dat indien “als het investeringsproject valt onder de categorie aangemoedigde projecten, het moet worden beoordeeld, goedgekeurd en geregistreerd overeenkomstig de desbetreffende nationale investeringswetgeving; alle financiële instellingen moeten kredietondersteuning bieden volgens de kredietbeginselen”. Hieruit volgt dat de uitgifte van converteerbare bedrijfsobligaties, die zoals gebleken noodzakelijkerwijs gericht zijn op een aangemoedigde bedrijfstak, overeenkomt met de praktijk van financiële instellingen om die bedrijfstakken te ondersteunen.

(402)

De rentevoeten voor converteerbare obligaties zijn ook strikt gereglementeerd. In artikel 16 van de Administratieve maatregelen voor de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen is bepaald dat “de rentevoet van een converteerbare bedrijfsobligatie door de emittent en de leidende inschrijver wordt bepaald via onderhandelingen, maar moet voldoen aan de relevante bepalingen van de staat”. Volgens artikel 16, lid 5, van de effectenwet (versie van 2014) “mag de nominale rente van de bedrijfsobligaties niet meer bedragen dan de door de Staatsraad vastgestelde nominale rente”. Voorts worden in artikel 18 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties, die algemeen van toepassing zijn op alle obligaties, nadere details verstrekt, aangezien daar vermeld staat dat “de rentevoet die voor bedrijfsobligaties wordt aangeboden [...] in geen geval hoger [is] dan 40 % van de geldende rentevoet die door banken aan particulieren wordt aangeboden voor spaardeposito’s met dezelfde vaste looptijd”.

(403)

Volgens artikel 17 van de Administratieve maatregelen voor de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen “moet een onderneming, om converteerbare bedrijfsobligaties openbaar uit te geven, een erkend kredietratingbureau opdragen om kredietratings en follow-upratings op te stellen”. Voorts is in artikel 18 van de algemeen toepasselijke Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en verhandeling van bedrijfsobligaties bepaald dat alleen bepaalde obligaties die aan strikte kwaliteitscriteria voldoen, zoals een kredietrating AAA, openbaar mogen worden uitgegeven aan publieke beleggers of aan gekwalificeerde beleggers naar het eigen goeddunken van de emittent. Bedrijfsobligaties die niet aan deze normen voldoen, kunnen alleen openbaar worden uitgegeven aan gekwalificeerde beleggers.

a)   Financiële instellingen die optreden als overheidsinstanties

(404)

Volgens de inzichten in de Chinese obligatiemarkt van 2021 van Bloomberg zijn de meeste beleggers institutionele beleggers, waaronder financiële instellingen. Zo vertegenwoordigen commerciële banken 57 % van de beleggers en beleidsbanken 3 % (99). De Commissie stelde voorts vast dat 85 % van de beleggers in de door een van de in de steekproef opgenomen ondernemingen uitgegeven converteerbare obligatie institutionele beleggers zijn, een categorie van beleggers waartoe ook financiële instellingen behoren.

(405)

Als aangemoedigde bedrijfstak in het kader van de “Leidende catalogus voor industriële herstructurering” heeft de OFC-bedrijfstak bovendien recht op kredietondersteuning door financiële instellingen op grond van Besluit nr. 40. Het feit dat converteerbare obligaties, zoals de door de in de steekproef opgenomen ondernemingen uitgegeven converteerbare obligaties, een lage rentevoet hebben, wijst er duidelijk op dat financiële instellingen de belangrijkste beleggers in deze obligaties zijn. Zij zijn verplicht om “kredietondersteuning” te verlenen aan deze ondernemingen en zouden bij het nemen van de investerings-/financieringsbeslissing andere overwegingen in aanmerking nemen dan de rentevergoeding, zoals beleidsdoelstellingen. Een belegger die handelt onder marktvoorwaarden zou immers gevoeliger zijn voor het financiële rendement van zijn belegging en zou waarschijnlijk niet beleggen in converteerbare obligaties met een bijzonder lage rente. Bovendien blijkt uit de conclusies van de Commissie in afdeling 3.5.3.3 over de financiële situatie van beide groepen producenten-exporteurs ten aanzien van hun liquiditeits- en solvabiliteitsprofiel, dat investeerders die onder marktvoorwaarden handelen niet zouden investeren in financiële instrumenten zoals converteerbare obligaties die een laag financieel rendement bieden, terwijl de emittent een hoog liquiditeits- en solvabiliteitsrisico heeft. Volgens de Commissie zouden dus enkel beleggers met andere beweegredenen dan het financiële rendement van hun belegging, zoals het nakomen van de wettelijke verplichting om financiering te verstrekken aan ondernemingen in aangemoedigde bedrijfstakken, een dergelijke belegging doen.

(406)

Met inachtneming van de feiten in de overwegingen 404 en 405 oordeelde de Commissie derhalve dat het geheel van bewijsmateriaal bevestigt dat een groot deel van de beleggers in door de in de steekproef opgenomen ondernemingen uitgegeven converteerbare obligaties financiële instellingen zijn die wettelijk verplicht zijn om kredietondersteuning te bieden aan OFC-producenten.

(407)

Zoals reeds in afdeling 3.5.1 werd beschreven, zijn deze financiële instellingen voorts gekenmerkt door een sterke aanwezigheid van de staat en kan de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap over die instellingen uitoefenen. Het algemene rechtskader waarbinnen deze financiële instellingen opereren, is ook van toepassing op converteerbare obligaties.

(408)

In de punten 1 en 2 heeft de Commissie geconcludeerd dat financiële instellingen in staatseigendom overheidsinstanties zijn in de zin van artikel 2, punt b), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening en dat in elk geval word geacht dat zij door de Chinese overheid functies aan hen functies heeft toevertrouwd of dat zij hen met functies heeft belast die zij normaal zelf zou vervullen in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening. In afdeling 3.5.1.2 concludeerde de Commissie dat de overheid eveneens functies toevertrouwt aan particuliere financiële instellingen en hen daarmee belast.

(409)

De Commissie verzamelde ook concrete bewijzen van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap op basis van concrete uitgiften van converteerbare obligaties. Met het oog hierop evalueerde zij daarom het algemene rechtskader dat is uiteengezet in de overwegingen 395 tot en met 403, samen met de concrete bevindingen van het onderzoek.

(410)

De Commissie stelde vast dat de converteerbare obligaties door de twee groepen van in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs tegen bijzonder lage, vergelijkbare rentevoeten werden uitgegeven, ongeacht de financiële situatie en het kredietrisicoprofiel van de ondernemingen.

(411)

In de praktijk wordt de rente op de converteerbare obligaties beïnvloed door de kredietrating van de onderneming, zoals in het geval van leningen. Zoals de Commissie in overweging 280 concludeerde, is de lokale markt voor kredietrating echter vertekend en zijn de kredietratings onbetrouwbaar. Zoals vermeld in overweging 274 werd de obligatiemarkt gedomineerd door vijf Chinese lokale ratingbureaus en krijgt ongeveer 90 % van de obligaties een rating AAA toegekend door lokale ratingbureaus, terwijl veel emittenten van S&P Global een lagere emittentenrating A en BBB hebben gekregen.

(412)

Dit bleek bv. uit de discrepantie tussen de kredietbeoordelingen van de obligaties die waren uitgegeven door de in de steekproef opgenomen ondernemingen en de feitelijke financiële situatie van de ondernemingen.

(413)

Gelet op het bovenstaande concludeerde de Commissie dat de Chinese financiële instellingen, die de belangrijkste belegger zijn in de converteerbare obligaties die door de in de steekproef opgenomen ondernemingen worden uitgegeven, de in Besluit nr. 40 vastgestelde beleidsrichtsnoeren volgden door tegen bijzonder lage rentevoeten preferentiële financiering te verstrekken aan ondernemingen in een aangemoedigde bedrijfstak en dat zij derhalve optraden als overheidsinstanties in de zin van artikel 2, punt b), van de basisverordening, dan wel als lichamen waaraan de overheid functies heeft toevertrouwd of die de overheid met functies heeft belast in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening.

(414)

Door te aanvaarden om in converteerbare obligaties met een bijzonder laag rendement te beleggen, ongeacht het risicoprofiel van de emittent, verleenden de financiële instellingen een voordeel aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs.

(415)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen betwistte de Chinese overheid de conclusie van de Commissie dat de financiële instellingen, die een groot deel van de converteerbare bedrijfsobligaties in kwestie hadden gekocht, als overheidsinstanties hebben gehandeld. De Chinese overheid voerde aan dat de aankoop van bedrijfsobligaties en converteerbare bedrijfsobligaties een reguliere handelspraktijk is die plaatsvindt in alle belangrijke jurisdicties, waaronder de Europese Unie en de VS. Volgens de Chinese overheid is de functie van financiële instellingen bij de aankoop van obligaties of bij het verstrekken van leningen totaal anders, zodat de Commissie verplicht was om een specifieke beoordeling uit te voeren ten aanzien van de vraag of financiële instellingen wat betreft de functie van het kopen van obligaties als overheidsinstanties konden worden beschouwd, en om elke financiële instelling per geval te beoordelen. De Chinese overheid voerde tevens aan dat de Commissie niet heeft geanalyseerd of er andere kopers van bedrijfsobligaties en converteerbare obligaties waren dan de Chinese banken en financiële instellingen, en of er particuliere kopers waren. Voorts voerde de Chinese overheid aan dat het Chinese systeem voor financieel toezicht met betrekking tot bedrijfsobligaties en converteerbare obligaties tot doel heeft de veiligheid van het systeem te waarborgen en de rechten en belangen van de investeerders te beschermen, en dat dit systeem als zodanig geen inmenging van de overheid aantoont.

(416)

De Commissie was het niet eens met de verklaring van de Chinese overheid dat zij geen specifieke beoordeling heeft uitgevoerd van het gedrag van financiële instellingen als overheidsinstanties wat betreft de functie van het kopen van obligaties. Naast haar conclusies in afdeling 3.5.1 heeft de Commissie in de overwegingen 409 tot en met 413 ook gezocht naar concreet bewijs van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap op basis van concrete uitgiften van converteerbare obligaties en een specifieke beoordeling uitgevoerd. Hoewel de Commissie het met de Chinese overheid eens was dat de aankoop van bedrijfsobligaties en converteerbare obligaties in beginsel een reguliere commerciële praktijk kan zijn die in alle belangrijke rechtsgebieden voorkomt, wees zij erop dat de aankoop van bedrijfsobligaties door Chinese financiële instellingen wordt gekenmerkt door staatsinmenging, zoals aangetoond in overweging 413. De Commissie was het ook niet eens met de bewering van de Chinese overheid dat zij het bestaan van andere kopers van bedrijfsobligaties en converteerbare obligaties dan de Chinese banken en financiële instellingen niet heeft geanalyseerd. De Commissie heeft er immers in de overwegingen 404 en 406 op gewezen dat 85 % van de investeerders in de door een van de in de steekproef opgenomen ondernemingen uitgegeven converteerbare obligaties institutionele beleggers waren, waaronder financiële instellingen, en dat het geheel van bewijsmateriaal bevestigt dat een groot deel van de beleggers in door de in de steekproef opgenomen ondernemingen uitgegeven converteerbare obligaties financiële instellingen zijn die wettelijk verplicht zijn om kredietondersteuning te bieden aan OFC-producenten. Gezien het grote aantal institutionele beleggers, waaronder financiële instellingen, was de Commissie van mening dat zij de kenmerken van de betrokken converteerbare bedrijfsobligaties hebben bepaald, met name de lage couponrente, en dat andere beleggers, zoals particuliere beleggers, de desbetreffende voorwaarden slechts hebben geaccepteerd. Tot slot was de Commissie van oordeel dat het Chinese systeem voor financieel toezicht op bedrijfsobligaties en converteerbare obligaties slechts een element is dat samen met het in de overwegingen 405 en 407 beschreven normatieve kader voor financiering door financiële instellingen, alsook het concrete gedrag van de financiële instellingen, wees op de inmenging van de Chinese overheid. De argumenten van de Chinese overheid werden derhalve afgewezen.

b)   Specificiteit

(417)

De Commissie oordeelde dat de preferentiële financiering in de vorm van converteerbare obligaties specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening. Converteerbare obligaties kunnen immers niet worden uitgegeven zonder de goedkeuring van de CSRC, die controleert of aan alle regelgevingsvoorwaarden voor de uitgifte van de converteerbare obligaties is voldaan. Zoals toegelicht in overweging 399, moet de uitgifte van converteerbare obligaties volgens de effectenwet van de VRC (versie van 2014) en de Administratieve maatregelen voor de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen die specifiek van toepassing zijn op converteerbare obligaties, in overeenstemming zijn met het industriebeleid van de staat. De Commissie oordeelde in overweging 400 dat “strookt met het industriebeleid van de staat” betekent dat het investeringsproject valt onder de “aangemoedigde” projecten-inhoud in de Leidende catalogus voor industriële herstructurering, waarvan de OFC-bedrijfstak deel uitmaakt.

(418)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de obligatiemarkten in elk land gereglementeerd zijn, aangezien dit een kwestie van economische stabiliteit is. De criteria waaraan een onderneming moet voldoen om obligaties uit te geven, zijn financieel en niet beleidsgericht van aard. De Chinese overheid was het niet eens met het standpunt dat de uitgifte van converteerbare obligaties moet stroken met het industriebeleid van de staat, en herhaalde dat de OFC-sector geen aangemoedigde bedrijfstak is. De Chinese betoogde verder aan dat de Commissie niet heeft aangetoond dat de verkoop van obligaties uitdrukkelijk beperkt is tot bepaalde ondernemingen.

(419)

Hoewel de Commissie het ermee eens was dat de obligatiemarkten in elk land gereglementeerd zijn en dat de meeste criteria waaraan een onderneming moet voldoen om obligaties uit te geven financieel van aard zijn, was zij het niet eens met het argument van de Chinese overheid dat de uitgifte van converteerbare obligaties in China niet beleidsgericht is. Ten eerste herhaalde de Commissie haar standpunt dat de OFC-sector een aangemoedigde bedrijfstak is. Ten tweede was de Commissie van oordeel dat de bewoordingen van de effectenwet van de VRC (versie 2014) en de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen die specifiek van toepassing zijn op converteerbare obligaties, volgens welke de uitgifte van converteerbare obligaties moet stroken met het industriebeleid van de staat, duidelijk genoeg zijn. Ten slotte heeft de Commissie in overweging 414 vastgesteld dat de financiële instellingen, door akkoord te gaan met investeringen in converteerbare obligaties met een zeer laag rendement ongeacht het risicoprofiel van de emittent, de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs een voordeel hebben verschaft. Het financiële voordeel dat wordt verleend door de aankoop van converteerbare bedrijfsobligaties met een dergelijk lage couponrente is namelijk “uitdrukkelijk beperkt” tot aangemoedigde bedrijfstakken, zoals de OFC-bedrijfstak, door het normatieve kader dat door de Chinese overheid is opgezet. De argumenten van de Chinese overheid werden derhalve afgewezen.

c)   Berekening van het voordeel

(420)

Converteerbare obligaties zijn hybride schuldinstrumenten met kenmerken van een obligatie, zoals rentebetalingen, die tevens de gelegenheid bieden om het belegde bedrag onder bepaalde voorwaarden in aandelen om te zetten. De Commissie stelde vast dat slechts een verwaarloosbaar deel van de converteerbare obligaties van beide in de steekproef opgenomen ondernemingen in aandelen is omgezet. Derhalve fungeerden de converteerbare obligaties van de twee in de steekproef opgenomen ondernemingen gedurende het onderzoektijdvak enkel als obligatie, die beleggers een rendement bood in de vorm van een rente zoals bij leningen. Aangezien de in overweging 310 beschreven berekeningsmethode voor leningen gebaseerd is obligaties, besloot de Commissie om, gelet op de specifieke omstandigheden in deze zaak, dezelfde methode te volgen (100). Dat houdt in dat de relatieve spread tussen obligaties van bedrijven in de VS met een rating AA en obligaties van bedrijven in de VS met een rating BB met dezelfde looptijd wordt toegepast op de door de PBOC gepubliceerde benchmarkrentevoeten of, na 20 augustus 2019, op de door het NIFC gepubliceerde primaire rentevoet voor leningen (101), teneinde een marktgebaseerde rentevoet voor obligaties te bepalen.

(421)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen hebben de Chinese overheid, de ZTT-groep en de FTT-groep bezwaar gemaakt tegen het gebruik van dezelfde benchmark voor obligaties en converteerbare obligaties als voor leningen op grond dat obligaties, met name converteerbare obligaties, en leningen verschillende financiële instrumenten zijn en dat de obligatiemarkt anders werkt dan de particuliere kredietmarkt. De Chinese overheid voerde aan dat er voor de Commissie geen grond is om de PBOC-benchmark als uitgangspunt te nemen en vervolgens een opslag toe te voegen. Volgens de Chinese overheid moet de Commissie rechtstreeks gebruikmaken van de rentevoet die van toepassing is voor obligaties die zijn uitgegeven door ondernemingen met een BB-rating; de Chinese overheid gaf daarbij voorbeelden van Europese producenten van OFC en van staal met een BB-rating die obligaties met een vergelijkbare looptijd hadden uitgegeven tegen aanzienlijk lagere rentes dan de berekende benchmark in dezelfde periode. De ZTT-groep voerde aan dat het belangrijkste voordeel van de uitgifte van obligaties in vergelijking met het aantrekken van leningen bij banken is dat de rente (d.w.z. couponrente) die ondernemingen moeten betalen aan de beleggers in obligaties vaak lager is dan de rente die zij op een banklening zouden moeten betalen. Volgens de ZTT-groep is de uitgifte van converteerbare obligaties des te aantrekkelijker doordat zij doorgaans een lagere couponrente hebben omdat zij beleggers in staat stellen de obligaties om te zetten in aandelen en aldus beleggingsopbrengsten te ontvangen via dividend op aandelen. De FTT-groep verklaarde ook dat het voordeel van converteerbare obligaties niet bestaat in de rentebaten, maar in het conversierecht. Zowel de FTT-groep als de ZTT-groep stelden voor de couponrente van obligaties van bedrijven uit de VS met een BB-rating te gebruiken als benchmark voor de berekening van het voordeel voor obligaties en converteerbare obligaties.

(422)

In overweging 337 heeft de Commissie uitgelegd waarom zij van mening was dat leningen en bedrijfsobligaties vergelijkbare financiële schuldinstrumenten zijn, wat de toepassing van dezelfde benchmark voor beide instrumenten in de specifieke omstandigheden van deze zaak rechtvaardigde. In de overwegingen 325 tot en met 333 heeft de Commissie uitgelegd waarom zij van oordeel was dat de benchmark voor leningen en bedrijfsobligaties passend is, waarom zij de couponrente van obligaties van bedrijven uit de VS met een BB-rating niet als benchmark kan gebruiken en waarom de vergelijking met rente-/couponrentevoeten in de EU irrelevant is. De Commissie was het ermee eens dat converteerbare bedrijfsobligaties een hybride schuldinstrument zijn met de aanvullende mogelijkheid om het geïnvesteerde bedrag onder bepaalde voorwaarden om te zetten in aandelen, waardoor zij in beginsel verschillen van bedrijfsobligaties. De Commissie heeft de mogelijkheid onderzocht om dit convertibiliteitselement te kwantificeren, evenals de mogelijkheid om gebruik te maken van obligaties van bedrijven uit de VS met een BB-rating zoals voorgesteld door de Chinese overheid, de FTT-groep en de ZTT-groep. De door deze partijen voorgestelde benchmark hield echter geen rekening met een dergelijke convertibiliteit en was een benchmark voor van de Chinese markten losgekoppelde bedrijfsobligaties, aangezien het gaat om in een andere valuta (d.w.z. USD en niet CNY) uitgegeven obligaties, waarvan de risicovrije rentevoet substantieel anders is. Er werden geen andere mogelijke benchmarks ingediend en er was geen verdere openbare informatie beschikbaar om te komen tot een nauwkeurigere benchmark voor converteerbare obligaties (bv. indexen voor de premie op converteerbare obligaties met rating AA of BB in de VS) of voor het convertibiliteitsaspect van deze obligaties. Ook aan de hand van de eigen gegevens van de ondernemingen kon geen goede vergelijking van het verschil in couponrente tussen obligaties en converteerbare obligaties worden gemaakt, aangezien een van de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen uitstaande obligaties had en de obligaties van de andere in de steekproef opgenomen onderneming een andere looptijd en financieringsdoelstelling hadden dan haar converteerbare obligatie. Voorts heeft de Commissie in overweging 420 geconcludeerd dat slechts een verwaarloosbaar deel van de converteerbare obligaties van beide in de steekproef opgenomen ondernemingen in aandelen was omgezet, en dat de producenten-exporteurs dit financieringsinstrument in de praktijk uitwisselbaar met de andere financieringsinstrumenten, te weten leningen en bedrijfsobligaties, gebruikten. Aangezien deze converteerbare obligaties tijdens het onderzoektijdvak alleen als obligatie fungeerden en beleggers een rendement verschaften in de vorm van een rente die vergelijkbaar was als die op leningen, en aangezien het gebruik van de benchmark tegen een door de PBOC of de NIFC gepubliceerde risicovrije rentevoet als prudent werd beschouwd, bevestigde de Commissie haar besluit om de benchmark voor leningen toe te passen zoals vermeld in overweging 420.

(423)

Het voordeel is het verschil tussen de rente die de onderneming had moeten betalen bij toepassing van de in overweging 420 aangehaalde marktgebaseerde rentevoet en de daadwerkelijk door de onderneming betaalde rente.

3.5.4.4   Bedrijfsobligaties

(424)

Een van de in de steekproef opgenomen groepen profiteerde van preferentiële financiering in de vorm van bedrijfsobligaties.

a)   Rechtsgrondslag

Wet van de Volksrepubliek China inzake effecten (versie van 2014) (“effectenwet”) (102);

Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en verhandeling van bedrijfsobligaties, verordening van de China Securities Regulatory Commission nr. 113 van 15 januari 2015;

Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties, uitgevaardigd door de Staatsraad op 18 januari 2011;

Administratieve maatregelen inzake schuldfinancieringsinstrumenten van niet-financiële ondernemingen op de interbancaire obligatiemarkt, uitgevaardigd door de People’s Bank of China, verordening van de People’s Bank of China [2008] nr. 12 van 9 april 2008.

b)   Regelgevingskader voor bedrijfsobligaties

(425)

Volgens het regelgevingskader kunnen obligaties in de VRC niet vrijelijk worden uitgegeven of verhandeld. Elke emissie moet worden goedgekeurd door verschillende overheidsinstanties, waaronder de PBOC, de NDRC of de CSRC, al naargelang het type obligatie en het type emittent. Krachtens de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties zijn er tevens jaarlijkse quota vastgesteld voor de uitgifte van bedrijfsobligaties.

(426)

Daarenboven moet de openbare uitgifte van bedrijfsobligaties overeenkomstig artikel 16 van de effectenwet zoals van toepassing tijdens het OT aan de volgende vereisten voldoen: “de bestemming van de opbrengsten, strookt met het industriebeleid van de Staat[…]” en “de opbrengsten van een openbaar aanbod van bedrijfsobligaties mogen uitsluitend voor goedgekeurde doeleinden worden gebruikt”. In artikel 12 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties wordt nog eens benadrukt dat de bestemming van de aangetrokken middelen in lijn moet zijn met het industriebeleid van de staat. Zoals uiteengezet in de overwegingen 400 en 401, is de uitgifte van bedrijfsobligaties onder dergelijke voorwaarden gericht op een aangemoedigde bedrijfstak zoals de OFC-sector en strookt zij met de praktijk van financiële instellingen om die bedrijfstakken te steunen.

(427)

Volgens artikel 16, lid 5, van de effectenwet (versie van 2014) “mag de nominale rente van de bedrijfsobligaties niet meer bedragen dan de door de Staatsraad vastgestelde nominale rente”. Daarnaast worden in artikel 18 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties nadere details verstrekt, aangezien daar vermeld staat dat “de rentevoet die voor bedrijfsobligaties wordt aangeboden [...] in geen geval hoger [is] dan 40 % van de geldende rentevoet die door banken aan particulieren wordt aangeboden voor spaardeposito’s met dezelfde vaste looptijd”.

(428)

Voorts is in artikel 18 van de Administratieve maatregelen inzake de uitgifte en verhandeling van bedrijfsobligaties bepaald dat alleen bepaalde obligaties die voldoen aan strenge kwaliteitscriteria, zoals een kredietrating AAA, in aanmerking komen voor openbare uitgifte aan publieke investeerders of alleen naar goeddunken van de emittent in aanmerking kunnen komen voor openbare uitgifte aan gekwalificeerde beleggers. Bedrijfsobligaties die niet aan deze normen voldoen, kunnen alleen openbaar worden uitgegeven aan gekwalificeerde beleggers. De meeste bedrijfsobligaties worden daarom uitgegeven aan gekwalificeerde beleggers die door de CSRC zijn erkend en waarbij het gaat om Chinese institutionele beleggers.

c)   Financiële instellingen die optreden als overheidsinstanties

(429)

In de VRC moeten ondernemingen die bedrijfsobligaties willen uitgeven een beroep doen op een financiële instelling die als inschrijver fungeert. Inschrijvers organiseren de uitgifte van obligaties en onderhandelen over de rentevoet waartegen de obligatie zal worden voorgesteld aan investeerders. De Commissie stelde vast dat de inschrijver van de door een van de in de steekproef opgenomen groepen uitgegeven bedrijfsobligatie tot de financiële instellingen behoorde die ook preferentiële financiering verstrekten, zoals toegelicht in afdeling 3.5.1.

(430)

Volgens de inzichten in de Chinese obligatiemarkt van 2021 van Bloomberg vertegenwoordigen de op de interbancaire obligatiemarkt genoteerde obligaties 88 % van het totale handelsvolume aan obligaties. Volgens diezelfde studie zijn de meeste beleggers institutionele beleggers, waaronder financiële instellingen. Zo vertegenwoordigen commerciële banken 57 % van de beleggers en beleidsbanken 3 % (103). De beleggers die bedrijfsobligaties kopen zijn derhalve vooral Chinese banken, waaronder staatsbanken.

(431)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 405 en 406, was de Commissie van mening dat er sprake is van een grote hoeveelheid ondersteunend bewijsmateriaal, volgens hetwelk een groot deel van de investeerders in door de in de steekproef opgenomen ondernemingen uitgegeven converteerbare obligaties bestaat uit financiële instellingen die wettelijk verplicht zijn om kredietondersteuning te verlenen aan producenten van OFC. Dezelfde overwegingen en conclusie gelden ook voor bedrijfsobligaties, aangezien de voorwaarden voor de uitgifte sterk op elkaar lijken, met name de voorwaarde om te voldoen aan de eisen van de nationale wetten, voorschriften en politiek, en aan het industriebeleid van de staat.

(432)

Zoals beschreven in overweging 426, vereisen artikel 16 van de effectenwet (versie 2014) en artikel 12 van de Voorschriften betreffende het beheer van bedrijfsobligaties dat een openbaar aanbod van bedrijfsobligaties in overeenstemming is met het industriebeleid van de staat. Dit heeft tot gevolg dat bedrijfsobligaties alleen mogen worden uitgegeven voor doeleinden die in overeenstemming zijn met de doelstellingen van de planning van de Chinese overheid met betrekking tot aangemoedigde bedrijfstakken, zoals uiteengezet in de overwegingen 393 en 394. De institutionele beleggers, die zoals aangegeven in de overwegingen 397 en 430 grotendeels commerciële banken en beleidsbanken zijn, moeten de in Besluit nr. 40 vastgestelde beleidsrichtsnoeren volgen.

(433)

Het in de overwegingen 116, 401 en 413 beschreven mechanisme geldt dus ook voor bedrijfsobligaties, d.w.z. dat Besluit nr. 40, gelezen in samenhang met de Leidende catalogus voor industriële herstructurering, voorziet in een specifieke behandeling van bepaalde projecten in bepaalde aangemoedigde bedrijfstakken, waaronder de OFC-bedrijfstak. De gunstige behandeling die werd gehanteerd ten aanzien van een van de in de steekproef opgenomen groepen leidde tot de beslissing om te beleggen in bedrijfsobligaties die waren uitgegeven met een rentevoet die geen rekening houdt met marktgebaseerde criteria.

(434)

Zoals beschreven in punt 3.5.1, worden de financiële instellingen gekenmerkt door een sterke overheidsaanwezigheid en kan de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap over die instellingen uitoefenen. Het algemene rechtskader waarbinnen deze financiële instellingen opereren, is ook van toepassing op bedrijfsobligaties.

(435)

In de punten 1 en 2 heeft de Commissie geconcludeerd dat financiële instellingen in staatseigendom overheidsinstanties zijn in de zin van artikel 2, punt b), gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening en dat in elk geval word geacht dat zij door de Chinese overheid functies aan hen functies heeft toevertrouwd of dat zij hen met functies heeft belast die zij normaal zelf zou vervullen in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening. In afdeling 3.5.1.2 concludeerde de Commissie dat de overheid eveneens functies toevertrouwt aan particuliere financiële instellingen en hen daarmee belast.

(436)

De Commissie verzamelde ook concrete bewijzen van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap op basis van concrete uitgiften van bedrijfsobligaties. Met het oog hierop evalueerde zij daarom het algemene rechtskader dat is uiteengezet in de overwegingen 425 tot en met 428, samen met de concrete bevindingen van het onderzoek.

(437)

De Commissie stelde vast dat de bedrijfsobligatie was uitgegeven met een rentevoet die lager lag dan verwacht gezien de financiële situatie en het kredietrisicoprofiel van de ondernemingen.

(438)

In de praktijk wordt de rente op de bedrijfsobligaties beïnvloed door de kredietrating van de onderneming, zoals in het geval van leningen. Zoals de Commissie in overweging 280 concludeerde, is de lokale markt voor kredietrating echter vertekend en zijn de kredietratings onbetrouwbaar. Zoals vermeld in overweging 274 werd de obligatiemarkt gedomineerd door vijf Chinese lokale ratingbureaus en krijgt ongeveer 90 % van de obligaties een rating AAA toegekend door lokale ratingbureaus, terwijl veel emittenten van S&P Global een lagere emittentenrating A en BBB hebben gekregen.

(439)

Dit bleek bv. uit de discrepantie tussen de kredietbeoordelingen van de bedrijfsobligaties die waren uitgegeven door de in de steekproef opgenomen onderneming en de feitelijke financiële situatie van de onderneming.

(440)

Gelet op het bovenstaande concludeerde de Commissie dat de Chinese financiële instellingen, die als inschrijvers optraden bij de uitgifte van de bedrijfsobligaties door de in de steekproef opgenomen ondernemingen en die de belangrijkste beleggers waren in de bedrijfsobligatie, de in Besluit nr. 40 vastgestelde beleidsrichtsnoeren volgden door preferentiële financiering te verstrekken aan ondernemingen in een aangemoedigde bedrijfstak en dat zij derhalve optraden als overheidsinstanties in de zin van artikel 2, punt b), van de basisverordening, dan wel als lichamen waaraan de overheid functies heeft toevertrouwd of die de overheid met functies heeft belast in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iv), van de basisverordening.

(441)

Door de uitgifte van bedrijfsobligaties te organiseren met lagere rentevoeten dan de marktrente die met het daadwerkelijke risicoprofiel van de emittent zou zijn overeengekomen, en door ermee in te stemmen in dergelijke bedrijfsobligaties te investeren, verleenden de financiële instellingen aan de in de steekproef opgenomen producent-exporteur een voordeel.

d)   Specificiteit

(442)

Zoals beschreven in overweging 417 was de Commissie van oordeel dat de preferentiële financiering door middel van obligaties specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening, omdat de obligaties niet kunnen worden uitgegeven zonder goedkeuring door overheidsinstanties en omdat in de effectenwet van de VRC (versie van 2014) is bepaald dat de uitgifte van obligaties moet stroken met het industriebeleid van de staat. Zoals reeds vermeld in overweging 131, wordt de OFC-bedrijfstak als aangemoedigde bedrijfstak beschouwd in de Leidende catalogus voor industriële herstructurering.

e)   Berekening van het voordeel

(443)

Aangezien obligaties in wezen een type schuldinstrument zijn dat vergelijkbaar is met leningen, en aangezien de berekeningsmethode voor leningen al op een mand met obligaties is gebaseerd, besloot de Commissie de in afdeling 3.5.3.3 beschreven berekeningsmethode voor leningen te volgen. Dat houdt in dat de relatieve spread tussen obligaties van bedrijven in de VS met een rating AA en obligaties van bedrijven in de VS met een rating BB met dezelfde looptijd wordt toegepast op de door de PBOC gepubliceerde benchmarkrentevoet of, na 20 augustus 2019, op de door het NIFC gepubliceerde primaire rentevoet voor leningen, teneinde een marktgebaseerde rentevoet voor obligaties te bepalen, die vervolgens met de door de onderneming daadwerkelijk betaalde rente wordt vergeleken om het verschafte voordeel te becijferen.

