Choose the experimental features you want to try

This document is an excerpt from the EUR-Lex website

Document 32018R1468

    Uitvoeringsverordening (EU) 2018/1468 van de Commissie van 1 oktober 2018 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India

    C/2018/6258

    PB L 246 van 2.10.2018, p. 3–19 (BG, ES, CS, DA, DE, ET, EL, EN, FR, HR, IT, LV, LT, HU, MT, NL, PL, PT, RO, SK, SL, FI, SV)

    Legal status of the document No longer in force, Date of end of validity: 31/07/2019

    ELI: http://data.europa.eu/eli/reg_impl/2018/1468/oj

    2.10.2018   

    NL

    Publicatieblad van de Europese Unie

    L 246/3


    UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/1468 VAN DE COMMISSIE

    van 1 oktober 2018

    tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India

    DE EUROPESE COMMISSIE,

    Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    Gezien Verordening (EU) 2016/1037 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (1) („de basisverordening”) vóór de wijziging daarvan bij Verordening (EU) 2017/2321 van het Europees Parlement en de Raad (2), en met name artikel 19,

    Overwegende hetgeen volgt:

    1.   PROCEDURE

    1.1.   Geldende maatregelen

    (1)

    Bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 (3) heeft de Raad een definitief compenserend recht ingesteld op polyethyleentereftalaat („pet”) van oorsprong uit onder meer India („het oorspronkelijke onderzoek”).

    (2)

    Bij Verordening (EG) nr. 1645/2005 (4) heeft de Raad het niveau van de compenserende maatregelen bij de invoer van pet uit India gewijzigd naar aanleiding van een versneld nieuw onderzoek op grond van artikel 20 van de basisverordening.

    (3)

    Bij Verordening (EG) nr. 193/2007 (5) heeft de Raad een definitief compenserend recht ingesteld voor een extra periode van vijf jaar naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 18 van de basisverordening.

    (4)

    Bij Verordening (EG) nr. 1286/2008 (6) en Uitvoeringsverordening (EU) nr. 906/2011 (7) heeft de Raad vervolgens de compenserende maatregelen gewijzigd naar aanleiding van gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken op grond van artikel 19 van de basisverordening.

    (5)

    In 2012 is bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 559/2012 van de Raad (8) een ander gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek beëindigd zonder dat de geldende maatregelen zijn gewijzigd.

    (6)

    Bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 (9) heeft de Raad een definitief compenserend recht ingesteld voor een extra periode van vijf jaar naar aanleiding van een tweede nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 18 van de basisverordening.

    (7)

    Bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1350 (10) heeft de Commissie de compenserende maatregelen gewijzigd naar aanleiding van twee gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken op grond van artikel 19 van de basisverordening.

    (8)

    Bij Besluit 2000/745/EG (11) heeft de Commissie een door drie producenten-exporteurs in India aangeboden minimuminvoerprijs aanvaard. Bij Uitvoeringsbesluit 2014/109/EU (12) heeft de Commissie de aanvaarding van de verbintenissen ingetrokken, omdat de omstandigheden op basis waarvan zij de verbintenissen had aanvaard, waren gewijzigd.

    (9)

    Momenteel geldt een definitief compenserend recht dat werd ingesteld bij Verordening (EU) nr. 461/2013, zoals gewijzigd bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1350 („de geldende maatregelen”). De maatregelen bestaan uit een specifiek compenserend recht voor met naam genoemde Indiase producenten dat varieert van 0 tot 74,6 EUR per ton, en een residueel recht van 69,4 EUR per ton voor alle andere producenten.

    1.2.   Opening van twee gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken

    (10)

    In september 2016 heeft een Indiase producent-exporteur, Dhunseri Petrochem Limited („DPL”), de Commissie verzocht de verordening tot instelling van de geldende maatregelen te wijzigen naar aanleiding van een wijziging van de naam van de onderneming. Uit dat verzoek bleek echter dat DPL een gemeenschappelijke onderneming had opgericht met Indorama Ventures Public Company Limited („IVL”), hetgeen heeft geresulteerd in de volgende structuur:

    a)

    Indorama Ventures Global Services Limited (een dochteronderneming van IVL) heeft via een nieuw opgerichte onderneming, die IVL Dhunseri Petrochem Industries Limited („IVDPIL”) heet, een aandeel van 50 % verworven in de petharsactiviteiten van DPL;

    b)

    DPL heeft een aandeel van 50 % verworven in Micro Polypet Pvt. Ltd („MPPL”), een Indiase petfabrikant die nog nooit naar de EU had uitgevoerd en ten aanzien waarvan geen individueel compenserend recht gold.

    (11)

    In het licht van het bovenstaande was de Commissie van oordeel dat er voldoende bewijsmateriaal was waaruit bleek dat de omstandigheden inzake subsidiëring van DPL en zijn verbonden ondernemingen aanzienlijk waren gewijzigd en dat die wijzigingen van blijvende aard zijn, en dat de maatregelen daarom opnieuw moesten worden onderzocht.

    (12)

    Op basis daarvan heeft de Commissie op 6 juli 2017 (13) haar beslissing bekendgemaakt om op eigen initiatief een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van de basisverordening te openen, dat beperkt is tot een onderzoek naar subsidiëring met betrekking tot DPL en zijn verbonden ondernemingen in India. Het onderzoek is erop gericht de subsidiemarge te bepalen voor de nieuwe structuur van de onderneming.

    (13)

    Een andere Indiase producent-exporteur, Reliance Industries Limited („Reliance”), heeft een verzoek ingediend voor een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van de basisverordening. Het verzoek was beperkt tot een onderzoek naar de subsidiëring van Reliance.

    (14)

    Reliance heeft voldoende bewijsmateriaal verstrekt waaruit blijkt dat handhaving van de maatregelen op het huidige niveau niet langer noodzakelijk is om de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidiëring te neutraliseren. De onderneming stelde in het bijzonder dat het totale subsidieniveau was verminderd als gevolg van het feit dat de Focus Product Scheme (regeling inzake focusproducten) en de Focus Market Scheme (regeling inzake focusmarkten) niet langer van toepassing waren, en de bedragen waarvan de indiener van het verzoek profiteerde in het kader van andere regelingen, zoals de Advanced Authorisation Scheme (regeling inzake voorafgaande vergunningen) en de Duty Drawback Scheme (regeling inzake terugbetaling van rechten), waren verlaagd.

    (15)

    Nadat zij had vastgesteld dat het verzoek met voldoende bewijsmateriaal was gestaafd, heeft de Commissie op 6 juli 2017 (14) bekendgemaakt een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek op grond van artikel 19 van de basisverordening te openen dat beperkt is tot een onderzoek naar de subsidiëring met betrekking tot Reliance.

    (16)

    In beide berichten van opening kondigt de Commissie aan dat bij de onderzoeken ook wordt beoordeeld of het passend is het recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India te wijzigen dat van toepassing is op „alle andere ondernemingen” in India.

    (17)

    Gelet op het feit dat de twee tussentijdse nieuwe onderzoeken betrekking hebben op hetzelfde onderzochte product, hetzelfde land van oorsprong en hetzelfde onderzoektijdvak, en aangezien op de twee maatregelen dezelfde procedure van toepassing is, werd het passend geacht de twee onderzoeken met dezelfde rechtshandeling af te sluiten.

    1.3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

    (18)

    De Commissie heeft Dhunseri, zijn verbonden ondernemingen en Reliance („de betrokken producenten-exporteurs”), de vereniging van producenten in de Unie, de importeurs en gebruikers in de Unie waarvan bekend is dat zij hierbij betrokken zijn en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer officieel in kennis gesteld van de opening van de gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken. De belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om binnen de in de berichten van opening genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken te worden gehoord.

    (19)

    Om de informatie te verkrijgen die zij voor haar onderzoek nodig achtte, heeft de Commissie de betrokken producenten-exporteurs en de Indiase overheid een vragenlijst toegezonden. Zij heeft de antwoorden binnen de daarvoor vastgestelde termijn ontvangen.

    (20)

    De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de vaststelling van de subsidiëring nodig achtte, verzameld en gecontroleerd. De Commissie heeft controlebezoeken uitgevoerd in de bedrijfsruimten van IVDPIL in Kolkata, op het hoofdkantoor van MPPL in Delhi, in de fabriek van MPPL in Karnal, bij Reliance in Mumbai en bij de Indiase overheid in New Delhi (directoraat-generaal Buitenlandse Handel en Ministerie van Handel).

    1.4.   Tijdvak van het nieuwe onderzoek

    (21)

    Het onderzoek naar subsidiëring had betrekking op de periode van 1 april 2016 tot en met 31 maart 2017 („tijdvak van het nieuwe onderzoek”, „TNO”).

    1.5.   Mededeling van feiten en overwegingen

    (22)

    Op 25 juli 2018 zijn de Indiase overheid en de overige belanghebbenden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was voor te stellen de rechten die van toepassing zijn op Dhunseri en Reliance, te wijzigen. Zij konden hierover binnen een redelijke termijn opmerkingen maken. Met alle verstrekte gegevens en gemaakte opmerkingen werd rekening gehouden, zoals hierna wordt uiteengezet.

    (23)

    Reliance merkte op dat de mededeling van feiten en overwegingen meer dan twaalf maanden na de opening van het onderzoek heeft plaatsgevonden en verwees naar artikel 11.11 van de WTO-overeenkomst inzake subsidies en compenserende maatregelen („de ASCM”), waarin is bepaald dat een onderzoek behoudens „bijzondere omstandigheden” binnen een jaar na de opening „moet” zijn voltooid, en naar artikel 22, lid 1, van de basisverordening, waarin is bepaald dat herzieningen „versneld” ten uitvoer worden gelegd en „normaal gesproken voltooid [moeten] zijn” binnen twaalf maanden na de datum waarop de herzieningsprocedure werd ingeleid. Op basis hiervan stelde Reliance dat bij gebreke van uitzonderlijke omstandigheden of een motivering van de Commissie het onderzoek moet worden „beëindigd zonder dat beschermende maatregelen worden ingesteld”.