3.5.4.5.   Conclusie inzake preferentiële financiering: andere vormen van financiering

(444)

De Commissie stelde vast dat beide in de steekproef opgenomen groepen van producenten-exporteurs preferentiële financiering hebben ontvangen in de vorm van kredietlijnen, bankaccepten en converteerbare obligaties. Gezien het bestaan van een financiële bijdrage, een voordeel voor de producenten-exporteurs en specificiteit, beschouwde de Commissie deze vormen van preferentiële financiering als tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie.

(445)

Het subsidiepercentage dat is vastgesteld in verband met de hiervoor beschreven preferentiële financiering tijdens het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen groepen ondernemingen, bedroeg:

Preferentiële financiering: andere vormen van financiering

Naam van de onderneming

Subsidiepercentage

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

3,51  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

2,62  %

3.6.   Preferentiële verzekering: exportkredietverzekering

(446)

De klager voerde aan dat Sinosure aan aangemoedigde bedrijfstakken onder meer korte, middellange en langetermijn-exportkredietverzekeringen, beleggingsverzekeringen en obligatiegaranties aanbiedt, tegen voordelige voorwaarden. Op haar algemene website vermeldt Sinosure dat zij de Chinese uitvoer van goederen bevordert, in het bijzonder de uitvoer van hoogtechnologische producten. Volgens een onderzoek van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (“OESO”) was de Chinese hoogtechnologische industrie, waartoe de OFC-bedrijfstak behoort, goed voor 21 % van de totale door Sinosure verstrekte exportkredietverzekeringen (104). Daarnaast heeft Sinosure actief meegewerkt aan de invulling van het “Made in China 2025”-initiatief, door bedrijven de weg te wijzen naar nationale kredietmiddelen, te zorgen voor wetenschappelijke en technologische innovatie en technologische modernisering, en “naar buiten gerichte” bedrijven te helpen concurrerender te worden op de wereldmarkt (105).

a)   Rechtsgrondslag

a)

Mededeling over de uitvoering van de strategie voor het stimuleren van handel via wetenschap en technologie met behulp van exportkredietverzekeringen (Shang Ji Fa [2004] nr. 368), die gezamenlijk door het Ministerie van Handel en Sinosure is gepubliceerd;

b)

Plan 840, dat is opgenomen in de Mededeling van de Staatsraad van 27 mei 2009;

c)

Mededeling inzake de versnelling van de verdere ontwikkeling van opkomende sectoren van strategisch belang met betrekking tot Besluit (Guo Fa [2010] nr. 32 van 18 oktober 2010) en de bijbehorende uitvoeringsrichtlijnen (Guo Fa [2011] nr. 310 van 21 oktober 2011);

d)

Mededeling inzake de publicatie van de exportcatalogus van 2006 van hoogtechnologische producten uit China nr. 16 van het Nationale Departement voor Wetenschap en Technologie (2006).

b)   Bevindingen van het onderzoek

(447)

Beide in de steekproef opgenomen ondernemingen hadden gedurende het onderzoektijdvak lopende exportverzekeringsovereenkomsten met Sinosure.

(448)

Zoals vermeld in overweging 158, werd door Sinosure niet de gevraagde ondersteunende documentatie over haar corporate governance, zoals haar statuten, overgelegd. Evenmin heeft Sinosure meer specifieke informatie verstrekt over aan de OFC-bedrijfstak verleende exportkredietverzekeringen of de hoogte van haar premies, noch gedetailleerde cijfers met betrekking tot de winstgevendheid van haar activiteiten op het gebied van exportkredietverzekering.

(449)

De Commissie moest de verstrekte informatie derhalve aanvullen met de beschikbare gegevens.

(450)

Volgens in eerder antisubsidieonderzoek (106) verstrekte informatie en volgens de website van Sinosure (107) is Sinosure een beleidsgerichte verzekeraar in overheidshanden die is opgericht en wordt gesteund door de staat met het oog op de ondersteuning van ontwikkeling en samenwerking met betrekking tot buitenlandse economische activiteiten en handel van de VRC. De onderneming is voor 100 % eigendom van de staat. Zij beschikt over een raad van bestuur en een raad van commissarissen. De overheid is bevoegd tot aanstelling en ontslag van de leden van het hoger management van de onderneming. Op grond van deze informatie concludeerde de Commissie dat er ten aanzien van Sinosure formele aanwijzingen voor zeggenschap van de overheid zijn.

(451)

De Commissie verzamelde voorts informatie over de vraag of de Chinese overheid betekenisvolle zeggenschap uitoefende over de gedragingen van Sinosure met betrekking tot de OFC-bedrijfstak.

(452)

Volgens de Mededeling inzake de publicatie van de exportcatalogus van 2006 van hoogtechnologische producten uit China nr. 16 “kunnen producten die zijn opgenomen in de editie van de exportcatalogus van 2006 profiteren van preferentiële beleidsmaatregelen van de staat voor de uitvoer van hoogtechnologische producten”. In de exportcatalogus van hoogtechnologische producten worden optische vezels, communicatietransmissieapparatuur op basis van optische vezel en optischevezelkabels specifiek genoemd (108).

(453)

Bovendien was Sinosure volgens de Mededeling over de uitvoering van de strategie voor het stimuleren van handel via wetenschap en technologie met behulp van exportkredietverzekeringen (109) gehouden meer steun te verlenen aan de essentiële bedrijfstakken en producten door haar algemene steun voor de uitvoer van hoogtechnologische en met nieuwe technologie vervaardigde producten, met inbegrip van “informatie- en communicatieproducten”, te versterken. Sinosure moet hoogtechnologische bedrijfstakken en bedrijfstakken voor nieuwe technologieën die zijn opgesomd in de Exportcatalogus van hoogtechnologische producten uit China als zwaartepunt van haar activiteiten beschouwen en uitgebreide steun verlenen middels verzekeringsprocedures, goedkeuring onder bepaalde voorwaarden, snellere behandeling van claims en flexibele tarieven. Wat de flexibele tarieven betreft, moet Sinosure producten de maximale premiekorting verlenen waarin de variabele tarieven van de kredietverzekeringsonderneming voorzien. Zoals vermeld in de overwegingen 86 en 118, is de OFC-bedrijfstak opgenomen in de meer algemene categorie “informatie-industrie”. Voorts is in het jaarverslag van Sinosure voor 2019 vermeld dat Sinosure “de gestage ontwikkeling van essentiële bedrijfstakken heeft ondersteund” en “de groei van strategische opkomende industrieën heeft versneld” (110).

(454)

De Commissie concludeerde op basis hiervan dat de Chinese overheid een normatief kader had gecreëerd dat moest worden nageleefd door de managers en toezichthouders die door de Chinese overheid waren benoemd en die aan deze overheid verantwoording waren verschuldigd. Derhalve oefent de Chinese overheid middels een dergelijk normatief kader betekenisvolle zeggenschap uit over de gedragingen van Sinosure.

(455)

De Commissie verzamelde ook concrete bewijzen van de uitoefening van betekenisvolle zeggenschap aan de hand van concrete verzekeringsovereenkomsten. Tijdens de kruislingse controle op afstand hield de Chinese overheid vol dat de premies van Sinosure in de praktijk marktgericht waren en gebaseerd waren op risicobeoordelingsbeginselen. Er werden echter geen specifieke voorbeelden met betrekking tot de OFC-bedrijfstak of de in de steekproef opgenomen ondernemingen aangeleverd.

(456)

Bij gebreke van concrete bewijzen onderzocht de Commissie daarom de concrete gedragingen van Sinosure in verband met de aan de in de steekproef opgenomen ondernemingen verstrekte verzekeringen. Die gedragingen waren in tegenspraak met haar officiële standpunt, aangezien haar handelwijze niet op marktbeginselen was gebaseerd.

(457)

Na een vergelijking van de totale schade-uitkeringen met de totale verzekerde bedragen, op basis van de gegevens van het jaarverslag van Sinosure over 2019 (111), kwam de Commissie tot de conclusie dat Sinosure gemiddeld 0,22 % van het verzekerde bedrag als premie in rekening zou moeten brengen om de kosten van de schadeclaims te dekken (nog geheel afgezien van overheadkosten). In de praktijk waren de door de in de steekproef opgenomen ondernemingen betaalde premies echter veel lager dan het minimumtarief dat nodig was om de operationele kosten te dekken.

(458)

De Commissie stelde bijgevolg vast dat aan het hierboven omschreven rechtskader door Sinosure uitvoering wordt gegeven in de uitoefening van overheidsfuncties met betrekking tot de OFC-bedrijfstak. Sinosure trad op als overheidsinstantie in de zin van artikel 2, punt b), van de basisverordening, gelezen in samenhang met artikel 3, lid 1, punt a), i), van de basisverordening en overeenkomstig de desbetreffende rechtspraak van de WTO. Bovendien genoten de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs voordeel, aangezien de verzekering werd verstrekt tegen tarieven onder het bedrag dat Sinosure minimaal nodig had om haar operationele kosten te dekken.

(459)

De Commissie stelde tevens vast dat de subsidies die in het kader van het exportverzekeringsprogramma waren verleend, specifiek waren, aangezien zij niet konden worden verkregen zonder dat er sprake was van uitvoer, en dus afhankelijk waren van uitvoerprestaties in de zin van artikel 4, lid 4, punt a), van de basisverordening.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(460)

Aangezien Sinosure tijdens het onderzoektijdvak een dominante marktpositie had, was het voor de Commissie niet mogelijk een op de markt gebaseerde binnenlandse verzekeringspremie te vinden. In overeenstemming met eerdere antisubsidieonderzoeken maakte de Commissie daarom gebruik van de meest geschikte externe benchmark waarvoor eenvoudig toegankelijke informatie voorhanden was, namelijk de premietarieven die door de in de Verenigde Staten van Amerika gevestigde Export-Import Bank worden gehanteerd voor niet-financiële instellingen voor de uitvoer naar OESO-landen.

(461)

De Commissie oordeelde dat het aan de begunstigden toegekende voordeel gelijk is aan het verschil tussen het bedrag dat de onderneming daadwerkelijk had betaald als verzekeringspremie en het bedrag dat zij had moeten betalen bij toepassing van het in overweging 460 vermelde externe benchmarkpremietarief.

(462)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het onderzoektijdvak voor de FTT-groep en voor de ZTT-groep is vastgesteld, bedraagt:

Preferentiële financiering en verzekering: exportkredietverzekering

Naam van de onderneming

Subsidiepercentage

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

0,08  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

0,54  %

3.7.   Gederfde inkomsten wegens programma’s voor vrijstelling en vermindering van directe belastingen

3.7.1.   Vrijstellingen en verlagingen van belastingen

3.7.1.1.   Voorrechten inzake vennootschapsbelasting voor hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen

(463)

Volgens de Wet op de vennootschapsbelasting van de VRC (112) geldt voor hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen waaraan de staat prioritaire steun moet verlenen, een verlaagd vennootschapsbelastingtarief van 15 % in plaats van het standaardtarief van 25 %.

a)   Rechtsgrondslag

(464)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting en artikel 93 van de uitvoeringsregels voor de Wet op de vennootschapsbelasting van de VRC (113), alsmede:

Circulaire van het Ministerie van Wetenschap en Technologie, het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst inzake de herziening en uitvaardiging van Administratieve maatregelen voor de erkenning van hightech ondernemingen, G.K.F.H. [2016] nr. 32;

Circulaire van het Ministerie van Wetenschap en Technologie, het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst inzake de herziening en uitvaardiging van de “Richtsnoeren voor het beheer van de erkenning van hightech ondernemingen”, Guo Ke Fa Huo [2016] nr. 195;

Aankondiging [2017] nr. 24 van de nationale belastingdienst over de toepassing van preferentiële vennootschapsbelasting op hightech ondernemingen;

De Catalogus van door de staat ondersteunde hoogtechnologische domeinen van 2016 (114), en

Aankondiging van het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst [2019] nr. 68.

(465)

Hoofdstuk IV van de Wet op de vennootschapsbelasting bevat bepalingen betreffende “Preferentieel belastingbeleid”. Artikel 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting, dat de aanhef vormt van hoofdstuk IV, luidt: “De staat verleent belastingvoordelen aan ondernemingen die actief zijn in bedrijfstakken of projecten waarvan de ontwikkeling door de staat speciaal wordt ondersteund en aangemoedigd”. Artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting bepaalt dat “het vennootschapsbelastingtarief voor hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen die speciale steun van de staat nodig hebben, wordt verlaagd tot 15 %”.

(466)

In artikel 93 van de uitvoeringsregels voor de Wet op de vennootschapsbelasting wordt het volgende verduidelijkt:

“De belangrijke hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen die door de staat worden gesteund als bedoeld in lid 2 van artikel 28 van de Wet op de vennootschapsbelasting, zijn de ondernemingen die eigenaar zijn van belangrijke intellectuele-eigendomsrechten en voldoen aan de volgende voorwaarden:

1.

zij vallen binnen het toepassingsgebied van de belangrijke door de staat gesteunde hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen;

2.

het aandeel van de uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling in de opbrengsten van de verkoop mag niet lager zijn dan het voorgeschreven aandeel;

3.

het aandeel van de inkomsten uit hoogtechnologische technologie/producten/diensten in de totale inkomsten van de onderneming mag niet lager zijn dan het voorgeschreven aandeel;

4.

het aandeel van de technici in het totale personeel van de onderneming mag niet lager zijn dan het voorgeschreven aandeel;

5.

andere voorwaarden die zijn vastgelegd in de maatregelen voor het beheer van hightech ondernemingen.

De maatregelen voor het beheer van hoogtechnologische ondernemingen en belangrijke door de staat gesteunde hightech en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen worden gezamenlijk vastgesteld door de diensten technologie, financiën en belastingen van de Staatsraad en worden van kracht nadat zij door de Staatsraad zijn goedgekeurd”.

(467)

In bovengenoemde bepalingen staat duidelijk dat het verlaagde tarief van de vennootschapsbelasting is voorbehouden aan “belangrijke hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen die door de staat worden gesteund”, die eigenaar zijn van belangrijke intellectuele-eigendomsrechten en voldoen aan bepaalde voorwaarden, zoals “vallen binnen het toepassingsgebied van de belangrijke door de staat gesteunde hoogtechnologische en in nieuwe technologieën gespecialiseerde ondernemingen”.

(468)

Volgens artikel 11 van de Administratieve maatregelen voor de erkenning van hightech ondernemingen (G.K.F.H. [2016] nr. 32) moet een onderneming om als hightech onderneming te worden erkend tegelijkertijd aan bepaalde voorwaarden voldoen, waaronder: “dat zij de eigendom heeft verworven van intellectuele-eigendomsrechten, hetgeen een centrale rol speelt in de technische ondersteuning van haar belangrijkste producten (diensten), via onafhankelijk onderzoek, overdracht, fusies en overnames enz.” en “dat de technologie die een centrale rol speelt in de technische ondersteuning van haar belangrijkste producten (diensten) binnen de reikwijdte valt die is vastgesteld in de “door de staat ondersteunde belangrijke geavanceerde technologieën””.

(469)

De door de staat ondersteunde belangrijke geavanceerde technologieën zijn opgesomd in de Catalogus van door de staat ondersteunde belangrijke geavanceerde technologieën van 2016. Deze catalogus vermeldt onder “I. Elektronische informatie”, punt 4, “Communicatietechnologie”, “optische-transmissienetwerk” en “technologie voor optische transmissiesystemen”, welke optischevezelkabels omvatten, als geavanceerde technologieën die door de staat worden ondersteund.

(470)

Ondernemingen waaraan op grond van deze maatregel voordelen worden toegekend, moeten hun belastingaangifte en relevante bijlagen indienen. Het feitelijke bedrag van het voordeel wordt opgenomen in de belastingaangifte.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(471)

De Commissie stelde vast dat ondernemingen binnen de in de steekproef opgenomen groep producenten-exporteurs tijdens het onderzoektijdvak als hightech ondernemingen werden beschouwd en dus verlaagde vennootschapsbelastingtarieven genoten van 15 % of 12,5 %.

(472)

De Commissie was van oordeel dat de belastingverrekening in kwestie een subsidie is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van een derving van inkomsten door de Chinese overheid, waardoor een voordeel wordt toegekend aan de betrokken ondernemingen. Het voordeel voor de ontvangers is gelijk aan de belastingbesparing.

(473)

Die subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening omdat de Wetgeving zelf de toepassing van deze regeling beperkt tot ondernemingen die actief zijn in bepaalde door de staat vastgestelde hoogtechnologische prioriteitsgebieden, zoals aangetoond in de overwegingen 466 tot en met 468. Zoals aangegeven in overweging 469 is de OFC-bedrijfstak een dergelijke hoogtechnologische prioriteit.

(474)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de programma’s voor belastingvrijstelling en -aftrek waartegen de Commissie compenserende maatregelen instelt, geen tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies vormen. Volgens de Chinese overheid zijn de vermeende belastingvrijstellingen en -verlagingen het resultaat van een systeem dat objectieve criteria of voorwaarden vaststelt voor het in aanmerking komen voor toegang tot financiële steun, waarbij de subsidiabiliteit automatisch is en de in de programma’s vastgelegde criteria en voorwaarden strikt worden nageleefd, dat bepaalde ondernemingen niet bevoordeelt ten opzichte van andere en zuiver economisch en horizontaal van aard is. De Chinese overheid betoogde derhalve dat zij niet specifiek zijn in de zin van artikel 4, lid 2, punt b), van de basisverordening.

(475)

De Commissie was het niet eens met dit argument omdat zij de in de afdelingen 3.7.1.1 tot en met 3.7.1.3 beschreven belastingregelingen specifiek achtte in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening, dat bepaalt: “een subsidie is specifiek wanneer de subsidieverlenende autoriteit of de wetgeving op grond waarvan deze autoriteit handelt, de mogelijkheid om subsidie te verkrijgen uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen beperkt”. De rechtsgrondslag van de betrokken subsidieregelingen is namelijk hoofdstuk IV “Belastingpreferenties” van de Wet op de vennootschapsbelasting. Dit hoofdstuk voorziet door de titel en inhoud ervan uitdrukkelijk in een specifieke preferentiële behandeling die “de mogelijkheid om subsidie te verkrijgen uitdrukkelijk tot bepaalde ondernemingen beperkt”. Bijgevolg zijn de subsidies in het kader van deze belastingregelingen specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening. Het argument werd derhalve afgewezen.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(476)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is berekend als het voordeel dat de ontvangers ervan tijdens het onderzoektijdvak hebben genoten. Dat voordeel is berekend als het verschil tussen de totale verschuldigde belasting tegen het normale belastingtarief en de totale verschuldigde belasting tegen het verlaagde belastingtarief.

(477)

Het subsidiepercentage dat is vastgesteld voor deze specifieke regeling, bedroeg 0,10 % voor de FTT-groep en 0,48 % voor de ZTT-groep.

3.7.1.2.   Verrekening van vennootschapsbelasting voor uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling

(478)

De belastingverrekening voor onderzoek en ontwikkeling biedt ondernemingen een preferentiële fiscale behandeling voor hun O&O-activiteiten in bepaalde, door de staat vastgestelde hoogtechnologische prioriteitsgebieden, wanneer hun O&O-uitgaven bepaalde drempels overschrijden.

(479)

Meer bepaald geldt voor O&O-uitgaven voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën, nieuwe producten en nieuwe technieken die geen immateriële activa zijn en in het lopende boekjaar in de winst-en-verliesrekening worden geboekt, nadat zij in het licht van de feitelijke situatie reeds volledig zijn afgetrokken een extra aftrek van 75 %. Wanneer de bovengenoemde O&O-uitgaven immateriële activa vormen, kan 175 % van de kosten voor immateriële activa worden afgeschreven. In januari 2021 is de aanvullende aftrek van O&O-uitgaven vóór belastingen verhoogd naar 100 % (115).

a)   Rechtsgrondslag

(480)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door artikel 30, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting, de Uitvoeringsregels voor de Wet op de vennootschapsbelasting van de VRC, en de volgende documenten:

Mededeling van het Ministerie van Financiën, de nationale belastingdienst en het Ministerie van Wetenschap en Technologie betreffende de verbetering van het beleid van aftrek van O&O-uitgaven vóór belastingen (Cai Shui [2015] nr. 119);

Circulaire inzake het verhogen van het aandeel van de superaftrek voor van O&O-uitgaven vóór belastingen (Cai Shui [2018] nr. 99);

Aankondiging [2015] nr. 97 van de nationale belastingdienst inzake aangelegenheden betreffende het beleid van aftrek van O&O-uitgaven van ondernemingen vóór belastingen;

Aankondiging 2017 nr. 40 van de nationale belastingdienst inzake aangelegenheden betreffende het toepassingsgebied voor berekening van aftrek van O&O-uitgaven van ondernemingen vóór belastingen, en

de Catalogus van door de staat ondersteunde belangrijke geavanceerde technologieën van 2016.

(481)

Tijdens eerdere onderzoeken (116) stelde de Commissie vast dat de “nieuwe technologieën, nieuwe producten en nieuwe technieken” waarvoor de belastingaftrek kan worden toegekend, onderdeel zijn van bepaalde door de staat ondersteunde hoogtechnologische domeinen. Zoals vermeld in overweging 469 zijn de door de staat ondersteunde belangrijke geavanceerde technologieën opgesomd in de Catalogus van door de staat ondersteunde belangrijke geavanceerde technologieën van 2016.

(482)

Zoals toegelicht in overweging 468 bevat hoofdstuk IV van de Wet op de vennootschapsbelasting bepalingen betreffende “Preferentieel belastingbeleid”, en met name artikel 25. Artikel 30, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting, dat ook deel uitmaakt van dit hoofdstuk, bepaalt dat “de onderzoeks- en ontwikkelingskosten van ondernemingen in verband met de ontwikkeling van nieuwe technologieën, nieuwe producten en nieuwe technieken” bij de berekening van het belastbare inkomen extra kunnen worden afgetrokken. In artikel 95 van de Uitvoeringsregels voor de Wet op de vennootschapsbelasting wordt de betekenis van “O&O-uitgaven voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën, nieuwe producten en nieuwe technieken” in artikel 30, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting verduidelijkt.

(483)

Volgens de Circulaire inzake het verhogen van het aandeel van de superaftrek van O&O-uitgaven vóór belastingen (Cai Shui [2018] nr. 99) “is voor O&O-uitgaven die een onderneming in verband met haar O&O-activiteiten daadwerkelijk heeft gedaan, nog eens 75 % van het werkelijke uitgavenbedrag aftrekbaar vóór belastingen, bovenop andere feitelijke aftrekposten, gedurende de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020, voor zover die uitgaven niet worden omgezet in immateriële activa en in de lopende winst-en-verliesrekening van de onderneming worden geboekt; indien de uitgaven evenwel zijn omgezet in immateriële activa, kunnen zij tegen een tarief van 175 % van de kosten van de immateriële activa vóór belastingen gedurende voornoemde periode worden afgeschreven”.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(484)

De Commissie stelde vast dat ondernemingen in de in de steekproef opgenomen groepen profiteerden van een “aanvullende aftrek van onderzoeks- en ontwikkelingskosten in verband met onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe technologieën, nieuwe producten en nieuwe technieken”.

(485)

De Commissie was van oordeel dat de belastingverrekening in kwestie een subsidie is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van een derving van inkomsten door de Chinese overheid, waardoor een voordeel wordt toegekend aan de betrokken ondernemingen. Het voordeel voor de ontvangers is gelijk aan de belastingbesparing.

(486)

Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening omdat de wetgeving zelf de toepassing van deze maatregel beperkt tot ondernemingen die O&O-uitgaven doen in bepaalde door de staat vastgestelde hoogtechnologische voorrangsgebieden, zoals de OFC-sector.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(487)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is berekend als het voordeel dat de ontvangers ervan tijdens het onderzoektijdvak hebben genoten. Dat voordeel is berekend als het verschil tussen de totale verschuldigde belasting tegen het normale belastingtarief en de totale verschuldigde belasting na de extra aftrek van 75 % van de eigenlijke O&O-uitgaven.

(488)

Het subsidiepercentage dat is vastgesteld voor deze specifieke regeling, bedroeg 1,28 % voor de FTT-groep en 0,13 % voor de ZTT-groep.

3.7.1.3.   Vrijstelling van dividend tussen gekwalificeerde ingezeten ondernemingen

(489)

De Wet op de vennootschapsbelasting biedt preferente vennootschapsbelasting aan bedrijven die actief zijn in bedrijfstakken of projecten waarvan de ontwikkeling specifiek wordt ondersteund en aangemoedigd door de staat en die in het bijzonder vrijgesteld zijn van belasting over inkomen uit deelnemingen, zoals dividend- en bonusbetalingen tussen in aanmerking komende binnenlandse ondernemingen.

a)   Rechtsgrondslag

(490)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door artikel 26, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting, in samenhang met de uitvoeringsvoorschriften voor de Wet op de vennootschapsbelasting van de VRC.

(491)

Artikel 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting, dat de aanhef vormt van hoofdstuk IV, “Preferentieel belastingbeleid”, bepaalt: “De staat verleent belastingvoordelen aan ondernemingen die actief zijn in bedrijfstakken of projecten waarvan de ontwikkeling door de staat speciaal wordt ondersteund en aangemoedigd”. Verder is in artikel 26, lid 2, bepaald dat de belastingvrijstelling geldt voor inkomsten uit beleggingen in aandelen tussen “in aanmerking komende ingezeten ondernemingen”, wat de werkingssfeer ervan lijkt te beperken tot slechts bepaalde ingezeten ondernemingen.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(492)

De Commissie stelde vast dat sommige ondernemingen in de in de steekproef opgenomen groepen belastingvrijstelling hadden gekregen van inkomsten uit dividenden tussen gekwalificeerde binnenlandse ondernemingen.

(493)

De Commissie was van oordeel dat deze regeling een subsidie is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van een derving van inkomsten door de Chinese overheid, waardoor een voordeel wordt toegekend aan de betrokken ondernemingen. Het voordeel voor de ontvangers is gelijk aan de belastingbesparing.

(494)

Die subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening, omdat de wetgeving zelf de toepassing van deze vrijstelling beperkt tot uitsluitend gekwalificeerde ingezeten ondernemingen die op grote schaal door de staat worden gesteund en waarvan de ontwikkeling door de staat wordt aangemoedigd.

(495)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep aan dat de vrijstelling van dividenden bedoeld is om dubbele belasting van dezelfde inkomsten bij zowel moedermaatschappijen als dochterondernemingen te voorkomen, wat een internationaal aanvaarde fiscale praktijk is.

(496)

Hoewel de Commissie het ermee eens is dat het tegengaan van dubbele belastingheffing een rechtmatige fiscale praktijk is, maakt artikel 26, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting deel uit van hoofdstuk IV “Belastingpreferenties”, dat voorziet in een aantal preferentiële fiscale behandelingen die vrijstellingen van de algemene belastingregels inhouden. Zoals in overweging 491 is toegelicht, luidt artikel 25 van de Wet op de vennootschapsbelasting — dat het inleidende artikel vormt van hoofdstuk IV (“Preferentieel belastingbeleid”) — bovendien: “de staat verleent belastingvoordelen aan ondernemingen die actief zijn in bedrijfstakken of projecten waarvan de ontwikkeling door de staat speciaal wordt ondersteund en aangemoedigd”. Verder is in artikel 26, lid 2, bepaald dat de belastingvrijstelling geldt voor inkomsten uit beleggingen in aandelen tussen “in aanmerking komende ingezeten ondernemingen”, wat de werkingssfeer ervan lijkt te beperken tot slechts bepaalde ingezeten ondernemingen. Daarom was de Commissie van oordeel dat een dergelijk preferentieel belastingbeleid beperkt is tot bepaalde bedrijfstakken die specifiek door de staat worden gesteund en aangemoedigd, zoals de OFC-bedrijfstak, en derhalve specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening. Bijgevolg heeft de Commissie haar conclusie als beschreven in de overwegingen 493 en 494 bevestigd dat deze regeling een tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is.

c)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(497)

De Commissie heeft de hoogte van de subsidie berekend door het normale belastingtarief toe te passen op de dividendinkomsten die zijn afgetrokken van het belastbare inkomen.

(498)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep aan dat de Commissie twee verschillende fiscale behandelingen in de aangifte inkomstenbelasting moet onderscheiden, namelijk dividendinkomsten en het bedrag van de belastingcorrectie voor investeringen, aangezien het bij de laatstgenoemde niet gaat om dividendinkomsten waarop de bepalingen van artikel 26, lid 2, van de Wet op de vennootschapsbelasting van toepassing zijn. De Commissie heeft dit argument aanvaard en de berekeningen van het voordeel dienovereenkomstig gecorrigeerd.

(499)

Het subsidiepercentage dat is vastgesteld voor deze specifieke regeling, bedroeg 1,05 % voor de FTT-groep en 0,21 % voor de ZTT-groep.

3.7.1.4.   Versnelde afschrijving van apparatuur die hightech ondernemingen gebruiken

(500)

Artikel 32 van de Wet op de vennootschapsbelasting luidt: “Indien versnelde afschrijving van vaste activa van een onderneming echt nodig is vanwege technologische ontwikkelingen of om andere redenen, kan het aantal jaren voor de afschrijving worden verlaagd of kan de methode voor versnelde afschrijving worden gebruikt”.

a)   Rechtsgrondslag

(501)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door artikel 32 van de Wet op de vennootschapsbelasting, de uitvoeringsvoorschriften voor de Wet op de vennootschapsbelasting van de VRC, en de volgende mededelingen:

Mededeling van het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst inzake het beleid voor aftrek van uitrusting en apparatuur voor vennootschapsbelastingdoeleinden (Cai Shui [2018] nr. 54);

Mededeling van het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst inzake de afstemming van het vennootschapsbelastingbeleid bij versnelde afschrijving van vaste activa (Cai Shui [2014] nr. 75), en

Mededeling van het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst inzake de nadere afstemming van het vennootschapsbelastingbeleid bij versnelde afschrijving van vaste activa (Cai Shui [2015] nr. 106).

b)   Bevindingen van het onderzoek

(502)

In de Mededeling inzake het beleid voor aftrek van uitrusting en apparatuur voor vennootschapsbelastingdoeleinden (Cai Shui [2018] nr. 54) is het volgende bepaald: “Als de eenheidswaarde van uitrusting of apparatuur die een onderneming nieuw heeft aangekocht in de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2020 niet hoger is dan 5 miljoen RMB, kan de onderneming die waarde in zijn geheel opnemen onder de kosten en uitgaven van de lopende periode voor aftrek bij berekening van haar belastbare inkomen, zodat het niet meer nodig is de afschrijving jaarlijks te bepalen”. Deze wetgeving is niet bedrijfstakspecifiek.

(503)

Ten aanzien van activa met een eenheidswaarde boven 5 miljoen RMB blijven de Mededeling inzake de afstemming van het vennootschapsbelastingbeleid bij versnelde afschrijving van vaste activa (Cai Shui [2014] nr. 75) en de Mededeling inzake de nadere afstemming van het vennootschapsbelastingbeleid bij versnelde afschrijving van vaste activa (Cai Shui [2015] nr. 106) van toepassing. Krachtens die mededelingen kunnen ondernemingen in tien van de belangrijkste bedrijfstakken kiezen voor versnelde afschrijving van de door hen gekochte vaste activa.