    (24)

    Wat de termijnen betreft, merkt de Commissie echter op dat op dit huidige nieuwe onderzoek artikel 21.4 van de ASCM van toepassing is, waarin wordt bepaald dat een onderzoek naar compenserende rechten „normaal binnen twaalf maanden na de opening ervan [dient] te zijn voltooid”, zonder dat daarin eventuele uitzonderlijke omstandigheden worden vermeld die vereist zouden zijn om een onderzoeksduur van langer dan twaalf maanden te rechtvaardigen. In artikel 22, lid 1, van de basisverordening wordt evenmin gewag gemaakt van uitzonderlijke omstandigheden die vereist zijn om een onderzoeksduur van langer dan twaalf maanden te rechtvaardigen. De huidige nieuwe onderzoeken worden uitgevoerd binnen de in artikel 22, lid 1, van de basisverordening vastgestelde termijn van 15 maanden. Het argument werd daarom afgewezen.

    2.   ONDERZOCHT PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

    2.1.   Onderzocht product

    (25)

    Het nieuwe onderzoek heeft betrekking op polyethyleentereftalaat (pet) met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 61 00, van oorsprong uit India („het onderzochte product”).

    2.2.   Soortgelijk product

    (26)

    Uit het onderzoek is gebleken dat het onderzochte product dezelfde fysische en chemische eigenschappen heeft en voor dezelfde doeleinden wordt gebruikt als het product dat in India wordt vervaardigd en op de binnenlandse markt wordt verkocht. Derhalve wordt geconcludeerd dat de op de binnenlandse markt verkochte en de uitgevoerde producten soortgelijke producten zijn in de zin van artikel 2, onder c), van de basisverordening.

    3.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

    3.1.   Reorganisatie van DPL en zijn verbonden ondernemingen

    (27)

    Het onderzoek bevestigde dat DPL een gemeenschappelijke onderneming met IVL heeft opgericht. In het kader van dit partnerschap heeft DPL op 1 april 2016 zijn gehele petfabriek overgedragen aan een nieuwe onderneming, IVDPIL, en een aandeel van 50 % in die onderneming verworven. De resterende 50 % is verworven door Indorama Ventures Global Services Limited, een dochteronderneming van IVL. DPL is derhalve met ingang van die datum niet langer producent-exporteur van het onderzochte product.

    (28)

    Het onderzoek bevestigde eveneens dat DPL een aandeel van 50 % heeft verworven in MPPL, een Indiase petfabrikant die voorheen het onderzochte product niet naar de Unie uitvoerde en derhalve in eerdere onderzoeken betreffende pet uit India geen individueel compenserend recht toegekend heeft gekregen. De resterende 50 % in MPPL is in handen van Indorama Ventures Global Services Limited.

    (29)

    Op 12 mei 2017 heeft IVDPIL vervolgens zijn naam gewijzigd in IVL Dhunseri Petrochem Industries Private Limited („IDIPL”) en heeft MPPL al zijn activa, schulden, passiva en personeel aan IDIPL overgedragen. Deze overdracht is op 4 december 2017 goedgekeurd door het hooggerechtshof van Kolkata.

    (30)

    DPL, IDIPL (voorheen IVDPIL) en MPPL worden hierna de „Dhunseri-groep” genoemd. Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek had derhalve tot doel de voor de Dhunseri-groep geldende subsidiemarge te bepalen. Daartoe zijn de gegevens met betrekking tot IDIPL en MPPL (dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nog actief was als zelfstandige producent-exporteur van het onderzochte product) samengevoegd om het subsidiepercentage voor de Dhunseri-groep als geheel te berekenen, aangezien dit percentage van toepassing is op de definitieve structuur van de groep, waarin de bedrijfsinstallaties van MPPL zijn opgenomen bij IDIPL.

    3.2.   Subsidiëring

    (31)

    Op basis van de in de vorige nieuwe onderzoeken onderzochte subsidies, de door de Indiase overheid en de betrokken producenten-exporteurs verstrekte gegevens en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie zijn de volgende maatregelen onderzocht:

     

    Voor het gehele land geldende subsidieprogramma's:

    a)

    Advance Authorisation Scheme („AAS”, regeling voorafgaande vergunningen);

    b)

    Duty Drawback Scheme uit hoofde van regel 3, punt 2 („DDS”, regeling voor de terugbetaling van rechten);

    c)

    Duty Entitlement Passbook Scheme („DEPBS”, kredietregeling voor invoerrechten);

    d)

    Duty Free Import Authorisation („DFIA”, vergunning voor rechtenvrije invoer);

    e)

    Export Credit Scheme („ECS”, regeling exportkredieten);

    f)

    Export Oriented Units („EOU”) and Special Economic Zones („SEZ”) Scheme („EOU/SEZ”, regeling inzake exportgerichte ondernemingen/bijzondere economische zones);

    g)

    Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”, regeling kapitaalgoederen voor exportbevordering);

    h)

    Focus Market Scheme („FMS”, regeling focusmarkten);

    i)

    Focus Product Scheme („FPS”, regeling focusproducten);

    j)

    Incremental Exports Incentivisation Scheme („IEIS”, regeling inzake extra exportprikkels);

    k)

    Interest Equalisation Scheme („IES”, regeling inzake rente-egalisatie);

    l)

    Income Tax Incentive for Research and Development („ITIRAD”, regeling inzake vrijstelling van vennootschapsbelasting ter bevordering van onderzoek en ontwikkeling);

    m)

    Merchandise Exports from India Scheme („MEIS”, regeling inzake uitvoer van goederen uit India);

    n)

    Status Holders Incentive Scrip („SHIS”, stimuleringscertificaat voor statushouders);

     

    Regionale subsidieprogramma's:

    o)

    Capital Investment Incentive Scheme of the Government of Gujarat („CIIS”, regeling van de overheid van Gujarat voor het stimuleren van investeringen);

    p)

    Enterprise Promotion Policy of the Government of Haryana („EPP/GOH”, beleid van de overheid van Haryana tot bevordering van ondernemingen);

    q)

    Gujarat Electricity Duty Exemption Scheme („GEDES”, regeling vrijstelling elektriciteitsheffing van Gujarat);

    r)

    Package Scheme of Incentives of the Government of Maharashtra („PSI/GOM”, pakket stimuleringsmaatregelen van de overheid van Maharashtra);

    s)

    West Bengal Incentive Scheme („WBIS”, stimuleringsregeling West-Bengalen).

    (32)

    De in bovenstaande overweging genoemde subsidies zijn gebaseerd op de volgende beleidsdocumenten en wetgeving:

    (33)

    De regelingen AAS, DEPBS, DFIA, EOU/SEZ, EPCGS, FMS, FPS, IEIS, MEIS en SHIS zijn gebaseerd op de Foreign Trade (Development and Regulation) Act 1992 (No. 22 of 1992) (Wet nr. 22 op de ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden („Wet buitenlandse handel”). Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze mededelingen worden samengevat in „Foreign Trade Policy”-documenten (documenten over het buitenlandsehandelsbeleid), die om de vijf jaar door het ministerie van Handel worden uitgegeven en regelmatig worden bijgewerkt.

    (34)

    De regelingen AAS, DFIA, EOU/SEZ, EPCGS en MEIS zijn gebaseerd op het Foreign Trade Policy-document 2015-2020 („FTP 2015-20”), dat relevant is voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Bovendien heeft de Indiase overheid de procedures voor FTP 2015-20 ook vastgelegd in een procedurehandboek, het „Handbook of Procedures, Volume I” („HOP I 2015-20”). Dit procedurehandboek wordt regelmatig geactualiseerd.

    (35)

    De regelingen DEPBS, FMS, FPS, IEIS en SHIS, die zijn gebaseerd op het vorige document over het buitenlandsehandelsbeleid dat relevant is voor de periode 2009-2014 („FTP 2009-14”), zijn in het kader van FTP 2015-20 (zie overweging 34) niet verlengd.

    (36)

    De DDS-regeling is gebaseerd op artikel 75 van de Customs Act van 1962, op artikel 37 van de Central Excise Act van 1944, op de artikelen 93A en 94 van de Financial Act van 1994 en op de Customs, Central Excise Duties and Service Tax Drawback Rules van 1995. De terugbetalingspercentages worden regelmatig gepubliceerd.

    (37)

    De ECS-regeling is gebaseerd op de artikelen 21 en 35A van de Banking Regulation Act 1949, die de Reserve Bank of India („RBI”) machtigt om handelsbanken instructies te geven op het gebied van exportkredieten.

    (38)

    De ITIRAD-regeling is gebaseerd op de Income Tax Act (Wet op de inkomstenbelasting) van 1961, die jaarlijks bij de Finance Act (Begrotingswet) wordt gewijzigd.

    (39)

    De IES-regeling is gebaseerd op Master Circular DBR.Dir.BC.No 62/04.02.001/2015-16 van 4 december 2015 betreffende „Interest Equalisation Scheme on Pre- and Post-Shipment Rupee Export Credit”.

    (40)

    De CIIS-regeling wordt beheerd door de overheid van Gujarat en is gebaseerd op het industriebeleid van Gujarat voor 2015.

    (41)

    De EPP/GOH wordt beheerd door de overheid van Haryana en is neergelegd in het „Enterprises Promotion Policy” (beleid ter bevordering van ondernemingen) voor 2015, waarvan door de afdeling Industrie en Handel van de overheid van Haryana kennis is gegeven.

    (42)

    De GEDES-regeling is gebaseerd op artikel 3, lid 2, onder vii) en viii), van de Gujarat Electricity Duty Act (Wet elektriciteitsheffing van Gujarat) van 1958 („Electricity Act”, Elektriciteitswet), zoals van tijd tot tijd gewijzigd in het staatsblad van Gujarat.

    (43)

    De PSI/GOM-regeling is gebaseerd op resolutie nr. PSI-2013/(CR-54)/IND-8 van de overheid van Maharashtra.