(504)

De Commissie stelde vast dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak de methode voor versnelde afschrijving niet toepasten voor activa met een eenheidswaarde boven 5 miljoen RMB. Aangezien die activa niet vallen onder Mededeling Cai Shui [2014] nr. 75 en Mededeling Cai Shui [2015] nr. 106, concludeerde de Commissie dat de producenten-exporteurs niet hadden geprofiteerd van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies.

(505)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de klager aan dat de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs voordeel hadden kunnen halen uit de versnelde afschrijving van huizen en gebouwen, die zijn uitgesloten van het toepassingsgebied van de drempel van 5 miljoen RMB overeenkomstig artikel 2 van de Mededeling inzake het beleid voor aftrek van uitrusting en apparatuur voor de vennootschapsbelasting (Cai Shui [2018] nr. 54). In dit verband heeft de Commissie bevestigd dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen tijdens het onderzoektijdvak niet hebben geprofiteerd van versnelde afschrijving van huizen en gebouwen.

c)   Conclusie

(506)

De Commissie oordeelde dat de producenten-exporteurs in het kader van dit programma niet profiteerden van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies tijdens het onderzoektijdvak.

3.7.1.5.   Vrijstelling van belasting op grondgebruik

(507)

Een organisatie of particulier die grond gebruikt in grote steden, landelijke steden en dorpen of in industriële en mijngebieden, betaalt gewoonlijk een belasting op het gebruik van stadsgrond. De belasting op grondgebruik wordt geheven door de lokale belastingautoriteiten van de plaats waar de grond wordt gebruikt. Bepaalde categorieën grond, zoals op de zee gewonnen grond, grond voor eigen gebruik door overheidsinstellingen, volksorganisaties of militaire eenheden, grond voor gebruik door via het Ministerie van Financiën door de overheid gefinancierde instellingen, grond voor religieus gebruik, openbare parken en historische en schilderachtige plaatsen, straten, wegen, pleinen, groenvoorzieningen en andere openbare plaatsen in steden, zijn vrijgesteld van de belasting op grondgebruik.

a)   Rechtsgrondslag

(508)

De rechtsgrondslag van dit programma wordt gevormd door:

tijdelijke regelingen van de VRC betreffende de onroerendgoedbelasting (Guo Fa [1986] nr. 90, zoals gewijzigd in 2011);

tijdelijke regelingen van de VRC betreffende de belasting op het gebruik van stadsgrond (herzien in 2019), Besluit van de Staatsraad van de Volksrepubliek China nr. 709, en

verscheidene adviezen over het daadkrachtig ondersteunen van de duurzame en gezonde ontwikkeling van de particuliere economie (EFa [2018] nr. 33).

b)   Bevindingen van het onderzoek

(509)

Eén onderneming in een van de in de steekproef opgenomen groepen genoot een vermindering van de grondbelasting van 60 % op grond van speciaal beleid voor hightech ondernemingen in 2019 en 2020 overeenkomstig artikel 2, lid 1, van “verscheidene adviezen over het daadkrachtig ondersteunen van de duurzame en gezonde ontwikkeling van de particuliere economie ” (EFa [2018] nr. 33).

(510)

De desbetreffende onderneming behoorde niet tot een van de vrijgestelde categorieën zoals vastgesteld in artikel 6 van de tijdelijke regelingen van de VRC betreffende de belasting op het gebruik van stadsgrond (herzien in 2019).

(511)

Dezelfde onderneming was in het eerste kwartaal van 2020 bovendien volledig vrijgesteld van betaling van de grondbelasting op grond van de “Mededeling van het Algemeen Bureau van de volksregering van de provincie Hubei inzake druk en verspreiding van het relevante beleid en de relevante maatregelen om de COVID-19-situatie het hoofd te bieden en kleine en middelgrote ondernemingen te ondersteunen om de problemen te overwinnen” (EZhengBanFa (2020) nr. 5) en de “Mededeling van de volksregering van de provincie Hubei inzake druk en verspreiding van het relevante beleid en de relevante maatregelen voor het versnellen van de ontwikkeling van de economie en samenleving in de provincie Hubei” (EZhengBanFa (2020) nr. 6).

c)   Conclusie

(512)

De Commissie was van oordeel dat de hierboven beschreven vermindering van de grondbelasting voor hightech ondernemingen een subsidie is in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), i) of ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van ofwel een rechtstreekse overdracht van middelen (teruggave van belasting) ofwel een derving van inkomsten door de Chinese overheid (de niet-betaalde belasting), waardoor een voordeel wordt toegekend aan de betrokken onderneming. De subsidie is specifiek aangezien zij uitsluitend op hightech ondernemingen is gericht.

(513)

Het voordeel voor de ontvangers is gelijk aan de belastingteruggave/-besparing. Deze subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening, omdat de onderneming een belastingvermindering kreeg, hoewel zij aan geen van de in overweging 507 genoemde objectieve criteria voldeed.

(514)

Wat de vrijstelling van de belasting op grondgebruik in het eerste kwartaal van 2020 betreft, was de Commissie van oordeel dat de maatregel niet specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening aangezien deze belastingvrijstelling gelet op de COVID-pandemie niet beperkt was tot een specifieke onderneming of bedrijfstak of groep van ondernemingen of bedrijfstakken, maar op alle bedrijfstakken werd toegepast.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(515)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is berekend als het voordeel dat de ontvangers ervan tijdens het onderzoektijdvak hebben genoten. Dat voordeel werd geacht gelijk te zijn aan het tijdens het onderzoektijdvak terugbetaalde bedrag. Het voor deze specifieke regeling vastgestelde subsidiebedrag voor de FTT-groep was verwaarloosbaar.

3.7.1.6.   Totaal van alle regelingen voor belastingvrijstelling en programma’s voor belastingvermindering

(516)

Het totale subsidiepercentage dat in het kader van alle regelingen inzake belastingen voor het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt:

Vrijstellingen en verlagingen van belastingen

Naam van de onderneming

Subsidiepercentage

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

2,43  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

0,82  %

3.7.2.   Levering van elektriciteit tegen een verlaagd tarief

a)   Rechtsgrondslag

Circulaire van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming en de Nationale Energie-instantie over de actieve bevordering van marktgerichte stroomtransacties en verdere verbetering van het handelsmechanisme, Fa Gua Yun Xing [2018] nr. 1027, gepubliceerd op 16 juli 2018;

Verschillende adviezen van het Centraal Comité van de Communistische Partij van China en de Staatsraad over verdere verdieping van de hervorming van het energiesysteem (Zhong Fa [2015] nr. 9);

Mededeling over het volledig liberaliseren van het plan voor elektriciteitsopwekking en -verbruik voor commerciële operationele gebruikers (Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming [2019] nr. 1105);

Regels voor elektriciteitshandel voor transacties op de middellange en lange termijn — (Voorlopige) voorschriften voor de uitvoering in de provincie Hubei van 29 november 2019;

Regels voor elektriciteitshandel voor transacties op de middellange en lange termijn in de provincie Jiangsu;

Mededeling van het Prijsbureau van de provincie Jiangsu over een redelijke aanpassing van de prijsstructuur voor elektriciteit, Su Jia Gong [2017] nr. 124, en

Circulaire van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming inzake het verminderen van de elektriciteitskosten van ondernemingen ter ondersteuning van het herstel van het werk en de ontwikkeling van de productie en ter hervorming van de prijzen [2020] nr. 258.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(517)

Alle in de steekproef opgenomen ondernemingen kochten hun elektriciteit.

(518)

Voor sommige in de steekproef opgenomen ondernemingen volgden de prijzen voor de aankoop van elektriciteit de officiële prijzen die op provinciaal niveau voor grote industriële afnemers waren vastgesteld. Zoals bij eerder onderzoek werd vastgesteld (117), verschaft de elektriciteitsvoorziening tegen officieel vastgestelde prijzen geen specifiek voordeel.

(519)

De Commissie stelde echter vast dat onderzochte ondernemingen in de twee in de steekproef opgenomen groepen profiteerden van prijsverlagingen of terugbetalingen/correcties van een deel van hun energiekosten.

(520)

De Commissie stelde vast dat ondernemingen in een van de in de steekproef opgenomen groepen profiteerden van specifieke terugbetalingen/correcties van hun energiekosten omdat deze ondernemingen mochten deelnemen aan een proefprogramma voor “marktgerichte elektriciteitstransacties”. Deze ondernemingen hadden geen overeenkomst met een elektriciteitsproducent voor rechtstreekse elektriciteitslevering. De terugbetalingen/correcties werden ontvangen omdat de betrokken ondernemingen hun stroomvraag op voorhand meedeelden aan de elektriciteitscentrales.

(521)

De Commissie stelde voorts vast dat het, net zoals bij eerdere onderzoeken (118), sommige onderzochte ondernemingen is toegestaan om via overeenkomsten voor de rechtstreekse afname van elektriciteit rechtstreeks van energieproducenten te kopen. In dergelijke overeenkomsten is bepaald dat een bepaalde hoeveelheid elektriciteit kan worden afgenomen tegen een bepaalde prijs, die lager is dan de officiële prijzen die op provinciaal niveau voor grote industriële afnemers zijn vastgesteld.

(522)

De mogelijkheid om overeenkomsten voor de rechtstreekse afname van elektriciteit af te sluiten of te profiteren van terugbetalingen/correcties van de energiekosten door deel te nemen aan “marktgerichte elektriciteitstransacties” staat momenteel niet open voor alle grote industriële afnemers. Op nationaal niveau staat in de adviezen van het Centraal Comité van de Communistische Partij van China en de Staatsraad over verdere verdieping van de hervorming van het energiesysteem bv. dat “ondernemingen die zich niet aan het nationale industriebeleid houden en waarvan de producten en processen worden uitgesloten, niet mogen deelnemen aan rechtstreekse transacties” (119). In diezelfde adviezen is ook bepaald dat “wij, nadat de toegangsnormen zijn vastgesteld, ook de jaarlijks door overheden gepubliceerde catalogi van lokale stroomproducenten en stroomretailers die aan de normen voldoen moeten bijwerken en een dynamische regulering van de afnemercatalogus moeten invoeren. De in de catalogus opgenomen stroomproducenten, stroomretailers en afnemers kunnen zich vrijwillig bij de instellingen voor de handel registreren om marktspelers te worden”. Om deel te nemen aan het stelsel van rechtstreekse handel, moet een onderneming dus aan bepaalde normen voldoen en zijn opgenomen in de “catalogus van afnemers”.

(523)

In de praktijk wordt de rechtstreekse handel in elektriciteit verzorgd door de provincies. Ondernemingen moeten de provinciale autoriteiten om toestemming vragen voor deelname aan de proefregeling voor rechtstreekse elektriciteitsovereenkomsten en aan bepaalde criteria voldoen. Voor bepaalde ondernemingen is er geen sprake van een echte marktgebaseerde onderhandelings- of veilingsprocedure, omdat de hoeveelheden die in het kader van rechtstreekse overeenkomsten worden gekocht, niet gebaseerd zijn op de reële vraag en het reële aanbod. Energieproducenten en stroomverbruikers zijn immers niet vrij om al hun elektriciteit rechtstreeks te kopen of te verkopen. Zij worden beperkt door kwantitatieve quota die hun door de lokale overheid worden toegewezen. Hoewel de prijzen worden geacht rechtstreeks te zijn overeengekomen tussen de energieproducenten en de energiegebruiker of intermediaire dienstverlenende ondernemingen, worden de facturen aan de ondernemingen in feite afgegeven door het staatselektriciteitsbedrijf. Ten slotte moeten alle gesloten overeenkomsten voor rechtstreekse aankoop ter registratie bij de plaatselijke overheid worden ingediend.

(524)

In 2018 had de Chinese overheid recentelijk de Circulaire van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming en de Nationale Energie-instantie over de actieve bevordering van marktgerichte stroomtransacties en verdere verbetering van het handelsmechanisme uitgebracht (Fa Gua Yun Xing [2018] nr. 1027). De circulaire heeft weliswaar tot doel het aantal rechtstreekse transacties op de elektriciteitsmarkt te verhogen, maar bepaalde bedrijfstakken, waaronder hightech bedrijfstakken zoals de OFC-bedrijfstak, worden specifiek genoemd als bedrijfstakken die worden ondersteund en profiteren van de liberalisering van de elektriciteitsmarkt. Zo noemt punt 2 van deel III (“Openstelling om de toetreding van afnemers die aan vereisten voldoen, mogelijk te maken): “opkomende bedrijfstakken met een grote toegevoegde waarde, zoals hightech, internet, big data en hoogwaardige be- en verwerkende industrieën, evenals hoogtechnologische ondernemingen met duidelijke voordelen en kenmerken, bijstaan bij het tot stand brengen van transacties, waarbij geen beperkingen worden gesteld ten aanzien van spanningsniveaus (voltage) en energieverbruik”.

(525)

Voorts is in de Mededeling over het volledig liberaliseren van het plan voor elektriciteitsopwekking en -verbruik voor commerciële operationele gebruikers [2019] nr. 1105, die erop gericht is de elektriciteitsmarkt verder te liberaliseren, bepaald dat “commerciële afnemers van elektriciteit die niet voldoen aan het nationale industriebeleid voorlopig niet mogen deelnemen aan marktgerichte transacties, en afnemers van elektriciteit wier producten en processen behoren tot de geëlimineerde en beperkte categorieën in de “Catalogus met richtsnoeren voor de aanpassing van de industriële structuur” het huidige differentiële prijsbeleid voor elektriciteit strikt moeten toepassen”.

(526)

De wetgeving voorziet derhalve in een selectieve toepassing van “marktgerichte elektriciteitstransacties” op de elektriciteitsmarkt op bepaalde bedrijfstakken zoals de bedrijfstakken die voldoen aan het nationale industriebeleid, waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar hightech bedrijfstakken. Daardoor betalen deze bedrijfstakken lagere prijzen voor elektriciteit.

(527)

De Commissie stelde ook vast dat bepaalde onderzochte ondernemingen in de periode maart - juni 2020 profiteerden van terugbetalingen/correcties van hun energiekosten op basis van een nationale beleidsmaatregel (120) die bedoeld was om de lasten van de COVID-19-pandemie voor ondernemingen te verlichten. De Commissie was van oordeel dat deze maatregel niet specifiek was.

c)   Conclusie

(528)

De Commissie oordeelde dat het verlaagde elektriciteitstarief en de terugbetalingen/correcties die voortvloeiden uit de deelname aan “marktgerichte elektriciteitstransacties”, al dan niet door middel van een overeenkomst voor de rechtstreekse afname van elektriciteit, die door de desbetreffende in de steekproef opgenomen ondernemingen werden ontvangen, een subsidie waren in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), ii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening, omdat er sprake is van een financiële bijdrage in de vorm van een derving van inkomsten door de Chinese overheid (d.w.z. de exploitant van het net), waardoor aan de betrokken ondernemingen een voordeel wordt toegekend. Het voordeel voor de begunstigden is gelijk aan de besparing op de energiekosten, hetzij door de verlaagde elektriciteitsprijzen die werden uitonderhandeld in het kader van overeenkomsten voor de rechtstreekse afname van elektriciteit, hetzij door terugbetalingen/correcties vanwege deelname aan een proefprogramma voor “marktgerichte elektriciteitstransacties”, aangezien de elektriciteit werd geleverd tegen tarieven die onder de normale netprijs liggen die wordt betaald door andere grote industriële afnemers die van de Staat niet mogen deelnemen aan “marktgerichte elektriciteitstransacties” voor de levering van elektriciteit.

(529)

Die subsidie is specifiek in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), van de basisverordening, omdat de wetgeving zelf de toepassing van deze regeling beperkt tot ondernemingen die zich houden aan bepaalde door de staat vastgestelde industriebeleidsdoelstellingen en waarvan de producten of processen niet zijn uitgesloten omdat zij niet subsidiabel zijn.

(530)

De Commissie concludeerde derhalve dat de subsidieregeling in het onderzoektijdvak van toepassing was en dat deze specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punt a), en artikel 4, lid 3, van de basisverordening.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(531)

De hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie is berekend als het voordeel dat de ontvangers ervan tijdens het onderzoektijdvak hebben genoten. Dat voordeel was berekend als het verschil tussen de totale verschuldigde elektriciteitsprijs tegen de officiële elektriciteitsprijs en de totale door de ondernemingen van de in de steekproef opgenomen groepen betaalde elektriciteitsprijs op basis van het verlaagde tarief en/of door diverse vormen van terugbetalingen/correcties in mindering te brengen.

(532)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze regeling voor het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt:

Levering van elektriciteit tegen een verlaagd tarief

Naam van de onderneming

Subsidiepercentage

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

0,18  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

0,06  %

3.8.   Verstrekking van goederen tegen een ontoereikende prijs

3.8.1.   Verstrekking van grond tegen een ontoereikende prijs

(533)

Alle grond is in de VRC eigendom van de staat of van een collectief gevormd door dorpen of gemeenten alvorens hij juridisch kan worden overgedragen aan rechtspersonen of particulieren. Alle percelen grond in stedelijke gebieden zijn eigendom van de staat en alle percelen in plattelandsgebieden zijn eigendom van de dorpen of gemeenten in die gebieden.

(534)

Krachtens de grondwet van de VRC en de Wet op het grondbeheer kunnen ondernemingen en particulieren echter “grondgebruiksrechten” kopen. Voor industriegrond loopt de erfpacht gewoonlijk vijftig jaar, verlengbaar met een nieuwe periode van vijftig jaar.

(535)

Volgens de Chinese overheid bepaalt artikel 137 van de Wet op eigendom van de VRC dat “de overdracht van land bestemd voor industrie, bedrijven, amusement, handel of woningen enz. of land bestemd voor twee of meer gebruikers moet plaatsvinden middels een veiling, uitnodiging tot inschrijving of andere vorm van openbare bieding”. Daarnaast verwijst de Chinese overheid naar artikel 3 van de Tijdelijke regelingen van de VRC betreffende de toewijzing en de overdracht van het recht op het gebruik van staatsgrond in stedelijke gebieden. In dat artikel is bepaald dat “tenzij wettelijk anders is bepaald, elke onderneming, bedrijf, andere organisatie en natuurlijke persoon in of buiten de Volksrepubliek China het recht op gebruik van de grond kan verkrijgen en zich kan bezighouden met landontwikkeling, -gebruik en -beheer overeenkomstig de bepalingen van deze regelingen”.

a)   Rechtsgrondslag

(536)

De verlening van grondgebruiksrechten in China valt onder de Wet op het grondbeheer van de Volksrepubliek China. Daarnaast maken de volgende documenten deel uit van de rechtsgrondslag:

Wet van de Volksrepubliek China op de eigendom (verordening nr. 62 van de president van de VRC);

Wet van de Volksrepubliek China op het grondbeheer (verordening nr. 28 van de president van de VRC);

Wet van de Volksrepubliek China inzake het beheer van stedelijk onroerend goed (verordening nr. 18 van de president van de VRC);

Tijdelijke regelingen van de Volksrepubliek China betreffende de toewijzing en de overdracht van het recht op het gebruik van staatsgrond in de stedelijke gebieden (besluit nr. 55 van de Staatsraad van de VRC);

Verordening tot uitvoering van de Wet op het grondbeheer van de Volksrepubliek China (verordening van de Staatsraad van de Volksrepubliek China [2014] nr. 653);

Bepaling inzake de toewijzing van het recht op het gebruik van bouwgrond in staatsbezit door uitnodigingen tot het doen van een bod, veilingen en prijsopgaven (aankondiging nr. 39 van de CSRC), en

Mededeling van de Staatsraad over de desbetreffende aangelegenheden inzake de versterking van het grondbeheer, Guo Fa (2006) nr. 31.

b)   Bevindingen van het onderzoek

(537)

Volgens artikel 10 van de Bepaling inzake de toewijzing van het recht op het gebruik van bouwgrond in staatsbezit door uitnodigingen tot inschrijving, veilingen en prijsopgaven stellen de lokale autoriteiten de grondprijzen vast volgens het evaluatiesysteem voor stedelijke grond, dat maar om de drie jaar wordt geactualiseerd, en het industriebeleid van de overheid.

(538)

In eerdere onderzoeken heeft de Commissie vastgesteld dat de prijzen van grondgebruiksrechten in de VRC niet representatief waren voor een marktprijs die tot stand komt door het vrije spel van vraag en aanbod, aangezien het veilingsysteem onduidelijk en niet-transparant was en in de praktijk niet functioneerde, en de prijzen door de autoriteiten op willekeurige wijze werden vastgesteld. (121) Zoals in de vorige overweging is vermeld, bepalen de autoriteiten de prijzen volgens het evaluatiesysteem voor stedelijke grond, dat naast andere criteria de instructie bevat om bij de prijsbepaling voor industriegrond ook het industriebeleid in aanmerking te nemen.

(539)

Het huidige onderzoek bracht dienaangaande geen merkbare veranderingen aan het licht. Zo stelde de Commissie vast dat de meeste van de in de steekproef opgenomen ondernemingen hun grondgebruiksrechten verkregen door toewijzing door lokale overheden en niet via een offerteprocedure.

(540)

Het voorgaande bewijs weerlegt de stelling van de Chinese overheid dat de voor grondgebruiksrechten betaalde prijzen in de VRC representatief zijn voor een marktprijs die tot stand komt door het vrije spel van vraag en aanbod.

c)   Conclusie

(541)

De bevindingen van dit onderzoek tonen aan dat de situatie met betrekking tot de verwerving van grond in de VRC niet-transparant is en dat de prijzen op willekeurige wijze door de autoriteiten werden bepaald.

(542)

De verlening van grondgebruiksrechten door de Chinese overheid moet dus worden beschouwd als een subsidie in de zin van artikel 3, lid 1, punt a), iii), en artikel 3, lid 2, van de basisverordening in de vorm van de verstrekking van goederen, waardoor de ontvangende ondernemingen een voordeel hebben verkregen. Zoals uiteengezet in de overwegingen 537 tot en met 540 is er in de VRC geen functionerende grondmarkt, en blijkt uit het gebruik van een externe benchmark (zie de overwegingen 549 tot en met 551) dat het bedrag dat de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs voor grondgebruiksrechten hebben betaald, ver onder de normale marktwaarde ligt.

(543)

In het kader van de preferentiële toegang tot industriegrond voor ondernemingen in bepaalde bedrijfstakken merkte de Commissie op dat bij de prijsbepaling door de plaatselijke overheden rekening moet worden gehouden met het industriebeleid van de overheid, zoals vermeld in overweging 538. Binnen dit industriebeleid is de OFC-bedrijfstak een aangemoedigde bedrijfstak (122). Bovendien houden overheidsinstanties overeenkomstig Besluit nr. 40 van de Staatsraad bij de verstrekking van grond rekening met de “Leidende catalogus voor industriële herstructurering” en het industriebeleid. Uit artikel XVIII van Besluit nr. 40 blijkt dat bedrijfstakken die “beperkt” zijn, geen toegang krijgen tot grondgebruiksrechten. Daaruit volgt dat de subsidie specifiek is in de zin van artikel 4, lid 2, punten a) en c), van de basisverordening, omdat de preferentiële verstrekking van grond beperkt is tot ondernemingen in bepaalde bedrijfstakken, in dit geval de OFC-bedrijfstak, en dat de overheidspraktijken op dit gebied onduidelijk en niet transparant zijn.

(544)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de Chinese overheid aan dat de in de steekproef opgenomen ondernemingen geen voordeel hebben verkregen door het verlenen van grondgebruiksrechten omdat er in de VRC een vrije markt voor grond bestaat. In dit verband verwees de Chinese overheid naar artikel 347 van het Burgerlijk Wetboek van de VRC, waarin het volgende is bepaald: “wanneer grond wordt gebruikt voor industriële, commerciële, toeristische of vermaaksdoeleinden, voor residentiële projecten of voor andere winstgevende doeleinden, of wanneer er twee of meer personen zijn die bereid zijn hetzelfde stuk grond te gebruiken, wordt het recht op grondgebruik voor bouwdoeleinden toegekend door middel van een offerteaanvraag, een veiling of andere vormen van openbare bieding. De prijs van de grond wordt vastgesteld door concurrentie op de markt”.

(545)

De Commissie heeft vastgesteld dat er weliswaar wettelijke bepalingen zijn om grondgebruiksrechten op transparante wijze en tegen marktprijzen toe te kennen, bijvoorbeeld door de invoering van inschrijvingsprocedures, maar dat die bepalingen regelmatig niet worden nageleefd en dat bepaalde kopers hun grond gratis of onder de marktprijs verkrijgen (123). Bovendien streven de autoriteiten bij het toewijzen van grond vaak specifieke politieke doelen na, waaronder de uitvoering van de economische plannen (124).

(546)

Bovendien was de Chinese overheid het niet eens met de Commissie dat de maatregelen specifiek zijn, omdat de VRC voor geen enkele bedrijfstak een specifiek grondbeleid heeft. De Chinese overheid verklaarde voorts dat Besluit nr. 40 niet verlangt dat overheidsinstanties erop toezien dat grond ter beschikking wordt gesteld van aangemoedigde bedrijfstakken.

(547)

In dit verband vermeldt artikel XII van Besluit nr. 40 van de Staatsraad: “Leidende catalogus voor industriële herstructurering” is een belangrijk referentiepunt voor investeringen, het beheer door de overheid van investeringsprojecten en de formulering en toepassing van beleid op het gebied van belastingen, krediet, grond (nadruk toegevoegd) en in- en uitvoer”. Voorts luidt de inleiding van Besluit nr. 40: “Alle betrokken diensten versnellen de formulering en aanpassing van het beleid op het gebied van belastingen, krediet, grond (nadruk toegevoegd) en in- en uitvoer enz., en versterken de coördinatie met het industriebeleid om het beleid ter bevordering van de industriële herstructurering verder te perfectioneren”. Het is dan ook duidelijk dat overheidsinstanties bij het verstrekken van grond aan bedrijven rekening moeten houden met de de “Leidende catalogus voor industriële herstructurering” en het industriebeleid. Artikel XVIII van Besluit nr. 40 bepaalt ten aanzien van bedrijfstakken van de categorie “beperkt”: “De voor investeringen bevoegde diensten mogen niet onderzoeken, goedkeuren of registreren, geen financiële instelling mag een lening verstrekken, en geen andere departementen voor grondbeheer, ruimtelijke ordening en bouw, milieubescherming, kwaliteitscontrole, brandbestrijding, douane, industrie en handel enz. mogen de desbetreffende procedures doorlopen” (nadruk toegevoegd). Het is de departementen die verantwoordelijk zijn voor grondbeheer derhalve verboden grond te verstrekken aan bedrijven van de categorie “beperkt”. De bovengenoemde bepalingen van Besluit nr. 40, gelezen overeenkomstig de strekking van de “Leidende catalogus voor industriële herstructurering” wijzen op een duidelijk verband tussen het industriebeleid voor aangemoedigde bedrijfstakken en het beleid voor de verstrekking van grond. Derhalve werd het argument van de Chinese overheid afgewezen.

(548)

De Commissie concludeerde bijgevolg dat deze subsidie aanleiding gaf tot compenserende maatregelen.

d)   Berekening van de hoogte van de subsidie

(549)

Zoals bij eerdere onderzoeken (125) en overeenkomstig artikel 6, punt d), ii), van de basisverordening, werden de grondprijzen van het afzonderlijke douanegebied van Taiwan, Penghu, Kinmen en Matsu (“Chinees Taipei”) gebruikt als externe benchmark (126). Het aan de ontvangers verleende voordeel werd berekend aan de hand van het verschil tussen het bedrag dat elk van de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs daadwerkelijk voor grondgebruiksrechten betaalde (dat wil zeggen de werkelijk betaalde prijs zoals vermeld in het contract en, in voorkomend geval, de in het contract vermelde prijs verminderd met de terugbetalingen/subsidies van de lokale overheid) en het bedrag dat normaal gezien had moeten zijn betaald op basis van Chinees Taipei als benchmark.

(550)

De Commissie vindt Chinees Taipei om de volgende redenen geschikt als externe benchmark:

het vergelijkbare niveau van economische ontwikkeling en bbp, alsmede de vergelijkbare economische structuur in Chinees Taipei en de meeste Chinese provincies en steden waarin de in de steekproef opgenomen producentenexporteurs gevestigd zijn;

de fysieke nabijheid van de VRC en Chinees Taipei;

de hoge graad van industriële infrastructuur waarover zowel Chinees Taipei als veel Chinese provincies beschikken;

de sterke economische banden en grensoverschrijdende handel tussen Chinees Taipei en de VRC;

de hoge bevolkingsdichtheid in veel Chinese provincies en in Chinees Taipei;

de gelijkenis tussen het soort grond en de transacties om tot een relevante benchmark te komen in Chinees Taipei en in de VRC, en

de gemeenschappelijke demografische, taalkundige en culturele kenmerken van Chinees Taipei en de VRC.

(551)

Volgens de in eerdere onderzoeken toegepaste methode (127) en bij gebrek aan meer passende informatie in dit verband heeft de Commissie gebruikgemaakt van de gemiddelde grondprijs per vierkante meter die was vastgesteld in de zes districten in Chinees Taipei, waar de meeste Taiwanese industrieparken gelegen zijn (Taipei, Taichung, Tainan, Kaohsiung, Taoyuan, Hsinchu), gecorrigeerd voor de inflatie en voor de ontwikkeling van het bbp vanaf de data van de respectieve overeenkomsten inzake grondgebruiksrechten. Aangezien alle in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs gevestigd zijn in industriële zones in de VRC, achtte de Commissie het passend een benchmark vast te stellen op basis van transacties die eveneens in een industriële zone plaatsvonden. De informatie over de prijzen voor industriegronden sinds 2013 is afkomstig van de website van het Bureau voor de industrie van het Ministerie van Economische Zaken van Taiwan (128). Voor de voorgaande jaren werden de prijzen gecorrigeerd op basis van de inflatie en de ontwikkeling van het bbp per capita tegen actuele prijzen in USD voor Taiwan, zoals gepubliceerd door het IMF.

(552)

Naar aanleiding van de mededeling van de definitieve bevindingen verklaarde de Chinese overheid het niet eens te zijn met het gebruik van een benchmark buiten het Chinese vasteland, wat resulteerde in een berekening van het voordeel die in strijd is met artikel 6, punt d), van de basisverordening en artikel 14, punt d), van de SCM-overeenkomst. De Chinese overheid voerde aan dat er in continentaal China niet-verstoorde benchmarks bestaan omdat grondgebruiksrechten worden overgedragen door openbare biedingen of veilingen overeenkomstig de Wet op het grondbeheer, en dat de Commissie de prijzen in continentaal China als benchmark had moeten gebruiken omdat particuliere ondernemingen die grondgebruiksrechten bezitten deze aan niet-verbonden afnemers kunnen verpachten of verkopen. De Chinese overheid voerde verder aan dat het feit dat de prijzen worden bepaald door middel van concurrerende biedingen en onderhandelingen, waarborgt dat zij niet verstoord zijn maar een passende marktprijs weerspiegelen.

(553)

De Chinese overheid heeft echter geen statistieken of gegevens verstrekt die de Commissie in staat stellen het voorstel om gebruik te maken van prijzen waartegen particuliere ondernemingen grondgebruiksrechten verpachten of wederverkopen, te onderzoeken. De Commissie kon ook geen openbaar beschikbare gegevens over dit onderwerp vinden. Ook als dergelijke informatie zou worden ontvangen, zou deze bovendien alleen betrekking hebben op een secundaire markt van overdrachten, aangezien er op de primaire markt slechts één speler is (de oorspronkelijke toewijzing van grondgebruiksrechten geschiedt altijd door de Chinese overheid). De primaire markt voor de oorspronkelijke toewijzing voor vijftig jaar verschilt immers van de verpachting op de secundaire markt, die normaliter van veel kortere duur is, of ten minste andere bepalingen inzake herwaardering, beëindiging enz. kent. Daarom bleef de Commissie zich baseren op de beschikbare informatie over de primaire markt, die de markt is waarop dit onderzoek betrekking heeft.

(554)

Voorts voerde de Chinese overheid aan dat indien een benchmark buiten het Chinese vasteland zou moeten worden gebruikt, de door de Commissie gebruikte vergelijkingsmethode en de selectie van Chinees Taipei onjuist waren. Ten eerste was de vergelijking door de Commissie van bepaalde kenmerken van Chinees Taipei, zoals de economische ontwikkeling, de toestand van de industriële infrastructuur enz., met de kenmerken van provincies en steden op het Chinese vasteland incorrect, omdat de kenmerken van beide markten niet vergelijkbaar zijn. Ten tweede voerde de Chinese overheid aan dat de grondprijzen in Chinees Taipei geen verband houden noch verbonden zijn met de heersende marktomstandigheden in continentaal China, zoals vereist door artikel 14, punt d), van de SCM-overeenkomst, aangezien in Chinees Taipei grond moet worden aangekocht, terwijl op het Chinese vasteland grond voor een periode van 50 jaar wordt gepacht. Bovendien zijn de bevolkingsdichtheid, de omvang en het bbp van continentaal China en Chinees Taipei zeer verschillend en zijn beide markten dus niet vergelijkbaar. Zo bedroeg de bevolkingsdichtheid van China in 2020 149 inwoners per vierkante kilometer land, terwijl voor Chinees Taipei de bevolkingsdichtheid 650 inwoners per vierkante kilometer land bedroeg. Bovendien is de omvang van Chinees Taipei ongeveer 36 197 km2, wat veel kleiner is dan de betrokken provincies zoals Hubei (185 900 km2) en Jiangsu (102 600 km2). Derhalve betoogde de Chinese overheid dat een correctie moet worden toegepast om aan deze factoren recht te doen. Voorts voerde de Chinese overheid aan dat er geen inflatiecorrectie was toegepast en verzocht zij om een gedetailleerde mededeling van de gegevens die ten grondslag liggen aan de berekening van de benchmark, met name met betrekking tot de gebruikte benchmark voor de prijzen van Chinees Taipei en de gegevens die werden gebruikt voor de correctie van voorgaande jaren.

(555)

De ZTT-groep voerde tevens aan dat de door de Commissie gebruikte benchmark kennelijk ongeschikt is. Ten eerste moet de staat van ontwikkeling van de Chinese provincies ten tijde van de verwerving van het grondgebruiksrecht en niet in het onderzoektijdvak in aanmerking worden genomen en worden vergeleken met die van Chinees Taipei. Ten tweede was het bbp van Chinees Taipei in de afgelopen drie jaar meer dan driemaal zo hoog als dat van het Chinese vasteland en in 2020 meer dan 50 % hoger dan in de provincie Jiangsu. Ten derde moeten de correctie-indexen van de Chinese provincies waar de in de steekproef opgenomen producenten gevestigd zijn, worden toegepast, en niet die van Chinees Taipei. Ten slotte verzocht deze belanghebbende de Commissie om betekenisvolle statistieken en de details voor de berekening van de benchmark of de volledige voor die berekening gebruikte reeks gegevens te verstrekken.

(556)

In dit verband merkte de Commissie op dat de keuze van Chinees Taipei als benchmark was gebaseerd op het onderzoek van verschillende in overweging 550 genoemde factoren. Hoewel er bepaalde verschillen zijn in de marktomstandigheden tussen grondgebruiksrechten in continentaal China en de verkoop van grond in Chinees Taipei, zijn deze niet van dien aard dat zij de keuze van Chinees Taipei als valide benchmark tenietdoen. Bovendien vergeleek de Chinese overheid de bevolkingsdichtheid op het niveau van het hele land. Bij nader onderzoek van de bevolkingsdichtheid van de daadwerkelijke vestigingsplaatsen van de producenten-exporteurs blijkt dat die gemiddeld genomen vergelijkbaar is. Zo bedroeg de bevolkingsdichtheid van Hubei in 2020 bijvoorbeeld 308 personen per km2; de bevolkingsdichtheid van de stad Wuhan, waar de meeste bedrijven gevestigd zijn, bedroeg echter 1 145 inwoners per km2 (129). De bevolkingsdichtheid van Jiangsu bedroeg 830 personen per km2 (130). Daarom achtte de Commissie een correctie niet nodig.

(557)

Het subsidiepercentage dat in het kader van deze subsidie voor het onderzoektijdvak voor de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs is vastgesteld, bedraagt:

Verstrekking van grond tegen een ontoereikende prijs

Naam van de onderneming

Subsidiepercentage

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

0,84  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

0,40  %

3.8.2.   Levering van grondstoffen tegen een ontoereikende prijs

(558)

In zijn klacht leverde de klager bewijs dat Chinese OFC-producenten actief zijn in een aangemoedigde bedrijfstak en dat redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat de subsidies die worden verstrekt aan producenten van grondstoffen die worden gebruikt bij de vervaardiging van OFC, uiteindelijk OFC-producenten ten goede komen. Dit voordeel zou de OFC-fabrikanten rechtstreeks ten goede komen, voor zover zij verticaal geïntegreerd zijn, en onrechtstreeks, voor zover die subsidies leiden tot lagere prijzen voor inputs op de Chinese binnenlandse markt dan anders het geval zou zijn.

(559)

Hoewel de Chinese overheid, zoals beschreven in de overwegingen 168 tot en met 169, tijdens de kruislingse controle op afstand documenten heeft verstrekt over het relevante provinciale overheidsbeleid in Yunnan, heeft zij de Commissie niet geholpen om informatie te verkrijgen van particuliere of staatsbedrijven en werd zij dus geacht slechts gedeeltelijk mee te werken aan de verzoeken van de Commissie om informatie te krijgen over de levering van grondstoffen en de respectieve markt.

(560)

Het argument van de Chinese overheid dat de Commissie om informatie had verzocht over een irrelevante markt, aangezien de bij de productie van OFC gebruikte grondstof niet germanium, maar germaniumtetrachloride was, veranderde niets aan deze bevinding. Aangezien germanium de grondstof voor germaniumtetrachloride is, zijn voorschriften inzake germanium en de respectieve markt van invloed op het specifieke afgeleide product germaniumtetrachloride.

(561)

Aangezien de onderzochte groepen ondernemingen verticaal geïntegreerd waren, zijn de door de verbonden leveranciers van de OFC-producerende entiteiten geleverde grondstoffen in beginsel opgenomen in het onderzoek. Voor zover bepaalde onderzochte tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies werden ontvangen op het niveau van deze verbonden leveranciers, zijn zij derhalve meegenomen in de berekeningen voor elk van de hierboven geanalyseerde subsidieregelingen.

(562)

De Commissie onderzocht ook of niet-verbonden leveranciers van basisgrondstoffen tegen een ontoereikende prijs inputs leverden aan de in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs. De Commissie keek in het bijzonder naar de basisgrondstoffen voor de productie van OFC die de in de steekproef opgenomen ondernemingen grotendeels aankochten bij niet-verbonden leveranciers, te weten germaniumtetrachloride en siliciumchloride.

(563)

Het oorspronkelijke inputmateriaal voor germaniumtetrachloride is germanium, dat absoluut noodzakelijk is voor veel hoogtechnologische producten. Het is een belangrijk inputmateriaal dat bij de productie van OFC wordt gebruikt om de brekingsindex van OFC te verhogen en signaalverlies over lange afstanden te helpen beperken (131). Vanwege de geologische omstandigheden beschikt de regio Yunnan over een rijke voorraad germanium.

(564)

Gelet op de gedeeltelijke medewerking door de Chinese overheid analyseerde de Commissie de door de Chinese overheid overgelegde beperkte reeks documenten en vulde zij die aan door de plannen en beleidsmaatregelen van de overheid ten aanzien van deze inputs te onderzoeken op basis van de beschikbare informatie en door de spelers op de markt voor deze basisproducten te onderzoeken. De Commissie stelde vast dat de Chinese overheid plannen en strategieën heeft ingevoerd om de germaniumbedrijfstak in Yunnan te ondersteunen. Plannen waarin de productie van deze grondstof aan bod komt, zijn onder meer het “Dertiende Vijfjarenplan voor nationale economische en sociale ontwikkeling van de provincie Yunnan” (132), de “Mededeling van de regering van de provincie Yunnan over het ontwikkelen van de industrie van Yunnan 2016-2020” (133) en de “Mededeling van de regering van de provincie Yunnan over verschillende maatregelen ter ondersteuning van de ontwikkeling van de reële economie” (134).

(565)

In het “Dertiende vijfjarenplan voor nationale economische en sociale ontwikkeling van de provincie Yunnan” wordt uitdrukkelijk verwezen naar germanium in de doelstelling om “actief nieuwe materialen voor zonnecellen te ontwikkelen, zoals germanium en dunne film” en “de ontwikkeling te ondersteunen van de bedrijfstak voor informatietechnologie van de volgende generatie, de ontwikkeling te versnellen van nieuwe functionele materialen op het gebied van elektronische informatie en halfgeleiders op basis van platinagroepmetalen, germanium, indium en andere zeldzame en edele metalen”.

(566)

De doelstellingen van het Vijfjarenplan komen tot uiting en worden ontwikkeld in nadere mededelingen en uitvoeringsmaatregelen van de overheid. Zoals toegelicht in overweging 79 leidt het planningssysteem in de VRC ertoe dat middelen worden toegewezen aan sectoren die door de overheid als strategisch of anderszins politiek belangrijk zijn bestempeld.

(567)

In de “Mededeling van de regering van de provincie Yunnan over het ontwikkelen van de industrie van Yunnan 2016-2020” stelt de regering van de provincie uitdrukkelijk als strategische taak vast dat “het industriepark van Yunnan voor nieuwe materialen op basis van edelmetalen, [...] de nationale industriële basis voor germanium en de ontwikkeling van nieuwe opto-elektronische materialen en toestellen krachtig moet worden bevorderd” en dat “buitenlandse technische belemmeringen moeten worden afgebouwd en de ontwikkeling van nieuwe materialen op basis van zeldzame metalen zoals [...] germanium en op germanium gebaseerde nieuwe materialen moet worden versneld” en dat “het onderzoek naar en de ontwikkeling van geavanceerde nieuwe materialen zoals [...] germanium proactief moet worden uitgerold”.

(568)

In het derde documenten waarin het mechanisme is beschreven om de germaniumbedrijfstak in de provincie Yunnan te bevorderen, is sprake van directe financiële steun: “In overeenstemming met het beginsel van de “aankoop en opslag door ondernemingen, bankleningen, financiële subsidies, marktwerking en zelf-financiering” zijn wij overgegaan tot de commerciële aankoop en opslag van […] germanium, […] en andere essentiële producten op basis van non-ferro-metalen in de gehele provincie. De totale aangekochte en opgeslagen hoeveelheid bedraagt ongeveer 800 000 ton, en de periode van inzameling en opslag bedraagt één jaar. De middelen die nodig zijn voor de inzameling en opslag worden door de onderneming aan de bank geleend in de vorm van een producttoezegging. De provinciale regering heeft een speciaal fonds van 1 miljard yuan toegewezen om de bankleningen aan ondernemingen te subsidiëren. In het kader daarvan zal een kortingsubsidie van 80 % worden verleend aan ondernemingen die tin, germanium en indium aankopen en opslaan.”.

(569)

Op basis van de publiekelijk beschikbare informatie stelde de Commissie vast dat ondernemingen in de germaniumbedrijfstak, waaronder producenten van germaniumtetrachloride, in de provincie Yunnan subsidies hebben ontvangen van de staat. Zo ontvingen YUNNAN Lincang Xinyuan Germanium, een onderneming die gedeeltelijk eigendom van de staat is, en haar dochterondernemingen meerdere betalingen van de Chinese overheid. In haar jaarverslag van 2020 geeft de onderneming een bedrag van 21 847 627 RMB op als inkomsten uit subsidiebetalingen voor het jaar 2019. In 2020 bedroegen de van de Chinese overheid ontvangen subsidies 55 361 284 RMB (135). De door de Chinese overheid aan de germaniumbedrijfstak verstrekte subsidies zijn niet beperkt tot één onderneming. In haar jaarverslag voor 2019 vermeldde ook staatsbedrijf Yunnan Chihong Zinc and Germanium dat jaar subsidies te hebben ontvangen ten belope van 43 771 439 RMB (136).

(570)

Het is derhalve duidelijk dat de Chinese overheid betrokken is bij de gehele OFC-waardeketen, hetgeen waarschijnlijk een zodanig effect heeft op de prijzen dat deze de marktwerking niet weerspiegelen. Op de hierboven beschreven manieren zijn de sectoren die grondstoffen voor de productie van OFC produceren, met name germanium en germaniumtetrachloride, onderworpen aan overheidsingrijpen.

(571)

Desalniettemin heeft de Commissie, gelet op het feit dat het antidumpingrecht mogelijk zal worden vastgesteld op het niveau van de dumpingmarge, zoals toegelicht in overweging 769, en gelet op het mogelijke belang van de in overweging 765 uiteengezette omstandigheden, beslist om het onderzoek naar deze vermeende subsidie niet voort te zetten en heeft zij zich het recht voorbehouden om indien nodig terug te komen op deze kwestie.

3.9.   Conclusie over subsidiëring

(572)

Op basis van de beschikbare informatie berekende de Commissie het bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen overeenkomstig de basisverordening door elke subsidie of elk subsidieprogramma te onderzoeken, en telde zij deze cijfers op om voor elke producent-exporteur in het onderzoektijdvak de totale subsidiëring te berekenen. Om de onderstaande totale subsidiëring te berekenen, heeft de Commissie eerst het percentage van de subsidiëring berekend, d.w.z. het subsidiebedrag als percentage van de totale omzet van de onderneming. Dat percentage werd vervolgens gebruikt om de subsidie te berekenen die werd toegekend voor de uitvoer van het betrokken product naar de Unie in het onderzoektijdvak. Daarna werd het subsidiebedrag per ton betrokken product berekend die in het onderzoektijdvak naar de Unie was uitgevoerd, en werden de onderstaande marges berekend als percentage van de cif-waarde (CIF — Costs, Insurance and Freight (kosten, verzekering en vracht)) van dezelfde uitvoer per ton.

(573)

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de basisverordening werd de totale subsidie voor de meewerkende ondernemingen die niet in de steekproef zijn opgenomen, berekend op basis van het totale gewogen gemiddelde bedrag van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld, dat is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen meewerkende producenten-exporteurs, met uitzondering van verwaarloosbare bedragen en van het bedrag van subsidies dat is vastgesteld voor goederen die onder artikel 28, lid 1, van de basisverordening vallen. De Commissie heeft echter bevindingen die gedeeltelijk op de beschikbare gegevens waren gebaseerd, niet buiten beschouwing gelaten om deze bedragen te bepalen. De Commissie is immers van mening dat de beschikbare gegevens die in die gevallen zijn gebruikt, de informatie die nodig is om het bedrag van de subsidiëring op billijke wijze te bepalen, niet ingrijpend beïnvloedden, zodat exporteurs die niet zijn verzocht mee te werken aan het onderzoek, door die aanpak niet worden geschaad (137).

(574)

Gezien de hoge mate van medewerking van de Chinese producenten-exporteurs en het feit dat de steekproef ook representatief is voor de subsidiabiliteit, achtte de Commissie het passend om het bedrag voor “alle andere ondernemingen” vast te stellen op het niveau van het hoogste bedrag dat is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Het bedrag voor “alle andere ondernemingen” is toegepast voor de ondernemingen die niet aan het onderzoek hebben meegewerkt.

Naam van de onderneming

Subsidiepercentage

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

10,33  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

5,1  %

Andere meewerkende ondernemingen

7,8  %

Alle andere ondernemingen

10,33  %

4.   SCHADE

4.1.   Meeteenheid

(575)

Hoewel officiële invoerstatistieken in kilogram worden uitgedrukt, was de Commissie, in overeenstemming met opmerkingen van producenten-exporteurs en de bedrijfstak van de Unie, van oordeel dat die meeteenheid niet geschikt is voor een juiste meting van de betrokken volumes. Uit het onderzoek blijkt dat de bedrijfstak gewoonlijk niet het gewicht, maar de lengte gebruikt als belangrijkste volume-indicator. Dit kan de lengte van de kabel (kabelkilometer, afgekort tot kabel-km) of de totale lengte van de vezels in de kabel (vezelkilometer, afgekort tot vezel-km) zijn. Aangezien dit onderzoek betrekking heeft op kabels, wordt kabelkilometer beschouwd als de meest geschikte meeteenheid, die hieronder zal worden gebruikt bij de vaststelling van de schade.

(576)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de CCCME aan dat de invoervolumes hadden moeten worden berekend op basis van glaskilometer in plaats van kabelkilometer, omdat glaskilometer de aanvaarde industrienorm was en de enige meeteenheid die de enorme verschillen in glasvezelaantallen per kabel weerspiegelde.

(577)

De Commissie hield vol dat kabelkilometer de geschikte meeteenheid is, aangezien de producten waarop het onderzoek betrekking heeft kabels zijn en het aantal vezels in een kabel een specifiek kenmerk van de kabel is, dat in het PCN tot uiting komt. Dit argument werd derhalve afgewezen.

4.2.   Definitie van de bedrijfstak van de Unie en de productie in de Unie

(578)

Het soortgelijke product werd gedurende het onderzoektijdvak vervaardigd door 29 producenten in de Unie. Met uitzondering van de twee in het volgende punt genoemde ondernemingen vormen zij de “bedrijfstak van de Unie” in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening. Na de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk uit de Europese Unie is de vaststelling van de schade gebaseerd op gegevens van 27 lidstaten (EU-27) voor de gehele beoordelingsperiode.

(579)

De totale productie in de Unie tijdens het onderzoektijdvak werd vastgesteld op 1,2 miljoen kabelkilometer. De Commissie heeft het cijfer vastgesteld op basis van alle beschikbare informatie met betrekking tot de bedrijfstak van de Unie, zoals directe informatie van de negen belanghebbenden (zes klagers, drie ondernemingen die de klacht steunen) en marktinformatie voor de overige producenten. Zoals vermeld in overweging 41 werd een steekproef samengesteld van drie producenten in de Unie die meer dan 52 % van de totale productie van het soortgelijke product in de Unie vertegenwoordigden.

4.3.   Uitsluiting van twee producenten van de bedrijfstak van de Unie

(580)

Overeenkomstig artikel 9, lid 1, van de basisverordening kunnen producenten die verbonden zijn met Chinese exporteurs of importeurs en/of zelf importeur zijn van het product dat met subsidiëring zou worden ingevoerd, van de bedrijfstak van de Unie worden uitgesloten. Artikel 9, lid 2, bepaalt wanneer producenten geacht worden verbonden te zijn met exporteurs of importeurs.

(581)

De Commissie heeft de bestaande banden van de bedrijfstak van de Unie met exporteurs of importeurs van het betrokken product onderzocht. Uit het onderzoek is gebleken dat één in de steekproef opgenomen producent in de Unie een marginaal volume aan optischevezelkabels uit China invoerde en dat een andere een minderheidsbelang heeft in een niet in de steekproef opgenomen producent-exporteur. Gezien de verwaarloosbare volumes die de eerste producent heeft ingevoerd en het feit dat de tweede heeft aangetoond dat hij geen zeggenschap heeft over of onder zeggenschap staat van deze producent-exporteur en dat deze relatie er niet toe heeft geleid dat hij zich anders heeft gedragen dan de niet-verbonden producenten, concludeerde de Commissie dat er geen reden is om deze ondernemingen van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten.

(582)

Wat een derde niet in de steekproef opgenomen producent betreft, was de Commissie, gezien diens relatie met een Chinese producent-exporteur (die door dezelfde entiteit wordt gecontroleerd) en de aanzienlijke hoeveelheden van de invoer uit China, van oordeel dat het passend was die producent van de definitie van de bedrijfstak van de Unie uit te sluiten, ondanks de aanzienlijke productie in de Unie van deze onderneming.

(583)

Evenzo heeft de Commissie met betrekking tot een niet-meewerkende producent in de Unie, die aanzienlijke hoeveelheden invoer uit China heeft aangegeven, besloten dat hij, rekening houdend met zijn banden met een Chinese producent-exporteur en de aanzienlijke hoeveelheden ingevoerde producten, evenzeer moet worden uitgesloten van de bedrijfstak van de Unie.

(584)

Omdat uit het onderzoek niet is gebleken dat andere producenten verbonden waren met Chinese exporteurs of uit China invoerden, waren meer uitsluitingen uit de definitie van de bedrijfstak van de Unie niet nodig.

(585)

De CCCME voerde aan dat een aantal producenten in de Unie banden had met Chinese OFC-producenten en verzocht de Commissie een gesegmenteerde schadeanalyse uit te voeren door deze invoerstroom afzonderlijk te analyseren.

(586)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen herhaalde de CCCME dit argument dat de producenten in de Unie gesegmenteerd en afzonderlijk van de invoer van andere partijen beoordeeld zouden moeten worden. De CCCME was ook van mening dat de Commissie het volume en het percentage van de invoer door de producenten in de Unie van producten van verbonden en niet-verbonden Chinese producenten tijdens het OT openbaar moest maken.

(587)

Zoals hierboven uiteengezet, heeft de Commissie bij haar analyse naar behoren rekening gehouden met de banden tussen producenten in de Unie en Chinese ondernemingen door producenten met aanzienlijke invoer uit China uit te sluiten, en heeft zij ook rekening gehouden met hun betrekkingen met Chinese exporteurs. De in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voerden marginale hoeveelheden (minder dan 1 % van hun productie) van het betrokken product in van verbonden ondernemingen in China. Andere ondernemingen die in de Unie produceren en aanzienlijke hoeveelheden invoeren, werden niet beschouwd als bedrijfstak van de Unie in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening, zoals uiteengezet in de overwegingen 582 tot en met 584. Het argument werd derhalve afgewezen.

(588)

Connect Com heeft een lijst ingediend met andere producenten van optischevezelkabels in de Unie die in de klacht buiten beschouwing waren gelaten. De Commissie merkte op dat die ondernemingen niet aan het onderzoek hebben meegewerkt en dat ramingen voor niet-meewerkende producenten in de Unie op basis van betrouwbare marktinformatie (138) zijn verstrekt.

4.4.   Bepaling van de relevante markt van de Unie

(589)

Om vast te stellen of de bedrijfstak van de Unie schade heeft geleden en om het verbruik en de verschillende economische indicatoren betreffende de situatie van de bedrijfstak van de Unie vast te stellen, heeft de Commissie onderzocht of en in welke mate in de analyse rekening moest worden gehouden met het verdere gebruik van de productie van het soortgelijke product door de bedrijfstak van de Unie.

4.5.   Intern gebruik

(590)

De Commissie heeft vastgesteld dat in de beoordelingsperiode tussen de 4,4 en 5,8 % van de productie van de producenten in de Unie voor intern gebruik bestemd was. De kabels worden in dat geval binnen dezelfde onderneming of groep ondernemingen geleverd voor verdere verwerking, met name voor de productie van kabels met connectoren.

(591)

Het onderscheid tussen intern gebruik en de vrije markt is relevant voor de schadeanalyse omdat de producten bestemd voor intern gebruik niet rechtstreeks concurreren met de invoer. De productie voor de verkoop op de vrije markt concurreert daarentegen rechtstreeks met het ingevoerde product.

(592)

Om een zo volledig mogelijk beeld van de bedrijfstak van de Unie te verkrijgen, heeft de Commissie gegevens verzameld over de volledige activiteit inzake optischevezelkabels en heeft zij bepaald of de productie voor intern gebruik dan wel voor de vrije markt bestemd was.

(593)

De Commissie heeft bepaalde economische indicatoren met betrekking tot de bedrijfstak in de Unie onderzocht op basis van gegevens voor de vrije markt. Deze indicatoren zijn: verkoopvolume en verkoopprijzen op de markt van de Unie; marktaandeel; groei; uitvoervolume en -prijzen; rentabiliteit; rendement van investeringen, en kasstroom. Waar mogelijk en gerechtvaardigd werden de bevindingen van het onderzoek vergeleken met de gegevens voor de markt voor intern gebruik, teneinde een volledig beeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie te schetsen.

(594)

Andere economische indicatoren zouden echter slechts zinvol kunnen worden onderzocht door aan de gehele activiteit, waaronder het interne gebruik van de bedrijfstak van de Unie, te refereren (139). Het betreft: productie; capaciteit, bezettingsgraad; investeringen; voorraden; werkgelegenheid; productiviteit; lonen, en vermogen om kapitaal aan te trekken.

(595)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de CCCME aan dat de markt voor intern gebruik bij de analyse van de algemene marktpositie van de bedrijfstak van de Unie niet buiten beschouwing mag worden gelaten.

(596)

In dit verband heeft de Commissie, zoals hieronder beschreven, de markt voor intern gebruik niet genegeerd, maar deze in kaart gebracht en de ontwikkeling ervan in de tijd beoordeeld. Dit heeft geleid tot een volledig beeld van de situatie van de bedrijfstak van de Unie. De kleine en afnemende omvang van die markt onderstreept dat deze geen betekenisvolle invloed heeft op de situatie van de bedrijfstak van de Unie. De Commissie herinnert er verder aan dat kabels met connectoren niet het betrokken product zijn.

4.6.   Verbruik in de Unie

(597)

De Commissie heeft het verbruik in de Unie vastgesteld op basis van door de klager vastgestelde verkoopgegevens plus invoergegevens die zijn vastgesteld overeenkomstig de in de overwegingen 600 tot en met 607 beschreven methode.

(598)

Het verbruik in de Unie ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 1

Verbruik in de Unie (kabel-km)

 

2017

2018

2019

OT

Totaal verbruik op de vrije markt in de Unie

1 276 902

1 537 999

1 655 737

1 760 092

Index

100

120

130

138

Markt voor intern gebruik

61 505

59 802

62 710

54 205

Index

100

97

102

88

Bron:

Meewerkende producenten-exporteurs, douaneautoriteiten van de EU, Eurostat, klagers.

(599)

Het verbruik op de vrije markt van de Unie is in de beoordelingsperiode met 38 % gestegen. In verband met de veelomvattende digitale expansie in de EU is dit een markt waarvan de sterke groei zich naar verwachting nog flink zal voortzetten (140). Het verbruik bleef tot het eind van het OT stijgen, ondanks het feit dat het tweede deel van het tijdvak (d.w.z. de eerste helft van 2020) samenviel met de eerste maanden van de verstoringen in verband met de COVID-19-pandemie. Uit de bevindingen van het onderzoek blijkt dat de pandemie, die in de laatste maanden van het OT begon, en de desbetreffende preventiemaatregelen de groei hebben vertraagd, maar niet hebben verhinderd dat het verbruik van het betrokken product tijdens het onderzoektijdvak als geheel in de Unie toenam. De markt voor intern gebruik bestaat uit het gebruik van optischevezelkabels in connectiviteitsoplossingen die door de ondernemingen worden aangeboden, met inbegrip van kabels met connectoren; de omvang ervan qua volume, die zeer beperkt is in verhouding tot de totale markt, daalde in de beoordelingsperiode met 12 %.

4.7.   Invoer uit het betrokken land

4.7.1.   Volume en marktaandeel van de invoer uit het betrokken land

(600)

Officiële invoerstatistieken voor GN-code 8544 70 00 worden gerapporteerd in kilogram en deze code bevat ook andere producten dan het betrokken product. Om een nauwkeuriger beeld te krijgen van de invoer heeft de Commissie gedetailleerde informatie van de nationale douaneautoriteiten onderzocht over de volledige reeks afzonderlijke invoertransacties in de periode 2017-OT zoals die door importeurs in hun douaneaangiften waren gerapporteerd en door de bovengenoemde autoriteiten waren verwerkt. De gegevens hadden betrekking op de invoer in negen lidstaten (Bulgarije, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Hongarije, Nederland, Portugal, Roemenië en Spanje) en werden representatief geacht, aangezien zij 79 % van de invoer in de beoordelingsperiode bestreken. Een gedetailleerde analyse op deze grondslag heeft tot de onderstaande conclusies geleid.

(601)

In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Connect Com aan dat de invoer slechts in negen lidstaten werd onderzocht en dat dit niet representatief was omdat grote lidstaten zoals Italië, Polen, Oostenrijk enz. niet in deze analyse waren opgenomen. In dit verband merkt de Commissie op dat de van de nationale douaneautoriteiten ontvangen informatie een aanvullende analyse was om het betrokken productbinnen de volledige GN-code 8544 70 00 nauwkeuriger te identificeren. De Commissie heeft gebruikgemaakt van de informatie van alle nationale autoriteiten die tijdig op haar verzoek om inlichtingen hebben geantwoord en was van mening dat 79 % van de totale invoer een representatief beeld geeft van het aandeel van het betrokken product in alle invoer onder de GN-code. De Commissie achtte dit argument derhalve ongegrond.

(602)

Het volume van de invoer uit de VRC werd op dezelfde basis vastgesteld als voor het afzonderlijke antidumpingonderzoek, te weten op basis van de in het kader van de steekproefprocedure door de Chinese producenten-exporteurs verstrekte informatie.

(603)

De invoer uit andere derde landen werd vastgesteld aan de hand van de in overweging 600 vermelde gedetailleerde gegevens, waarbij de invoer van het betrokken product in kg was vastgesteld; deze waarden werden omgerekend naar kabelkilometer aan de hand van de precieze omrekeningsfactoren die de Chinese producenten-exporteurs in hun antwoorden op het in overweging 60 vermelde aanvullende verzoek om informatie hadden opgegeven.

(604)

Het marktaandeel van de invoer werd vastgesteld op basis van het invoervolume in vergelijking met het verbruiksvolume op de vrije markt in tabel 1.

(605)

De invoer uit het betrokken land heeft zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 2

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

OT

Volume van de invoer uit het betrokken land (kabel-km)

189 479

354 167

434 754

498 335

Index

100

187

229

263

Marktaandeel (%)

14,8

23,0

26,3

28,3

Index

100

155

177

191

Bron:

Meewerkende producenten-exporteurs, Eurostat, douaneautoriteiten van de EU.

(606)

Tegen een achtergrond van aanzienlijke Chinese overcapaciteit (op basis van door de klagers verstrekte marktanalysen geschat op meer dan het dubbele van de gehele EU-markt (141)), steeg de invoer uit het betrokken land in de beoordelingsperiode van ongeveer 190 000 kabel-km tot ongeveer 500 000 kabel-km, een zeer sterke stijging met een factor van meer dan tweeënhalf. Deze stijging met 163 % is meer dan viermaal hoger dan de stijging van het verbruik, wat de diepte en kracht van de Chinese penetratie van deze markt onderstreept.

(607)

Als gevolg daarvan steeg het marktaandeel van deze invoer in de beoordelingsperiode van 14,8 % tot 28,3 %, wat neerkomt op een enorme stijging van 91 %. Hierbij moet worden opgemerkt dat de Chinese invoer qua volume in elk jaar van de beoordelingsperiode een stijging vertoonde, wat de snelheid en de omvang van de marktpenetratie onderstreept.

(608)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de CCCME aan dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie te laag werd weergegeven en dat het marktaandeel van de Chinese invoer werd opgeblazen. In dit verband voerde de CCCME verder aan dat de marktgegevens moeten worden uitgedrukt in glaskilometer en niet in kabelkilometer, wat zou resulteren in een lager marktaandeel voor de Chinese invoer.

(609)

Uit het onderzoek is gebleken dat kabelkilometer de meest geschikte meeteenheid voor het betrokken product was, zoals uiteengezet in overweging 575. Het argument werd derhalve afgewezen.

4.7.2.   Prijzen van de invoer uit het betrokken land, prijsonderbieding, prijsverlaging

(610)

De Commissie heeft de invoerprijzen vastgesteld op basis van de antwoorden van de meewerkende exporteurs op een verzoek om informatie.

(611)

De gemiddelde prijzen van de invoer uit het betrokken land hebben zich als volgt ontwikkeld:

Tabel 3

Invoerprijzen (EUR/kabel-km)

 

2017

2018

2019

OT

VRC

452,9

401,9

468,5

349,1

Index

100

89

103

77

Bron:

Meewerkende producenten-exporteurs.

(612)

De prijzen van de invoer uit de VRC daalden in de beoordelingsperiode van 452 tot 349 EUR/kabel-km, een daling van 23 %. Deze ontwikkeling moet worden gezien in het licht van de toegenomen agressiviteit van de Chinese producenten-exporteurs, die verband houdt met de overcapaciteit in dat land (zie overweging 606). Deze indicator moet verder worden gezien tegen de achtergrond van aanzienlijke prijsverschillen voor een gegeven kabellengte tussen verschillende productsoorten en grote verschillen in de productmix van jaar tot jaar. De variatie in het product was niet alleen het gevolg van de variabiliteit en dus van de prijs van de soorten verkochte kabels, maar ook van het feit dat niet alle soorten producten elk jaar werden aanbesteed of verkocht.