    (44)

    De WBIS-regeling wordt beheerd door de West-Bengaalse overheid en is neergelegd in Government of West Bengal Commerce & Industries Department notification No 309 — CI/O/ADN/GEN-INC/512 (mededeling nr. 309 — CI/O/ADN/GEN-INC/512 van de afdeling Handel en Industrie van de West-Bengaalse overheid) van 12 september 2014.

    (45)

    Het onderzoek heeft aan het licht gebracht dat de volgende regelingen zijn beëindigd of dat daarvan door de twee betrokken producenten-exporteurs geen gebruik is gemaakt: DEPBS, DFIA, ECS, EOU/SEZ, FMS, FPS, ITIRAD, IEIS, IES, SHIS, CIIS, EPP/GOH, PSI/GOM en WBIS.

    3.3.   Advance Authorisation Scheme („AAS”)

    (46)

    De Commissie heeft vastgesteld dat slechts een van de producenten-exporteurs waarop dit onderzoek van toepassing is, in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor een zeer klein aantal uitvoertransacties van deze maatregel gebruik heeft gemaakt. Deze onderneming deed voor het overgrote deel van haar uitvoertransacties namelijk een beroep op de „Duty Drawback Scheme” (DDS), die in punt 3.4 wordt besproken. Aangezien voor dezelfde uitvoertransacties niet gelijktijdig van de AAS en de DDS gebruik kan worden gemaakt, heeft de Commissie vastgesteld dat de AAS in het tijdvak van het nieuwe onderzoek nauwelijks is gebruikt, en heeft zij besloten het in het kader van de AAS verkregen voordeel in de huidige onderzoeken niet te kwantificeren.

    3.4.   „Duty Drawback Scheme” uit hoofde van regel 3, punt 2 („DDS”)

    (47)

    De Commissie heeft vastgesteld dat de betrokken producenten-exporteurs in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (TNO) gebruik hebben gemaakt van de DDS.

    3.4.1.   Rechtsgrondslag

    (48)

    De toepasselijke rechtsgrondslag in het TNO werd gevormd door de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules 1995 („de DDS Rules 1995”), zoals voor het laatst gewijzigd in 2006 (15). Na het TNO werd deze rechtsgrondslag vervangen door de Customs and Central Excise Duties Drawback Rules, 2017 (16) („de Rules 2017”), die op 1 oktober 2017 in werking zijn getreden. Regel 3, punt 2, van de DDS Rules 1995 heeft betrekking op de wijze van berekening van deze terugbetalingsregeling. Regel 12, punt 1, onder a), ii), van deze DDS Rules heeft betrekking op de verklaring die de exporteurs moeten indienen om voor de regeling in aanmerking te komen. Deze regels zijn in de DDS Rules 2017 ongewijzigd gebleven en komen overeen met respectievelijk regel 3, punt 2, en regel 13, punt 1, onder a), ii).

    (49)

    Daarnaast bevat circulaire nr. 24/2001 (17) specifieke instructies over de wijze van tenuitvoerlegging van regel 3, punt 2, en de door exporteurs over te leggen verklaring op grond van regel 12, punt 1, onder a), ii).

    (50)

    Regel 4 van de DDS Rules 1995 bepaalt dat de centrale overheid het bedrag of de percentages die op grond van regel 3 zijn vastgesteld, kan herzien. De regering heeft een aantal wijzigingen aangebracht. De laatste wijzigingen waarbij de percentages zijn herzien, zijn de mededelingen nr. 110/2015 — CUSTOMS (N.T.) van 16 november 2015 (18) en de mededelingen nr. 131/2016 — CUSTOMS (N.T.) van 31 oktober 2016 (19). Derhalve bedroeg het percentage voor het onderzochte product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tot en met 14 november 2016 1,9 % van de fob-waarde en daarna 1,5 %.

    3.4.2.   Subsidiabiliteit

    (51)

    Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

    3.4.3.   Praktische uitvoering

    (52)

    Op grond van deze regeling heeft elke onderneming die subsidiabele producten uitvoert, recht op een bedrag in contanten dat overeenkomt met een percentage van de aangegeven fob-waarde van de uitgevoerde materialen. In regel 3, punt 2, van de Custom & Central Excise Duties Drawback Rules is beschreven hoe het bedrag van de subsidie moet worden berekend:

    2)

    Bij de vaststelling van het bedrag of percentage van de terugbetaling in het kader van deze regel houdt de centrale overheid rekening met:

    a)

    de gemiddelde hoeveelheid of waarde van elke klasse of beschrijving van de materialen waarvan een bepaalde klasse van goederen in India normaliter wordt geproduceerd of vervaardigd;

    b)

    de gemiddelde hoeveelheid of waarde van de ingevoerde materialen of accijnsmaterialen die worden gebruikt voor de productie of vervaardiging in India van een bepaalde klasse goederen;

    c)

    het gemiddelde bedrag aan rechten betaald op ingevoerde materialen of accijnsmaterialen voor de vervaardiging van halffabricaten, componenten en tussenproducten die bij de vervaardiging van goederen worden gebruikt;

    d)

    het gemiddelde bedrag aan rechten betaald op materialen die in het vervaardigingsproces verloren gaan en op katalysatoren:

    voor zover dergelijke afvalmaterialen of katalysatoren worden hergebruikt in een vervaardigingsproces of worden verkocht, wordt het gemiddelde bedrag van de rechten op de hergebruikte of verkochte materialen of katalysatoren ook in mindering gebracht;

    e)

    het gemiddelde bedrag aan rechten betaald op ingevoerde materialen of accijnsmaterialen die worden gebruikt voor de opslag of verpakking van de uitgevoerde goederen;

    f)

    alle andere informatie die de centrale overheid voor dit doel relevant of nuttig kan achten.

    (53)

    Met andere woorden, de Indiase overheid heeft het terug te betalen bedrag gebaseerd op bedrijfstakbrede gemiddelde waarden van de relevante douanerechten op ingevoerde grondstoffen en een gemiddelde verbruiksratio in de bedrijfstak, die zijn verzameld bij wat de Indiase overheid als representatieve fabrikanten van de subsidiabele uitvoerproducten beschouwt. De Indiase overheid drukt het terug te betalen bedrag vervolgens uit als een percentage van de gemiddelde uitvoerwaarde van de subsidiabele uitgevoerde producten.

    (54)

    De Indiase overheid hanteert dit percentage voor de berekening van het bedrag in contanten waarop elke exporteur die aan de voorwaarden voldoet, recht heeft. Het tarief voor deze regeling wordt door de Indiase overheid per product vastgesteld. Voor het onderzochte product bedroeg het percentage in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tot en met 14 november 2016 1,9 % van de fob-waarde en daarna 1,5 %, zoals uiteengezet in overweging 50.

    (55)

    Om voor de voordelen van deze regeling in aanmerking te komen, moet een onderneming exporteren. Op het moment dat de verzendingsgegevens in de douaneserver worden ingevoerd, wordt aangegeven dat de uitvoer plaatsvindt onder de DDS-regeling en wordt het DDS-bedrag onherroepelijk vastgesteld. Nadat het expeditiebedrijf het Export General Manifest (algemene vrachtlijst voor uitvoer) heeft ingediend en het douanekantoor heeft vastgesteld dat de gegevens overeenkomen met de gegevens in de ladingsbrief, is voldaan aan alle voorwaarden om de uitkering van het terugbetalingsbedrag door rechtstreekse overmaking naar de bankrekening van de exporteur of per wissel goed te keuren.

    (56)

    De exporteur moet tevens een bewijs van de verwezenlijking van de uitvoer voorleggen in de vorm van een Bank Realisation Certificate (BRC, bankcertificaat). Dit document kan worden verstrekt na de uitkering van het terugbetalingsbedrag, maar de Indiase overheid vordert het uitgekeerde bedrag terug als de exporteur het BRC niet binnen een bepaalde termijn indient.

    (57)

    Het terugbetalingsbedrag kan vrij worden besteed en overeenkomstig de Indiase boekhoudnormen op transactiebasis als inkomsten worden geboekt zodra aan de uitvoerverplichting is voldaan.

    (58)

    In de toepasselijke wetgeving en administratieve instructies is bepaald dat de Indiase douaneadministratie geen bewijs mag verlangen dat de exporteur die om de terugbetaling van rechten verzoekt, zich aansprakelijk heeft gesteld of zich aansprakelijk zal stellen voor de betaling van douanerechten op de invoer van de grondstoffen die nodig zijn voor de vervaardiging van het uitgevoerde product (20). Bovendien bevestigde de Indiase overheid tijdens het controlebezoek dat ondernemingen die alle in het uitgevoerde pet verwerkte grondstoffen in het binnenland aankopen, nog altijd in aanmerking komen voor het volgens regel 3, punt 2, berekende volledige tarief. Uit dit onderzoek is tevens gebleken dat dit in de praktijk het geval is geweest bij één medewerkende exporteur. Deze exporteur heeft geprofiteerd van de DDS, hoewel hij de belangrijkste grondstoffen (PTA en MEG) voor de vervaardiging van het onderzochte product in het geheel niet heeft ingevoerd.

    3.4.4.   Conclusie betreffende de DDS

    (59)

    In het kader van de DDS wordt een subsidie verstrekt in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Bij het zogeheten terugbetalingsbedrag voor rechten gaat het om een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien de uitkering plaatsvindt in de vorm van gederfde inkomsten (d.w.z. de door de Indiase overheid geïnde vermeende invoerrechten die worden terugbetaald of kwijtgescholden). Er zijn geen beperkingen gesteld ten aanzien van het gebruik van deze middelen. Bovendien verkrijgt de exporteur door het bedrag aan terug te betalen rechten een voordeel, omdat zijn liquiditeit wordt verbeterd met de te hoge bedragen aan invoerrechten die door de Indiase overheid zijn terugbetaald of kwijtgescholden.

    (60)

    Het tarief voor de terugbetaling van rechten voor uitvoer wordt door de Indiase overheid per product vastgesteld. Hoewel de subsidie wordt omschreven als een terugbetaling van rechten, vertoont de regeling niet alle kenmerken van een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. De regeling voldoet evenmin aan de regels die in bijlage I, onder i), bijlage II (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor inputs) en bijlage III (definitie van en regels inzake de terugbetaling van rechten voor vervangende inputs) bij de basisverordening zijn vastgelegd. De contante betalingen aan de exporteur zijn niet noodzakelijkerwijs gekoppeld aan de feitelijke betaling van invoerrechten op grondstoffen, en zijn geen kredietpunten voor de vereffening van invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen. Bovendien is er geen systeem of procedure om na te gaan welke inputs in welke hoeveelheden bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten worden verbruikt.

    (61)

    De betaling door de Indiase overheid na de uitvoer door exporteurs is afhankelijk van uitvoerprestaties en wordt daarom geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen in de zin van artikel 4, lid 4, onder a), van de basisverordening.

    (62)

    Gezien het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de DDS aanleiding geeft tot compenserende maatregelen.

    3.4.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (63)

    Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd het subsidiebedrag berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de ontvanger het voordeel verkrijgt op het moment waarop een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvindt. Op dat moment is de Indiase overheid verplicht het geldbedrag te betalen, wat een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), van de basisverordening is. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven waarin onder meer het voor die uitvoertransactie toe te kennen bedrag is vermeld, heeft de Indiase overheid geen keuze meer wat het al dan niet verlenen van de subsidie betreft. Gezien het bovenstaande achtte de Commissie het passend om voor de berekening van het voordeel in het kader van de DDS uit te gaan van de som van alle bedragen die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor uitvoertransacties in het kader van dit programma zijn verworven.

    (64)

    De Dhunseri-groep merkte op dat het voordeel in het kader van de DDS in het tijdvak van het nieuwe onderzoek was verlaagd van 1,9 % tot 1,5 %, en voerde aan dat deze verlaging blijvend was door te verwijzen naar de dalende trend van het DDS-percentage, dat werd verlaagd van 5,5 % in 2011 tot 1,5 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Om die reden stelde de onderneming dat de DDS, indien deze aanleiding geeft tot compenserende maatregelen, slechts daadwerkelijk tot compenserende maatregelen kan leiden op basis van het percentage van 1,5 %.

    (65)

    De Commissie wees er echter op dat artikel 5 van de basisverordening bepaalt: „De hoogte van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies wordt berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan wordt vastgesteld in het onderzoektijdvak voor de subsidiëring”. Zoals eerder vermeld, bedroeg het percentage in het tijdvak van het nieuwe onderzoek tot en met 14 november 2016 1,9 % van de fob-waarde en daarna 1,5 %. De Commissie is derhalve van mening dat de werkelijke percentages in het tijdvak van het nieuwe onderzoek moeten worden gehanteerd. Derhalve werd dit argument afgewezen.

    (66)

    Reliance stelde dat het op basis van de DDS berekende voordeel moet worden beperkt tot het deel dat zij te veel heeft ontvangen, omdat de DDS moet worden beschouwd als een regeling voor de terugbetaling van rechten die is toegestaan op grond van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij heeft echter geen nieuwe bewijzen overgelegd om het argument te onderbouwen. Zoals uiteengezet in overweging 60, heeft de Commissie geconcludeerd dat de DDS geen toelaatbare terugbetaling van rechten is. Bovendien concludeerde de Commissie tijdens haar controlebezoek dat Reliance voordelen had ontvangen in het kader van de DDS, hoewel het bedrijf in het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen van de twee relevante grondstoffen (MEG en PTA) had ingevoerd. Het argument werd derhalve afgewezen, aangezien uit de beschikbare informatie blijkt dat het totale aan Reliance toegekende bedrag overeenkomt met wat zij te veel heeft ontvangen.

    (67)

    MPPL verklaarde dat zij voor de productie van pet gezuiverd tereftaalzuur (PTA) en monoëthyleenglycol (MEG) gebruikte en dat beide grondstoffen bij slechts één binnenlandse leverancier werden ingekocht, die MPPL op grond van het inkoopcontract een zogeheten „deemed content of customs duty element” (veronderstelde inhoud van de component voor douanerechten) in rekening bracht. Op basis daarvan stelde MPPL invoerrechten te betalen op de in het uitgevoerde product verwerkte grondstoffen en dat de berekening van de DDS derhalve beperkt zou moeten blijven tot het te veel ontvangen deel. De Commissie merkte in dit verband op dat MPPL geen bewijs heeft overgelegd dat de „deemed content of customs duty element” overeenkomt met daadwerkelijk betaalde invoerrechten. Het argument werd daarom afgewezen.

    (68)

    IDIPL voerde aan dat MEG, een van de twee belangrijkste grondstoffen die de onderneming gebruikt voor de productie van pet, volledig werd ingevoerd en dat bij deze invoer invoerrechten werden betaald. Uitgaande van het bedrag aan rechten dat is betaald op het in pet verwerkte MEG dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd uitgevoerd, heeft IDIPL voorts een berekening overgelegd van een vermeend teveel aan kwijtgescholden rechten en stelde dat de mate van subsidiëring uitsluitend op basis van dat teveel aan kwijtgescholden rechten moest worden vastgesteld. Ondanks het ontbreken van een systeem of procedure om na te gaan welke inputs voor de productie van de uitgevoerde producten worden verbruikt, en in welke hoeveelheden, heeft de Commissie het argument gecontroleerd overeenkomstig bijlage II, punt 5, bij de basisverordening. Bij deze controle werd bevestigd dat alle bij de productie van pet verbruikte MEG werd ingevoerd en dat het in het verzoek vermelde bedrag aan invoerrechten daadwerkelijk betrekking had op het in pet verwerkte MEG dat tijdens het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd uitgevoerd. Op grond daarvan heeft de Commissie het verzoek ingewilligd en de mate van subsidiëring uitsluitend op basis van het teveel aan kwijtgescholden rechten berekend.

    (69)

    Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidies omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer van het onderzochte product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (70)

    De Commissie heeft aldus met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor de Dhunseri-groep in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 0,38 % en voor Reliance in dat tijdvak 1,67 % bedroeg.

    3.4.6.   Opmerkingen over de mededeling van feiten en overwegingen

    Reliance

    (71)

    Reliance voerde aan dat de Commissie een vergissing heeft begaan door de DDS aan te merken als een subsidie en als een regeling die onder artikel 3, punt 1, onder a), i), valt, en voerde bovendien aan dat de Commissie in strijd daarmee heeft gehandeld door het teveel aan kwijtgescholden rechten van een andere exporteur te controleren. Reliance stelde dat de Commissie de verschillende partijen ongelijk heeft behandeld bij de berekening van het te veel kwijtgescholden bedrag aan rechten en, met name in het specifieke geval van Reliance, het volledige DDS-voordeel heeft gecompenseerd in plaats van de compensatie te beperken tot het teveel aan kwijtgescholden rechten.

    (72)

    Dit argument is ongegrond. Hoewel de subsidie, zoals hierboven uiteengezet, wordt omschreven als een terugbetaling van rechten, vertoont de regeling niet alle kenmerken van een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. De regeling voldoet evenmin aan de regels die in bijlage I, punt i), bijlage II en bijlage III bij de basisverordening zijn vastgelegd, aangezien de contante betaling aan de exporteur niet is gekoppeld aan werkelijke betalingen van invoerrechten op grondstoffen en geen kredietpunt is waarmee invoerrechten op eerdere of toekomstige invoer van grondstoffen kunnen worden vereffend. Bovendien heeft de Commissie voor alle ondernemingen (Reliance en de Dhunseri-groep) dezelfde benadering en dezelfde regels gehanteerd bij de beoordeling of de ondernemingen in het tijdvak van het nieuwe onderzoek een of meer van de relevante grondstoffen al dan niet daadwerkelijk hebben ingevoerd en daarbij invoerrechten hebben betaald. Vervolgens heeft de Commissie op basis van de beschikbare informatie het teveel aan kwijtgescholden rechten voor de twee ondernemingen berekend. De respectieve situatie van de twee ondernemingen is als volgt: IDIPL (onderdeel van de Dhunseri-groep) voerde aan en verstrekte bewijzen dat een van de twee belangrijkste grondstoffen die voor de productie van pet worden gebruikt, volledig is ingevoerd en dat daarbij invoerrechten zijn betaald. De Commissie heeft een controle uitgevoerd en daarbij is gebleken dat die bewering correct was. Op basis van dit feit heeft de Commissie de mate van subsidiëring met betrekking tot het teveel aan kwijtgescholden rechten berekend. Reliance werd verzocht hetzelfde bewijs aan te voeren als IDIPL, maar heeft verzuimd dit te doen. Voor Reliance bestond het teveel aan kwijtgescholden rechten derhalve in het volledige bedrag dat zij van de Indiase overheid heeft ontvangen. Aangezien het verschil tussen de twee producenten-exporteurs gerechtvaardigd is op basis van het verschil in beschikbare gegevens, werd het argument afgewezen.

    (73)

    Reliance stelde voorts dat de bewijslast onjuist is toegepast doordat de producent-exporteur belast zou worden met het bepalen van het te veel kwijtgescholden bedrag aan rechten.