(613)

Om de variaties in de productmix die inherent zijn aan de prijsreeksen in de beoordelingsperiode te vermijden en gegevens te verkrijgen die nauwkeuriger en representatiever zijn, heeft de Commissie ook de uitgebreide informatie van de in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs en producenten in de Unie geanalyseerd op basis van meer geaggregeerde groepen van rechtstreeks vergelijkbare producten. Dit leidde tot de identificatie van 35 identieke (overeenkomende) groepen die zowel door Chinese exporteurs als door de bedrijfstak van de Unie werden verkocht en waarvoor in elk van de onderzochte jaren sprake was van verkoop. Met andere woorden, de Commissie heeft voor elk jaar in de betrokken periode een volledige tijdreeks met prijzen per productsoort verkregen. Deze prijzen kunnen representatief worden geacht voor de totale Chinese uitvoer in de beoordelingsperiode, die tijdens het OT 62 % van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen ondernemingen vertegenwoordigde. De resulterende representatieve tijdreeks heeft zich als volgt ontwikkeld, op gewogen geaggregeerde basis:

Tabel 3 bis

Chinese invoer (EUR/kabel-km)

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde prijs

854

720

593

320

Index

100

84

69

38

Representativiteit (%)

94

35

59

62

(614)

Hieruit blijkt een aanzienlijke, voortdurende daling van de prijzen van de Chinese uitvoer. Met andere woorden: wanneer de verkoop van dezelfde productsoorten op jaarbasis wordt vergeleken, is er in de periode 2018-OT elk jaar sprake van een duidelijke en waarneembare daling van de Chinese invoerprijzen, die ver onder de prijzen van de producenten in de Unie lagen (tabel 7 bis).

(615)

Tegen deze achtergrond heeft de Commissie de prijsonderbieding tijdens het onderzoektijdvak vastgesteld aan de hand van een vergelijking van:

de gewogen gemiddelde verkoopprijs per productsoort die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in rekening werd gebracht aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Unie, gecorrigeerd tot het niveau af fabriek, en

de overeenkomstige gewogen gemiddelde invoerprijs per productsoort die door de in de steekproef opgenomen Chinese producenten in rekening werd gebracht aan de eerste onafhankelijke afnemer op de markt van de Unie, op cif-basis (“cost, insurance, freight”, kosten, verzekering en vracht), met passende correcties voor kosten na invoer.

(616)

De prijzen werden per productsoort vergeleken voor transacties in hetzelfde handelsstadium, zo nodig na correctie. Het resultaat van de vergelijking werd uitgedrukt als een percentage van de omzet van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie tijdens het onderzoektijdvak. Hieruit bleek dat de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarge voor de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs 30,0 % en 33,2 % bedroeg, wat neerkomt op een totale prijsonderbiedingsmarge van 31,5 %. Zoals beschreven in overweging 673Error! No bookmark name given., bevestigt de analyse van de inschrijvingen het bestaan van prijsonderbieding op het niveau van de inschrijvingen.

(617)

Dit is in overeenstemming met de in de overwegingen 613 en 614 vermelde prijzen.

(618)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep ook aan dat de Commissie geen uitleg heeft gegeven bij de geaggregeerde groepen PCN’s, die derhalve willekeurig waren. Volgens de CCCME leidde het gebruik van deze groepen tot een probleem met de overeenstemming en vergelijkbaarheid tussen de prijzen van de bedrijfstak van de Unie en de Chinese prijzen. De CCCME verwees naar het panelverslag in de zaak China — X-Ray Equipment (142), waarin werd gesteld dat een onderzoeksautoriteit verplicht was ervoor te zorgen dat de producten die zij in haar analyse van prijsonderbieding en onderdrukking vergelijkt daadwerkelijk vergelijkbaar waren, en betoogde dat de Commissie deze vergelijkbaarheid van de prijzen niet heeft gewaarborgd.

(619)

De Commissie was het om twee redenen niet eens met dit argument. Ten eerste werden deze groepen niet gebruikt voor de berekening van de prijsonderbieding en het prijsbederf. Ten tweede werden zij juist gebruikt om een prijsvergelijking te maken op basis van productsoort zoals aangegeven in overweging 613 om ervoor te zorgen dat tijdgebonden prijsontwikkelingen niet door significante veranderingen in de productmix tijdens de periode werden vervuild, wat de vergelijkbaarheid in de tijd vergrootte, en waren ze gebaseerd op groepen die, zoals hierboven uiteengezet, representatief waren voor het betrokken product.

(620)

De Commissie merkte op dat bij het beoordelen van de prijsonderbiedings- en prijsbederfmarges de modellen die door het betrokken land naar de Unie zijn uitgevoerd de referentie vormden voor de vergelijking. Het ligt in de aard van het vergelijken tussen de uitvoer van producenten-exporteurs en de verkoop van de bedrijfstak van de Unie dat niet alle uitgevoerde modellen door de bedrijfstak van de Unie werden verkocht. In het onderhavige geval bedroeg het niveau van overeenstemming ca. 70 % voor alle in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, wat de Commissie ruim voldoende achtte om een brede en billijke vergelijking tussen de uitgevoerde modellen en de door de bedrijfstak van de Unie verkochte modellen te kunnen maken.

4.8.   Economische situatie van de bedrijfstak van de Unie

4.8.1.   Algemene opmerkingen

(621)

Overeenkomstig artikel 8, lid 4, van de basisverordening omvatte het onderzoek naar de gevolgen voor de bedrijfstak van de Unie van de invoer met subsidiëring een evaluatie van alle economische indicatoren die van invloed waren op de situatie van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode.

(622)

De Commissie heeft verschillende opmerkingen van partijen over de schade ontvangen. De Chinese overheid voerde aan dat de invoer uit de VRC geen schade of dreiging van schade veroorzaakte, omdat uit de indicatoren bleek dat de situatie van de bedrijfstak van de Unie goed was en dat de bedrijfstak van de Unie met zijn marktaandeel nog steeds een dominante positie bekleedde. Connect Com merkte op dat de daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie zeer beperkt was en in de context van een mogelijk oligopolistische markt had plaatsgevonden.

(623)

Connect Com voerde aan dat de schade, als die al bestond, onbeduidend was als er winst werd gemaakt tot een minimale winstmarge van 5 %, en herinnerde in dit verband aan het Besluit van de Commissie van 23 december 1988 houdende beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van bepaalde cellulaire mobiele radiotelefoons van oorsprong uit Canada, Hongkong en Japan (143), en aan het arrest van 17 december 1997, EFMA/Raad (144). Hier moet echter in herinnering worden geroepen dat het in het besluit inzake radiotelefoons om de winstmarge in het licht van zich verbeterende indicatoren ging, en dat de genoemde zaak van het Hof betrekking had op een argument dat door het Gerecht was afgewezen met betrekking tot de stelling dat de door de Commissie tijdens het onderzoek vastgestelde nagestreefde winst hoger had moeten zijn. Deze precedenten ondersteunen derhalve niet de conclusie dat de schade onbeduidend zou zijn wanneer de winstmarges meer dan 5 % bedragen. Schade wordt vastgesteld op basis van een holistische beoordeling van alle in artikel 8, lid 4, van de basisverordening genoemde factoren, geanalyseerd in de context van de specifieke betrokken markt en bedrijfstak. Bovendien lag de door de bedrijfstak behaalde winst onder de nagestreefde winst die was vastgesteld met inachtneming van alle elementen met betrekking tot de betrokken bedrijfstak, zoals vereist op grond van artikel 12, lid 1 bis, van de basisverordening.

(624)

Voor de schadevaststelling maakte de Commissie onderscheid tussen macro-economische en micro-economische schade-indicatoren. De Commissie heeft de macro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens in het door de klager ingediende antwoord op de vragenlijst, dat gegevens met betrekking tot alle producenten in de Unie bestrijkt. De Commissie heeft de micro-economische indicatoren beoordeeld op basis van de gegevens die de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in de antwoorden op de vragenlijst hadden verstrekt.

(625)

De macro-economische indicatoren zijn: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad, verkoopvolume, marktaandeel, groei, werkgelegenheid, productiviteit, hoogte van de subsidiemarge en herstel van eerdere subsidiëring.

(626)

De micro-economische indicatoren zijn: gemiddelde eenheidsprijzen, kosten per eenheid, loonkosten, voorraden, winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken.

4.8.2.   Macro-economische indicatoren

4.8.2.1.   Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

(627)

De totale productie, de productiecapaciteit en de bezettingsgraad in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 4

Productie, productiecapaciteit en bezettingsgraad

 

2017

2018

2019

OT

Productievolume (kabel-km)

1 062 482

1 195 017

1 250 881

1 229 252

Index

100

112

118

116

Productiecapaciteit (kabel-km)

1 585 738

1 748 667

2 019 526

2 084 082

Index

100

110

127

131

Bezettingsgraad (%)

67

68

62

59

Index

100

102

92

88

(628)

Tijdens de hele beoordelingsperiode steeg het productievolume van de bedrijfstak van de Unie met 16 %. Uit een gedetailleerde analyse blijkt dat de productie in de Unie in de periode 2017-2019 met 18 % steeg, terwijl de productie in de Unie in het onderzoektijdvak licht daalde met 2 procentpunt.

(629)

De algemene stijging tijdens de beoordelingsperiode was toe te schrijven aan de groeiende vraag, zoals beschreven in tabel 1. De bedrijfstak van de Unie slaagde er tijdens de beoordelingsperiode echter slechts in zijn productie te verhogen met 16 % op een markt die een groei vertoonde van 38 %. De bedrijfstak van de Unie kon derhalve niet ten volle profiteren van de groei van de markt.

(630)

In de beoordelingsperiode nam de productiecapaciteit van de Unie toe met 31 %. Dit weerspiegelt de investeringen die sommige producenten in de Unie hebben gedaan om bij te blijven bij het groeipotentieel van de markt. Deze poging werd gefrustreerd door de toegenomen marktpenetratie van Chinese producten, die met behulp van oneerlijke prijsstrategieën steeds meer marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie absorbeerde.

(631)

Als gevolg daarvan daalde de bezettingsgraad met 12 %, tot minder dan 60 % in het OT: de producenten in de Unie konden hun productie niet in overeenstemming met de marktgroei verhogen.

4.8.2.2.   Verkoopvolume en marktaandeel

(632)

Het verkoopvolume en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 5

Verkoopvolume en marktaandeel

 

2017

2018

2019

OT

Verkoopvolume op de markt van de Unie (kabel-km)

882 772

945 842

1 009 439

995 703

Index

100

107

114

113

Markt voor intern gebruik

61 505

59 802

62 710

54 205

Index

100

97

102

88

Markt voor intern gebruik als % van totale verkoop in de Unie

7,0

6,3

6,2

5,4

Index

100

91

89

78

Verkoop op de vrije markt

821 268

886 040

946 729

941 498

Index

100

108

115

115

Marktaandeel van de verkoop op de vrije markt (%)

64,3

57,6

57,2

53,5

Index

100

90

89

83

Bron:

Bedrijfstak van de Unie.

(633)

Tijdens de hele beoordelingsperiode steeg het totale verkoopvolume in de Unie van de bedrijfstak van de Unie met 13 %. Door de stijging van het verbruik daalde het marktaandeel op de vrije markt in de beoordelingsperiode echter van 64,3 % tot 53,5 %, een daling met meer dan 10 procentpunt (- 17 %).

(634)

Ook het verkoopvolume op de vrije markt in de Unie nam in de beoordelingsperiode toe, en wel met 15 %. De verkoop in de Unie volgde de trend van de productie in de Unie zeer nauw omdat de bedrijfstak grotendeels een systeem van productie op bestelling hanteert.

(635)

De markt voor intern gebruik van de bedrijfstak van de Unie (uitgedrukt als percentage van de totale verkoop in de Unie) lag in de beoordelingsperiode op een zeer laag niveau, en vertoonde een dalende trend waarbij het percentage daalde van 7 % in 2017 tot 5,4 % in het OT. Dit had door de beperkte omvang van deze markt een marginaal effect.

4.8.2.3.   Groei

(636)

Uit de daling van het marktaandeel van de verkoop door producenten in de Unie blijkt dat de bedrijfstak van de Unie niet wist te profiteren van de groei op de markt van de Unie in de beoordelingsperiode.

4.8.2.4.   Werkgelegenheid en productiviteit

(637)

De werkgelegenheid en de productiviteit ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 6

Werkgelegenheid en productiviteit

 

2017

2018

2019

OT

Aantal werknemers (vte (145))

4 088

4 589

4 815

4 659

Index

100

112

118

114

Productiviteit (kabel-km/vte)

260

260

260

264

Index

100

100

100

102

Bron:

Bedrijfstak van de Unie.

(638)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Unie is uitgedrukt in vte in de periode 2017-2019 met 18 % gestegen. Deze stijging werd gevolgd door een daling in het onderzoektijdvak van 4 procentpunt. Deze ontwikkeling volgt grotendeels de trend van het productievolume zoals weergegeven in tabel 3.

(639)

Aangezien de cijfers voor productie en werkgelegenheid sterk met elkaar overeenkomen, bleef de productiviteit uitgedrukt in kabelkilometer per werknemer grotendeels stabiel.

4.8.2.5.   Hoogte van de subsidiemarge en herstel van eerdere subsidie

(640)

Alle subsidiemarges lagen aanzienlijk boven de de-minimisdrempel. De gevolgen van de hoogte van de werkelijke subsidiemarges voor de bedrijfstak van de Unie waren aanzienlijk, gezien het volume en de prijzen van de invoer uit het betrokken land.

(641)

Dit is het eerste antisubsidie-onderzoek ten aanzien van het betrokken product. Daarom waren er geen gegevens beschikbaar om de gevolgen van mogelijke subsidiëring in het verleden vast te stellen.

4.8.3.   Micro-economische indicatoren

4.8.3.1.   Prijzen en factoren die de prijzen beïnvloeden

(642)

De gewogen gemiddelde verkoopprijzen per eenheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie voor verkoop aan niet-verbonden afnemers in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 7

Verkoopprijzen in de Unie

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde verkoopprijs per eenheid in de Unie (EUR/kabel-km)

816

861

944

821

Index

100

105

116

101

Productiekosten per eenheid (EUR/kabel-km)

756

785

860

758

Index

100

104

114

100

Bron:

In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(643)

De prijzen op de markt van de Unie bij verkoop aan niet-verbonden partijen (de vrije markt) stegen in de periode 2017-2019 met 16 %, om in het OT vervolgens te dalen tot een niveau dat vergelijkbaar was met dat van 2017 (+1 %). Het prijsniveau is echter grotendeels afhankelijk van de complexiteit van de verkochte producten, aangezien de prijs sterk kan variëren naargelang van de kenmerken van de kabel (met inbegrip van het aantal vezels, het aantal en het soort deklagen enz.).

(644)

Dit blijkt duidelijk uit de vergelijking van de ontwikkeling van de prijzen met de ontwikkeling van de productiekosten, aangezien complexere kabels, die tegen hogere prijzen kunnen worden verkocht, ook hogere productiekosten met zich meebrengen.

(645)

De productiekosten per eenheid stegen in de periode 2017-2019 met 14 %, wat ongeveer in overeenstemming is met de ontwikkeling van de gemiddelde prijzen op de vrije markt van de Unie (16 %). Vervolgens daalden zij met 14 %, wat ook in overeenstemming is met de prijsdaling in dezelfde periode 2019-OT (15 %).

(646)

Zoals vermeld in overweging 613, heeft de Commissie de uitgebreide informatie van de in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs en producenten in de Unie geanalyseerd op basis van meer geaggregeerde groepen van rechtstreeks vergelijkbare producten, om de variaties in de productmix die inherent zijn aan de prijsreeksen in de beoordelingsperiode te vermijden. Dit leidde tot de vaststelling van 35 identieke (overeenkomende) groepen die zowel door Chinese exporteurs als door de bedrijfstak van de Unie werden verkocht en waarvoor voor elk jaar in de beoordelingsperiode een volledige tijdreeks bestaat.

(647)

Met meer dan 34 % van de verkoop van dergelijke overeenkomende producten in het onderzoektijdvak zijn deze representatief voor de verkoop van de bedrijfstak van de Unie in die periode. De hieruit voortvloeiende representatieve tijdreeks is als volgt:

Tabel 7 bis

Bedrijfstak van de Unie (EUR/kabel-km)

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde prijs

817

780

792

719

Index

100

95

97

88

Representativiteit (%)

42

38

35

34

(648)

Hieruit blijkt een aanzienlijke daling van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie, vergelijkbaar met de in overweging 613 vermelde prijsdaling voor de Chinese uitvoer.

(649)

Aangezien klanten vaak vragen om op maat gemaakte OFC-soorten die op hun specifieke behoeften zijn toegesneden, en sommige lidstaten ook specifieke technische vereisten hebben vastgesteld, levert een vergelijking van de prijzen voor dezelfde klant en lidstaat in de loop van de tijd bovendien een nog nauwkeuriger beeld op van de prijsontwikkelingen. De bedrijfstak van de Unie heeft in dit verband aanvullende gedetailleerde informatie verstrekt. De prijsontwikkelingen voor de belangrijkste twintig van die combinaties productgroep-klant-lidstaat zijn als volgt (146):

Tabel 7 ter

Bedrijfstak van de Unie (EUR/kabel-km, index)

2017

2018

2019

OT

100

73

56

59

(650)

Hieruit blijkt opnieuw een duidelijke daling van de prijzen van de bedrijfstak van de Unie in de beoordelingsperiode, na de in de overwegingen 610 tot en met 614 vermelde prijsdalingen van de Chinese uitvoer.

4.8.3.2.   Loonkosten

(651)

De gemiddelde loonkosten van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 8

Gemiddelde loonkosten per werknemer

 

2017

2018

2019

OT

Gemiddelde loonkosten per werknemer (EUR/vte)

39 511

35 826

39 157

38 966

Index

100

91

99

99

Bron:

In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(652)

De gemiddelde loonkosten per werknemer zijn in de periode 2017-OT relatief stabiel gebleven. De lichte daling in 2018 komt overeen met de stijging van het aantal vte met 13 % en weerspiegelt de kosten van dit extra personeel.

4.8.3.3.   Voorraden

(653)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 9

Voorraden

 

2017

2018

2019

OT

Eindvoorraden (kabel-km)

134 925

161 561

161 878

171 058

Index

100

120

120

127

Eindvoorraden uitgedrukt als percentage van de productie (%)

12,7

13,5

12,9

13,9

Index

100

106

102

110

Bron:

In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(654)

De voorraden van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie stegen in de beoordelingsperiode met 27 %. Hoewel uit de toename van de voorraden een tragere omzetsnelheid van de verkoop van deze terugkerende items blijkt, wat verband zou kunnen houden met de toenemende moeilijkheid voor de bedrijfstak van de Unie om zijn producten te verkopen als gevolg van de zeer agressieve prijsconcurrentie door Chinese producenten-exporteurs, kan de stijging in de periode 2019-OT ook verband houden met een seizoensgebonden effect. Aangezien het grootste deel van de productie plaatsvindt op basis van orders en klantspecificaties, vormen voorraden in elk geval geen belangrijke schade-indicator.

4.8.3.4.   Winstgevendheid, kasstroom, investeringen, rendement van investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken

(655)

De winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en het rendement van de investeringen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie ontwikkelden zich in de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 10

Winstgevendheid, kasstroom, investeringen en rendement van investeringen

 

2017

2018

2019

OT

Winstgevendheid van de verkoop in de Unie aan niet-verbonden afnemers (% van omzet)

8,1

8,4

8,5

7,9

Index

100

104

104

97

Kasstroom (EUR)

33 254 746

48 644 480

41 707 715

39 805 852

Index

100

146

125

120

Investeringen (EUR)

60 405 839

67 794 023

82 761 718

59 886 812

Index

100

112

137

99

Rendement van investeringen (%)

34

36

24

20

Index

100

105

70

58

Bron:

In de steekproef opgenomen producenten in de Unie.

(656)

De Commissie stelde de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie vast door de nettowinst vóór belastingen van de verkoop van het soortgelijke product aan niet-verbonden afnemers in de Unie uit te drukken als percentage van de aldus gerealiseerde omzet.

(657)

De winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten was tijdens de gehele beoordelingsperiode positief maar abnormaal laag, en daalde van 8,1 % in 2017 tot 7,9 % in het onderzoektijdvak.

(658)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de ZTT-groep aan dat de bedrijfstak van de Unie, met een op terugredeneren gebaseerde analyse, zeer hoge winsten heeft behaald door op de markt van de Unie buitensporig hoge prijzen te vragen, hetgeen ernstige twijfels deed rijzen over de vraag in hoeverre de bedrijfstak van de Unie schade leed, en dat de prijsonderbieding het gevolg was van een onredelijk prijsniveau van de bedrijfstak van de Unie, niet van de laaggeprijsde invoer uit China.

(659)

De Commissie was het met dit argument niet eens. De door de ZTT-groep voorgestelde op terugredeneren gebaseerde analyse was onvolledig en niet gebaseerd op een volledige beoordeling van kosten en prijzen. De Commissie heeft de winstmarges op basis van uitgebreide informatie gecontroleerd en uit deze analyse is gebleken dat zij waren zoals juist beschreven in de overwegingen 655 tot en met 657. Het argument werd derhalve afgewezen.

(660)

De klagers voerden aan dat de behoefte aan investeringen en onderzoek in de sector een winstmarge van 15 % zou vereisen. Uit het onderzoek is gebleken dat voor het niveau van de reeds geplande investeringen die onder normale omstandigheden zouden hebben plaatsgevonden om gelijke tred te houden met de marktontwikkelingen, een gemiddelde winstmarge van 13,4 % nodig zou zijn op basis van de beoordelingsperiode. Bij deze investeringen ging het om de volgende elementen: kosten van vervangende instrumenten en onderhoudskosten om de efficiëntie van de bestaande capaciteit te waarborgen en de capaciteit aan veranderingen in de productmix aan te passen; capaciteitsuitbreiding; uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling (product- en procesinnovatie).

(661)

De Commissie heeft vastgesteld dat de bovengenoemde orde van grootte in overeenstemming is met de historische winsten die werden behaald toen er geen sprake was van invoer met subsidiëring uit de VRC en die, zoals blijkt uit de analyse in tabel 10 bis, rond de 12 % bedroegen.

(662)

Dit onderstreept dat het winstniveau in de orde van grootte van 8 % in de beoordelingsperiode ontoereikend is om de activiteit op een groeiende hightechmarkt te handhaven en dus een uiting is van schade voor de bedrijfstak van de Unie.

Tabel 10 bis

Winstgevendheid bedrijfstak van de Unie vóór 2017

 

2014

2015

2016

Winstmarge (in %)

10,4

12,6

12,4

(663)

Dit was in de onderhavige zaak echter niet het geval. De winstgevendheid daalde immers in vergelijking met 2014-2016. Het lagere winstniveau gedurende de gehele beoordelingsperiode weerspiegelt aanzienlijke prijsschade tijdens die periode. Door de neerwaartse druk als gevolg van de invoer uit China (zowel in termen van toegenomen volumes als lage prijzen) was de bedrijfstak van de Unie niet in staat de prijzen te verhogen, de kosten tot een minimum te beperken en daardoor de normale winstniveaus te bereiken die vóór de piek van de expansie werden behaald, laat staan deze te overtreffen.

(664)

Na een stijging in 2018 liet de kasstroom tegen de tweede helft van de beoordelingsperiode een daling zien.

(665)

Als rechtstreeks gevolg van de door de ingevoerde goederen uitgeoefende druk moest de bedrijfstak van de Unie investeringen uitstellen, waaronder sommige die reeds waren gepland en goedgekeurd. Deze investeringen, die bedoeld waren om de bestaande productiecapaciteit in de Unie uit te breiden, werden in de loop van de beoordelingsperiode stopgezet (zelfs als met de uitvoering ervan al was begonnen), wat een rechtstreeks gevolg was van de gewijzigde marktomstandigheden als gevolg van de agressieve prijsstelling van de Chinese invoer. Dit leidde tot een scherpe daling van de investeringen naar het einde van de beoordelingsperiode toe, wat tegen de trend van de voorgaande jaren en de groei van de markt als geheel inging.

(666)

Het rendement van investeringen kende in de beoordelingsperiode een negatieve ontwikkeling en daalde zelfs met 42 %. Deze negatieve ontwikkeling toont aan dat, hoewel investeringen werden voortgezet om de efficiëntie en het concurrentievermogen te handhaven en te verbeteren, de rendementen van die investeringen in de beoordelingsperiode aanzienlijk zijn gedaald doordat het voor de bedrijfstak van de Unie onmogelijk was om de winstgevendheid te verbeteren.

(667)

Indien de situatie niet zou verbeteren, zal de snelle daling van de rendementen van investeringen er onmiskenbaar toe leiden dat het vermogen van de in de steekproef opgenomen producerende entiteiten om in de toekomst kapitaal aan te trekken duidelijk in het gedrang komt.

4.9.   Analyse van de verkoop op basis van inschrijvingen

(668)

Een grote meerderheid van de OFC wordt verkocht via aanbestedingsprocedures. Om het nodige inzicht in dit belangrijke aspect van de markt te verkrijgen en de rest van haar schadeanalyse aan te vullen, heeft de Commissie de in de steekproef opgenomen Chinese producenten-exporteurs, de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, de importeurs en de gebruikers om gedetailleerde informatie over aanbestedingen verzocht. Er werden vragen gesteld over de aard, het proces, het tijdschema en andere relevante kenmerken, waarbij zowel afgesloten als lopende aanbestedingen werden bestreken. Van de kant van de aanbestedende diensten kreeg de Commissie zeer weinig medewerking. Geen enkele openbare aanbestedende dienst heeft aan het onderzoek deelgenomen en van de grote telecomexploitanten heeft alleen Deutsche Telekom gedetailleerde informatie over aanbestedingen verstrekt.

(669)

Nadat was afgezien van de instelling van voorlopige maatregelen heeft de Commissie de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie om aanvullende, gedetailleerde informatie gevraagd over alle aanbestedingen waaraan zij tijdens de beoordelingsperiode hebben deelgenomen, met inbegrip van informatie over biedingen, prijzen en concurrenten, indien beschikbaar.

(670)

De ingediende informatie liet een zeer heterogeen en gefragmenteerd beeld zien met een zeer groot aantal aanbestedingen die elk jaar in verschillende lidstaten worden georganiseerd, een grote verscheidenheid aan aanbestedende entiteiten en inschrijvers en verschillende looptijden en voorwaarden. Aan de kant van de aanbestedende entiteit kunnen aanbestedingen ofwel openbaar zijn, worden georganiseerd door gemeenten of andere overheidsinstanties, ofwel particulier, georganiseerd door grote telecom- of netwerkexploitanten. Er zijn ook veel andere kleinere soorten aanbestedingen, prijsopgaven en elektronische veilingen, en voor kleinere bedragen kunnen de producten ook via direct klantcontact worden aangeschaft. Elke aanbestedingsprocedure is uiterst specifiek voor de aanbestedende dienst, die afhankelijk van de specifieke aanbesteding in kwestie en de marktontwikkelingen gebruik kan maken van verschillende processen. Ook onder de inschrijvers op de aanbestedingen bestaat een grote verscheidenheid. De deelname van Chinese producenten-exporteurs verloopt direct (ook via hun dochterondernemingen), of indirect via partnerschappen met lokale ondernemingen in de verschillende lidstaten. Importeurs, handelaren en distributeurs concurreren ook met producenten in de Unie. Tevens zijn er soms installateurs in het spel en vinden de verkopen van de winnende leveranciers aan de telecomexploitanten via deze installateurs plaats.

(671)

Uit het onderzoek is ook gebleken dat het aantal in de Unie uitgeschreven aanbestedingen zeer hoog is. De drie in de steekproef opgenomen producenten in de Unie maakten samen melding van meer dan 500 aanbestedingen waaraan zij tijdens het onderzoektijdvak rechtstreeks deelnamen. Eén van de meewerkende niet-verbonden importeurs neemt alleen al voor de Duitse markt deel aan 150-200 aanbestedingen per jaar.

(672)

De duur van de aanbestedingen varieert sterk, van onmiddellijke levering tot drie jaar. Bij langere aanbestedingen liggen de volumes niet vast maar worden de prijzen overeengekomen, zodat de aanbestedende diensten nieuwe aanbestedingen kunnen uitschrijven die de bestaande aanbestedingen vervangen wanneer de prijzen dalen. Derhalve bieden inschrijvingen weliswaar een soort algemeen “plafond” voor prijsvoorwaarden, maar de prijzen kunnen gedurende de gehele looptijd van de aanbesteding dynamisch veranderen en zij doen dat ook. Als gevolg daarvan passen de prijzen zich aan en weerspiegelen zij grotendeels de huidige marktomstandigheden.

(673)

De Commissie heeft de gedetailleerde informatie over aanbestedingen die door de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie in antwoord op haar verzoek is verstrekt, geanalyseerd. Uit de gerapporteerde aanbestedingen waarvoor de producenten in de Unie tijdens de beoordelingsperiode een bod hebben ingediend, heeft de Commissie die aanbestedingen geanalyseerd waarvoor concrete aanwijzingen voor Chinese deelname bestonden. Tijdens de beoordelingsperiode waren er 55 van dergelijke aanbestedingen. De geanalyseerde aanbestedingen komen neer op 45 % van de verkoop van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie, en 14 % van het totale verbruik in de EU tijdens het onderzoektijdvak. Voor deze aanbestedingen werd een gedetailleerde analyse gemaakt van de schade in termen van prijs en volume per aanbesteding, waaruit aanzienlijke omzetverliezen (tussen 25 % en 100 %) en/of prijsverlaging (tussen 5 % en 55 %) en/of prijsonderbieding (tussen 8 % en 39 %) blijken. Deze aanbestedingsspecifieke analyse bevestigde verder dat de hierboven vastgestelde prijsverlaging en prijsonderbieding in de gehele periode voorkwamen.

(674)

Connect Com heeft opmerkingen ingediend met betrekking tot aanbestedingsprocedures en erop gewezen dat de door de klager vertegenwoordigde producenten in de Unie niet veel aanbestedingen in het algemeen hebben verloren, maar slechts één of enkele grote particuliere aanbestedingen. Het benadrukte dat de klager als bewijs van de prijsonderbieding heeft gerefereerd aan één enkele uitnodiging voor een particuliere aanbesteding en naar het prijsbeleid van één enkele Chinese producent. Connect Com heeft een mededeling overgelegd van de in een Duits district gegunde opdrachten, waarin de prijzen van de winnende inschrijver uitdrukkelijk waren vermeld. De onderneming stelde dat de klager het volledige marktsegment van openbare aanbestedingen uit zijn presentatie had weggelaten. Volgens Connect Com waren de door de klager vertegenwoordigde producenten in de Unie bij deze aanbestedingen niet succesvol omdat zij niet voldeden aan de vereiste criteria (bv. magazijnen, voorraden, breed productassortiment, logistiek concept). In het bijzonder benadrukte Connect Com de geringe opslagcapaciteit van Prysmian en Corning. Connect Com voerde aan dat het onjuist zou zijn het bestaan van een uit openbare aanbestedingen bestaand marktsegment te ontkennen, omdat de prijzen op de openbare en de particuliere aanbestedingsmarkt grotendeels overeenkomen of van elkaar afhankelijk zijn. Volgens Connect Com zou het niet juist zijn rechten in te stellen op een hele markt als die gesegmenteerd is in een markt voor openbare en een markt voor particuliere aanbestedingen. Hierbij werd verwezen naar overweging 42 van Besluit 98/230/EG (147). Op basis van dat besluit voerde Connect Com aan dat er in het geval van gesegmenteerde markten geen sprake is van algemene schade voor de bedrijfstak van de Unie indien de bedrijfstak van de Unie, ondanks een zekere afname van de verkoop in een bepaald marktsegment (hier: particuliere aanbestedingen), verkoopmogelijkheden heeft in een ander marktsegment (hier: openbare aanbestedingen), die de daling van het verkoopvolume compenseren.