    (74)

    De Commissie is het daar niet mee eens. Er wordt aan herinnerd dat het onderzoek is gebaseerd op antwoorden op vragenlijsten en controlebezoeken. De informatie over de hoogte van de (al dan niet) daadwerkelijk betaalde invoerrechten door een bepaalde onderneming is een feitelijk punt en moet door de onderneming worden gerapporteerd. Reliance heeft deze informatie niet verschaft in zijn antwoord op de in overweging 19 bedoelde vragenlijst, waarin de belanghebbenden wordt gevraagd alle relevante informatie met betrekking tot de berekening van het subsidiepercentage te verstrekken. Aangezien deze informatie ontbreekt, heeft de Commissie proactief informatie verzameld op basis waarvan tijdens het controlebezoek bij Reliance in december 2017 eventuele te veel kwijtgescholden rechten kunnen worden bepaald. Eerst werd vastgesteld dat Reliance geen invoerrechten heeft betaald op de twee belangrijkste grondstoffen die in uitgevoerd pet worden verwerkt, te weten PTA en MEG. De Commissie heeft verder onderzocht of invoerrechten zijn betaald op grondstoffen die worden gebruikt om PTA, MEG of grondstoffen hogerop in de keten voor de productie van PTA of MEG te produceren. Daarbij is echter gebleken dat Reliance, als geïntegreerde petrochemische onderneming, ruwe olie invoerde en alle tussenproducten voor de vervaardiging van pet intern produceerde. De Commissie heeft vervolgens het invoerrecht bepaald dat van toepassing is op ruwe olie. Dit bleek 0 % te zijn, zoals duidelijk werd uit een bewijsstuk dat Reliance tijdens het controlebezoek heeft overgelegd. Uit deze informatie bleek dat het volledige DDS-bedrag een teveel aan kwijtgescholden rechten was. Reliance heeft tijdens de rest van het onderzoek geen controleerbare gekwantificeerde gegevens verstrekt die in een andere richting zouden hebben gewezen. Reliance heeft geen informatie verstrekt op basis waarvan het teveel aan kwijtgescholden rechten zou kunnen worden berekend, hoewel daarom verscheidene keren is verzocht. Kortom, de Commissie heeft proactief informatie verzameld die nodig is om de hoogte van de DDS-subsidie te berekenen en ondanks talrijke verzoeken heeft Reliance geen feitelijke informatie verstrekt die de onderneming in haar bezit heeft en die een berekening van een teveel aan kwijtgescholden rechten zou hebben gerechtvaardigd die onder het totale DDS-bedrag uitkwam. Het argument werd daarom afgewezen.

    (75)

    Reliance stelde dat het enige verzoek van de Commissie om informatie te verstrekken op basis waarvan het teveel aan kwijtgescholden rechten kan worden bepaald, is gedaan op het moment van mededeling van de feiten en overwegingen. De Commissie merkt echter op dat Reliance tijdens het controlebezoek is verzocht een vragenlijst te beantwoorden en informatie te verstrekken over het teveel aan kwijtgescholden rechten, zoals uiteengezet in overweging 74. Ook dit argument werd derhalve afgewezen.

    (76)

    Reliance merkte op dat de Commissie geen controleverslag beschikbaar heeft gesteld en stelde door het ontbreken van dit verslag zijn belangen met betrekking tot de DDS niet naar behoren te hebben kunnen verdedigen, aangezien de Commissie bij de kwantificering van het bedrag van het DDS-voordeel de bewijslast heeft omgekeerd.

    (77)

    Zoals eerder uiteengezet, is de Commissie van mening dat de bewijslast om aan te tonen dat invoerrechten zijn betaald op grondstoffen die zijn verwerkt in uitgevoerde producten waarop de Indiase overheid de vermeende betaalde invoerrechten heeft terugbetaald, bij de producent-exporteur ligt. De Commissie is belast met de berekening van het subsidiebedrag op basis van de beschikbare informatie. In dit verband merkt de Commissie op dat relevante elementen die worden gebruikt om het DDS-subsidiepercentage vast te stellen volgens de in overweging 69 beschreven methode, zijn gecontroleerd op basis van de beantwoording van de vragenlijst door Reliance. De controle van de DDS is gelijktijdig met de controle van de MEIS uitgevoerd, aangezien de twee regelingen sterk op elkaar lijken. Er zijn verscheidene uitvoerfacturen en bijbehorende documenten gecontroleerd. Deze informatie is voor Reliance ook beschikbaar in de vorm van missiedocumenten. Tijdens het controlebezoek heeft de Commissie vastgesteld dat er sprake is van een verschil tussen de door Reliance verstrekte waarde van de in het kader van de DDS uitgevoerde goederen en de waarde van de in het kader van de MEIS uitgevoerde goederen. Dit verschil is door Reliance verklaard in een van de missiedocumenten. Niettemin was dit verschil niet van invloed op de berekening van het subsidiebedrag. Tijdens de controle werden geen andere discrepanties geconstateerd met betrekking tot de documenten die door Reliance in verband met de DDS zijn ingediend. Dienovereenkomstig is alle informatie die nodig is om het recht van verweer van de belanghebbenden uit te oefenen in een vroeg stadium van het onderzoek aan de belanghebbenden, waaronder Reliance, meegedeeld. De Commissie is derhalve van mening dat het recht van verweer van Reliance gedurende het huidige onderzoek naar behoren is geëerbiedigd. Uit overweging 74 blijkt tevens dat de Commissie de bewijslast niet heeft omgekeerd; integendeel, zij heeft proactief informatie verzameld die nodig is om het bedrag van het DDS-voordeel te berekenen. Het argument wordt derhalve afgewezen.

    Dhunseri-groep

    (78)

    Zoals hierboven uiteengezet, zijn alle betrokken marktdeelnemers volgens dezelfde regels behandeld nadat een zorgvuldige beoordeling van hun concrete feitelijke situatie had plaatsgevonden. IDIPL herhaalde zijn argument dat MPPL door zijn binnenlandse leverancier van PTA en MEG tijdens het TNO, overeenkomstig hun contractuele afspraken, een „deemed customs duty” (verondersteld douanerecht) in rekening is gebracht, dat door het bedrijf aan die leverancier is betaald. IDIPL stelde dat het bedrag van de „deemed customs duty” in mindering moest worden gebracht op het totale DDS-voordeel. IDIPL voerde verder aan dat de regeling inzake „deemed customs duty”„uitvoering geeft aan een beleidsbeslissing om invoerrechten die de leverancier van grondstoffen verschuldigd is, door te berekenen aan de verwerkende bedrijven”.

    (79)

    Wat dit argument betreft, kan de Commissie bevestigen dat in het commerciële contract tussen MPPL en zijn leverancier in de formule voor de berekening van de prijs van de grondstoffen melding wordt gemaakt van een component voor „deemed customs duty”. Dit vormt op zich echter geen bewijs dat de binnenlandse leverancier daadwerkelijk douanerechten heeft betaald, aangezien deze formule het resultaat is van commerciële onderhandelingen waarbij niet noodzakelijkerwijs aandacht wordt besteed aan de vraag of daadwerkelijk douanerechten zijn betaald. In dit verband heeft IDIPL geen bewijs geleverd dat de door het bedrijf aangekochte grondstoffen door zijn leverancier zijn ingevoerd en, indien dit het geval was, dat douanerechten zijn betaald. Op grond hiervan werd het argument afgewezen.

    Indiase overheid

    (80)

    De Indiase overheid voerde aan dat een DDS in de zin van de ASCM niet alleen voorziet in kwijtschelding/vrijstelling/uitstel van betaling van invoerheffingen op de invoer van inputs, maar ook kan voorzien in kwijtschelding van indirecte belastingen. Op basis daarvan stelde de Indiase overheid dat de Commissie een fundamentele fout had gemaakt door de DDS te kwalificeren als een ontoelaatbare regeling voor terugbetaling van rechten op basis van het feit dat daarvan ook gebruik kan worden gemaakt als er geen invoerrechten zijn betaald.

    (81)

    In dit verband heeft de Commissie opgemerkt dat hoewel de Indiase overheid een juridische redenering volgt met betrekking tot kwijtschelding van indirecte belastingen, zij geen bewijs levert dat dergelijke indirecte belastingen daadwerkelijk zijn betaald of waren verschuldigd op grondstoffen die door een belanghebbende zijn gebruikt bij de productie van uitgevoerd pet en dat, indien zij zijn betaald, zij niet zijn terugbetaald door middel van een andere fiscale regeling die losstaat van de DDS. Tijdens het onderzoek heeft geen van de belanghebbenden informatie over indirecte belastingen in verband met de DDS verschaft die van invloed zou zijn op de hoogte van het teveel aan kwijtgescholden rechten, hoewel meerdere malen is verzocht om informatie op basis waarvan de te veel kwijtgescholden DDS kan worden berekend. Het argument werd daarom afgewezen.

    (82)

    De Indiase overheid stelt voorts dat de DDS voorziet in een controlemechanisme voor toezicht op het verbruik van inputs bij de productie van het uitgevoerde product.

    (83)

    Ter ondersteuning van haar argument verwijst de Indiase overheid naar enkele bepalingen van de Drawback Rules en het Customs Manual volgens welke audits en controles worden verricht, maar zij toont niet aan dat de DDS-regeling een systeem of procedure oplegt om na te gaan welke inputs in welke hoeveelheden bij de vervaardiging van de uitgevoerde producten worden verbruikt in de zin van bijlage II, punt 4. Het argument werd daarom afgewezen.

    (84)

    Ook wordt toegevoegd dat het ontbreken van een verificatiesysteem of -procedure in de zin van bijlage II, punt 4, niet van invloed is geweest op het bepalen van de subsidiebedragen zoals uiteengezet in overweging 70, aangezien de Commissie het teveel aan kwijtgescholden rechten heeft berekend op basis van door de onderzochte ondernemingen verstrekte informatie. De Indiase overheid stelde dat de Commissie verplicht was proactief op te treden bij het berekenen van het teveel aan kwijtgescholden rechten.

    (85)

    Uit overweging 74 blijkt dat de Commissie proactief is opgetreden om informatie te verkrijgen op basis waarvan kan worden bepaald of een deel van het DDS-bedrag niet een teveel aan kwijtgescholden rechten betreft. Bovendien heeft de Indiase overheid, ondanks een verzoek daartoe, geen verder onderzoek uitgevoerd op basis van de werkelijke transacties van de betrokken producenten-exporteurs. Het argument is derhalve niet relevant.

    3.5.   Export Promotion Capital Goods Scheme („EPCGS”)

    (86)

    De Commissie heeft vastgesteld dat de betrokken producenten-exporteurs in het tijdvak van het nieuwe onderzoek in het kader van de EPCGS voordelen hebben ontvangen die aan het onderzochte product zouden kunnen worden toegerekend.

    3.5.1.   Rechtsgrond

    (87)

    De EPCGS wordt uitvoerig beschreven in hoofdstuk 5 van FTP 2015-20 en in hoofdstuk 5 van HOP I 2015-20.

    3.5.2.   Subsidiabiliteit

    (88)

    Producenten-exporteurs, handelaren-exporteurs die banden hebben met ondersteunende producenten en dienstverleners komen voor deze regeling in aanmerking.

    3.5.3.   Praktische uitvoering

    (89)

    Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en tweedehands kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen een verlaagd recht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een vergunning in het kader van de EPCGS-regeling af. Voor alle kapitaalgoederen die in het kader van de regeling worden ingevoerd, geldt een verlaagd invoerrecht. Om aan de uitvoerverplichting te voldoen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid voor uitvoer bestemde goederen te produceren. Op grond van FTP 2015-20 kunnen kapitaalgoederen in het kader van de EPCGS rechtenvrij worden ingevoerd. De uitvoerverplichting bedraagt zes keer het bedrag van de niet-betaalde rechten en moet binnen een termijn van ten hoogste zes jaar worden nagekomen.

    (90)

    De houder van een EPCGS-vergunning kan de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt aankopen. In dat geval mag de binnenlandse fabrikant van de kapitaalgoederen de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te produceren, vrij van rechten invoeren. Als alternatief kan de binnenlandse fabrikant het voordeel van met uitvoer gelijkgestelde verkoop claimen voor de levering van kapitaalgoederen aan een houder van een EPCGS-vergunning.

    3.5.4.   Conclusie betreffende de EPCGS

    (91)

    In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid, daar deze hierdoor inkomsten derft die haar normaal zouden toekomen. Bovendien verkrijgt de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel dat gelijk is aan het bedrag van de vermindering.

    (92)

    Voorts is de EPCGS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder verplichting tot uitvoer. Daarom wordt deze regeling op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen.

    (93)

    De EPCGS kan niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toelaatbare regelingen, zoals bepaald in bijlage I, punt i), bij de basisverordening, omdat zij niet bij de vervaardiging van het uitgevoerde product worden verbruikt.

    3.5.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (94)

    De Commissie heeft de hoogte van de subsidie overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een tijdvak dat overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn voor die kapitaalgoederen in de betrokken bedrijfstak. Het bedrag van de subsidie voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vervolgens berekend door het totaalbedrag van de niet-betaalde douanerechten te delen door de afschrijvingstermijn. Bij het aldus voor het tijdvak van het nieuwe onderzoek berekende bedrag werd de rente over dit tijdvak opgeteld om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. Het commerciële rentetarief dat in India tijdens het onderzoektijdvak gold, werd daarvoor geschikt geacht.

    (95)

    Geen van de Indiase producenten-exporteurs heeft verzocht om de ter verkrijging van de subsidie gemaakte kosten af te trekken van de totale subsidie waarop hij overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), recht heeft.

    (96)

    Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidie omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het onderzochte product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (97)

    Op basis hiervan heeft de Commissie met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor de Dhunseri-groep in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 0,11 % en voor Reliance in dat tijdvak 0,45 % bedroeg.

    3.5.6.   Opmerkingen over de mededeling van feiten en overwegingen

    (98)

    IDIPL voerde aan dat in het kader van de EPCGS ingevoerde machines en installaties zijn gebruikt voor de productie van pet voor zowel de binnenlandse markt als voor uitvoer en stelde derhalve dat de noemer in overweging 96 de totale verkoop van de onderneming moet zijn in plaats van de waarde van de uitvoer van pet.

    (99)

    In dit verband merkt de Commissie op dat, ook al zou deze niet gemotiveerde bewering correct zijn, artikel 7, lid 2, van toepassing is en de in overweging 96 geselecteerde noemer gerechtvaardigd is, aangezien EPCGS afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. Het argument werd daarom afgewezen.

    3.6.   Merchandise Exports from India Scheme („MEIS”)

    (100)

    Er werd vastgesteld dat beide betrokken producenten-exporteurs in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voordelen in het kader van de MEIS hebben ontvangen.

    3.6.1.   Rechtsgrond

    (101)

    De MEIS is in detail beschreven in hoofdstuk 3 van FTP 2015-20 en in hoofdstuk 3 van HOP I 2015-20.

    (102)

    De MEIS is op 1 april 2015 in werking getreden.

    3.6.2.   Subsidiabiliteit

    (103)

    Alle producenten-exporteurs en handelaren-exporteurs komen voor deze regeling in aanmerking.

    3.6.3.   Praktische uitvoering

    (104)

    In aanmerking komende ondernemingen kunnen aanspraak maken op voordelen uit hoofde van de MEIS door specifieke producten uit te voeren naar specifieke landen die zijn onderverdeeld in groep A („traditionele markten”, waaronder alle EU-lidstaten), groep B („opkomende en focusmarkten”) en groep C („andere markten”). De landen waaruit elke groep bestaat en de lijst van producten met bijbehorende beloningstarieven zijn vermeld in respectievelijk tabel 1 en tabel 2 van aanhangsel 3B van FTP 2015-20.

    (105)

    Het voordeel komt in de vorm van kredietpunten ter waarde van een percentage van de fob-waarde van de uitvoer.

    (106)

    Op het moment van inwerkingtreding van de MEIS in april 2015 was het onderzochte product niet opgenomen in aanhangsel 3B en kwam het dus niet in aanmerking voor MEIS-voordelen. Op 29 oktober 2015 is bij Public Notice nr. 44/2015-2020 echter bepaald dat de uitvoer van pet naar landen van groep A en B in aanmerking komt voor MEIS-voordelen ten bedrage van 2 % van de fob-waarde van de uitvoer. Bij Public Notice nr. 06/2015-2020 van 4 mei 2016 is bepaald dat de uitvoer naar landen van groep C voor hetzelfde voordeel van 2 % in aanmerking komt.

    (107)

    Bepaalde soorten uitvoer zijn van de regeling uitgesloten, zoals de uitvoer van ingevoerde of overgeladen goederen, met uitvoer gelijkgestelde verkoop, de uitvoer van diensten en de waarde van de uitvoer van ondernemingen die in speciale economische zones actief zijn of van uitvoerondernemingen.

    (108)

    De MEIS-kredietpunten zijn vrij overdraagbaar en zijn geldig voor een periode van 18 maanden vanaf de datum van toekenning. Zij kunnen worden gebruikt voor: i) de betaling van douanerechten op de invoer van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen, ii) de betaling van accijnzen op de aankoop van inputs of goederen, met inbegrip van kapitaalgoederen, op de binnenlandse markt en iii) de betaling van belasting op de aankoop van diensten.

    (109)

    Aanvragen voor het claimen van voordelen in het kader van de MEIS moeten online op de website van het directoraat-generaal Buitenlandse Handel worden ingediend. De online aanvraag moet links naar relevante documenten (ladingsbrieven, bankcertificaten en landingsbewijzen) bevatten. De bevoegde regionale instantie van de Indiase overheid kent de kredietpunten toe na verificatie van de documenten. Zolang de exporteur de relevante documenten verstrekt, heeft de regionale instantie geen zeggenschap over de toekenning van de kredietpunten.

    3.6.4.   Conclusie betreffende de MEIS

    (110)

    In het kader van de MEIS worden subsidies verleend in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), en artikel 3, punt 2, van de basisverordening. Een MEIS-kredietpunt is een financiële bijdrage van de Indiase overheid, aangezien het kredietpunt uiteindelijk zal worden gebruikt voor de vereffening van invoerrechten op kapitaalgoederen, waardoor de Indiase overheid inkomsten derft die haar anders zouden toekomen. Bovendien leveren MEIS-kredietpunten de exporteurs die deze invoerrechten niet hoeven te betalen een voordeel op.

    (111)

    Voorts is de MEIS rechtens afhankelijk van uitvoerprestaties en daarom wordt zij geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen op grond van artikel 4, lid 4, eerste alinea, onder a), van de basisverordening.

    3.6.5.   Berekening van de hoogte van de subsidie

    (112)

    Overeenkomstig artikel 3, punt 2, en artikel 5 van de basisverordening werd de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies berekend in termen van het door de ontvanger daarmee verkregen voordeel waarvan het bestaan in het tijdvak van het nieuwe onderzoek werd vastgesteld. In dit verband heeft de Commissie vastgesteld dat de ontvanger het voordeel verkrijgt op het moment waarop een uitvoertransactie in het kader van deze regeling plaatsvindt. Op dat tijdstip kent de Indiase overheid kredietpunten toe, die door de producent-exporteur worden opgevoerd als een te ontvangen post die hij op elk moment kan verrekenen. Dit is een financiële bijdrage in de zin van artikel 3, punt 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zodra de douaneautoriteiten een ladingsbrief voor de uitvoer afgeven, heeft de Indiase overheid geen zeggenschap meer over het al dan niet toekennen van de subsidie. Gezien het bovenstaande vond de Commissie het passend om voor de berekening van het door de MEIS toegekende voordeel uit te gaan van de som van alle bedragen die in het tijdvak van het nieuwe onderzoek voor uitvoertransacties in het kader van die regeling zijn ontvangen.

    (113)

    Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening heeft de Commissie het bedrag van deze subsidie (de teller) omgeslagen over de waarde van de uitvoer van het onderzochte product in het tijdvak van het nieuwe onderzoek (de noemer), omdat de subsidie afhankelijk is van uitvoerprestaties en niet werd verleend op basis van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

    (114)

    Op basis hiervan heeft de Commissie met betrekking tot deze regeling vastgesteld dat het subsidiepercentage voor de Dhunseri-groep in het tijdvak van het nieuwe onderzoek 1,90 % en voor Reliance in dat tijdvak 1,93 % bedroeg.

    3.6.6.   Opmerkingen over de mededeling van feiten en overwegingen

    (115)

    De Indiase overheid stelde dat de MEIS om de volgende twee redenen geen aanleiding geeft tot compenserende maatregelen: 1) de regeling voldoet aan de bepalingen van de punten g) en h) van bijlage I in samenhang met de bepalingen van bijlage II bij de ASCM, en 2) „duty scrips” zijn „creditnota's” die de houder pas een voordeel opleveren op het moment dat zij worden gebruikt om invoerrechten te vereffenen.