(675)

De argumenten en analyse in overweging 673 spreken deze argumenten tegen. Ondanks aanzienlijke inspanningen van de bedrijfstak van de Unie om op prijs te blijven concurreren, werd een groot deel van de markten overgenomen door Chinese exporteurs waarvan het aanbod door de bedrijfstak van de Unie wat prijzen betreft niet kon worden geëvenaard. Wat het besluit van de Commissie van 1998 betreffende de invoer van wolfraamoxide en wolfraamzuur betreft, heeft de Commissie in dat geval vastgesteld dat de daling van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt moet worden gezien in het licht van de tendens van die bedrijfstak om een steeds groter deel van zijn productie van het betrokken product te gebruiken voor de vervaardiging van downstreamproducten. De onderliggende feitelijke situatie met betrekking tot deze twee verschillende marktsegmenten van de bedrijfstak van de Unie (open markt en intern gebruik) verschilt van de concurrentiesituatie in het onderhavige geval, waarin de omvang van de markt voor intern gebruik tijdens de beoordelingsperiode licht afneemt en een zeer klein deel van de productie van het betrokken product vertegenwoordigt. Deze argumenten werden dan ook afgewezen.

(676)

In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Connect Com aan dat de Commissie niet heeft meegedeeld hoeveel aanbestedingen door een Chinese producent werden gewonnen en om welke reden dat gebeurde; daarnaast herhaalde Connect Com zijn argument dat prijs nooit het enige doorslaggevende criterium was, maar veeleer kwaliteit en logistiek. Connect Com verzocht ook om bekendmaking van de resultaten van de analyse in overweging 673.

(677)

In dit verband heeft de Commissie gedetailleerde informatie verzameld over de aanbestedingen tijdens de beoordelingsperiode. De Commissie heeft deze informatie, die zeer vertrouwelijk is en derhalve niet aan de belanghebbenden kan worden meegedeeld, gecontroleerd en geanalyseerd.

(678)

De analyse van de aanbestedingen wijst op een proces van versnelde vervanging van producten van de bedrijfstak van de Unie door Chinese producten, hetgeen wordt bevestigd door de aanbestedingen aan het eind van het onderzoektijdvak. Dit bracht prijserosie en aanzienlijke extra verliezen aan volume voor de bedrijfstak van de Unie aan het licht, wat in overeenstemming is met het algemene schadebeeld en dit beeld bevestigt.

4.10.   Conclusie inzake schade

(679)

Verschillende indicatoren lieten een positieve trend zien, zoals productie, capaciteit, verkoopvolume op de markt van de Unie en werkgelegenheid. De ontwikkeling van deze indicatoren hield echter geen gelijke voet met de stijging van het verbruik; in werkelijkheid hadden die indicatoren sterker moeten toenemen, indien de bedrijfstak van de Unie in de positie was geweest om ten volle van de groeiende markt te kunnen profiteren. Want ondanks de toename van het verkoopvolume verloor de bedrijfstak van de Unie 10,8 procentpunt marktaandeel (van 64,3 % tot 53,5 %), in een groeiende markt. Dit houdt verband met de door de Chinese uitvoer uitgeoefende prijsdruk, met aanzienlijke prijsonderbieding en, in elk geval, prijsverlaging gedurende de gehele beoordelingsperiode.

(680)

Het voorgaande leidde tot financiële schade in de vorm van lagere winsten en een afname van de investeringen en het rendement daarvan.

(681)

Bovendien komt uit de analyse van de verkopen via aanbesteding, zoals uiteengezet in overweging 673, naar voren dat de erosie van het marktaandeel en de prijserosie steeds sneller plaatsvinden en zullen voortduren wegens het extreem agressieve gedrag van Chinese producenten-exporteurs.

(682)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de CCCME aan dat verschillende belangrijke indicatoren niet aantoonden dat de bedrijfstak van de Unie schade leed aangezien zijn productiviteit stabiel bleef en tijdens het OT zelfs steeg, zijn productievolume en de werkgelegenheid stabiel bleven, zijn capaciteit toenam, zijn verkoopprijzen stabiel bleven met een lichte daling en zijn winstgevendheid en investeringen hoog bleven. Tevens betoogde de CCCME dat het panel in de zaak Thailand — H-Beams (148) had verklaard dat “dergelijke positieve bewegingen van een aantal factoren een overtuigende verklaring zouden vergen van waarom en hoe de binnenlandse bedrijfstak, tegen de achtergrond van zulke kennelijk positieve trends, in de zin van de overeenkomst schade had geleden of nog steeds leed”. De CCCME betoogde dat de Commissie een dergelijke overtuigende verklaring niet had verstrekt. De CCCME voerde ook aan dat de Commissie in de wijnsteenzuurzaak (149) heeft geconcludeerd dat er geen sprake was van schade voor de betrokken bedrijfstak, aangezien de winstgevendheid, de kasstroom, de investeringen en de werkgelegenheid tijdens de beoordelingsperiode toenamen, ondanks de dalende trends van de bedrijfstak wat betreft productie, verkoopvolume en marktaandeel.

(683)

Zoals vermeld in overweging 679, moeten deze indicatoren worden beoordeeld in het licht van het toegenomen verbruik op een groeiende markt, en bleek uit deze analyse dat de bedrijfstak van de Unie niet voldoende wist te profiteren van een groeiende markt, wat de werkelijke negatieve effecten op de groei van de bedrijfstak van de Unie onderstreepte. Bovendien bleek uit de gedetailleerde analyse van de inschrijvingen een zeer duidelijke prijsonderbieding en toenemende verkoopverliezen van de bedrijfstak van de Unie. Het argument werd derhalve afgewezen.

(684)

De Commissie herinnert eraan dat de weging van de schadefactoren per geval varieert, afhankelijk van de bedrijfstak en de feitelijke situatie. Geen van de door de CCCME aangehaalde zaken is echter feitelijk vergelijkbaar met de onderhavige zaak. Zo liet de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie in de wijnsteenzuurzaak tijdens de beoordelingsperiode een gelijkmatige positieve ontwikkeling zien en was deze in het onderzoektijdvak zelfs hoger dan de nagestreefde winst, terwijl daar in het onderhavige geval geen sprake van is. Zo was ook de feitelijke situatie in het onderzoek zoals aan het panel in Thailand — H-beams voorgelegd, fundamenteel verschillend. Nog belangrijker was dat het panel bezwaar maakte tegen het feit dat de Thaise onderzoekende autoriteit niet had uitgelegd hoe de positieve trends (met name winstgevendheid) hun vaststelling van schade zouden ondersteunen. Ook hier zijn de feiten in deze zaak niet vergelijkbaar met die betreffende de “H-beams”. Afgezien van het feit dat in dit geval verscheidene schade-indicatoren een negatieve trend vertoonden, heeft de Commissie haar analyse en conclusies van de schadefactoren uitvoerig toegelicht. Daarom heeft de Commissie vastgesteld dat de conclusie van de door de CCCME aangehaalde zaken niet van toepassing was in het onderhavige onderzoek.

(685)

De CCCME voerde ook aan dat de criteria voor marktaandeel op zichzelf niet de basis konden vormen voor de vaststelling van aanmerkelijke schade overeenkomstig het panel in EC and certain member States — Large Civil Aircraft (150) en dat alle marktdeelnemers hun afzet hebben vergroot naarmate de vraag toenam, wat wees op een open en concurrerende markt. Voorts voerde de CCCME aan dat de toekomstige verslechtering van de situatie van de bedrijfstak van de Unie en de overcapaciteit van de exporteurs niet de basis konden vormen voor aanmerkelijke schade, aangezien dit onderzoek niet de dreiging van schade beoordeelde en niet voldeed aan de bewijsnorm die voor een dergelijk geval vereist was in overeenstemming met zaak T-528/09 — Hubei Xinyegang Steel/Raad (151), waarin het Gerecht de beoordeling van de overcapaciteit van de exporteurs als onderdeel van de “dreigende schade”-test beschouwde.

(686)

In dit verband herinnert de Commissie eraan dat de vaststelling van aanmerkelijke schade niet alleen gebaseerd is op marktaandeel, maar op het geheel van verschillende economische indicatoren die zijn beoordeeld in de overwegingen 599, 606, 612 en 661, waaronder factoren als de werkelijke negatieve effecten op de groei, prijsverlaging, prijsonderbieding, prijsbederf en winstdaling waaruit aanmerkelijke schade blijkt. Het argument werd derhalve afgewezen.

(687)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie in dit stadium tot de conclusie gekomen dat de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 8, lid 4, van de basisverordening.

5.   OORZAKELIJK VERBAND

(688)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de bedrijfstak van de Unie door de invoer met subsidiëring uit het betrokken land aanmerkelijke schade heeft geleden. Overeenkomstig artikel 8, lid 6, van de basisverordening heeft de Commissie tevens onderzocht of de bedrijfstak van de Unie in dezelfde periode door andere bekende factoren schade had kunnen lijden. De Commissie heeft zich ervan verzekerd dat eventuele schade die werd veroorzaakt door andere factoren dan de invoer met subsidiëring uit het betrokken land, niet aan de invoer met subsidiëring werd toegeschreven. Deze factoren zijn: invoer uit derde landen, de uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Unie, verkoop voor intern gebruik en grondstoffenprijzen.

5.1.   Gevolgen van de invoer met subsidiëring

(689)

De verslechtering van het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie tijdens de beoordelingsperiode vond gelijktijdig plaats met en hield rechtstreeks verband met de aanzienlijke penetratie van de markt van de Unie door aanzienlijke uit de VRC werden ingevoerde volumes, waarmee de prijzen van de bedrijfstak van de Unie aanzienlijk werden onderboden en die in elk geval aanzienlijke neerwaartse druk uitoefenden op de prijzen van die bedrijfstak.

(690)

Het volume van de invoer uit de VRC is (zoals blijkt uit tabel 2) gestegen van ongeveer 189 000 kabel-km in 2017 naar ongeveer 498 000 kabel-km in het onderzoektijdvak — een stijging met een factor tweeënhalf (+ 163 %). Wat het marktaandeel betreft, was er in dezelfde periode een stijging van 14,8 % tot 28,3 % — bijna een verdubbeling (+ 91 %). In diezelfde periode (zoals blijkt uit tabel 5) steeg de verkoop van de bedrijfstak van de Unie op de vrije markt met slechts 14 % en daalde zijn marktaandeel van 64,3 % tot 53,5 %, wat overeenkomt met een daling van 10,8 procentpunt (of – 17 %). De verkoop op de kleinere markt voor intern gebruik vertoonde tevens een matige daling (– 12 %). De invoer met subsidiëring is zowel in absolute als in relatieve termen toegenomen. Zoals blijkt uit tabel 1 is het verbruik op de markt van de Unie in de beoordelingsperiode met 38 % gestegen, en het is duidelijk dat vooral de invoer uit China van deze groei heeft geprofiteerd.

(691)

De prijzen van de invoer met subsidiëring daalden in de beoordelingsperiode aanzienlijk, bijvoorbeeld met 62 % volgens tabel 3 bis. De vergelijkbare verkoopprijzen van de bedrijfstak van de Unie op de markt van de Unie aan niet-verbonden partijen (de vrije markt) daalden in de beoordelingsperiode in totaal met 12 % op basis van de analyse in tabel 7 bis, en met 41 % met de meer verfijnde analyse in tabel 7 ter. Het prijsniveau is grotendeels afhankelijk van de complexiteit van de verkochte productsoorten, en een vergelijking per soort van de binnenlands geproduceerde en ingevoerde producten uit het betrokken land (op basis van de in de steekproef opgenomen ondernemingen) is het meest nauwkeurige instrument om de prijsontwikkeling te onderzoeken. Voor het onderzoektijdvak blijkt hieruit dat de gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarges voor de twee in de steekproef opgenomen producenten-exporteurs boven 30 % liggen.

(692)

Dit agressieve beleid begon het marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie sinds het begin van de beoordelingsperiode uit te hollen en in het OT duurde de beschikbaarheid van Chinese producten op de markt tegen extreem lage prijzen (ruim onder de productiekosten van de bedrijfstak van de Unie) voort. Dit gebeurde onder meer via de mechanismen die in het deel over aanbestedingen (overwegingen 670 tot en met 673) zijn beschreven, en heeft geleid tot prijsverlaging, omzetverliezen, dalend marktaandeel en financiële schade, zowel in termen van lagere winstgevendheid als mindere investeringen, waardoor het voortbestaan van de bedrijfstak van de Unie in gevaar werd gebracht.

(693)

Zoals beschreven in overweging 665, was er ook bewijs dat bepaalde geplande investeringen en uitbreidingsprojecten van de bedrijfstak van de Unie waren geannuleerd of opgeschort als gevolg van de toename van de agressief geprijsde invoer uit de VRC en het daaruit voortvloeiende verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Unie.

5.2.   Gevolgen van andere factoren

5.2.1.   Invoer uit derde landen

(694)

De invoer uit andere derde landen heeft zich in de beoordelingsperiode als volgt ontwikkeld.

Tabel 11

Invoer uit derde landen

Land

 

2017

2018

2019

OT

Korea

Volume (kabel-km)

20 450

51 339

44 405

45 908

 

Index

100

251

217

224

 

Marktaandeel (%)

1,6

3,3

2,7

2,6

 

Gemiddelde prijs (EUR/ kabel-km)

796

873

1 627

1 073

 

Index

100

110

204

135

Turkije

Volume (kabel-km)

26 732

32 932

22 922

37 008

 

Index

100

123

86

138

 

Marktaandeel (%)

2,1

2,1

1,4

2,1

 

Gemiddelde prijs (EUR/ kabel-km)

428

501

776

594

 

Index

100

117

181

139

Noorwegen

Volume (kabel-km)

12 143

11 622

22 728

26 471

 

Index

100

96

187

218

 

Marktaandeel (%)

1,0

0,8

1,4

1,5

 

Gemiddelde prijs (EUR/ kabel-km)

330

271

279

261

 

Index

100

82

85

79

Overige derde landen

Volume (kabel-km)

126 307

114 520

77 787

107 334

 

Index

100

91

62

85

 

Marktaandeel (%)

9,9

7,4

4,7

6,1

 

Gemiddelde prijs (EUR/ kabel-km)

1 631

1 728

2 447

1 218

 

Index

100

106

150

75

Totaal van alle derde landen behalve het betrokken land

Volume (kabel-km)

185 633

210 414

167 842

216 721

 

Index

100

113

90

117

 

Marktaandeel (%)

14,5

13,7

10,1

12,3

 

Gemiddelde prijs (EUR/ kabel-km)

1 280

1 247

1 708

964

 

Index

100

97

133

75

Bron:

Gegevens van douaneautoriteiten van de EU, Comext (Eurostat).

(695)

De invoer uit Korea steeg in de beoordelingsperiode van ongeveer 20 000 kabel-km in 2017 tot ongeveer 45 000 in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van deze invoer steeg van 1,6 % in 2017 tot 2,6 % in het onderzoektijdvak. De gemiddelde prijzen bij invoer uit Korea lijken aanzienlijk hoger te zijn dan die van zowel de bedrijfstak van de Unie als van de producenten-exporteurs. Gezien de hoge prijzen en de beperkte volumes leek de invoer uit Korea derhalve geen rol te spelen in de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade.

(696)

De invoer uit Turkije lijkt in de periode 2018-onderzoektijdvak tegen lage prijzen te zijn verkocht, zij het hoger dan de invoer uit de VRC, en geleidelijk te zijn toegenomen. Het marktaandeel van de Turkse exporteurs bleef in de beoordelingsperiode vrijwel stabiel op iets meer dan 2 %. Deze trends zijn gebaseerd op statistieken die veel productsoorten omvatten, zodat de Commissie, gezien de over het geheel genomen beperkte volumes, het effect van deze invoer op de situatie van de bedrijfstak van de Unie niet precies kan inschatten. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit Turkije heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, concludeerde de Commissie dat deze invoer, gezien het relatieve volume ervan ten opzichte van de totale invoer van het betrokken product en het stabiele marktaandeel ervan gedurende de gehele periode, zelfs indien deze een beperkte invloed op de situatie van de bedrijfstak had, het oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet verzwakte.

(697)

Tot slot nam ook de invoer uit Noorwegen in de beoordelingsperiode toe. De Noorse prijzen, die in 2017 al laag waren, bleven in de beoordelingsperiode dalen (- 21 % in de periode 2017-OT), op een prijsniveau dat ruim onder dat van de bedrijfstak van de Unie en dat van de Chinese exporteurs lag. Het marktaandeel van de Noorse exporteurs steeg in dezelfde periode van 1 % tot 1,5 %. Deze trends zijn gebaseerd op statistieken die veel productsoorten omvatten, zodat de Commissie, gezien de over het geheel genomen beperkte volumes, het effect van deze invoer op de situatie van de bedrijfstak van de Unie niet precies kan inschatten. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat de invoer uit Noorwegen heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade, concludeerde de Commissie dat deze invoer, gezien het relatieve volume ervan ten opzichte van de totale invoer van het betrokken product, zelfs indien deze een beperkte impact op de situatie van de bedrijfstak had, het oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring uit de VRC en de door de bedrijfstak van de Unie geleden schade niet verzwakte.

(698)

De invoer uit andere derde landen nam in de beoordelingsperiode in absolute termen licht af en verloor tegelijkertijd aanzienlijk marktaandeel. De gemiddelde prijzen waren hoog en er zijn dus geen aanwijzingen dat zij de bedrijfstak van de Unie aanmerkelijke schade hebben berokkend.

(699)

De CCCME stelde dat er geen sprake was van enige correlatie tussen de invoer uit de VRC en de ontwikkeling van de bedrijfstak van de Unie. De CCCME voerde met name aan dat de bedrijfstak van de Unie, op het moment dat de invoer uit China tussen 2017 en 2018 het sterkst in volume toenam, zijn winstgevendheid heeft verhoogd. De CCCME voerde ook aan dat de producenten in de Unie in de periode 2018-2019, toen de invoer uit de VRC steeg en de prijzen daalden, hun verkoopprijzen hebben verhoogd zonder marktaandeel te verliezen.

(700)

In dit verband herinnert de Commissie eraan dat het overgrote deel van de markt functioneert op basis van langlopende leveringscontracten, zoals uiteengezet in de overwegingen 668 tot en met 678. Bovendien lag de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Unie gedurende de gehele beoordelingsperiode onder de nagestreefde winst, hetgeen aantoont dat de bedrijfstak van de Unie reeds in 2018 en 2019 schade leed toen, zoals opgemerkt door de CCCME, de invoer met dumping uit China sterk toenam. Daarom is de Commissie van oordeel dat de bovenstaande argumenten van de CCCME niet wijzen op het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen dumping en schade. Er werd namelijk slechts mee bevestigd dat er een zekere vertraging was tussen de toename van de invoer van het betrokken product uit China en de negatieve ontwikkeling van sommige schade-indicatoren.

(701)

Gezien het bovenstaande kon de verslechtering van de bedrijfstak van de Unie niet zijn veroorzaakt door de invoer uit andere landen dan China, en wordt het oorzakelijk verband tussen deze verslechtering en de Chinese invoer in geen geval verzwakt door de invoer uit andere landen.

5.2.2.   Uitvoerprestatie van de bedrijfstak van de Unie

(702)

Het volume van de uitvoer van de bedrijfstak van de Unie ontwikkelde zich gedurende de beoordelingsperiode als volgt:

Tabel 12

Uitvoerprestatie van de producenten in de Unie

 

2017

2018

2019

OT

Uitvoervolume (kabel-km)

85 676

99 295

95 397

108 672

Index

100

116

111

127

Gemiddelde prijs (EUR/kabel-km)

1 329

1 111

1 282

949

Index

100

84

96

71

Bron:

Bedrijfstak van de Unie.

(703)

De uitvoer van de bedrijfstak van de Unie steeg in de beoordelingsperiode met 27 %, van ongeveer 85 000 kabel-km in 2017 tot ongeveer 108 000 kabel-km in het onderzoektijdvak.

(704)

De gemiddelde prijs van de uitvoer van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie daalde in de beoordelingsperiode met 29 %, van 1 329 EUR/kabel-km in 2017 tot 949 EUR/kabel-km in het onderzoektijdvak. De prijzen lagen boven die in de Unie.

(705)

In een context van stijgende uitvoer en relatief hoge prijsniveaus is duidelijk dat deze uitvoer de bedrijfstak van de Unie geen schade zou hebben berokkend.

5.2.3.   Volumes van intern gebruik

(706)

Zoals blijkt uit tabel 4, daalde het interne gebruik door de bedrijfstak van de Unie gedurende de beoordelingsperiode met 12 %.

(707)

Gezien de beperkte omvang van de markt (geschat op minder dan 5 % van de productie in de Unie in het OT) heeft de Commissie vastgesteld dat de lichte daling van het interne gebruik de bedrijfstak van de Unie geen aanmerkelijke schade heeft berokkend.

5.2.4.   Prijs van grondstoffen

(708)

Optische vezels vormen de belangrijkste grondstof die door de bedrijfstak van de Unie wordt gebruikt; deze worden ofwel in de Unie geproduceerd, ofwel ingevoerd. Verscheidene importeurs hebben aangevoerd dat de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie optische vezels kopen van hun verbonden ondernemingen buiten de Unie, tegen verrekenprijzen die niet overeenkomen met de marktprijs van deze grondstof. In feite hadden importeurs het vermoeden dat deze verrekenprijs te hoog was en dus resulteerde in een lager winstpercentage voor de in de steekproef opgenomen producenten in de EU.

(709)

In het bijzonder uitte Connect Com zijn bezorgdheid over interne verrekenprijzen voor transacties tussen ondernemingen binnen de Prysmian-groep en de Corning-groep.

(710)

Om dit argument te onderzoeken, heeft de Commissie de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie om aanvullende informatie verzocht over hun aankopen van voor de productie van optischevezelkabels gebruikte optische vezels in het OT. De Commissie heeft ook om informatie verzocht over de optische vezels die worden geproduceerd door verbonden ondernemingen van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie en over de verkoop van deze vezels (volume en hoeveelheid) aan zowel verbonden als niet-verbonden afnemers binnen en buiten de Unie. Door de verkoop van dezelfde vezelsoorten aan verbonden en niet-verbonden partijen te vergelijken, kon de Commissie vaststellen dat de prijzen in dezelfde orde van grootte lagen en dat de verkoop van vezels aan verbonden ondernemingen derhalve tegen marktvoorwaarden had plaatsgevonden. Gegevens over deze activiteit zijn bedrijfsspecifiek en vertrouwelijk, en kunnen dus niet openbaar worden gemaakt.

(711)

De Commissie heeft derhalve geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Unie geleden aanmerkelijke schade niet door de impact van verrekenprijzen op de winstgevendheid van de in de steekproef opgenomen producenten in de Unie was veroorzaakt.

5.2.5.   Effecten van de COVID-19-pandemie

(712)

In haar in overweging 5 vermelde opmerkingen bij opening van het onderzoek voerde de CCCME aan dat er een duidelijk verband was tussen de daling van de verkoop van de OFC-bedrijfstak van de EU (en van de mondiale OFC-bedrijfstak) en het begin van de pandemie, en dat deze situatie niet mag worden misbruikt om ongerechtvaardigde handelsbeschermingsmaatregelen op te leggen. In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Connect Com aan dat niet duidelijk was welk deel van de gegevens voor het OT betrekking had op 2019 en welk deel ervan betrekking had op 2020, en dat derhalve het verwachte effect van de COVID-19-pandemie niet kon worden beoordeeld; Connect Com verzocht derhalve om een uitsplitsing van de gegevens over het OT. Met betrekking tot dit argument merkt de Commissie op dat zij heeft verzocht om alle door de partijen verstrekte OT-gegevens met uitsplitsing naar kwartalen, om de mogelijke gevolgen van de COVID-19-pandemie voor het OT te beoordelen. Uit het onderzoek bleek dat de COVID-19-pandemie slechts een zeer beperkte en tijdelijke impact had op de bedrijfstak (zoals beschreven in de overwegingen 599 en 729) en de aanzienlijke toename van het verbruik in de Unie tijdens de beoordelingsperiode niet heeft verhinderd.

5.3.   Conclusie inzake oorzakelijk verband

(713)

De Commissie heeft de gevolgen van alle bekende factoren die invloed hebben op de situatie van de bedrijfstak van de Unie afzonderlijk bekeken en deze losgekoppeld van het schadelijke effect van de invoer met subsidiëring. Geen van de andere factoren bood een verklaring voor de negatieve ontwikkelingen van de bedrijfstak van de Unie als het gaat om verlies van marktaandeel, prijsverlaging en lage winstgevendheid, afname van investeringen en het rendement daarvan.

(714)

Door de negatieve gevolgen voor de winstgevendheid als gevolg van de invoer met subsidiëring en de voortdurende prijsdruk was de bedrijfstak van de Unie niet in staat de nodige investeringen te doen voor het voortbestaan van de bedrijfstak op lange termijn. Dit wordt ondersteund door de dalende trend zoals beschreven in overweging 657 en de annulering van geplande investeringen zoals besproken in overweging 665.

(715)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie in deze fase tot de conclusie gekomen dat de invoer met subsidiëring uit het betrokken land aanmerkelijke schade aan de bedrijfstak van de Unie heeft toegebracht. De andere bekende factoren, afzonderlijk of gezamenlijk, konden het oorzakelijk verband tussen de invoer met subsidiëring en de aanmerkelijke schade niet afzwakken.

6.   BELANG VAN DE UNIE

(716)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of zij duidelijk kon concluderen dat het niet in het belang van de Unie was om in dit geval maatregelen te nemen, ondanks de vaststelling van schadeveroorzakende subsidiëring. De bepaling van het belang van de Unie werd gebaseerd op een beoordeling van alle betrokken belangen, waaronder die van de bedrijfstak van de Unie, importeurs, gebruikers en andere relevante marktdeelnemers.

(717)

Er werden verschillende opmerkingen ingediend over het belang van de Unie. De Chinese overheid voerde met name aan dat de invoer uit China de ontwikkeling van technologie in de bedrijfstak daadwerkelijk bevordert en de mededinging op de markt van de Unie aanmoedigt. Volgens de Chinese overheid zal de optischevezelkabel-bedrijfstak in de Unie bij een overmatige bescherming in vergelijking met derde landen slechts terrein verliezen en is het derhalve niet in het belang van de Unie om een onderzoek in de sector voort te zetten dat voor de bilaterale samenwerking op digitaal gebied tussen China en de Unie schadelijk zou kunnen zijn.

(718)

Connect Com voerde ook aan dat de instelling van maatregelen schadelijk zouden zijn voor de bedrijfstak omdat importeurs uit China niet langer in het kader van aanbestedingen aantrekkelijke offertes zouden kunnen indienen. Als gevolg daarvan zou het prijsniveau in aanbestedingsprocedures stijgen, met negatieve gevolgen voor de overheidsbegrotingen.

(719)

De CCCME merkte op dat de digitaliseringsagenda van de EU en de omschakeling naar 5G het meest gebaat zouden zijn indien de levering van hoogwaardige optischevezelkabels uit China niet verder zou worden beperkt.

(720)

Cable 77 onderstreepte in plaats daarvan dat de instelling van rechten op optischevezelkabels ook van invloed zou zijn op andere bedrijfstakken en dat indien rechten op kabels zouden worden ingesteld, zulke rechten ook op vezels zouden moeten worden ingesteld, omdat producenten in de Unie ook gebruikmaken van buiten de Unie geproduceerde vezels.

(721)

Zoals uiteengezet in de volgende overwegingen heeft de Commissie echter geen dwingende redenen gevonden om te concluderen dat het niet in het belang van de Unie is om maatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit China.

6.1.   Belang van de bedrijfstak van de Unie

(722)

De Unie telt 29 ondernemingen die OFC produceren, met ongeveer 4 700 werknemers (vte). De producenten zijn wijdverspreid over de hele Unie.

(723)

Het instellen van maatregelen zou de bedrijfstak van de Unie in staat stellen een concurrerende positie op de markt te handhaven, verloren marktaandeel terug te winnen en tegelijkertijd zijn winstgevendheid naar een duurzaam niveau op te trekken.

(724)

Het ontbreken van maatregelen zal naar alle waarschijnlijkheid aanzienlijke negatieve effecten hebben op de bedrijfstak van de Unie in de vorm van verdere prijsverlaging en een daling van de verkoop en van de productie, met een verdere financiële achteruitgang qua winstgevendheid en investeringen, waardoor zijn toekomst in gevaar komt.

6.2.   Belang van niet-verbonden importeurs

(725)

Van de importerende sector werd relatief weinig medewerking verkregen. Vijf niet-verbonden importeurs dienden binnen de gestelde termijn een steekproefformulier in. Vier van deze vijf importeurs hebben de vragenlijst beantwoord. Na de opening van het antisubsidieonderzoek naar optischevezelkabels uit China meldde zich een nieuwe importeur, die verzocht ook medewerking te mogen verlenen aan het onderhavige onderzoek. De Commissie heeft deze importeur voor dit onderzoek de status van belanghebbende toegekend met ingang van de dag waarop hij zich kenbaar heeft gemaakt, en toegezegd de voor dit onderzoek verstrekte informatie in overweging te nemen, onverminderd de reeds verstreken procedurele stappen.

(726)

De vijf meewerkende importeurs vertegenwoordigen ongeveer 12 % van de Chinese invoer. Twee importeurs hebben in hun antwoord op de vragenlijst volledige informatie verstrekt, terwijl drie andere niet de mogelijkheid hadden om voor het OT nauwkeurige winstgegevens voor het betrokken product te verstrekken. Alle meewerkende importeurs spraken zich tegen de maatregelen uit.

(727)

De meewerkende importeurs zijn gevestigd in vier verschillende lidstaten en het zwaartepunt van hun activiteiten ligt voornamelijk in deze staten. Zij voeren 70 %-90 % van hun OFC-aankopen uit China in en betrekken het resterende deel bij producenten in de Unie en bij producenten in andere derde landen. Zij onderstreepten het belang van het hebben van verschillende bevoorradingsbronnen. Op de invoer van OFC uit derde landen is in de Unie geen douanerecht van toepassing.

(728)

Een belangrijk deel van de activiteiten van de meewerkende importeurs bestaat erin, in te schrijven op kleinere projecten. Naast deze biedingen in verband met aanbestedingen bieden zij ook aanvullende producten (bv. kabelgoten, connectoren en kasten) en complexe diensten aan afnemers aan (bv. ontwerp en installatie van netwerken). Gemiddeld vertegenwoordigt het betrokken product ongeveer een derde van hun totale omzet.

(729)

Geen van de importeurs voerde aan dat de COVID-19-pandemie grote gevolgen voor hun bedrijfsactiviteiten zou hebben gehad. Eén importeur verklaarde dat er in maart 2020 sprake was van een zekere vertraging als gevolg van de lockdown, maar benadrukte dat het belang van FTTH-projecten (“fibre to the home” – glasvezelkabels tot in de huishoudens) door deze crisis was versterkt.

(730)

De importeurs zijn van mening dat hun concurrentievoordeel ten opzichte van de producenten in de Unie gelegen is in hun efficiënte verkoopstructuur en logistiek. Zij bekorten hun leveringstermijnen door een grote hoeveelheid voorraden in hun opslagruimten aan te houden, en hun doel is om snel en flexibel op de behoeften van hun afnemers in te spelen.

(731)

De importeurs voerden aan dat zij niet al hun OFC bij de bedrijfstak van de Unie kunnen betrekken omdat deze bedrijfstak niet de vereiste hoeveelheden binnen de vereiste termijnen kan leveren. Volgens hen was er in de periode 2017-2018, toen de bedrijfstak van de Unie hun vraag niet kon dekken, sprake van een tekort aan OFC en van de belangrijkste grondstof daarvan – optische vezels – op de markt, zodat zij andere leveranciers moesten vinden. Sommige importeurs benadrukten dat met de uitrol van glasvezel- en 5G-netwerken de vraag naar OFC is toegenomen en naar verwachting verder zal toenemen. Zij voerden aan dat deze toegenomen vraag, in combinatie met mogelijke handelsbeschermingsmaatregelen, zou kunnen leiden tot een nieuw tekort op de markt en tot vertragingen bij de uitbreiding van het glasvezel- en 5G-netwerken.

(732)

De bedrijfstak van de Unie wees de bewering van leveringsproblemen af en stelde over een ruime reservecapaciteit te beschikken. Uit het onderzoek is namelijk gebleken dat de bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Unie in het OT 59 % bedroeg terwijl de productiecapaciteit van optischevezelkabels meer dan 2 miljoen kabel-km glasvezel bedraagt en daarmee ruim boven het geschatte verbruik van OFC in de Unie voor de komende jaren ligt. De bedrijfstak van de Unie heeft bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat de producenten in de Unie over de capaciteit beschikken om indien nodig meer OFC te produceren. Bovendien bestaan er in derde landen alternatieve bevoorradingsbronnen.

(733)

De importeurs hebben ook aangevoerd dat zij met hun afnemers langlopende leveringscontracten hebben waarin vaste prijzen worden overeengekomen voor de totale duur van 2-4 jaar en dat er geen prijsclausule is voor onvoorziene verhogingen van hun aankoopprijzen. Het zou dan ook niet mogelijk zijn de gestegen kosten aan hun afnemers door te berekenen. Bovendien hebben importeurs aangevoerd dat zij niet kunnen inschrijven op aanbestedingen die tijdens het onderhavige onderzoek worden aangekondigd, aangezien zij niet weten welke prijs zij voor OFC zullen betalen indien maatregelen worden ingesteld.

(734)

De importeurs voerden tevens aan dat het in het geval van lopende contracten niet mogelijk zou zijn de leveringsbron naar andere derde landen te verleggen, aangezien de kabels complexe goedkeuringsprocedures hebben ondergaan; daardoor zou het tot ernstige vertragingen en aanzienlijke moeilijkheden bij het blaasproces komen, dat aan de van leverancier tot leverancier verschillende starheid van de kabel – ook bij producten met dezelfde technische specificatie – moet worden aangepast.

(735)

Daarnaast voerden sommige importeurs aan dat Chinese kabels van hogere kwaliteit zijn dan de kabels die door de bedrijfstak van de Unie worden geproduceerd. Hoewel de technische specificaties dezelfde zijn, beweren zij dat Chinese OFC op nieuwere productielijnen wordt geproduceerd en dat de afwerking, het opwikkelen en de technische eigenschappen van hogere kwaliteit zijn. Deze importeurs voeren ook aan dat het kwaliteitsverschil niet alleen betrekking heeft op het product, maar dat de Chinese producenten de individuele behoeften van hun afnemers klanten flexibeler en tijdiger vervullen en een betere service na verkoop aanbieden. Eén importeur beweert ook dat het prijsverschil van oorsprong uit de Unie of uit China kleiner is dan in de klacht wordt vermeld. Deze importeur voert ook aan dat de producenten in de Unie andere producten (kabelgoten, handgaten, sluitingen) leveren en is van mening dat de maatregelen de producenten in de Unie in staat zouden stellen deze andere producten aan OFC te koppelen en ze in het kader van een project te verkopen. Deze importeur is ook van mening dat maatregelen de producenten in de Unie zouden ontmoedigen om te innoveren, aangezien zij hen tegen concurrentie zouden beschermen. Volgens hem zou dit tot een vertraging van de uitrol van netwerken leiden.

(736)

In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Connect Com aan dat het voorgestelde niveau van de rechten aanzienlijk hoger was dan hun winstmarges. Deze situatie zou aanzienlijke verliezen opleveren omdat zij de rechten niet zouden kunnen doorberekenen aan hun afnemers, met wie zij langlopende contracten met vaste prijzen hebben gesloten. Bovendien voerde Connect Com aan dat zijn winstmarge voor overheidsopdrachten doorgaans aanzienlijk lager was dan 20 % en dat de antisubsidiemaatregelen in combinatie met de antidumpingrechten de uitvoering van zijn huidige contracten onmogelijk zouden maken. Daarom zouden de rechten uiteindelijk kunnen leiden tot hun faillissement. Zij voerden ook aan dat de producenten in de Unie niet in staat of bereid waren de op hun behoeften afgestemde OFC tijdig te leveren, dat er een tekort aan OFC zou ontstaan en er aanzienlijke vertraging zou optreden in de aanlooptijd en bij de uitrol van netwerken als er maatregelen zouden worden ingesteld. Bovendien voerde Connect Com aan dat het niet juist was om de EU-producenten een verhoging van hun winstmarge van 8 % tot 12 % te geven, terwijl de winstmarge van de importeurs tot nul of zelfs tot verliezen werd teruggebracht.

(737)

De Commissie heeft vastgesteld dat de meewerkende importeurs weliswaar stabiele zakelijke banden hebben met hun leveranciers van OFC in de VRC, maar dat zij geen langlopende contracten met deze leveranciers hebben waarin volumes of aankoopprijzen zijn vastgesteld. In feite plaatsen de importeurs regelmatige bestellingen voor grotere volumes OFC en ontvangen zij van de Chinese producenten een prijsofferte voor elke bestelling. Hoewel de importeurs beweren dat het kostbaar en tijdrovend zou zijn om van leverancier te veranderen, kopen zij allemaal ook uit andere bronnen (d.w.z. in de Unie, de Verenigde Staten, India, Kazachstan, Belarus en Oekraïne) en hadden zij tijdens het vermeende tekort van 2017-18 met succes nieuwe leveranciers gevonden. Dit wijst erop dat de importeurs weliswaar een hogere prijs zouden moeten betalen voor de reeds geplaatste maar nog niet vóór de instelling van de maatregelen ontvangen bestellingen, maar dat het voor hen niet uiterst moeilijk zou zijn om binnen relatief korte tijd op nieuwe leveranciers over te stappen.

(738)

Weliswaar zullen de compenserende maatregelen waarschijnlijk een zeker negatief effect hebben op de importeurs en kunnen leiden tot een daling van hun winstgevendheid, maar de importeurs zullen gezien hun aanzienlijke winstmarges van meer dan 20 % een deel van de door het recht veroorzaakte kostenstijging kunnen absorberen en/of aan hun afnemers kunnen doorberekenen. Zij hebben ook de mogelijkheid alternatieve bevoorradingsbronnen te vinden, waaronder uit andere derde landen en de bedrijfstak van de Unie. De combinatie van andere leveranciers van het betrokken product en de mogelijkheid om het effect van de rechten te absorberen en/of ten minste gedeeltelijk aan hun afnemers door te berekenen, zou derhalve betekenen dat de niet-verbonden importeurs niet onevenredig door de instelling van de maatregelen worden getroffen.

(739)

In haar opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde de CCCME aan dat de instelling van compenserende maatregelen schadelijk zou zijn voor de digitaliseringsagenda en de connectiviteitsdoelstellingen van de EU, aangezien zij zullen leiden tot kritieke tekorten van dit cruciale product voor 5G-netwerken en tot een prijsstijging, maar de CCCME leverde in dit verband geen bewijs.

(740)

De beweringen met betrekking tot kwaliteitsverschillen, een ontoereikend aanbod, onvermogen of onwil van de bedrijfstak van de Unie om aan de markt te leveren, prijsverschillen, winstgevendheid van importeurs, risico’s van monopolie of oligopolie, stimulansen om te innoveren en uitroltermijnen voor telecommunicatienetwerken waren niet onderbouwd en konden dus niet worden aanvaard.

(741)

Hoe dan ook heeft het onderzoek uitgewezen dat een van de belangrijke aspecten van schade in deze zaak juist het feit is dat de bedrijfstak van de Unie door de Chinese invoer met dumping niet het winstniveau kon bereiken dat hem in staat zou stellen onder meer te blijven investeren in extra capaciteit om aan de groeiende vraag op de groeiende markt van de Unie te voldoen. Het verwachte effect van de instelling van maatregelen is juist, een gelijk speelveld te herstellen en dergelijke winsten, investeringen en capaciteitsuitbreiding mogelijk te maken.

(742)

In zijn opmerkingen over de mededeling van de definitieve bevindingen voerde Connect Com aan dat de grondstofkosten in alle sectoren aanzienlijk toenamen en dat dit ook gold voor de productie van breedbandkabels. In dit verband gaf Connect Com voorbeelden van prijsstijging van een niet openbaar gemaakte Chinese leverancier tussen het tweede kwartaal van 2020 en het tweede kwartaal van 2021. In dit verband voerde Connect Com aan dat er dringend behoefte was aan uitbreiding van breedbandkabelnetwerken in Europa, maar dat de producenten in de Unie op korte termijn niet tegen concurrerende en aanvaardbare prijzen aan de vraag konden voldoen en er dus geen rechten zouden moeten worden ingesteld of deze ten minste zouden moeten worden geschorst.

(743)

Noch de representativiteit, noch het effect van deze prijsstijging op gebruikers en importeurs werd onderbouwd. Het argument werd derhalve afgewezen.

6.3.   Belang van gebruikers en distributeurs

(744)

Het betrokken product wordt betrokken door verschillende bedrijfstakken, voornamelijk grote telecomexploitanten, overheidsinstanties (zoals gemeenten) die verantwoordelijk zijn voor de uitbreiding van het breedbandnetwerk, installateurs en exploitanten, en distributeurs.

(745)

Een klein aantal gebruikers heeft medewerking aan het onderzoek verleend: twee grote telecomexploitanten (Deutsche Telekom in Duitsland en Proximus in België), vijf netwerkinstallateurs en -exploitanten, één distributeur en een kleine gebruiker. Samen waren de meewerkende gebruikers goed voor minder dan 12 % van het totale volume van de uit China ingevoerde OFC en minder dan 9 % van het totale verbruiksvolume van OFC in de EU tijdens het OT.

(746)

Veel van de antwoorden van gebruikers op de vragenlijsten waren zeer gebrekkig en bevatten geen argumenten of informatie over het belang van de Unie. Geen van de overheidsorganen die OFC inkopen, heeft aan het onderzoek meegewerkt.

(747)

BYCN Axione en een andere gebruiker, die OFC hoofdzakelijk van producenten in de Unie kopen, maakten geen bezwaar tegen maatregelen. Deutsche Telekom en de Spaanse distributeur Comercial Electro Industrial S.A. (“Comel”) zouden tegen de instelling van maatregelen zijn.

(748)

Deutsche Telekom verwacht een toename van de vraag naar OFC als gevolg van de grootschalige uitrol van 5G en blijft erbij dat OFC een wereldwijde markt is met gestandaardiseerde technologie, wereldwijde uitrol en wereldwijde leveranciers. Het voert aan dat rechten op OFC uit China tot aanzienlijke problemen kunnen leiden om de vraag naar kabels in de Unie veilig te stellen, de uitrol van netwerken riskeren te hinderen of te vertragen en tot een aanzienlijke kostenstijging voor afnemers in de EU kunnen leiden. Het voert tevens aan dat de prijzen zijn gedaald als gevolg van de bestaande overcapaciteit en dat alle spelers gedurende het vermeende aanbodtekort van een paar jaar geleden in capaciteitsuitbreiding hebben geïnvesteerd.

(749)

De Commissie concludeerde dat compenserende rechten onvermijdelijk kostenimplicaties zouden hebben voor gebruikers die hun OFC uit China aankopen, maar dat dit te wijten was aan het oneerlijke uitvoergedrag van de Chinese exporteurs. Bovendien bleek uit het onderzoek dat OFC slechts een klein deel van de totale kosten voor de uitrol van digitale netwerken vertegenwoordigt – in het geval van 5G ruim onder de 5 %. De aankopen van het betrokken product door de meewerkende telecomexploitanten vertegenwoordigen een marginaal percentage van de ondernemingsomzet, en de onderneming koopt een aanzienlijk deel van haar OFC uit andere bronnen. Met betrekking tot het argument van de andere gebruiker dat het moeilijk is om van leverancier te veranderen, hebben andere importeurs, zoals uiteengezet in overweging 737, ook mogelijkheden gevonden om bij verschillende leveranciers in derde landen aan te kopen. Evenzo hebben gebruikers de mogelijkheid alternatieve bevoorradingsbronnen te vinden, waaronder leveranciers uit andere derde landen. Aangezien de vraag naar OFC de komende jaren naar verwachting zal toenemen, zullen gebruikers en distributeurs concurreren op een grotere markt dan voorheen. Dit is voor hen een kans om hun activiteiten voort te zetten en te ontwikkelen, ook als hun prijzen door de compenserende rechten stijgen.

(750)

Voorts wordt benadrukt dat het bestaan van de door China aangejaagde overcapaciteit geen rechtvaardiging vormt voor oneerlijke handelspraktijken waarvan de schade voor de bedrijfstak van de Unie de toekomst van de bedrijfstak van de Unie in gevaar brengt, alsook de diversiteit van het aanbod en dus de mededinging op de markt van de Unie.

(751)

Daarom heeft de Commissie geconcludeerd dat de maatregelen geen onevenredige gevolgen hebben voor gebruikers en distributeurs.

6.4.   Andere factoren

(752)

Glasvezelkabels zijn nodig voor de aanleg van snelle breedbandnetwerken en zijn daarom van groot belang voor burgers, bedrijven en openbare lichamen in de hele EU, die van deze netwerken afhankelijk zijn voor thuiswerken, thuisonderwijs, het runnen van een bedrijf of het verlenen van diensten. De investering via het NextGenerationEU-programma (152) is een van de belangrijkste prioriteiten van de Europese Unie, die ook streeft naar de uitrol van hoogwaardige breedbandinfrastructuur tot in alle uithoeken van de EU. Optischevezelkabels zijn dus van cruciaal belang voor het digitale decennium van de EU (153) en voor haar digitale soevereiniteit.

(753)

Gezien het belang van het betrokken product in het licht van de bovengenoemde publieke doelstellingen heeft de Commissie het effect van mogelijke maatregelen op de uitrol van breedbandnetwerkprojecten zorgvuldig geanalyseerd.

(754)

Verscheidene partijen voerden aan dat consumenten en overheidsbegrotingen in de Unie schade zouden ondervinden indien maatregelen zouden worden ingesteld, doordat de prijs van OFC en derhalve de totale prijs van netwerkprojecten zou stijgen.

(755)

De Commissie heeft daarom het aandeel van OFC in de totale kosten van de netwerkprojecten geanalyseerd. Uit het onderzoek is gebleken dat OFC slechts een klein deel van de totale kosten voor de uitrol van digitale netwerken vertegenwoordigt. De bouwwerkzaamheden (dat wil zeggen het uitgraven van de grond om de kabels te plaatsen) vormen de belangrijkste kostenpost in deze projecten, die ongeveer 80 % van de kosten uitmaakt. De overige 20 % bestaat uit materiaalkosten die ook andere producten omvatten, zoals kabelgoten, kasten en connectoren. De Commissie heeft vastgesteld dat OFC volgens een van de grote gebruikers een klein aandeel van de totale netwerkprojectkosten vertegenwoordigt, en minder dan 5 % in het geval van 5G. De producenten in de EU en de meewerkende importeurs hebben ook aangevoerd dat OFC goed is voor ongeveer 5-10 % van de totale kosten van netwerkprojecten.

(756)

De geringe mate van medewerking van de belangrijkste netwerkexploitanten en voor de grote netwerkprojecten verantwoordelijke overheidsinstanties in de EU wijst er ook op dat mogelijke maatregelen op het gebied van OFC geen aanzienlijke gevolgen zouden hebben voor de kosten en de timing van deze projecten.

6.5.   Conclusie inzake het belang van de Unie

(757)

Uit het onderzoek is gebleken dat in de Unie en in andere derde landen voldoende capaciteit is om de invoer van oorsprong uit China te vervangen. Bovendien zou de instelling van compenserende maatregelen de bedrijfstak van de Unie in staat stellen te investeren in zijn productielocaties in de Unie en in nieuwe technologieën die de verwerkende industrie ten goede komen. Tegelijkertijd zouden de maatregelen niet verhinderen dat de invoer uit derde landen (waaronder China) onder eerlijke voorwaarden op de markt van de Unie concurreert. Zelfs indien de vraag naar OFC de komende jaren zou toenemen, zoals door de marktspelers wordt verwacht, zouden importeurs en gebruikers van het betrokken product geen merkbaar risico lopen op een ontoereikend aanbod en zou de uitrol van het glasvezelbreedbandnetwerk naar huizen en bedrijven dus niet worden vertraagd.

(758)

Hoewel gebruikers, importeurs, eindafnemers en overheidsbegrotingen zonder de maatregelen op korte termijn voordeel kunnen halen uit goedkopere producten, zou de invoer met subsidiëring uit China de producenten in de Unie onvermijdelijk van de markt van de Unie doen verdwijnen, met als gevolg het verlies voor de gebruikersindustrie van waardevolle bevoorradingsbronnen en mogelijk een stijging van de invoerprijzen bij gebrek aan mededinging van de producenten in de Unie. Ten slotte is het overleven van de producenten in de Unie van cruciaal belang voor de digitale soevereiniteit van de EU.

(759)

Op basis van het bovenstaande is de Commissie tot de conclusie gekomen dat er geen dwingende redenen zijn om te besluiten dat het niet in het belang van de Unie zou zijn om in dit stadium van het onderzoek maatregelen in te stellen ten aanzien van de invoer van OFC van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

7.   DEFINITIEVE COMPENSERENDE MAATREGELEN

(760)

Gezien de conclusies inzake subsidiëring, schade, oorzakelijk verband en belang van de Unie en overeenkomstig artikel 15 van de basisverordening, moet er een definitief compenserend recht worden ingesteld.

7.1.   Hoogte van de definitieve compenserende maatregelen

(761)

Artikel 15, lid 1, derde alinea, van de basisverordening bepaalt dat het definitieve compenserende recht niet meer bedraagt dan de vastgestelde, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies.

(762)

In artikel 15, lid 1, vierde alinea, staat: “Wanneer de Commissie op basis van al deze voorgelegde informatie duidelijk kan besluiten dat het niet in het belang van de Unie is om overeenkomstig de derde alinea de omvang van de maatregelen te bepalen, is het compenserend recht lager indien dit lagere bedrag voldoende is om de schade aan de bedrijfstak van de Unie weg te nemen.”.

(763)

Aangezien dergelijke informatie niet is ingediend bij de Commissie, wordt de hoogte van de compenserende maatregelen bepaald onder verwijzing naar artikel 15, lid 1, derde alinea.

(764)

Op basis van het voorgaande moeten de definitieve compenserende rechten, uitgedrukt in cif-prijs grens Unie, vóór inklaring, als volgt worden vastgesteld:

Onderneming

Compenserend recht

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

10,3  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

5,1  %

Andere ondernemingen die in zowel het antisubsidie- als het antidumpingonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage I

7,8  %

Andere ondernemingen die in het het antidumpingonderzoek, maar niet in het antisubsidieonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage II.

10,3  %

Alle andere ondernemingen

10,3  %

(765)

Het antisubsidieonderzoek werd parallel uitgevoerd met een afzonderlijk antidumpingonderzoek naar hetzelfde betrokken product van oorsprong uit de VRC, waarin de Commissie antidumpingmaatregelen heeft ingesteld ter hoogte van de dumpingmarge. De Commissie heeft ervoor gezorgd dat de instelling van een cumulatief recht als afspiegeling van het subsidiëringsniveau en de totale dumpingmarge er overeenkomstig artikel 24, lid 1, en artikel 15, lid 2, van de basisverordening niet toe kan leiden dat de effecten van de subsidiëring tweemaal worden gecompenseerd (“dubbeltelling”).

(766)

De normale waarde werd overeenkomstig artikel 2, lid 6 bis, van Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad (154) berekend aan de hand van niet-verstoorde kosten en winsten in een passend extern representatief land. Bijgevolg stelde de Commissie overeenkomstig artikel 15, lid 2, van de basisverordening en om dubbeltelling te vermijden, eerst het definitieve compenserende recht vast op het niveau van het vastgestelde definitieve subsidiebedrag en stelde zij vervolgens het resterende definitieve antidumpingrecht vast, overeenkomend met de desbetreffende dumpingmarge verminderd met het bedrag van het compenserende recht, tot maximaal de desbetreffende in het afzonderlijke antidumpingonderzoek vastgestelde schademarge. Aangezien de Commissie de vastgestelde dumpingmarge verminderde met het gehele vastgestelde subsidiebedrag in de VRC, was er geen sprake van dubbeltelling in de zin van artikel 24, lid 1, van de basisverordening.

(767)

Gezien de hoge mate van medewerking van de Chinese producenten-exporteurs, stelde de Commissie het recht voor “alle andere ondernemingen” vast op het niveau van het hoogste recht ten aanzien van de in de steekproef opgenomen ondernemingen. Het recht voor “alle andere ondernemingen” is van toepassing op de ondernemingen die niet aan het onderhavige onderzoek hebben meegewerkt.

(768)

Overeenkomstig artikel 15, lid 3, van de basisverordening werd de totale subsidie voor de meewerkende producenten-exporteurs die niet in de steekproef zijn opgenomen, berekend op basis van het totale gewogen gemiddelde bedrag van de subsidies waartegen compenserende maatregelen kunnen worden ingesteld, dat is vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen meewerkende producenten-exporteurs, met uitzondering van verwaarloosbare bedragen en van het bedrag aan subsidies dat is vastgesteld voor goederen die onder artikel 28, lid 1, van de basisverordening vallen. De Commissie heeft bevindingen die ten dele op de beschikbare gegevens waren gebaseerd, voor de vaststelling van die bedragen echter niet buiten beschouwing gelaten. De Commissie oordeelde immers dat de beschikbare gegevens die in die gevallen zijn gebruikt, de informatie die nodig is om het subsidiebedrag op billijke wijze te bepalen, niet ingrijpend beïnvloedden, zodat exporteurs die niet zijn verzocht mee te werken aan het onderzoek, door die aanpak niet worden geschaad.

(769)

Op basis van het bovenstaande worden deze rechten als volgt vastgesteld:

Onderneming

Dumpingmarge

Subsidiepercentage

Schademarge

Compenserend recht

Antidumpingrecht

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

44,0  %

10,3  %

61,3  %

10,3  %

33,7  %

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

19,7  %

5,1  %

42,0  %

5,1  %

14,6  %

Andere ondernemingen die in zowel het antisubsidie- als het antidumpingonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage I

31,2  %

7,8  %

52,7  %

7,8  %

23,4  %

Andere ondernemingen die in het het antidumpingonderzoek, maar niet in het antisubsidieonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage II.

31,2  %

10,3  %

52,8  %

10,3  %

20,9  %

Alle andere ondernemingen

44,0  %

10,3  %

61,3  %

10,3  %

33,7  %

(770)

Het bij deze verordening voor bepaalde ondernemingen vastgestelde individuele compenserende recht werd gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek. Het weerspiegelt dan ook de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen is vastgesteld. In tegenstelling tot het voor het gehele land geldende recht dat van toepassing is op “alle andere ondernemingen”, geldt dit recht dus uitsluitend voor de invoer van producten van oorsprong uit het betrokken land die door de genoemde onderneming werden vervaardigd. De invoer van producten die zijn geproduceerd door ondernemingen die in het dispositief van deze verordening niet uitdrukkelijk worden genoemd, met inbegrip van entiteiten die met de specifiek genoemde ondernemingen verbonden zijn, kan niet van deze rechten profiteren en op deze invoer is het recht van toepassing dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

(771)

Een onderneming die later haar naam wijzigt, kan verzoeken om toepassing van deze individuele rechten. Het verzoek moet worden gericht aan de Commissie. Het verzoek moet alle relevante informatie bevatten waaruit blijkt dat de wijziging geen invloed heeft op het recht van de onderneming om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is. Als de naamswijziging van de onderneming geen invloed heeft op het recht om in aanmerking te komen voor het recht dat op haar van toepassing is, zal een verordening over de naamswijziging worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

7.2.   Bijzonder toezicht

(772)

Om het risico op ontwijking als gevolg van het verschil in rechten zo veel mogelijk te beperken, zijn speciale maatregelen nodig om de toepassing van de individuele compenserende rechten te garanderen. De ondernemingen met individuele compenserende rechten moeten aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur overleggen. Deze factuur moet voldoen aan de in artikel 1, lid 3, van deze verordening vastgestelde vereisten. Ingevoerde producten die niet vergezeld gaan van een dergelijke factuur, worden onderworpen aan het compenserende recht dat op “alle andere ondernemingen” van toepassing is.

(773)

Hoewel de douaneautoriteiten van de lidstaten over deze factuur moeten beschikken om ten aanzien van de invoer de individuele compenserende rechten te kunnen toepassen, is overlegging van die factuur niet de enige factor waarmee de douaneautoriteiten rekening moeten houden. Zelfs als aan hen een factuur wordt overgelegd die voldoet aan alle voorschriften van artikel 1, lid 3, van deze verordening, moeten de douaneautoriteiten van de lidstaten namelijk hun gebruikelijke controles uitvoeren en moeten zij, net als in alle andere gevallen, aanvullende documenten (vervoersdocumenten enz.) verlangen om de juistheid van de gegevens in de aangifte na te gaan en te waarborgen dat het lagere recht vervolgens terecht wordt toegepast, in overeenstemming met de douanewetgeving.

(774)

Indien de uitvoer door een van de ondernemingen waarvoor een lager individueel recht geldt, na de instelling van de maatregelen in kwestie aanzienlijk toeneemt, kan dit op zich worden beschouwd als een verandering in de structuur van het handelsverkeer als gevolg van de instelling van maatregelen in de zin van artikel 23, lid 1, van de basisverordening. In dergelijke omstandigheden kan, mits aan de voorwaarden is voldaan, een onderzoek naar ontwijking van maatregelen worden geopend. Hierbij kan onder meer worden onderzocht of het nodig is een individueel recht of individuele rechten in te trekken en in plaats daarvan een voor het gehele land geldend recht in te stellen.

(775)

Om een goede toepassing van het compenserende recht te garanderen, moet het voor alle andere ondernemingen vastgestelde antidumpingrecht niet alleen gelden voor de niet-meewerkende producenten-exporteurs in dit onderzoek, maar ook voor de producenten die in het onderzoektijdvak geen producten naar de Unie hebben uitgevoerd.

8.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(776)

De Commissie heeft de belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was om een definitief compenserend invoerrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de VRC in te stellen. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om opmerkingen in te dienen over de juistheid van de berekeningen die specifiek aan hen zijn meegedeeld.

9.   SLOTBEPALINGEN

(777)

Indien een bedrag moet worden terugbetaald naar aanleiding van een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, geldt ingevolge artikel 109 van Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad (155) als rentevoet de rente die de Europese Centrale Bank voor haar basisherfinancieringstransacties hanteert, zoals bekendgemaakt in de C-serie van het Publicatieblad van de Europese Unie op de eerste kalenderdag van elke maand.

(778)

Zoals uiteengezet in de overwegingen 765 en 769, heeft de Commissie, om dubbeltelling te voorkomen, van de dumpingmarge een deel van het subsidiebedrag afgetrokken. Derhalve geldt dat indien de definitieve compenserende rechten worden gewijzigd of opgeheven, de hoogte van de antidumpingrechten automatisch in gelijke mate moet worden verhoogd, om rekening te houden met de werkelijke mate van dubbeltelling ten gevolge van deze wijziging of opheffing. Deze wijziging van de antidumpingrechten moet plaatsvinden met ingang van de inwerkingtreding van deze verordening.

(779)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036 (156),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van monomodus optischevezelkabels, bestaande uit één of meer individueel omhulde vezels, met beschermende behuizing, al dan niet voorzien van elektrische geleiders, momenteel ingedeeld onder GN-code ex 8544 70 00 (Taric-code 8544700010), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

De volgende producten blijven buiten beschouwing:

i)

kabels waarin alle optische vezels afzonderlijk zijn voorzien van werkende connectoren aan één of beide uiteinden, en

ii)

kabels voor onderzees gebruik. Kabels voor onderzees gebruik zijn met kunststof geïsoleerde optischevezelkabels die een koperen of aluminium geleider bevatten en waarin de vezels in een of meer metalen modules ingesloten zijn.

2.   Het definitieve compenserende recht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van het in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde product, is als volgt:

Onderneming

Definitief compenserend recht

Aanvullende Taric-code

FTT-groep:

1.

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

2.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

3.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

10,3  %

C696

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

5,1  %

C697

Andere ondernemingen die in zowel het antisubsidie- als het antidumpingonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage I

7,8  %

 

Andere ondernemingen die in het het antidumpingonderzoek, maar niet in het antisubsidieonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage II.

10,3  %

 

Alle andere ondernemingen

10,3  %

C999

3.   De individuele compenserende rechten die zijn vastgesteld voor de in lid 2 vermelde ondernemingen zijn uitsluitend van toepassing indien aan de douaneautoriteiten van de lidstaten een geldige handelsfactuur wordt overgelegd die een verklaring bevat die is gedateerd en ondertekend door een met naam en functie geïdentificeerde medewerker van de entiteit die deze factuur heeft opgesteld, en die als volgt luidt: “Ondergetekende verklaart dat het (volume) (betrokken product) dat naar de Europese Unie wordt uitgevoerd en waarop deze factuur betrekking heeft, is vervaardigd door (naam en adres van de onderneming) (aanvullende Taric-code) in de Volksrepubliek China. Ondergetekende verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.” Als een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, wordt het recht toegepast dat voor “alle andere ondernemingen” geldt.

4.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

5.   In de douaneaangifte wordt de lengte in kilometers van het in artikel 1, lid 1, beschreven product vermeld, op voorwaarde dat deze vermelding verenigbaar is met bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad (157).

6.   Indien het compenserende recht voor bepaalde producenten-exporteurs in mindering is gebracht op het antidumpingrecht, leiden verzoeken om terugbetaling uit hoofde van artikel 21 van Verordening (EU) 2016/1037 ook tot een beoordeling van de dumpingmarge die gedurende het onderzoektijdvak voor de terugbetaling op die producent-exporteur van toepassing is.

Artikel 2

Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 van de Commissie (158) wordt als volgt gewijzigd:

1)

Artikel 1, lid 2, wordt vervangen door:

“2.   De definitieve antidumpingrechten die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Unie, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven en door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten, zijn als volgt:

Onderneming

Definitief antidumpingrecht

Aanvullende Taric-code

FTT-groep:

FiberHome Telecommunication Technologies Co., Ltd.

Nanjing Wasin Fujikura Optical Communication Ltd.

Hubei Fiberhome Boxin Electronic Co., Ltd.

33,7  %

C696

ZTT-groep:

Jiangsu Zhongtian Technology Co., Ltd.

Zhongtian Power Optical Cable Co., Ltd.

14,6  %

C697

Andere ondernemingen die in zowel het antisubsidie- als het antidumpingonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage I

23,4  %

 

Andere ondernemingen die in het het antidumpingonderzoek, maar niet in het antisubsidieonderzoek medewerking hebben verleend, vermeld in bijlage II.

20,9  %

 

Alle andere ondernemingen

33,7  %

C699”

2)

Een nieuw artikel 1, lid 7, wordt ingevoegd:

“7.   Bij wijziging of opheffing van de bij artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72 (*1) van de Commissie ingestelde definitieve compenserende rechten worden de in lid 2 of in de bijlage I of II vermelde rechten per onderneming in gelijke mate verhoogd, tot maximaal de geconstateerde werkelijke dumpingmarge of de schademarge zoals passend per onderneming en vanaf de inwerkingtreding van deze verordening.

(*1)  Uitvoeringsverordening (EU) 2022/72 van de Commissie van 18 januari 2022 tot instelling van definitieve compenserende rechten op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 12 van 19.1.2022, blz. 34)”."

3)

Een nieuw artikel 1, lid 8, wordt ingevoegd:

“8.   Indien het compenserende recht voor bepaalde producenten-exporteurs in mindering is gebracht op het antidumpingrecht, leiden verzoeken om terugbetaling uit hoofde van artikel 21 van Verordening (EU) 2016/1037 ook tot een beoordeling van de dumpingmarge die gedurende het onderzoektijdvak voor de terugbetaling op die producent-exporteur van toepassing is.”.

4)

Bijlage I wordt vervangen door de bijlagen I en II van deze verordening.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 18 januari 2022.

Voor de Commissie

De voorzitter

Ursula VON DER LEYEN


(1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

(2)  PB C 442 van 21.12.2020, blz. 18.