    (116)

    Wat de eerste reden betreft, heeft de Indiase overheid geen bewijsmateriaal verstrekt. Louter de bewering dat de MEIS in eerste instantie bedoeld is om bijstand te verlenen aan exporteurs door inefficiënties in de infrastructuur en de daarmee samenhangende kosten/betrokken belastingen te compenseren en een gelijk speelveld tot stand te brengen, is niet voldoende om aan te tonen dat de MEIS voldoet aan de bepalingen van de punten g) en h) van bijlage I in samenhang met de bepalingen van bijlage II bij de ASCM. Met betrekking tot de tweede reden wordt eraan herinnerd dat een duty scrip, zoals uiteengezet in overweging 108, vanaf het moment dat deze door de Indiase overheid aan de MEIS-begunstigde is toegekend op ieder moment kan worden gebruikt om bepaalde rechten of belastingen te vereffenen, of kan worden doorverkocht aan een andere marktdeelnemer, aangezien duty scrips vrij overdraagbaar zijn. Daarom wordt geoordeeld dat de Indiase overheid de MEIS-begunstigde een voordeel verschaft op het moment dat de duty scrip wordt toegekend. Dit lijkt ook de interpretatie in de Indiase boekhoudnormen, aangezien de financiële waarde van de scrips als vordering wordt geboekt zodra zij door de Indiase overheid zijn toegekend, zoals uiteengezet in overweging 112, en niet op het moment dat ze daadwerkelijk worden gebruikt ter vereffening van een recht of belasting. Het argument werd daarom afgewezen.

    3.7.   Gujarat Electricity Duty Exemption Scheme („GEDES”)

    (117)

    De Commissie heeft vastgesteld dat in het tijdvak van het nieuwe onderzoek één onderneming van deze maatregel gebruik heeft gemaakt. Aangezien uit het onderzoek is gebleken dat het verkregen voordeel verwaarloosbaar is, is deze maatregel niet verder onderzocht.

    4.   HOOGTE VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

    (118)

    De Commissie herinnert eraan dat het bij Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1350 vastgestelde subsidiebedrag voor DPL en Reliance respectievelijk 3,2 % en 6,2 % bedroeg, wat zich vertaalt in compenserende rechten van respectievelijk 35,69 EUR/t en 69,39 EUR/t.

    (119)

    Tijdens de huidige gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoeken heeft de Commissie vastgesteld dat de hoogte van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies voor de Dhunseri-groep 2,3 % ad valorem en voor Reliance 4 % ad valorem bedroeg. Zoals uiteengezet in de overwegingen 27 tot en met 30 zijn de in de onderstaande tabel vermelde subsidiepercentages voor de Dhunseri-groep vastgesteld door de gegevens van IDIPL en MPPL, de twee producenten-exporteurs van pet van de groep in het tijdvak van het nieuwe onderzoek, samen te voegen.

    Tabel

    Percentages voor individuele subsidies ten aanzien waarvan compenserende maatregelen worden genomen

     

    DDS

    EPCGS

    MEIS

    Totaal

    Dhunseri-groep:

    Dhunseri Petrochem Limited

    IVL Dhunseri Petrochem Industries Private Limited

    Micro Polypet Pvt. Ltd

    0,38 %

    0,11 %

    1,90 %

    2,3 %

    Reliance

    1,67 %

    0,45 %

    1,93 %

    4,0 %

    (120)

    De thans geldende compenserende maatregelen hebben de vorm van een specifiek recht. Derhalve heeft de Commissie op basis van de in de tabel beschreven subsidiepercentages de volgende specifieke compenserende rechten vastgesteld: 18,73 EUR/t voor de Dhunseri-groep en 29,21 EUR/t voor Reliance.

    (121)

    Overeenkomstig overweging 16 heeft de Commissie onderzocht of het nodig is om het voor „alle andere ondernemingen” in India geldende recht (69,40 EUR/t) te wijzigen. In dit verband wordt eraan herinnerd dat het hoogste recht voor een Indiase producent-exporteur (74,60 EUR/t) is opgelegd aan Pearl Engineering Polymers Ltd, een producent die niet bij de huidige nieuwe onderzoeken betrokken was. Aangezien het hoogste recht in de nieuwe onderzoeken niet is gewijzigd, was geen wijziging nodig van het recht dat op „alle andere ondernemingen” in India van toepassing is.

    5.   BLIJVENDE AARD VAN GEWIJZIGDE OMSTANDIGHEDEN OP SUBSIDIEGEBIED

    (122)

    Overeenkomstig artikel 19, lid 4, van de basisverordening is nagegaan of de omstandigheden met betrekking tot subsidiëring in het tijdvak van het nieuwe onderzoek wezenlijk zijn gewijzigd en of de gewijzigde omstandigheden van blijvende aard zijn.

    (123)

    De Commissie heeft vastgesteld dat de betrokken producenten-exporteurs ook in dat tijdvak tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies van de Indiase overheid ontvingen, zij het met verschillende percentages.

    (124)

    Wat Reliance betreft, waren de DDS en de MEIS in het tijdvak van het nieuwe onderzoek de belangrijkste subsidies als het gaat om subsidiepercentages. Er zijn geen aanwijzingen dat deze subsidies in de voorzienbare toekomst komen te vervallen. Beide subsidies voorzien in een voordeel dat wordt berekend als een vast percentage van de fob-waarde van de uitvoer en er zijn geen aanwijzingen dat de respectieve subsidiepercentages in de nabije toekomst worden aangepast.

    (125)

    Wat de DDS betreft, is het subsidiepercentage de afgelopen zeven jaar door de Indiase overheid verscheidene malen verlaagd: van 5,5 % van de fob-waarde in 2011 daalde het percentage tot 3,9 % in 2012; 3,0 % in 2013; 2,4 % in 2014; 1,9 % in 2015 en uiteindelijk tot 1,5 % in het tijdvak van het nieuwe onderzoek. Volgens de website van de Centrale Dienst Douane en Accijnzen (21) is het percentage sindsdien niet gewijzigd.

    (126)

    Wat de MEIS betreft, is het percentage van 2 % van de fob-waarde dat, zoals uiteengezet in overweging 106, in oktober 2015 op pet van toepassing is geworden, sindsdien volgens de website van het directoraat-generaal Buitenlandse Handel ongewijzigd gebleven (22).

    (127)

    Met betrekking tot de EPCGS wordt na het tijdvak van het nieuwe onderzoek geen significante wijziging van het subsidiepercentage verwacht, omdat a) er geen aanwijzingen zijn voor een aanzienlijke geplande invoer van kapitaalgoederen, en b) elk voordeel dat in het kader van deze subsidie wordt toegekend, wordt gespreid over een groot aantal jaren dat overeenkomt met de afschrijvingstermijn voor de kapitaalgoederen (in India tussen de 18 en 25 jaar).

    (128)

    Tijdens het in overweging 7genoemde laatste tussentijdse nieuwe onderzoek was de AAS verantwoordelijk voor de grootste bijdrage aan de subsidiëring van Reliance, zoals is geconcludeerd in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1350. Zoals beschreven in overweging 46, is in het tijdvak van het huidige nieuwe onderzoek nauwelijks gebruikgemaakt van de AAS, aangezien het grootste deel van de uitvoer in aanmerking kwam voor de DDS, die gebruikmaking van de AAS uitsluit. De AAS-regeling blijft beschikbaar en het kan niet worden uitgesloten dat Reliance in de toekomst weer gebruik gaat maken van de AAS. Dit zou echter automatisch leiden tot een verlaging van de via de DDS verkregen voordelen, aangezien een bepaalde uitvoertransactie slechts voor een van de twee subsidies in aanmerking komt.

    (129)

    Zoals beschreven in de overwegingen 125 tot en met 128, zijn er geen aanwijzingen gevonden dat de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende regelingen worden afgeschaft of dat de subsidieniveaus ervan in de toekomst worden verhoogd of verlaagd. Op grond hiervan heeft de Commissie geconcludeerd dat de omstandigheden die tot het nieuwe subsidiepercentage voor Reliance hebben geleid, van blijvende aard zijn.

    (130)

    In het tijdvak van het huidige tussentijdse nieuwe onderzoek heeft Reliance minder subsidie ontvangen dan tijdens het in overweging 7 genoemde laatste tussentijdse nieuwe onderzoek, zoals vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1350, aangezien de vastgestelde subsidiepercentages zijn gedaald van 6,2 % tot 4 %. Op basis van overweging 129 valt ook te verwachten dat Reliance een lager bedrag aan subsidies blijft ontvangen dan is vastgesteld in Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1350. De Commissie kwam derhalve tot de conclusie dat een voortzetting van de bestaande maatregelen zou resulteren in een recht dat hoger is dan de schade veroorzakende, tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidie. Daarom moet het niveau van de geldende maatregelen aan de nieuwe situatie worden aangepast.

    (131)

    Wat de Dhunseri-groep betreft, heeft het onderzoek in de overwegingen 27 tot en met 30 uitgewezen dat de structuur van de groep aanzienlijk is gewijzigd. Het belangrijkste is dat de groep in het tijdvak van het nieuwe onderzoek twee pet-fabrieken bezat, terwijl dit er tijdens het vorige tussentijdse nieuwe onderzoek slechts één was. De reorganisatie, die in het kader van een alliantie met partner IVL werd uitgevoerd en die verscheidene juridische stappen omvatte over een periode van bijna twee jaar, werd naar alle waarschijnlijkheid voltooid toen zij in december 2017 werd goedgekeurd door het hooggerechtshof van Kolkata. De Commissie was dan ook van oordeel dat de structuurwijziging van blijvende aard was. Daarom werd geconcludeerd dat de geldende maatregelen aan de nieuwe situatie moeten worden aangepast, mede gezien de vorige conclusies met betrekking tot de huidige (lagere) mate van subsidiëring zoals die in de desbetreffende onderzoeken was vastgesteld.

    6.   VORM VAN DE MAATREGELEN

    (132)

    Zoals uiteengezet in overweging 120, hebben de gewijzigde maatregelen de vorm van specifieke rechten. De specifieke rechten worden berekend op basis van gegevens met betrekking tot het tijdvak van het nieuwe onderzoek en blijven derhalve op hetzelfde niveau, ongeacht de ontwikkeling van de uitvoerprijs.