(3)  De term “Chinese overheid” wordt in deze verordening in brede zin gebruikt en omvat de Staatsraad alsmede alle ministeries, departementen, agentschappen en overheidsinstanties op centraal, regionaal of lokaal niveau.

(4)  Bericht van inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer van optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB C 316 van 24.9.2020, blz. 10).

(5)  Uitvoeringsverordening (EU) 2017/969 van de Commissie van 8 juni 2017 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/649 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht op bepaalde warmgewalste platte producten van ijzer, van niet-gelegeerd staal of van ander gelegeerd staal van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 146 van 9.6.2017, blz. 17) (“WPP-zaak”); Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1690 van de Commissie van 9 november 2018 tot instelling van een definitief compenserend recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of voor vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1579 van de Commissie tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige recht op bepaalde nieuwe of van een nieuw loopvlak voorziene luchtbanden van rubber, van de soort gebruikt voor autobussen of vrachtwagens, met een belastingsindex van meer dan 121, van oorsprong uit de Volksrepubliek China, en tot intrekking van Uitvoeringsverordening (EU) 2018/163 (PB L 283 van 12.11.2018, blz. 1) (“bandenzaak”), en Uitvoeringsverordening (EU) 2019/72 van de Commissie van 17 januari 2019 tot instelling van een definitief compenserend recht op elektrische fietsen van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 16 van 18.1.2019, blz. 5) (“zaak e-bikes”), Uitvoeringsverordening (EU) 2020/776 van de Commissie van 12 juni 2020 tot instelling van definitieve compenserende rechten op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) 2020/492 van de Commissie tot instelling van definitieve antidumpingrechten op bepaalde geweven en/of gestikte stoffen van glasvezels van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Egypte (PB L 189 van 15.6.2020, blz. 33) (“SGV-zaak”).

(6)  Zie panelverslag, United States – Countervailing Duty Measures on Certain Products from China, WT/DS437/R, goedgekeurd op 16 januari 2015, punt 7.152.

(7)  Zie zaken aangehaald in voetnoot 5.

(8)  Beschikbaar op https://trade.ec.europa.eu/tdi/case_details.cfm?id=2508

(9)  Mededeling over de gevolgen van de uitbraak van COVID-19 voor antidumping- en antisubsidieonderzoeken 2020/C 86/06 (PB C 86 van 16.3.2020, blz. 6).

(10)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the Purposes of Trade Defence Investigation” (“Verstoringen van betekenis in de economie van de Volksrepubliek China met het oog op handelsbeschermingsonderzoeken”), 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2 (het “verslag”), hoofdstuk 4, blz. 41-42, 83.

(11)  Zie de Leidende catalogus van belangrijke producten en diensten in strategische opkomende industrieën (http://www.gov.cn/xinwen/2018-09/22/5324533/files/dcf470fe4eac413cabb686a51d080eec.pdf) en de “Made in China 2025”-catalogus van vier basisgroepen (http://www.cm2025.org/show-14-126-1.html en http://www.cm2025.org/uploadfile/2016/1122/20161122053929266.pdf), alle laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(12)  Rapport — hoofdstuk 2, blz. 17.

(13)  Notice of the State Council on the Issue of Made in China 2025 (Guofa (2015) No. 28) - Government Information Disclosure Column (www.gov.cn), laatst geraadpleegd op 28 juni 2021.

(14)  Zie US-China Economic and Security Review Commission: Het Dertiende vijfjarenplan, blz. 12.

(15)  http://www.gov.cn/xinwen/2014-10/14/content_2764849.htm, laatst geraadpleegd op 6 augustus 2021.

(16)  http://www.forestry.gov.cn/lczb/5/20210429/101204144404645.html, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(17)  https://www.ndrc.gov.cn/fzggw/jgsj/gjss/sjdt/201806/t20180612_1154987.html?code=&state=123, laatst geraadpleegd op 6 augustus 2021.

(18)  https://www.cae.cn/cae/html/files/2015-10/29/20151029105822561730637.pdf, laatst geraadpleegd op 28 juni 2021.

(19)  Zie “Made in China 2025”, hoofdstuk 4: Strategische ondersteuning en voorziening.

(20)  http://www.cm2025.org/show-14-126-1.html, laatst geraadpleegd op 6 augustus 2021.

(21)  http://www.gov.cn/zhengce/content/2015-06/24/content_9972.htm, laatst geraadpleegd op 6 augustus 2021.

(22)  http://www.gov.cn/xinwen/2016-12/08/content_5145162.htm, laatst geraadpleegd op 6 augustus 2021.

(23)  http://www.miit.gov.cn/n1146295/n1652858/n1652930/n4509627/c5862297/part/5862506.doc, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(24)  https://www.miit.gov.cn/ztzl/rdzt/znzzxggz/wjfb/art/2020/art_4430cca546bd4f4c9dd7c96b31bc7c11.html, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(25)  https://www.directindustry.com/soc/yangtze-optical-fibre-cable-joint-stock-limited-company-212621.html, laatst geraadpleegd op 6 augustus 2021.

(26)  http://www.gov.cn/zwgk/2009-04/15/content_1282430.htm, laatst geraadpleegd op 2 augustus 2021.

(27)  http://www.gov.cn/zwgk/2013-08/17/content_2468348.htm, laatst geraadpleegd op 2 augustus 2021.

(28)  http://www.gov.cn/zwgk/2010-04/08/content_1576039.htm, laatst geraadpleegd op 2 augustus 2021.

(29)  http://www.gov.cn/zhengce/content/2015-07/04/content_10002.htm, laatst geraadpleegd op 2 augustus 2021.

(30)  http://www.gov.cn/zhengce/content/2015-05/20/content_9789.htm, laatst geraadpleegd op 5 augustus 2021.

(31)  https://www.ndrc.gov.cn/xxgk/zcfb/gg/201702/t20170204_961174.html?code=&state=123, laatst geraadpleegd op 3 augustus 2021.

(32)  http://www.gov.cn/zwgk/2006-12/21/content_474651.htm, laatst geraadpleegd op 7 augustus 2021.

(33)  http://www.most.gov.cn/xwzx/xwfb/200312/t20031214_10451.html, laatst geraadpleegd op 7 augustus 2021.

(34)  Verslag van de Beroepsinstantie, “European Communities and Certain Member States — Measures Affecting Trade in Large Civil Aircraft”.

(35)  https://itlaw.wikia.org/wiki/Broadband_infrastructure, laatst geraadpleegd op 26 oktober 2021.

https://www.investopedia.com/terms/b/broadband.asp, laatst geraadpleegd op 26 oktober 2021.

(36)  Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie 2011) (wijziging van 2013) (vastgesteld bij Besluit nr. 9 van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming van 27 maart 2011, en gewijzigd overeenkomstig het Besluit van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming tot wijziging van de toepasselijke bepalingen van de Catalogus voor leidende beginselen voor herstructurering van de industrie (versie 2011), vastgesteld bij Besluit nr. 21 van de Nationale Commissie voor ontwikkeling en hervorming van 16 februari 2013).

(37)  http://www.gov.cn/xinwen/2019-11/06/5449193/files/26c9d25f713f4ed5b8dc51ae40ef37af.pdf, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(38)  Dertiende vijfjarenplan inzake nationale ontwikkelingszones voor nieuwe technologische industrieën (2017), blz. 9, http://www.most.gov.cn/xxgk/xinxifenlei/fdzdgknr/fgzc/gfxwj/gfxwj2017/201705/t20170510_132712.html, laatst geraadpleegd op 10 augustus 2021.

(39)  Preferentiële beleidsmaatregelen van de nationale zones voor hoogtechnologische industriële ontwikkeling, blz. 1.

(40)  Preferentiële beleidsmaatregelen van de nationale zones voor hoogtechnologische industriële ontwikkeling, blz. 1.

(41)  Zie afdeling 3.3.1 van de Catalogus.

http://www.gov.cn/xinwen/2018-09/22/5324533/files/dcf470fe4eac413cabb686a51d080eec.pdf, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(42)  Zie de Mededeling van de Volksregering van de provincie Zhejiang inzake de uitvaardiging van het “Actieplan van de provincie Zhejiang voor de uitgebreide transformatie en modernisering van de traditionele productiesector (2017-2020). http://jxt.zj.gov.cn/art/2017/6/4/art_1657971_35695741.html, laatst geraadpleegd op 11 augustus 2021.

(43)  https://asiatimes.com/tag/donghu-high-tech-zone/, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(44)  Zie artikel Wuhan East Lake: een nationale hoogtechnologische zone waarin beleidsmaatregelen op het gebied van investeringen en belastingvoordelen worden gecombineerd. Website van Pedata, 27 februari 2013, https://free.pedata.cn/755314.html, laatst geraadpleegd op 10 augustus 2021. Zie het volgende fragment: “Tien ondernemingen hebben een beursnotering op de “New Third Board” en hebben de overeenkomstige overheidssubsidies ontvangen; [...] Wat betreft het aantrekken van beleggingsinstellingen om zich in het park te vestigen of te investeren in op het park gevestigde ondernemingen, hebben de betrokken departementen van de provincie Hubei, de gemeente Wuhan en de hightechzone East Lake respectievelijk oriëntatiefondsen voor durfkapitaal opgericht. In vergelijking met hightechzones in kustgebieden is de sector aandelenbeleggingen in de hightechzone van de in het binnenland gelegen hightechzone East Lake weliswaar pas later van start gegaan, maar de aantrekkelijkheid ervan voor instellingen op het gebied van durfkapitaal/private equity is relatief hoog vanwege de lage drempel voor registratie van ondernemingen, sterke stimulerende beleidsondersteuning en het grote aantal publieke oriëntatiefondsen.”.

(45)  https://pdf.dfcfw.com/pdf/H2_AN202004291379049397_1.pdf, blz. 133, 138-139, laatst geraadpleegd op 11 augustus 2021.

(46)  https://pdf.dfcfw.com/pdf/H2_AN202004291379029468_1.pdf, blz. 205, 215, laatst geraadpleegd op 11 augustus 2021.

(47)  PB C 394 van 17.12.1998, blz. 6.

(48)  Zoals Uitvoeringsverordening (EU) nr. 452/2011 van de Raad (PB L 128 van 14.5.2011, blz. 18) (Gestreken fijn papier), Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2013 van de Raad (PB L 73 van 15.3.2013, blz. 16) (Organisch bekleed staal), Uitvoeringsverordening (EU) 2017/366 van de Commissie (PB L 56 van 3.3.2017, blz. 1) (Zonnepanelen), Uitvoeringsverordening (EU) nr. 1379/2014 van de Commissie (PB L 367 van 23.12.2014, blz. 22) (Glasvezelfilamenten) en Uitvoeringsbesluit 2014/918/EU van de Commissie (PB L 360 van 17.12.2014, blz. 65) (Stapelvezels van polyester).

(49)  Panelverslag, EC — Large Civil Aircraft, punten 7.1230 — 7.1231; Panelverslag, VS — AD/CVD (China), punten 9.138 — 9.139.

(50)  Zie panelverslag, United States — Definitive Anti-Dumping and Countervailing Duties on Certain Products from China (WT/DS379/R), punten 9.140 — 9.144, 9.157.

(51)  WT/DS379/AB/R (US — Anti-dumping and Countervailing Duties on Certain Products from China), verslag van de Beroepsinstantie van 11 maart 2011, DS 379, punt 318. Zie ook WT/DS436/AB/R (US — Carbon Steel (India)), Verslag van de Beroepsinstantie van 8 december 2014, punten 4.9-4.10, 4.17-4.20, en WT/DS437/AB/R (United States — Countervailing Duty Measures on Certain Products from China), verslag van de Beroepsinstantie van 18 december 2014, punt 4.92.

(52)  Besluit van de Staatsraad van de Volksrepubliek China (nr. 283).

(53)  https://www.reuters.com/article/us-china-banks-party-idUSKBN1JN0XN, laatst geraadpleegd op 13 augustus 2021.

(54)  Volgens de Uitvoeringsmaatregelen van de CBIRC inzake administratieve vergunningen voor commerciële banken met Chinees kapitaal (verordening van de CBIRC [2017] nr. 1), de Uitvoeringsmaatregelen van de CBIRC inzake administratieve vergunningen voor banken met buitenlands kapitaal (verordening van de CBIRC [2015] nr. 4) en de Administratieve maatregelen inzake de beroepsbekwaamheid van leden van de directie en het hoger management van financiële instellingen in de banksector (CBIRC [2013] nr. 3).

(55)  http://www.pbc.gov.cn/zhengcehuobisi/125207/125213/125440/3876551/de24575c/index2.html, laatst geraadpleegd op 3 augustus 2021.

(56)  Zie bijvoorbeeld de zaken WPP, banden en elektrische fietsen, aangehaald in voetnoot 5, respectievelijk afdeling 3.4.1.1.b, afdeling 3.4.1.1.b en afdeling 3.5.1.1.

(57)  Zie http://english.eximbank.gov.cn/Profile/AboutTB/Introduction/ laatst geraadpleegd op 28 oktober 2021.

(58)  Zie de GVS-zaak en de bandenzaak, aangehaald in voetnoot 5.

(59)  Zie de GVS-zaak en de bandenzaak, aangehaald in voetnoot 5.

(60)  WT/DS/296 (DS296 United States — Countervailing duty investigation on Dynamic Random Access Memory (DRAMS) from Korea), verslag van de beroepsinstantie van 21 februari 2005, punt 116.

(61)  Verslag van de Beroepsinstantie, DS 296, punt 116.

(62)  Verslag van de Beroepsinstantie, DS 296, punt 115.

(63)  Verslag van de Beroepsinstantie, DS 296, punt 114, in overeenstemming met het panelverslag ter zake (DS 194, punt 8.31).

(64)  Verslag van de Beroepsinstantie, DS 296, punt 115.

(65)  Zie de GVS-zaak en de bandenzaak, aangehaald in voetnoot 5.

(66)  IMF Working Paper “Resolving China’s Corporate Debt Problem”, door Wojciech Maliszewski, Serkan Arslanalp, John Caparusso, José Garrido, Si Guo, Joong Shik Kang, W. Raphael Lam, T. Daniel Law, Wei Liao, Nadia Rendak, Philippe Wingender, Jiangyan, oktober 2016, WP/16/203.

(67)  Livingston, M. Poon, W.P.H. en Zhou, L. (2017). Are Chinese Credit Ratings Relevant? A Study of the Chinese Bond Market and Credit Rating Industry, in Journal of Banking & Finance, blz. 24.

(68)  China bond market insight 2021, https://assets.bbhub.io/professional/sites/10/China-bond-market-booklet.pdf, laatst geraadpleegd op 8 augustus 2021.

(69)  China bond market insight 2021, voetnoot 59, blz. 31.

(70)  Price, A.H., Brightbill T.C., DeFrancesco R.E., Claeys, S.J., Teslik, A. en Neelakantan, U. (2017). China’s broken promises: why it is not a market-economy, Wiley Rein LLP, blz. 68.

(71)  Zie de Voorlopige maatregelen voor het beheer van het kredietratingbedrijf betreffende de effectenmarkt, zoals bekendgemaakt door de China Securities Regulatory Commission, Verordening van de China Securities Regulatory Commission [2007] nr. 50 van 24 augustus 2007; Mededeling van de VVC over de kwalificaties van China Cheng Xin Securities Rating Co., Ltd. en andere instellingen die actief zijn in het kredietratingbedrijf voor bedrijfsobligaties, Yinfa [1997] nr. 547 van 16 december 1997, en Aankondiging nr. 14 [2018] van de PBC en de CSRC over aangelegenheden betreffende het verrichten van obligatieratingdiensten door kredietratingbureaus op de interbancaire obligatiemarkt en de obligatiemarkt gerelateerd aan de effectenbeurs.

(72)  PBOC-werkdocument nr. 2017/5, 25 mei 2017, blz. 28.

(73)  Zie de website van het China Development Bank Fund: http://www.cdb.com.cn/English/ywgl/zhjryw/gkfzjj/, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(74)  Zie de WPP-zaak (overwegingen 152 tot en met 244), de bandenzaak (overweging 236) en de SGV-zaak (overweging 300), aangehaald in voetnoot 5.

(75)  Zie overweging 189.

(76)  In geval van leningen met een vaste rente. Voor leningen met variabele rente werd de benchmarkrentevoet van de PBOC of, na 20 augustus 2019, de primaire rentevoet voor leningen genomen.

(77)  De verhouding tussen schulden en eigen middelen is een verhouding die wordt gebruikt om de financiële hefboom van een onderneming te evalueren. De verhouding tussen schulden en eigen middelen wordt uitgedrukt als de verhouding tussen de totale passiva van een onderneming en haar eigen vermogen.

(78)  Het rendement op eigen vermogen meet de winstgevendheid van een bedrijf in verhouding tot het eigen vermogen. Het rendement op eigen vermogen wordt berekend door de winst vóór belasting te delen door het eigen vermogen.

(79)  Source Capital IQ, 2018, in de obligatieprospectus van Jiangsu Zhongtian Technology.

(80)  Uit hoofde van die overeenkomst kon de onderneming een deel van haar schulden omzetten in aandelen en daarmee haar verplichtingen op de balans verkleinen.

(81)  Zie de WPP-zaak en de bandenzaak, beide in voetnoot 5 aangehaald, overwegingen 175 tot en met 187 in de WPP-zaak en vanaf overweging 256 in de bandenzaak.

(82)  Zie https://www.barclays.co.uk/current-accounts/bank-account/overdrafts/overdraft-charges/, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021, kosten voor rekening-courantkredieten — “voor rekening-courantkredieten van meer dan 15 000 pond geldt een aanvangsprovisie van 1,5 % van de overeengekomen kredietlimiet, en een verlengingsprovisie van 1,5 %”.

(83)  Zie de SGV-zaak aangehaald in voetnoot 5 (overwegingen 354 en 355).

(84)  Zie voetnoot 79.

(85)  https://corporatefinanceinstitute.com/resources/knowledge/finance/commitment-fee/

(86)  https://www.barclays.co.uk/business-banking/borrow/overdrafts/

(87)  Zie de website van de People’s Bank of China:

https://www.boc.cn/en/cbservice/cncb6/cb61/200811/t20081112_1324239.html, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(88)  Ibid.

(89)  Zie de website van DBS Bank: https://www.dbs.com.cn/corporate/financing/working-capital/bank-acceptance-draft-bad-issuance, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(90)  Zie de SGV-zaak aangehaald in voetnoot 5, overweging 385.

(91)  Zie de SGV-zaak aangehaald in voetnoot 5, overweging 399.

(92)  “Quarterly Review, Summer 1981”.

(93)  Zie Bank of Canada Discussion Paper: A Primer on the Canadian Bankers’ Acceptance Market enhttps://fast.bnm.gov.my/fastweb/public/files/BA_Apr2004_Updated.pdf

(94)  Zie overweging 189.

(95)  Toepasselijke wetgeving op het tijdstip van uitgifte van de converteerbare obligaties.

(96)  Laatst gewijzigd op 28 december 2019 bij presidentieel besluit nr. 37, met ingang van 1 maart 2020.

(97)  Laatst gewijzigd op 14 februari 2020 overeenkomstig het besluit tot herziening van de “Administratieve maatregelen voor de uitgifte van effecten door beursgenoteerde ondernemingen” van de China Securities Regulatory Commission, met ingang van 14 februari 2020.

(98)  Vervangen door Administratieve maatregelen inzake de sponsordienst voor de uitgifte en notering van effecten, Besluit nr. 170 van de China Securities Regulatory Commission van 12 juni 2020, met ingang van 12 juni 2020.

(99)  Zie China bond market insight 2021, voetnoot 59, blz. 33.

(100)  Aangezien er geen specifieke gegevens voor converteerbare bedrijfsobligaties publiekelijk beschikbaar waren, heeft de Commissie de beschikbare gegevens voor bedrijfsobligaties gebruikt, die ook converteerbare bedrijfsobligaties zouden moeten behelzen.

(101)  Zie overweging 189.

(102)  Laatst gewijzigd op 28 december 2019 bij presidentieel besluit nr. 37, met ingang van 1 maart 2020.

(103)  Zie China bond market insight 2021, voetnoot 59, blz. 33.

(104)  OESO-studie “Chinese export credit policies and programmes”, blz. 7, punt 32, beschikbaar op https://www.oecd.org/officialdocuments/publicdisplaydocumentpdf/?cote=TAD/ECG(2015)3&doclanguage=en, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(105)  Zie website van Sinosure, Company profile, Supporting “Made in China”, https://www.sinosure.com.cn/en/Resbonsiblity/smic/index.shtml, laatst geraadpleegd op 17 augustus 2021.

(106)  Zie de in voetnoot 5 aangehaalde bandenzaak, overweging 429.

(107)  https://www.sinosure.com.cn/en/Sinosure/Profile/index.shtml, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(108)  Exportcatalogus van hoogtechnologische producten uit China, bv. nr. 775, 780, 781, 1035, 1098, 1100, 1104, 1107 en 1109.

(109)  http://www.mofcom.gov.cn/aarticle/b/g/200411/20041100300040.html, laatst geraadpleegd op 12 augustus 2021.

(110)  Jaarverslag 2019 van Sinosure, blz. 11, https://www.sinosure.com.cn/images/xwzx/ndbd/2020/08/27/38BBA5826A689D7D5B1DAE8BB66FACF8.pdf, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2019.

(111)  Ibid., blz. 28 en 29.

(112)  Verordening nr. 23 van de president van de Volksrepubliek China.

(113)  Voorschriften voor de uitvoering van de Wet op de vennootschapsbelasting (herzien in 2019) — Besluit nr. 714 van de Staatsraad van de Volksrepubliek China.

(114)  http://kj.quanzhou.gov.cn/wsbs/xgxz/201703/t20170322_431820.htm, laatst geraadpleegd op 17 augustus 2021.

(115)  Mededeling [2021] nr. 13 van het Ministerie van Financiën en de nationale belastingdienst inzake verdere verbeteringen van het beleid van gewogen aftrek van O&O-uitgaven vóór belastingen.

(116)  Zie de WPP-zaak, de bandenzaak en de SGV-zaak, aangehaald in voetnoot 5, overwegingen 330, 521 respectievelijk 560.

(117)  Overweging 182 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 215/2013 van de Raad van 11 maart 2013 tot instelling van een compenserend recht op bepaalde organisch beklede staalproducten van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 73 van 15.3.2013, blz. 16).

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 451/2011 van de Raad van 6 mei 2011 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op gestreken fijn papier van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 128 van 14.5.2011, blz. 1).

(118)  Zie de zaak SGV, overweging 531.

(119)  Verschillende adviezen van het Centraal Comité van de Communistische Partij van China en de Staatsraad over verdere verdieping van de hervorming van het energiesysteem (Zhong Fa [2015] nr. 9), deel III (4).

(120)  Circulaire van de Nationale Commissie voor Ontwikkeling en Hervorming inzake het verminderen van de elektriciteitskosten van ondernemingen ter ondersteuning van het herstel van het werk en de ontwikkeling van de productie en ter hervorming van de prijzen [2020] nr. 258.

(121)  Zie de zaken SGV, OBS en zonnepanelen.

(122)  Zie afdeling 3.1 hierboven.

(123)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the Purposes of Trade Defence Investigation”, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2 — hoofdstuk 9, blz. 213-215.

(124)  Werkdocument van de diensten van de Commissie, “Significant Distortions in the Economy of the People’s Republic of China for the Purposes of Trade Defence Investigation”, 20 december 2017, SWD(2017) 483 final/2 — hoofdstuk 9, blz. 209-211.

(125)  Zie voetnoot 105.

(126)  Bevestigd door het Gerecht in het arrest van 11 september 2014, Gold East Paper en Gold Huacheng Paper/Raad, T-444/11 (ECLI:EU:T:2014:773).

(127)  Zie de zaken SGV, OBS en zonnepanelen.

(128)  https://idbpark.moeaidb.gov.tw/, laatst geraadpleegd op 18 augustus 2021.

(129)  Hubei — Wikipedia.

(130)  Jiangsu — Wikipedia.

(131)  https://www.earthmagazine.org/article/mineral-resource-month-germanium/, laatst geraadpleegd op 17 augustus 2021.

(132)  https://www.ndrc.gov.cn/fggz/fzzlgh/gjfzgh/201603/P020191104614882474091.pdf, laatst geraadpleegd op 4 augustus 2021.

(133)  http://www.yn.gov.cn/zwgk/zcwj/zxwj/201701/t20170106_143075.html, laatst geraadpleegd op 4 augustus 2021.

(134)  http://www.yn.gov.cn/zwgk/zcwj/zxwj/202004/t20200426_203069.html, laatst geraadpleegd op 4 augustus 2021.

(135)  https://pdf.dfcfw.com/pdf/H2_AN202104221487092732_1.pdf?1619123432000.pdf, blz. 171, laatst geraadpleegd op 5 augustus 2021.

(136)  https://chxz.chinalco.com.cn/tzzgx/dqbg/202103/P020210325553668267186.pdf, blz. 221, laatst geraadpleegd op 6 augustus 2021.

(137)  Zie mutatis mutandis ook WT/DS294/AB/RW, US — Zeroing (artikel 21.5 DSU), verslag van de Beroepsinstantie van 14 mei 2009, punt 453.

(138)  “CRU Cable Market Outlook” (augustus 2020), aangevuld met marktinformatie van de klagers.

(139)  Voor deze indicatoren is uitgegaan van directe gegevens die de klager heeft verzameld over de 8 klagende of de klacht ondersteunende producenten in de Unie (met uitzondering van één onderneming om de in overweging 574 uiteengezette redenen), die goed zijn voor bijna 80 % van de productie in de Unie in het OT, plus een raming voor de overige producenten in de Unie op basis van marktonderzoek en marktinformatie.

(140)  CRU Cable Market Outlook, augustus 2020, blz. 29, en CRU Worldwide Cable Market Summary by Application and Region, februari 2021.

(141)  Geraamd op basis van openbare bronnen (CRU-artikel van 10 januari 2020“Further instability on the horizon as tumultuous year ends” (Verdere instabiliteit dreigt na einde turbulent jaar) en slides van de CRU Wire & Cable Conference in juni 2019), die zijn aangeleverd als bijlagen 6.1 en 6.5 bij de klacht en die verder zijn uitgewerkt in de klacht.

(142)  Panelverslag, China — Anti-Dumping Duties on X-Ray Security Inspection Equipment from the European Union — WT/DS425/R, punt 7.67.

(143)  PB L 362 van 30.12.1988, blz. 59, overweging 7.

(144)  Arrest van 17 december 1997, EFMA/Raad, T-121/95, EU:T:1997:198, punten 105 en volgende.

(145)  Voltijdequivalent.

(146)  Deze zijn representatief en vertegenwoordigen 36 % van de verkoop van de bedrijfstak van de Unie in het OT.

(147)  Besluit 98/230/EG van de Commissie van 20 maart 1998 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van wolfraamoxide en wolfraamzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 87 van 21.3.1998, blz. 24.).

(148)  Panelverslag Thailand — Anti-Dumping Duties on Angles, Shapes and sections of Iron or Non-Alloy Steel and H Beams from Poland, WT/DS122/R, punten 7.245-7.256

(149)  Uitvoeringsbesluit (EU) 2016/176 van de Commissie van 9 februari 2016 tot beëindiging van de antidumpingprocedure betreffende de invoer van wijnsteenzuur van oorsprong uit de Volksrepubliek China en geproduceerd door Hangzhou Bioking Biochemical Engineering Co., Ltd (PB L 33 van 10.2.2016, blz. 14), overweging 140.

(150)  Panelverslag, European Communities and Certain Member States — Measures Affecting Trade in Large Civil Aircraft, WT/DS316/R, punt 7.2083.

(151)  Arrest van het Gerecht van 29 januari 2014, Hubei Xinyegang Steel Co. Ltd/Raad, T-528/09, ECLI:EU:T:2014:35, punten 79-80.

(152)  In haar toespraak over de Staat van de Unie van 2020 verklaarde Commissievoorzitter Ursula von der Leyen: “De investeringsstimulans via NextGenerationEU is een unieke kans om de uitbreiding naar elk dorp te stimuleren. Daarom willen we onze investeringen richten op veilige connectiviteit, de uitbreiding van 5G, 6G en glasvezel. NextGenerationEU is ook een unieke kans om een coherentere Europese aanpak van connectiviteit en de uitrol van digitale infrastructuur te ontwikkelen.”

https://ec.europa.eu/commission/presscorner/detail/nl/SPEECH_20_1655

(153)  Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s: 2030 Digital Compass: the European way for the Digital Decade, Brussel, 9.3.2021 COM(2021) 118 final (Digitaal kompas 2030: de Europese weg voor het digitale decennium).

(154)  Verordening (EU) 2016/1036 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 176 van 30.6.2016, blz. 21).

(155)  Verordening (EU, Euratom) 2018/1046 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juli 2018 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie, tot wijziging van Verordeningen (EU) nr. 1296/2013, (EU) nr. 1301/2013, (EU) nr. 1303/2013, (EU) nr. 1304/2013, (EU) nr. 1309/2013, (EU) nr. 1316/2013, (EU) nr. 223/2014, (EU) nr. 283/2014 en Besluit nr. 541/2014/EU en tot intrekking van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 (PB L 193 van 30.7.2018, blz. 1).

(156)  Laatst gewijzigd bij Verordening (EU) 2018/825 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 143 van 7.6.2018, blz. 1).

(157)  Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1), Bijlage I “Gecombineerde nomenclatuur”.

(158)  Uitvoeringsverordening (EU) 2021/2011 van de Commissie van 17 november 2021 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op optischevezelkabels van oorsprong uit de Volksrepubliek China (PB L 410 van 18.11.2021, blz. 51).


BIJLAGE I

Andere ondernemingen die in zowel het antisubsidie- als het antidumpingonderzoek medewerking hebben verleend

Naam van de onderneming

Aanvullende Taric-code

Dongjie Optical Technology (Suzhou) Co., Ltd.

C700

Fasten Group:

 

Jiangsu Fasten Optical Communication Technology Co., Ltd.

 

Jiangsu Fasten Optical Cable Co., Ltd.

C701

Hangzhou Futong Communication Technology Co., Ltd.

C702

Hangzhou Tuolima Network Technologies Co., Ltd.

C703

Jiangsu Etern Co., Ltd.

C704

Jiangsu Hengtong Group:

 

Hengtong Optic-Electric Co., Ltd.

 

Guangdong Hengtong Optic-electronical Technology Co., Ltd.

 

Jiangsu Hengtong Smart Grids Co., Ltd.

 

Zhejiang Dongtong Optical Network and IOT Technology Co., Ltd.

C705

Jiangsu Tongguang Optical Fiber Cable Co., Ltd.

C706

LEONI Cable (China) Co., Ltd

C707

Nanjing Huamai Technology Co., Ltd

C708

Ningbo Geyida Cable Technology Co., Ltd.

C709

SDG group:

Shenzhen SDG Information Co., Ltd.

Shenzhen SDGI Optical Network Technologies co., Ltd.

C725

Shanghai Qishen International Trade Co., Ltd.

C712

Shenzhen Wanbao Optical Fiber Communication Co., Ltd.

C713

Sichuan Huiyuan Optical Communications Co., Ltd.

C714

Suzhou Furukawa Power Optic Cable Co., Ltd.

C715

Suzhou Torres Optic-electric Technology Co., Ltd.

C716

Twentsche (Nanjing) Fibre Optics Ltd.

C717

XDK Communication Equipment (Huizhou) Ltd.

C718

Yangtze Optical Fibre and Cable group:

Yangtze Optical Fibre and Cable Joint Stock Limited Company

Yangtze Optical Fibre and Cable (Shanghai) Company Ltd.

Yangtze Zhongli Optical Fibre and Cable (Jiangsu) Co., Ltd.

Sichuan Lefei Optoelectronic Technology Company Limited

Everpro Technology Company Limited

C719


BIJLAGE II

Andere ondernemingen die in het antidumpingonderzoek, maar niet in het antisubsidieonderzoek medewerking hebben verleend

Naam van de onderneming

Aanvullende Taric-code

Anhui Tianji Information Technology Co., Ltd.

C698

Prysmian Wuxi Cable Co., Ltd.

C710


Top