    (133)

    Anders dan de subsidies uit hoofde waarvan tijdens het oorspronkelijke onderzoek de grootste bedragen aan subsidiëring werden toegekend, worden met de twee belangrijkste subsidieregelingen (DDS en MEIS) in het tijdvak van het nieuwe onderzoek echter financiële voordelen toegekend die recht evenredig zijn met de uitvoerprijs. Die twee subsidies maken in het tijdvak van het nieuwe onderzoek respectievelijk 97 % en 89 % uit van het totale subsidiebedrag van de Dhunseri-groep en Reliance. Dit houdt in dat het bedrag aan tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies automatisch stijgt met de stijging van de uitvoerprijs. Specifieke rechten lijken derhalve geen geschikte vorm van compensatie voor de feitelijke subsidie die de twee producenten-exporteurs ontvingen.

    (134)

    Op grond hiervan meent de Commissie dat, in tegenstelling tot het oorspronkelijke onderzoek, specifieke rechten mogelijkerwijs niet langer de meest geschikte vorm van de maatregelen zijn wanneer deze omstandigheden in aanmerking worden genomen. Het echter niet mogelijk de vorm van de maatregelen te wijzigen in het kader van de huidige tussentijdse nieuwe onderzoeken. Een dergelijke wijziging zou namelijk voor alle Indiase producenten-exporteurs moeten gelden, terwijl de huidige tussentijdse nieuwe onderzoeken beperkt zijn tot het bepalen van de mate van subsidiëring voor slechts twee producenten-exporteurs. De Commissie heeft derhalve besloten de huidige vorm van de maatregelen te handhaven.

    7.   AANGEBODEN PRIJSVERBINTENISSEN

    (135)

    Na de mededeling van feiten en overwegingen heeft IDIPL een prijsverbintenis aangeboden. Het aanbod werd afgewezen, aangezien de aard van de subsidiëring een situatie creëert waarin de toepassing van een minimumprijsverbintenis bij invoer tot een toename van de subsidiëring zou hebben geleid. De reden hiervoor is dat de mate van subsidiëring in het kader van de DDS en de MEIS, die samen 95 % van de subsidiëring uitmaken, afhangt van de fob-waarde van de in het kader van deze regelingen uitgevoerde producten. Voorts zou het, gezien de structuur van de groep waartoe IDIPL behoort, in de praktijk onmogelijk zijn geweest om toezicht te houden op de verbintenissen.

    (136)

    Deze verordening is in overeenstemming met het advies van het comité dat is ingesteld bij artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) 2016/1036,

    HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

    Artikel 1

    In de tabel in artikel 1 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 wordt de rij betreffende Dhunseri Petrochem Limited vervangen door:

    Land

    Onderneming

    Compenserend recht (EUR/t)

    Aanvullende Taric-code

    „India

    Dhunseri Petrochem Limited

    18,73

    A585

    India

    IVL Dhunseri Petrochem Industries Private Limited

    18,73

    C380

    India

    Micro Polypet Pvt. Ltd.

    18,73

    C381 ”

    Artikel 2

    In de tabel in artikel 1, lid 2, van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 wordt de rij betreffende Reliance Industries Limited vervangen door:

    Land

    Onderneming

    Compenserend recht (EUR/t)

    Aanvullende Taric-code

    „India

    Reliance Industries Limited

    29,21

    A181 ”

    Artikel 3

    Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

    Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

    Gedaan te Brussel, 1 oktober 2018.

    Voor de Commissie

    De voorzitter

    Jean-Claude JUNCKER


    (1)  PB L 176 van 30.6.2016, blz. 55.

    (2)  Verordening (EU) 2017/2321 van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2016/1036 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie, en Verordening (EU) 2016/1037 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Unie (PB L 338 van 19.12.2017, blz. 1).

    (3)  Verordening (EG) nr. 2603/2000 van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een definitief compenserend recht en definitieve inning van het voorlopige recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat uit India, Maleisië en Thailand en tot beëindiging van de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat uit Indonesië, de Republiek Korea en Taiwan (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1).

    (4)  Verordening (EG) nr. 1645/2005 van de Raad van 6 oktober 2005 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2603/2000 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder meer India (PB L 266 van 11.10.2005, blz. 1).

    (5)  Verordening (EG) nr. 193/2007 van de Raad van 22 februari 2007 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97 (PB L 59 van 27.2.2007, blz. 34).

    (6)  Verordening (EG) nr. 1286/2008 van de Raad van 16 december 2008 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 193/2007 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op polyethyleentereftalaat (PET) uit, onder meer, India (PB L 340 van 19.12.2008, blz. 1).

    (7)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 906/2011 van de Raad van 2 september 2011 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 193/2007 tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat uit India en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 192/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van polyethyleentereftalaat uit onder meer India (PB L 232 van 9.9.2011, blz. 19).

    (8)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 559/2012 van de Raad van 26 juni 2012 tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek inzake de compenserende maatregelen betreffende de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit onder meer India (PB L 168 van 28.6.2012, blz. 6).

    (9)  Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad van 21 mei 2013 tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 597/2009 (PB L 137 van 23.5.2013, blz. 1).

    (10)  Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1350 van de Commissie van 3 augustus 2015 tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 461/2013 van de Raad tot instelling van een definitief compenserend recht op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India (PB L 208 van 5.8.2015, blz. 10).

    (11)  Besluit 2000/745/EG van de Commissie van 29 november 2000 waarbij verbintenissen worden aanvaard die zijn aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat (pet) uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 88).

    (12)  Uitvoeringsbesluit 2014/109/EU van de Commissie van 4 februari 2014 tot intrekking van Besluit 2000/745/EG waarbij verbintenissen worden aanvaard die zijn aangeboden in het kader van de antidumping- en de antisubsidieprocedure met betrekking tot de invoer van polyethyleentereftalaat (pet) uit onder meer India (PB L 59 van 28.2.2014, blz. 35).

    (13)  Bericht van opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek naar de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India (2017/C 216/05), (PB C 216 van 6.7.2017, blz. 30).

    (14)  Bericht van opening van een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek naar de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op de invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India (2017/C 216/04), (PB C 216 van 6.7.2017, blz. 26).

    (15)  http://www.cbic.gov.in/htdocs-cbec/customs/cs-act/formatted-htmls/cs-rulee (geraadpleegd op 13 juli 2018).

    (16)  [Voor bekendmaking in het Indiase staatsblad (Gazette of India, extraordinary, part ii, section 3, sub-section (i)] regering van India, Belastingdienst van het Ministerie van Financiën, Mededeling nr. 88/2017-CUSTOMS (N.T.) New Delhi, 21 september 2017. Zie http://www.cbic.gov.in/resources//htdocs-cbec/customs/cs-act/notifications/notfns-2017/cs-nt2017/csnt88-2017.pdf (geraadpleegd op 13 juli 2018).

    (17)  Circulaire nr. 24/2001-Cus. 20 april 2001, F.NO.605/47/2001-DBK, regering van India, Belastingdienst van het Ministerie van Financiën, Verklaring ingevolge regel 12, punt 1, onder a), ii), van Drawback Rule for availing AIR of Drawback. Zie met name de delen 2 en 3 van de Verklaring ingevolge regel 12, punt 1, onder a), ii), van Drawback Rule for availing AIR of Drawback; te raadplegen via: http://www.cbic.gov.in/htdocs-cbec/customs/cs-circulars/cs-circulars-2001/24-2001-cus, geraadpleegd op 7 juni 2018.

    (18)  In mededeling nr. 110/2015 — CUSTOMS (N.T.) van de Indiase overheid van 16 november 2015 is bepaald dat het DDS-percentage dat op de fob-waarde van de uitvoer van pet (ingedeeld onder post 390701) wordt toegepast, met ingang van 23 november 2015 1,9 % bedraagt. Zie http://www.cbic.gov.in/htdocs-cbec/customs/cs-act/notifications/notfns-2015/cs-nt2015/csnt110-2015 en bijlage met overzicht http://www.cbic.gov.in/resources//htdocs-cbec/customs/dbk-schdule/dbk-sch2015.pdf (geraadpleegd op 13 juli 2018).

    (19)  In mededeling nr. 131/2016 — CUSTOMS (N.T.) van de Indiase overheid van 31 oktober 2016 is bepaald dat het DDS-percentage dat op de fob-waarde van de uitvoer van pet (ingedeeld onder post 3907) wordt toegepast, met ingang van 15 november 2016 1,5 % bedraagt. Zie http://www.cbic.gov.in/resources//htdocs-cbec/customs/cs-act/notifications/notfns-2016/cs-nt2016/csnt131-u-2016.pdf en bijlage met overzicht http://www.cbic.gov.in/resources//htdocs-cbec/customs/dbk-schdule/dbk-sch2016.pdf (geraadpleegd op 13 juli 2018).

    (20)  Dit wordt nog eens onderstreept in de relevante regelgeving en in de regels die op de regeling van toepassing zijn, zoals in circulaire nr. 24/2001-Cus. 20 april 2001, F.NO.605/47/2001-DBK, regering van India, Belastingdienst van het Ministerie van Financiën, Verklaring ingevolge regel 12, punt 1, onder a), ii), van Drawback Rule for availing AIR of Drawback. C; te raadplegen via: http://www.cbic.gov.in/htdocs-cbec/customs/cs-circulars/cs-circulars-2001/24-2001-cus, geraadpleegd op 7 juni 2018; met name de delen 2 en 3 van de Verklaring ingevolge Regel 12, punt 1, onder a), ii), van Drawback Rule for availing AIR of Drawback.

    (21)  De DDS-percentages zijn te vinden op http://www.cbic.gov.in/htdocs-cbec/customs/dbk-schdule/dbk-idx (geraadpleegd op 4 juni 2018).

    (22)  De MEIS-percentages zijn te vinden op http://dgftcom.nic.in/licasp/MEIS/meisitemdetail2016.asp onder ITC-code 3907 (geraadpleegd op 4 juni 2018).


    Top